Film / Films

Overjarige puber op bezoek

recensie: You, Me and Dupree

Iedereen kent wel een ‘Dupree’, zo meldt de persmap van You, Me and Dupree. Het is echter te hopen van niet; een ‘Dupree’ is een nietsnut, een overjarige puber, die zelf geen idee heeft dat hij met zijn soms best goedbedoelde acties een enorme puinhoop achterlaat. Iemand die vindt dat anderen niet zo moeten zeuren, want het leven is toch één groot feest.

~

Randy Dupree (gespeeld door Owen Wilson) is in de door de broers Anthony en Joe Russo (Welcome to Collinwood) geregisseerde comedy net zijn baan en huis kwijt geraakt. Hij wil best overnachten in de stamkroeg, het is dus niet dat hij zich opdringt. Nee, het is juist zijn beste vriend Carl (Matt Dillon) die hem aanbiedt een tijdje bij hem te komen logeren. Diens kersverse echtgenote Molly (Kate Hudson) – we zijn net getuige geweest van hun sprookjeshuwelijk op Hawaii – wordt voor een voldongen feit geplaatst, maar ach, het is maar voor een week. Probleem is dat Dupree nooit echt volwassen is geworden, iets wat de kinderen in de buurt weliswaar zeer kunnen waarderen, maar wat in huis bij een keurig pasgetrouwd stel toch al gauw voor problemen zorgt.

Dupree naakt op de bank

Waar Carl zijn jeugdvriend nog regelmatig de hand boven het hoofd houdt – het is bijvoorbeeld best gezellig om een aantal vrienden uit te nodigen voor een footballwedstrijd op tv – ziet Molly hem liever vandaag dan morgen vertrekken. Tot zover is het een heldere situatie: pasgetrouwde man moet kiezen tussen vriend en vrouw, wie is eigenlijk de baas in huis, hoe ver kan iemand gaan voor je hem de deur wijst? Deze fase van de film biedt ook nog de nodige komische momenten, voor wie er van houdt: Dupree die naakt op de bank slaapt, Dupree die kippenpootjes in de melk doopt, Dupree die in zijn zoektocht naar een baan brutaal het antwoordapparaat opnieuw inspreekt, Dupree die tijdens een heftige vrijpartij een uitslaande brand veroorzaakt…

Uitslaande brand

~

Wacht even, ‘een uitslaande brand veroorzaakt’? Jazeker, dit is zo’n film die gaandeweg op hol slaat en met elke wending ongeloofwaardiger wordt. De basis van de vriendschap tussen Dupree en Carl was überhaupt al vreemd, maar als Molly ondanks al haar irritaties Dupree sympathiek gaat vinden en het Carl is die buitenspel komt te staan, begin je toch even op je hoofd te krabben. Dit had wellicht een interessante verschuiving in de driehoeksrelatie kunnen zijn als ze niet zo plotseling en vanuit het niets was gekomen.

Daarbij komen de makers ook nog met een tweede verhaallijn op de proppen, waarin Carl ontdekt dat zijn schoonvader, die tevens zijn baas is (Michael Douglas als gewiekst zakenman), niet erg gelukkig is met de partnerkeuze van zijn dochter. Nu wordt het huwelijk van twee kanten ondermijnd en dat is iets te veel van het goede; de film ontaardt in een ‘You, Me, Dupree and my father-in-law‘.
Dat Dupree uiteindelijk over een gouden hartje blijkt te beschikken en alles toch nog goed komt, zal niemand meer verrassen.

Muziek / Album

Een goede sfeer alleen is niet genoeg

recensie: Submarine Races - Submarine Races

Twee jaar terug debuteerden The Ponys, een garageband uit Chicago, met Laced With Romance. Voornamelijk doordat de stem van frontman Jered Gummere denken deed aan zowel Tom Verlaine van Television als David Byrne van Talking Heads – klassieke new wave-zangers – klonk deze punkband behoorlijk postpunk. De slecht geklede gitarist, op het podium links van zanger Gummere, Ian Adams, gumt nu in zijn nieuwe band Submarine Races het voorvoegsel post- uit.

Ten tijde van het tweede album van The Ponys, geproduceerd door Steve Albini, verliet Adams de groep waarin hij zich naar eigen zeggen altijd een buitenstaander gevoeld had. Als frontman van de Submarine Races heeft hij het schijnbaar beter naar zijn zin, getuige bijvoorbeeld het wat melige onderzeethema waarmee het titelloze debuut opent. En als er plaats is voor een nummer als Six Foot Two, een bij uitzondering door de bassist gezongen stukje vrolijk opgefokte punkrock, weet je dat de sfeer in de band goed is.

Geen zanger

~

Het Amerikaanse drietal dat zich onder de naam Submarine Races verschuilt, speelt de Britse punk die ooit door The Jam en The Clash is gedefinieerd. Op z’n best musiceert de band aangenaam losjes, zoals in One Forward, Three Back of het daarop volgende What’s a Boy. Als enige gitarist heeft Adams meer ruimte dan ooit bij The Ponys en kan hij elk pedaal indrukken dat hij wil, af en toe drums en bas alleen het werk laten doen of een onmiskenbaar uit de jaren ’60 daterend gitaarlickje doen klinken. Hij is een echte gitarist, kortom, geen zanger: de neuzelige vocalen zijn weggedrukt in de mix, de melodielijnen zijn eerder obligaat dan wat sommigen urgent zouden noemen.

Zo bezien hebben de simpeler spelende The Ponys meer zeggingskracht. Het debuut van Submarine Races draagt het signatuur van bevriende muzikanten – het speelplezier straalt van de muziek af. Maar wellicht was dat beetje animositeit van Adams’ vorige band ook nu nodig geweest om alle leukdoenerij achterwege te kunnen laten en slechts het memorabele over te houden.

Boeken / Fictie

Een schitterend labyrint

recensie: Thomas van Aalten - Coyote

Het begint vrij normaal. Een kind krijgt wijze lessen van zijn opa over het controleren van zijn angst. In zijn nachtmerries wordt hij geplaagd door een coyote, maar de krasse grootvader weet precies hoe hij het kind van zijn angst af moet helpen. Het stukje eindigt met: “Sinds die dag heb ik geen nachtmerries meer. Het is zo simpel.” En dan begint het pas echt.

Coyote van Thomas van Aalten is een vreemd, bizar boek waar op het eerste gezicht geen touw aan vast te knopen is. Een junk loopt rond met een lading gevulde condooms in zijn aars en slaat wartaal uit. Een popjournalist met de naam Fjodor raakt verslingerd aan het sterretje Isabella en de pianist Vladimir komt te werken in een vreemde nachtclub en moet een onspeelbaar muziekstuk uitvoeren. De verslaafde tycoon Perez gooit mobiele telefoons in het water en probeert een deal op te zetten met Isabella’s zusje Chérie, en een tandarts genaamd Ivar Benedict ziet met lede ogen aan hoe zijn tuin het epicentrum blijkt te zijn van een reeks onverklaarbare aardbevingen.

Nèt niet te begrijpen

Het boek springt telkens heen en weer tussen de verschillende personages, die allemaal in de ik-vorm vertellen. Op het eerste gezicht zijn hun daden en gedachten prima te volgen; alleen de situaties waar ze in verzeild raken zijn verwarrend en soms lichtelijk absurd. Niet voor niets is Thomas van Aalten een groot liefhebber van de films van David Lynch (aan wie hij achterin het boek de speciale groeten doet). Coyote heeft dezelfde sfeer: je begrijpt het allemaal nèt niet.

Je kunt Coyote op verschillende manieren lezen. Eén manier is de bladzijden omslaan en hopen dat het op het einde allemaal logisch wordt en er een oplossing op de laatste pagina gloort. Dat je daar niet veel wijzer van wordt, kan ik je met een gerust hart verklappen. Maar is het dan beter om actief mee te doen, interpretaties te verzinnen en de zo moeilijk vindbare logica dan zelf maar op het verhaal toe te passen? Nee, want ook dan krijg je het deksel op je neus. Ondergaan is te passief, anticiperen is te veel van het goede en helpt je alleen verder van huis. Gelukkig geeft Van Aalten je op de laatste pagina een belangrijke aanwijzing. Niet dat je daarmee het raadsel op kunt lossen, maar je ziet de dingen opeens in een ander perspectief. Wéér een ander perspectief…

Geen woord te veel

Elk snippertje informatie is belangrijk, en met zijn dwingende taalgebruik laat Van Aalten je dat ook goed merken. Je wordt gedwongen om door de ogen van een personage te kijken naar de absurditeiten om hem heen en met hem mee te interpreteren. Elk detail is functioneel, alles lijkt in elkaar te grijpen, maar toch laat Coyote je niet verdrinken in die raadselachtige en onverklaarbare gebeurtenissen.

Dat komt doordat Van Aalten geen woord te veel op papier zet. Je kunt je zonder voorbehoud overgeven aan de mysteries in de betekenis van de taal, omdat de strakke, zorgvuldig neergeschreven en op sommige plekken zeer rake taal zelf je houvast biedt: je weet dat de zinnen kloppen, dat ze er staan met een reden en dat ze je verder helpen, zelfs al vertelt de inhoud je precies het tegenovergestelde.

Van Aalten laat je weliswaar door een labyrint draven, maar in tegenstelling tot sommige films van Lynch heb je bij hem wel het idee en de hoop dat je op een goede dag een uitgang zult vinden: een uitgang naar een platform dat je een schitterende blik biedt op de klasse en het vernuft van het hele bouwsel. En mocht je die uitgang toch niet kunnen vinden, dan is er in het doolhof zelf genoeg aanwezig waar je je blijvend over kunt verwonderen.

Muziek / Achtergrond
special: Haldern 2006

Kartoffeln, fit birds en toch regen

Ook dit jaar trok 8WEEKLY weer naar het Haldern-festival, bij het gelijknamige Duitse dorpje. Terwijl het festival – met dit jaar als motto Heute schon Kartoffeln geschallt? – was uitverkocht, leek het toch minder vol en druk op camping en festivalterrein. De ophoping van mensendrommen ontbrak wellicht omdat er geen echt grote namen op het programma stonden, zoals daar vorig jaar Franz Ferdinand en Kaiser Chiefs waren. Er leek met bands als Mogwai en The Twilight Singers meer gefocust op het – excusez-le-mot – kennerspubliek. Dit leverde, gecombineerd met enkele veelbelovende nieuwe bands, een gevarieerde en sterke editie van Haldern op.

~

De camping liep donderdagmiddag in een rap tempo vol. Niet verwonderlijk, want het avondprogramma in de Spiegeltent bevatte meteen een paar veelbelovende namen. Toen The Waking Eyes begonnen stond er dus al een aardige rij voor de tent. De Canadezen spelen stevige rock, met af en toe aardige zanglijntjes. Ze wisten de aandacht echter niet de gehele show vast te houden, iets wat de hippe Mystery Jets beter zou moeten afgaan. Moeten, want toen de band aftrapte met een van hun leukste songs, The Boy Who Ran Away, bleek het geluid zo hard te staan dat het zelfs met oordoppen in moeilijk was de show goed te volgen. Het basgeluid veroorzaakte letterlijk de rillingen over je lijf – doodzonde, want de band speelt enthousiast en het songmateriaal is sterk. Overigens blijft het leuk om de vader van zanger Blaine Harrison (in een gruwelijk zwart-wit geblokt hemd, dat wel) grijnzend en vol overtuiging te zien meedoen met de vele koortjes.

Waar het optreden ervoor nogal chaotisch was, heeft Martha Wainwright alle ogen vanaf het begin op zich gericht. De volgende muzikale telg uit de Wainwright-dynastie heeft een fantastisch bereik en een wonderschone stem. De vele wisselingen in stemgebruik en uithalen gaan echter wel ten koste van de songs die ze ten gehore brengt. Met een overrompelende charme weet ze foutjes te maskeren, vraagt ze zich af of ze meisjesmuziek maakt en flirt ze tussen de nummers door met een jongen op de eerste rij.

Vrijdag

Het hoofdpodium wordt op vrijdag geopend door The Veils. Hoewel de (eng) magere frontman Finn Andrews al op donderdagavond was gespot, bleken de instrumenten van de band ergens op een vliegveld gestrand. Met geleende spullen werd alsnog begonnen. De songs van het nieuwe album Nux Vomica komen goed uit de verf, totdat halverwege de show een snaar breekt op de gitaar van Andrews. Vloekend gooit hij zijn hoed weg en stormt het podium af, publiek en band in verwarring achterlatend. De charmante bassiste Sophia Burns weet het al snel opwellende boegeroep te stoppen door aan het publiek uit te leggen dat de eigen instrumenten nog op het vliegveld liggen. Finn komt uiteindelijk wel terug, maar dan is de show al niet meer te redden.

The Zutons
The Zutons

The Zutons blijven een ideale festivalband met hun opzwepende sound. Zowel de oude nummers van het debuutalbum (zoals Zuton Fever) als het nieuwere materiaal staan als een huis. Zanger David McCabe raspt lekker over de springerige liedjes heen en de honking saxofoon van fit bird Abi Harding maakt het af. Helaas begint het halverwege You Will, You Won’t zachtjes te regenen.

Een half uur later is het terrein onherkenbaar. Waar eerst een paar duizend mensen stonden staan er nu nog een paar honderd. Tussen de zijkant van het terrein en de ruimte tussen het podium en de geluidstoren sta je tot voorbij je enkels in het water. Het is evenals vorig jaar één grote modderboel. En het blijft absurde hoeveelheden regenen – met mijn regenponcho nog op de camping…

Tijdens The Cooper Temple Clause is het dan eventjes droog. Met veel moeite wordt de moddermassa ontweken en zoekt eenieder een enigzins droog plekje. We zien een stevig rockende band, met een vleugje electronica en een frontman met een lekker schurende stem. Ondertussen, zo blijkt later, heeft de organisatie kordaat opgetreden en dezelfde avond nog een deel van het terrein droog laten pompen en zaagsel aan laten rukken, waardoor het teruggekeerde publiek later op de avond met droge voeten Mogwai op onnavolgbare wijze het hoofdpodium ziet afsluiten. De weinig spraakzame band speelde een strakke set, en een fantastische lichtshow maakte het af. Graag had ik later op de avond nog Final Fantasy gezien in de Spiegeltent, maar toen de op zich aardige Revs klaar waren met spelen was het al bijna drie uur en was de puf eruit. Misschien is het sowieso beter om de laatste acts in de Spiegeltent iets eerder te laten beginnen.

Zaterdag

Douchen is voor mietjes, dus werd er zondag begonnen met een verfrissende duik in het aangrenzende meer. Net op tijd terug om Gem te zien spelen. Zoals gewoonlijk stal zanger Maurits met zijn matrozenpakje en zijn blije hoofd de show. Het zal nooit echt helemaal mijn ding worden, maar er wordt behoorlijk goed gespeeld. Prijsnummer Subterranean Parade wordt voor het laatst bewaard en het publiek lijkt het aardig op te pikken. Ten tijde van Gem begint de zon te schijnen en het terrein droogt snel op. Voorin zijn er alweer geinponems die met het overvloedig gestrooide zaagsel gooien. The Rifles beginnen dan met het fijne Repeated Offender, een sterk up-tempo nummer met het terugkerende zinnetje “not one of my kinda people“. Helaas ontbreekt het de band aan meer van dit soort nummers.

Guillemots
Guillemots

In de categorie weird vallen zowel Islands als Guillemots. Eerstgenoemde band is ooit begonnen als een zijproject van twee leden van The Unicorns, waarmee enig succes werd geboekt. Er wordt naast het gebruikelijke instrumentarium gebruik gemaakt van violen, basklarinet, banjo en percussie. Daarbij wisselen de bandleden elkaar onderling ook nogal eens af. Vooral de twee Japanners zijn druk in de weer. Maar zoals (eigenlijk te) vaak bij concerten van dit soort bands is het geluid weinig coherent; het had ongetwijfeld leuk(er) kunnen zijn. Bij Guillemots komen de songs iets beter uit der verf. De zanger bespeelt het keyboard vrij wild en af en toe hebben de songs erg fijne passages. Zeker een band om nog eens terug te zien – bijvoorbeeld later deze maand op festival Noorderzon in Groningen.

De twee daaropvolgende bands konden me weinig bekoren. Bij The Wrens staat een groep ouwe kerels vol enthousiasme tamelijk matige songs te brengen. The Kooks maken weinig fouten; toch ziet het er allemaal net iets te braaf en gestyled uit. Ietwat laffe poprock songs, die het vooral goed doen bij de aanwezige dames. Toch horen we bij dit concert de eerste hits van de dag voorbijkomen. Tijdens de verkoeling brengende zonsondergang speelt James Dean Bradfield. De Manic Street Preachers-frontman brengt een enkele Manics-songs, maar vooral veel werk van zijn soloplaat. Bradfield is goed bij stem en heeft een competente band meegenomen, inclusief een lichtelijk zatte Ed Harcourt op keyboard. Ook enkele aanwezige Britten zagen de kleine man volledig overtuigen.

The Divine Comedy
The Divine Comedy

Toch moest het echte vuurwerk op de zaterdagavond nog komen. The Divine Comedy is terug op Haldern en daar is zanger Neil Hannon zichtbaar blij mee. Ditmaal zonder het enorme orkest van twee jaar ervoor, maar nog steeds met een flinke band achter zich. Dandy Hannon speelt veel nieuw werk, met de gebruikelijke hilarische commentaren tussendoor. Toch zijn het de iets oudere tracks National Express, Something for the weekend en vooral Charge waarmee hij het publiek echt meekrijgt (“When I raise my right hand like this, I want everybody to shout chaaaaaaaaaarge!”). Na dit hoogtepunt komt de stevige kost van The Twilight Singers behoorlijk rauw op je dak vallen, dus de Spiegeltent wordt aangedaan voor het optreden van Ed Harcourt, die nog genoeg bij zinnen was om een goede show neer te zetten. Harcourt speelt het ene moment nog een ballade op de vleugel, om zonder pardon halverwege de gitaar te pakken om met zijn band stevige riffs in te zetten. Wanneer tijdens Revolution in the heart James Dean Bradfield en zijn band een moppie mee komen zingen kan het niet meer stuk.

Haldern handhaaft zich als een van de interessantste en leukste meerdaagse festivals in onze regionen. Positief is ook dat het festival heeft toegezegd de capaciteit niet meer te willen vergroten, waardoor het er de komende jaren nog wel goed toeven blijven zal. Als dan alleen de regen eens achterwege zou blijven…

Boeken / Fictie

Komrij kan het kastijden niet laten

recensie: Gerrit Komrij - Meer gouden woorden

“Het adembenemende duel tussen Rutte en Bos dat ons binnenkort staat te wachten zal een duel worden tussen barbiepop en barbiepop.” Het is slechts één zinnetje, maar wel een dodelijk zinnetje uit de nieuwste bundel columns van Gerrit Komrij. In Meer gouden woorden gaat hij weer ouderwets tekeer tegen politici en andere sukkels die zich in het Nederlandse polderlandschap roeren.

Bescheidenheid (“Ach, het is maar een mening”) of twijfel zul je niet snel aantreffen in de columns van Gerrit Komrij. Als een god zetelt Komrij hoog op de berg Olympus, alwaar hij meewarig zijn hoofd schudt wanneer hij op het gedoe van de Nederlandse politiek neerkijkt. Want politici zijn sukkels, architecten trouwens ook, en de tv, de cultuur en het onderwijs, dat stelt ook niks meer voor. Nee, goed beschouwd deugt er niet veel aan Nederland, als je Komrij mag geloven. Gelukkig maar, want waar zou onze nationale zuurpruim anders inspiratie vandaan moeten halen.

Schimpscheuten

Olympus
Olympus

Of buitenlandse politici zoveel meer niveau hebben, is natuurlijk nog maar de vraag, maar Komrij mag hun Nederlandse collega’s graag afslachten. In zijn nieuwste bundel Meer gouden woorden doet hij dat uitermate geestig, ook al gebruikt hij soms bedenkelijke trucjes.
Geestig vind ik de manier waarop hij de bekakte ex-minister Laurens Jan Brinkhorst neerzet. Brinkhorst toonde veel begrip voor moslims die moeite hadden met de film Submission van Ayaan Hirsi Ali. Hij had sowieso veel begrip voor moslims die zich beledigd voelden. “Als ik voor het huis van mijn buurvrouw de hele dag ‘rothoer’ roep, wordt ze boos,” legt hij uit, waarop Komrij zich afvraagt: “Maar wat als die buurvrouw ook een rothoer is? Zijn fundamentalisten die op een totalitaire samenleving uit zijn ineens onze lieve buren.” Maar het gaat Komrij niet alleen om ’s mans standpunten, want als Brinkhorst zich beklaagt over de verruwing van de zeden, kan Komrij zich niet langer inhouden: “Kom je villaatje en je gebreide onderbroek eens uit.”

Dergelijke schimpscheuten zijn echter nog niets vergeleken met de manier waarop hij Balkenende te grazen neemt. Nu is ‘Jan Peter’ altijd een dankbaar mikpunt van spot, maar de manier waarop Komrij hem typeert, is onnavolgbaar: “Iedereen houdt hem voor de gek en hij verroert zich niet. Ze lachen hem uit en hij lacht beleefd terug. Ze laten hem struikelen en hij hinkt opgewekt verder. Ze zetten hun oordoppen op en hij steekt alweer van wal.”
En dan hebben we nog maar twee politici gehad, want of ze nu rechts zijn (Verdonk, Wilders) of links (Alders, Bos), ze gaan allemaal de gehaktmolen in. Aan Frits Bolkestein (oud VVD-leider en voormalig Eurocommissaris) wijdt Komrij zelfs drie columns, maar dat komt vooral omdat je uit het boek dat ‘Bolkie’ over zijn Brusselse jaren schreef, makkelijk de indruk zou kunnen krijgen dat hij zijn dagen voornamelijk vulde met “alleraardigste lunches” en “oergezellige concertjes”.

Bekrompenheid

Naast politici neemt Komrij in deze bundel ook zaken op de hak die hij van de zotte vindt. Zo leest hij in de krant dat de directeur van de koepel van woningcorporaties het heel normaal vindt dat corporatiedirecteuren extra salaris krijgen als ze veel woningen slopen. Slopen zou namelijk “extra inspanningen en kwaliteiten” vergen, zo legt de man van de koepel onbewogen uit, waarop Komrij snedig opmerkt: “Van slopers, dacht ik. Niet van directeuren.”
Maar soms gaat Komrij gewoon te ver, zoals wanneer hij suggereert dat Verdonk er eigenlijk om vraagt dat ze een keer wordt neergeknald (“Uiteraard mag Rita Verdonk ongehinderd blijven doorgaan met te ver gaan. We wachten op het schot.”) Net zoals hij te ver gaat wanneer hij minister Remkes neerzet als een ordinaire sekstoerist, omdat hij in Thailand vakantie vierde toen daar de tsunami toesloeg. Remkes, die door Komrij overigens geestig wordt getypeerd als een “slome pijpensteel”, kreeg indertijd veel kritiek omdat hij zich niet meteen naar het rampgebied spoedde. Dat mag, maar Komrij blijft in zijn column zodanig het ene vooroordeel over Thailand op het andere stapelen (“Zelfs de draaiorgelman weet dat Thailand neerkomt op seks met jong grut”), dat hij daarmee getuigt van een bekrompenheid die hij bij anderen zo afkeurt. Maar die twee uitglijers wegen toch niet op tegen al die andere vermakelijke observaties uit de bundel, die bewijzen dat Komrij qua stijl en scherpte nog steeds tot de beste schrijvers van het Nederlandse taalgebied behoort.

Kunst / Expo binnenland

This is (not) America

recensie: Aernout Mik, Lucy Orta, Guerilla Girls e.a. - This is America

.

Als je na binnenkomst in het Centraal Museum de trap af gaat, de tentoonstellingsruimte van This is America in, wordt het werk Nexus Architecture x 50 langzaam zichtbaar. Een verzameling levensgrote dondergroene combatsuits hangt systematisch opgesteld in de open ruimte. Sommige zijn voorzien van een gasmasker, andere hebben versieringen in bladgoud of zijn gelabeld als REJECT. Weer andere ‘pakken’ hebben een kap over het niet aanwezige hoofd, alsof er elk moment een executie kan volgen. Natuurlijk komen er direct gedachten over de oorlog in Irak of the war on terrorism bovendrijven. De toon is gezet in This is America.

Aernout Mik, Osmosis & Excess (2005), 3-kanaals video-installatie (loop). Collectie Centraal Museum, Utrecht
Aernout Mik, Osmosis & Excess (2005), 3-kanaals video-installatie (loop). Collectie Centraal Museum, Utrecht

Echter, kunstenares Lucy Orta (1966) doet deze eerste indruk op subtiele wijze gedeeltelijk teniet. Zo heeft één van de pakken een Italiaanse vlag op de mouw genaaid en hangt er naast het werk een foto van de performance die bij dit werk hoort: mannen en vrouwen van verschillende afkomst dragen de pakken in een optocht in het Victoria & Albert Museum. In Utrecht bestaat het werk uit de lege pakken, sporen van wellicht eens aanwezige ‘echte’ soldaten lijken een symbool te zijn voor de onbekende soldaat.

American Dream
Het werk van Orta vormt een sterke opening van This is America. In totaal zijn zeventien hedendaagse kunstenaars, afkomstig uit de Verenigde Staten en West-Europa, in de tentoonstelling opgenomen die ieder hun visie geven op de ‘Amerikaanse droom’ en kritisch reflecteren op het huidige politieke, sociaal-economische en culturele klimaat in de Verenigde Staten.

Candice Breitz, Mother (2005), 6-kanaals video-installatie, 13:15 minuten. Particuliere collectie
Candice Breitz, Mother (2005), 6-kanaals video-installatie, 13:15 minuten. Particuliere collectie

De dominante (buitenlandse) politiek die vooral na 9/11 en de oorlog in Irak fel onder vuur kwam te liggen, wordt in deze expositie op ironische en vaak onsubtiele manier aangevallen. Onder de tentoongestelde kunstenaars bevinden zich voor de hand liggende keuzes uit de maatschappijkritische hoek zoals de Guerilla Girls, die een poster- en stickeroffensief zijn begonnen in de binnenstad van Utrecht, Duane Hanson, Candice Breitz en Heather & Patrick Burnett-Rose, die met een erg indrukwekkende installatie de tentoonstelling sluiten. Hiertegenover staat de opvallende keuze voor de korte film Warning, Petroleum Pipeline van Jan van Nuenen die tussen de grote Amerikaanse namen in een hoekje weggedrukt dreigt te worden. Desalniettemin wisselen in de inrichting van de tentoonstelling grote en minder grote namen elkaar goed af waardoor er een dynamisch geheel ontstaat, misschien wel te dynamisch aangezien er veel werken te zien zijn. Verder bevat de tentoonstelling fotorealistische schilderijen uit de eigen collectie van het Centraal Museum, dit ter contrast en afwisseling met de nieuwere werken.

Gebruiksvoorwerpen en popular culture

Ook het werk van Guillaume Paris maakt naast Orta’s werk veel indruk. In de lange gang naar de volgende zalen volgt een stortvloed aan popular culture, door hem gemaakt en verzameld. Paris is gefascineerd door de op het eerste gezicht onschuldige, maar naar zijn mening gevaarlijke uitingen van ideologie, patriotisme, politiek en religie. De bezoeker dwaalt in een aflopende gang met fel licht en steriele glazen vitrines. De voorwerpen in de vitrines zijn in de Verenigde Staten in de supermarkt verkrijgbaar en doordrenkt van sociaal-politieke thema’s. Met name de kleine verpakking skin lightening cream, die ogenschijnlijk onschuldig en onopvallend in een hoekje van de vitrine ligt, maakt het punt van de kunstenaar duidelijk: algemeen verkrijgbare producten die wellicht niet eens meer opvallen, krijgen in een deze context van zoeken naar perfectie een wrange bijsmaak.

Malcolm Morley, Ship's Dinner Party (1966), magnacolor, acrylverf op doek, 212 x 161 cm. Collectie Centraal Museum, Utrecht
Malcolm Morley, Ship’s Dinner Party (1966), magnacolor, acrylverf op doek, 212 x 161 cm. Collectie Centraal Museum, Utrecht

De verandering van context en medium is ook doeltreffend bij het fotorealistische schilderij Ship’s Dinner Party van Malcolm Morley (1931), een werk dat door de jaren heen een extra ironische laag heeft gekregen. Morley gebruikte afbeeldingen uit reisbrochures als inspiratiebron voor zijn werken. Het feit dat een afbeelding, afkomstig uit een reisfolder, gemaakt voor commerciële doeleinden door Morley tot een kunstwerk wordt gemaakt, draagt bij aan de kunstmatigheid van het tafereel dat op Ship’s Dinner Party te zien is. Het schilderij toont het interieur van een luxe cruiseship waar een gezelschap mensen enkele drankjes voor het diner nuttigt. In de context van This is America kijkt de bezoeker naar een voorstelling van luxe, parelkettingen en tandpasta glimlachmonden: totaal over the top. De nepheid en onoprechtheid spatten van het doek af en passen precies binnen het concept van de tentoonstelling door de gelaagdheid en de kunstmatige perfectie.

Overcomsumptie

Pas na een aantal werken volgt een zaaltekst en de introductie van de film van Paul Strand en Charles Sheeler waarin opnamen uit de jaren twintig te zien zijn van boten die in New York aanmeren en passagiers die hun eerste stappen aan wal van het ‘beloofde land’ zetten. Die lange opmaat wordt doorgetrokken in de rest van de tentoonstelling. Hierdoor vallen het vooroordeel over de VS als land van ‘meer, beter en groter’ en de inrichting van de tentoonstelling samen. Er is zoveel kunst te zien, dat de bezoeker er soms door opgeslokt dreigt te worden. Met een strengere selectie waren de beste werken binnen de tentoonstelling beter tot hun recht gekomen; de overdaad van de Amerikaanse consumptiemaatschappij lijkt zelfs tot het Centraal Museum te zijn doorgedrongen.

Bij de tentoonstelling is een publicatie verschenen over Amerika en visies op de Amerikaanse droom. Met bijdragen van Henk Hofland, Joost Zwagerman, Ian Buruma, Peter Sloterdijk, Hans Magnus Enzensberger, Hans Keller, Chris Keulemans en Jessica Durlacher.

This is America
Uitgeverij J.M. Meulenhoff
€22,50

Boeken / Achtergrond
special: Tuinfeest Deventer

Poëzie in schemerige tuinen

De straat is afgezet. Middenin staat een groot ijzeren hek waar echt niemand langs kan. Het slingert zich in bochten door een deel van het oude centrum van Deventer. Op een plek mogen we naar binnen, want voor de pers is goed gezorgd. Het eerste dat in het oog springt zijn de goede horeca-voorzieningen. Die zullen we nodig hebben ook, want we staan aan het begin van een dichtersmarathon die tot in de kleine uurtjes zal gaan duren.

Dit is het Deventer Tuinfeest. Voor de zoveelste keer treedt de crème de la crème van de Nederlandse poëzie op in een aantal tuinen rond Theater Bouwkunde. Bekende namen naast jong talent, iets mindere goden zij aan zij met onbetwiste kwaliteit. En dan is er ook nog muziek en theater, met Jan Rot – tegenwoordig in de Heer – en Ellen ten Damme, die laat in de nacht het feestje afsluit. Daar aan voorafgaand treedt een selectie op van dichters uit de Nederlandse poëzietop.

Een paard in je buik

Jan Rot
Jan Rot

Dat begint al vroeg met de debuterende winnares van de El Hizjra Literatuurprijs. En dan verwacht je toch wat. Het viel helaas niet mee. Met veel zuchten en steunen werkte Hava Güveli zich door een reeks gedichten, die aan elkaar hingen van de clichés. Ze had een paard in de buik en hij wilde neuken. Neuken wilde hij. Opvallend was de doodse stilte in de tuin waar Güveli haar gedichten voordroeg. Iedereen hield de adem in. Iedere beweging die zelfs maar door een voet op het grindpad werd gemaakt, veroorzaakte een donderend geraas. Proesten van het lachen om de kolder die de dame aan elkaar reeg alsof het ware poëzie betrof, was uitgesloten. Het was een bijzondere ervaring. Alles liever dan poëzie, althans deze poëzie. En toen moest het feest nog beginnen.

Cabaret en hermetisme

Het aanbod op het Tuinfeest was echter groot genoeg voor een wat milder algemeen oordeel. Vertrouwde namen als Bart Chabot deden met veel tamtam hun bekende act, tot groot vermaak van het massaal toegestroomde publiek. Zo gaat dat bij de dichters: de een trekt moeiteloos horden mensen, anderen kunnen rekenen op de toewijding van een selecte kring. Met de kwaliteit van de gedichten heeft dat weinig te maken. Wat Chabot doet, keihard en swingend, is eigenlijk cabaret. Hij gooit zich er met al zijn energie vol in en neemt bijna het baldakijn mee waaronder hij heeft plaats genomen. Het publiek vindt het allemaal fantastisch en beloont de entertainer pur sang met schaterlachen en een warme ovatie.

Alexis de Roode
Alexis de Roode

Chabot is met Gerrit Komrij de grote publiekstrekker, maar ook vaste waarden als Esther Jansma en H.C. ten Berge trekken hun publiek, dat overigens lang niet altijd alles meekrijgt van wat de dichters voordragen, want hermetisch is het soms wel. Neem nou de poëzie van Astrid Lampe. Op haar laatste bundel beten de critici hun tanden stuk. De toehoorders luisteren beleefd, maar haar woorden winnen slechts bij weinigen aan betekenis. Hetzelfde geldt in zekere zin voor de evenmin toegankelijke poëzie van Peggy Verzett, de nieuwste vertegenwoordiger van een hermetisme dat tegenwoordig vooral door vrouwen lijkt te worden bedreven.

Jong talent

Anders is dat bij de poetry slammers, waarvan Erik Jan Harmens op dit festival de voornaamste vertegenwoordiger is. Zijn gedichten overleven ook op papier en als slammer weet hij goed hoe hij zijn werk aan de man moet brengen. Daarin is ook Alexis de Roode, een andere exponent van de nieuwe generatie die zich merkbaar thuisvoelt op het podium, erg bedreven. De Roode heeft het voordeel dat Bart Chabot na hem optreedt, zodat hij een menigte aantreft die alvast een plekje heeft gezocht voor straks.
Niet alle nieuwe talenten zijn echter zo prominent aanwezig. De schuchtere presentatie van de Vlaamse Els Moors past goed bij haar werk: fijnzinnige liefdespoëzie met een scherp randje, die het goed doet in Deventer.

Schemerig labyrint

~

Zo valt langzaam de schemering, terwijl de stromen lezers en luisteraars onvermoeibaar het labyrint van stegen en tuinen blijven doorkruisen. Naarmate het donkerder wordt trekken steeds meer bezoekers naar het grote podium, waar bekende namen als Jan Rot voor een muzikaal intermezzo zorgen. Voor een dichter lijkt het verleidelijk om hier, waar de meeste mensen zich verzamelen, te mogen staan, maar een licht in zichzelf gekeerde dichter als Pieter Boskma komt maar moeilijk boven het geroezemoes uit. Voorbij de eerste vier, vijf rijen houten banken is hij nog maar bij vlagen verstaanbaar. Dan kun je toch beter in een wat meer afgelegen tuin optreden, de mensen komen toch wel.

Aan poëziefestivals in Nederland is geen enkel gebrek. Temidden van dit grote aanbod weet slechts een handvol boven de rest uit te stijgen. Het Tuinfeest in Deventer behoort inmiddels tot die selecte top en is dankzij de unieke locatie en de kwalitatief hoogstaande programmering misschien zelfs net iets interessanter dan de bekendere Nacht van de Poëzie. Het is nog maar afwachten of de organisatie dit niveau weet vast te houden, maar een blik op het verleden van het festival leert dat dat geen enkel probleem hoeft te zijn.

Muziek / Album

In veertien jaar is er heel wat gebeurd

recensie: Bettie Serveert - Bare Stripped Naked

Een paar woest gespeelde akkoorden, Carol van Dijks snerpende stem, Peter Vissers kenmerkend overstuurde gitaar: met de single Kid’s Allright denderde Bettie Serveert in 1992 de Nederlandse popmuziek binnen. Anno 2006 gaat het er anders aan toe. Op cd/dvd Bare Stripped Naked zien we de band het ooit zo onstuimige nummer spelen in een zaaltje in Brussel. Er wordt gegniffeld, want Peter Visser kruipt voor de gelegenheid achter de drumkit. “Het moet niet gekker worden”, zegt zangeres Carol van Dijk verveeld. Visser zet uiterst traag in, de akkoorden worden getokkeld op een akoestische gitaar. Van Dijks stem – heser, lager, voorzien van een trillertje – wordt geschraagd door een keurig achtergrondkoortje.

Afhankelijk van elkaar

~

In die veertien jaar is er zacht gezegd heel wat gebeurd. Bettie Serveert schopte het in de jaren ’90 met haar gloedvolle indierock tot Nederlands belangrijkste gitaarband. Drie klassieke platen volgden elkaar op: Palomine, Lamprey en Dust Bunnies. Drummer Berend Dubbe hield het daarop voor gezien – reden: muzikale meningsverschillen. Hij kwam verrassend sterk terug met de cheesy jaren ’60 popmuziek van Bauer. Bettie Serveert begon op haar beurt aan een voorzichtige worsteling met haar muzikale verleden. Als eerste was daar Private Suit: een naar verhouding rijk gearrangeerde plaat. Mooi, maar iets te braaf en bedeesd. Als laatste Attagirl: elektronische tapijtjes verwarmden de wat al te degelijke popliedjes.

Jubileum

Dat Bettie Serveert vijftien jaar na ontstaan muzikaal niet langer groeiende is, blijkt af en toe pijnlijk uit de concertregistratie op Bare Stripped Naked – de cd/dvd die als soundtrack van de jubileumviering moet dienen. We zien een tamelijk uitgebluste band, flauw grappend, ongeïnspireerd. Een toetsenist smeert het ooit dynamische bandgeluid dicht, Peter Visser speelt geen enkele verrassende noot, Herman Bunskoek bast loom zijn partijen. Naast het concert staan op de dvd wat homevideo’s: Bettie Serveert in de studio, Bettie Serveert op tournee in Amerika. We zien de bandleden vooral heel veel in de camera kijken, en alweer flauw grappend. Wat een vervelend zootje.

De bijgeleverde cd, met een hoeveelheid nieuwe nummers, trekt het beeld van de hoorbaar ouder geworden band voor een deel recht. Bettie Serveert is weliswaar een flink eind naar het midden opgeschoven, toch zijn de nieuwe nummers compositorisch nog altijd van een behoorlijk niveau. Maar waarom is alles zo glad getrokken? Een op Palomine nog uit zijn voegen barstende Brain-Tag is hier door vlak gitaarwerk en een laag elektronica ontdaan van elke eruptie. Een liedje als Storm redt het door zijn specifieke opbouw dan weer wel in zo’n productie. Samen met het daarop volgende The Rope, gezegend met een sterke melodie, vormt het nummer het hoogtepunt van deze overigens slechts in naam semi-akoestische cd.

Boeken / Non-fictie

Gesprekken die niet voor zich spreken

recensie: Harry de Winter - Wintertijd

“Toon mij je platenkast en ik zeg je wie je bent”, was het motto van Eldoradio, het radioprogramma van Harry de Winter, dat de voorloper was van het televisieprogramma Wintertijd. In Wintertijd vertelden door de jaren heen zo’n honderdvijftig bekende Nederlanders hun levensverhaal aan de hand van historische muziekfragmenten. De beste gesprekken uit dat programma zijn in geschreven vorm terechtgekomen in het gelijknamige boek.

De Winter besluit elk van de interviews in dit boek met een kort nawoord. Hierin blikt hij terug op de gast en de uitzending van destijds. Zo schrijft hij over Mart Smeets: “Ik ben wel eens jaloers op hem, omdat hij iets kan wat ik niet kan: hij kan schrijven.” Daarbij opent dit boek met een interview met De Winter zelf, waarin hij zegt: “Ik pretendeer niet dat ik een journalist ben, ik ben een nieuwsgierige consument. Ik ben een ouwehoer.”

Beter had hij de tekortkomingen van de gedrukte versie van zijn tv-programma niet kunnen samenvatten. Harry de Winter is geen journalist, geen schrijver en geen interviewer en dat is aan dit boek af te lezen. Menig gesprek ontaardt in gekibbel over jongenskamertjes, playbackshows en problemen in de puberteit. Een goed gesprek over muziek wordt maar zelden gevoerd. Oké, van iedere gast staat een lijstje favoriete nummers en platen afgedrukt en elke geïnterviewde mag vertellen waar pa en ma vroeger naar luisterden, maar verder gaat De Winter niet.

Openhaard

Terwijl dat bij een aantal gasten juist zo interessant zou zijn. Persoonlijk zou ik bijvoorbeeld graag van Marco Borsato willen weten hoe hij tegen de hedendaagse popcultuur aankijkt, waarin het vooral draait om uiterlijk vertoon en voorgeproduceerde deuntjes. De Winter trapt deze open deur echter niet in en keuvelt in plaats daarvan over de Soundmixshow en de eerste hitsingle van de zanger: zaken die al tot in den treuren elders zijn besproken.

Het is kenmerkend voor de in totaal 29 gesprekken in dit boek. Het is duidelijk dat De Winter in zijn tv-programma gewoon een gezellig gesprek wilde voeren met zijn gasten, voor de openhaard en tussen posters van The Beatles. Deze gesprekken zijn nu bijna rechtstreeks naar papier vertaald, maar zonder de speciale setting en de muzikale fragmenten blijft hier maar bar weinig van over.

De enige meerwaarde die dit boek heeft ten opzichte van de tv-uitzendingen, zijn de eerder genoemde korte nawoorden van De Winter over zijn gasten. In enkele daarvan wordt aardig beschreven hoe een gesprek verliep of hoe een uitzending tot stand kwam, soms gebruikt De Winter het nawoord echter ook om zijn gasten nog een trap na te verkopen. Zo noemt hij Wouter Bos “een saaie, degelijke man” en Patty Brard “een sloerie, een ordinaire del”. Natuurlijk is het ontzettend goedkoop om naderhand op deze manier je mening over je gasten te geven. Aan de andere kant is het misschien wel het beste bewijs dat de gesprekken in dit boek niet voldoende kwaliteit hebben. Een goed interview spreekt namelijk voor zich, daar hoeft de auteur zelf niets meer aan toe te voegen.

8WEEKLY

In memoriam: Jason Rhoades

Artikel: Een van de belangrijkste Amerikaanse kunstenaars van de jaren '90 overlijdt onverwacht

Hoewel Jason Rhoades al een tijdje uit the picture was, hakte het ANP bericht er afgelopen weekend toch stevig in; totaal onverwacht overleed Amerikaans kunstenaar Rhoades vorige week dinsdag op 41-jarige leeftijd aan de gevolgen van een hartstilstand. Hij werd algemeen beschouwd als één van de stijliconen van de jaren ’90. De galerie waar hij veel van zijn werk tentoonstelde, galerie David Zwirner in New York, noemde zijn overlijden dan ook zeer terecht een ‘ongelooflijk verlies voor de kunstwereld’. Na Martin Kippenberger en Michel Majerus ontvalt ons met Jason Rhoades nu helaas opnieuw één van de grote namen van de hedendaagse kunst. Op deze plek bewijst 8WEEKLY hem kort de laatste eer.

Jason Rhoades, SLOTO - The Secret Life of the Onion, 2002-2003 (collectie Van Abbemuseum). Fotograaf: Peter Cox
Jason Rhoades, SLOTO – The Secret Life of the Onion, 2002-2003 (collectie Van Abbemuseum). Fotograaf: Peter Cox

Jason Rhoades werd in 1965 geboren in Newcastle (Californië) en studeerde onder andere aan de kunstacademies van San Francisco (1986-1988) en Los Angeles (1991-1993). In Los Angeles zou hij sterk worden beïnvloed door Paul McCarthy, de controversiële kunstenaar die de afgelopen jaren in Rotterdam zoveel ophef veroorzaakte met zijn kabouter Buttplug. McCarthy was sinds de jaren tachtig als docent verbonden aan de University of California Los Angeles (UCLA). In navolging van de kritische kunst uit de jaren zestig stond Jason Rhoades net als McCarthy sceptisch tegenover de westerse consumptiemaatschappij, alsook tegenover de kunstwereld. Zo bevatte zijn solotentoonstelling in het Van Abbemuseum in 2002, The Purple Penis and the Venus (and Sutter’s Mill) for Eindhoven (eerder te zien in de Kunsthalle Nürnberg, Duitsland) een soort achtbaankarretjes met koppen van de Drie Biggetjes van Disney. Het zijn net als de legoblokjes en neonreclames die hij gebruikt een verwijzing naar onze consumptiemaatschappij, je hebt niet veel fantasie nodig om in te zien dat Rhoades hiermee commentaar levert op de vercommercialisering van de (museum)wereld, hoewel dit soort statements doorgaans niet zo expliciet door hem werden geuit.

Jason Rhoades, SLOTO - The Secret Life of the Onion, 2002-2003 (collectie Van Abbemuseum). Fotograaf: Peter Cox
Jason Rhoades, SLOTO – The Secret Life of the Onion, 2002-2003 (collectie Van Abbemuseum). Fotograaf: Peter Cox

Ruimtevullende installaties


Vanuit de westkust van de Verenigde Staten maakte ‘knutselaar’ Rhoades halverwege de jaren negentig naam met zijn associatieve, ruimtevullende installaties, waarin hij vaak verbanden legde tussen de realiteit, de weergave van die realiteit in de media en de persoonlijke ervaring. De duiding levert bij Rhoades weinig problemen op, je moet hem ergens zoeken in de hoek van de ‘avant-garde van gisteren’: speelse, doch serieuze, manlijke collegae als McCarthy, Thomas Hirschhorn en de helaas veel te vroeg overleden Kippenberger. Net als bij de installaties van Kippenberger en Hirschhorn is het bij Rhoades moeilijk om je te concentreren op één bepaald aspect, daarvoor ontbreekt in de expositie een centraal punt. Een andere overeenkomst met Hirschhorn is dat ook Rhoades veelvuldig gebruik maakte van industrieel restmateriaal. Met het in de kunstcontext plaatsen van huishoudelijke apparaten ging de Amerikaan door op het gedachtegoed van fameus conceptueel kunstenaar Marcel Duchamp. Door deze vergelijkingen met deze westerse mannelijke kunstenaars lijkt Rhoades in zekere zin ook te reflecteren op de rol die de man vervult in onze doorgedraaide westerse consumptiemaatschappij.

Dit alles in ogenschouw nemend, bevinden we ons in Nederland dan op het terrein van het Van Abbemuseum in Eindhoven, het museum dat nog niet zo heel lang geleden inderdaad een overzichtstentoonstelling aan hem wijdde. Het Van Abbemuseum heeft ook werk van Rhoades opgenomen in de vaste collectie. Daarnaast was werk van Rhoades onder andere te zien in Museum De Paviljoens in Almere.

Fragment uit tentoonstelling van Jason Rhoades en Paul McCarthy in Kling & Bang Gallerí in Reykjavik
Fragment uit tentoonstelling van Jason Rhoades en Paul McCarthy in Kling & Bang Gallerí in Reykjavik

Voorbijgestreefd


De laatste jaren dreigde Rhoades mondiaal een beetje in de vergetelheid te geraken, zijn laatste grote solo-exposities dateren alweer van 2002: PeaRoeFoam My Special Purpose in Museum moderner Kunst Stiftung Ludwig (Wenen) en PeaRoeFoam. The Impetuous Process & From The Costner Complex in galerie David Zwirner (New York)/ Estudio Helga de Alvear (Madrid). Jason Rhoades was er nog steeds, maar in de wereld van de hedendaagse kunst, een wereld die net als onze westerse maatschappij leeft bij de gratie van het nieuwe, was Rhoades inmiddels voorbijgestreefd door een volgende generatie kunstenaars. De tijd om uit te doven heeft hij ‘gelukkig’ niet gekregen. Ons medeleven gaat uit naar Jasons vrouw Rachel en zijn dochter Rubi.