Tag Archief van: recensie

Kunst / Expo binnenland

Het Mauritshuis in bloei

recensie: In volle bloei
Anna RuyschDe Hoogsteder Museum Stichting

Het Mauritshuis heeft reden voor een feestje. Het museum bestaat dit jaar 200 jaar en dat wordt groots gevierd met een tentoonstelling over bloemstillevens uit de zeventiende eeuw. Je maakt in deze tentoonstelling op verschillende manieren kennis met het veelzijdige stilleven genre. 

Een pril begin 

In de eerste zaal sta je voor een ogenschijnlijk eenvoudig stilleven van de Vlaamse schilder Hans Memling (1430-1494). Witte lelies, irissen en akeleien in een aardewerken vaas op een tafelkleed. Op de vaas staan de letters “IHS”, de eerste letters van Jezus’ naam in het Grieks, en de bloemen in de vaas verwijzen naar Maria. De achterkant van dit stilleven toont een portret van een biddende man. Wat doet dit schilderij in een tentoonstelling met exotische bloemen en ‘onmogelijke’ boeketten? 

Dit schilderij is een van de vroegste religieuze stillevens in de westerse kunstgeschiedenis. Eerder waren bloemen natuurlijk wel onderdeel van een schilderij of randillustraties van boeken, maar nog niet eerder als hoofdonderwerp. Memling maakte zijn bloemstilleven in 1485, terwijl het stilleven genre pas tegen het einde van de zestiende eeuw populair werd.  

Anna Ruysch

Hans Memling, Vaas met bloemen in een nis, 1485, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid

 

Bestudering van de natuur 

Vanaf die periode neemt de tentoonstelling een vlucht. In de volgende zalen zie je hoe het stilleven genre opbloeide in de zeventiende eeuw. Toen ontstond er namelijk een interesse in natuurwetenschap bij opdrachtgevers van kunst. Kunstenaars, wetenschappers en tekenaars werkten vaak samen om bloemen, planten en insecten zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden in wetenschappelijke publicaties. 

Het is een feest om de bloemen in hun volle glorie te zien stralen! Maar het zijn niet alleen bloemen die de show stelen. De zaalteksten wijzen je op de soms minuscule insecten die interacteren met de bloemen. De term stilleven wekt de indruk alsof er niks gebeurt op het schilderij, maar zulke speelse insecten voegen juist levendigheid toe. Bij het schilderij Bloemen in een glazen vaas (1612) door Jacques de Gheyn II staat bijvoorbeeld geschreven: “Een rups steekt zijn kopje over de rand van de nis. Alsof hij even wil kijken naar de signatuur van de schilder die daar te zien is”. Insecten zijn niet voor niets aanwezig op stillevens. Dankzij de opgeleefde interesse in natuurwetenschappen raakten steeds meer opdrachtgevers geïnteresseerd in insecten. Hierin hadden vrouwelijke kunstenaars vaak ook een aandeel, onder wie Maria Sibylla Merian (1647-1717). Ze tekende en observeerde insecten in hun natuurlijke leefomgeving. Ze besteedde veel aandacht aan de metamorfoses van insecten, want ze had geconstateerd dat daar nog weinig kennis over was. Daarom vertrok ze in 1699 samen met haar dochters vanuit Nederland naar Suriname om insecten te bestuderen. Dit leidde na hun terugkomst in Nederland tot Metamorphosis insectorum Surinamensium (1705), een boek met zestig gravures en begeleidende teksten over Surinaamse insecten en hun leefwereld.

Maria Sibylla Merian

Maria Sibylla Merian, Twee vlinders op een tak kruisbessenbloesem. Waterverf en dekverf op perkament, 199 x 164 mm. Particuliere collectie

 

Mannelijke en vrouwelijke kunstenaars naast elkaar  

In het tweede deel van de tentoonstelling verschuift het zwaartepunt naar vrouwelijke kunstenaars binnen het stilleven genre. Vergeleken met mannelijke kunstenaars zijn er maar een handjevol vrouwelijke kunstenaars bij naam bekend. Maar van alle genres in de schilderkunst hadden vrouwen het grootste aandeel in het stilleven genre. Het is mooi om te zien hoe enkele van deze vrouwelijke kunstenaars een podium krijgen via deze tentoonstelling en in samenhang worden getoond met hun mannelijke tijdgenoten.

Maria van Oosterwijck

Maria van Oosterwijck, Bloemen in een versierde bokaal, c.1670-1675. Doek, 62 x 47,5 cm. Mauritshuis, Den Haag

 

Zo hangen er twee stillevens naast elkaar van Willem van Aelst (1627-1683) en Maria van Oosterwijck (1630-1693). Van Oosterwijck kreeg veel opdrachten uit hoge kringen in binnen- en buitenland, waaronder de Franse koning Lodwijk XIV. Ook Van Aelst was heel succesvol in de Nederlanden en Italië. Deze schilders hebben elkaar gekend en Van Oosterwijck was mogelijk zelfs zijn leerling. Zo worden succesvolle mannelijke en vrouwelijke kunstenaars in de tentoonstelling naast elkaar en op een gelijke voet getoond. Een leuk detail is dat er ook een schilderij op de tentoonstelling te zien is van Anna Ruysch (1666-1754). Zij is de jongere zus van de bekende stilleven schilderes Rachel Ruysch. De schilderijen van Rachel Ruysch zijn wereldberoemd. Anna Ruysch is veel minder bekend, omdat ze na haar huwelijk op eenentwintigjarige leeftijd ophield met schilderen. Dat maakt het des te leuker dat er in de tentoonstelling ook aandacht uitgaat naar minder bekende vrouwelijke kunstenaars, maar die in kwaliteit niet onder doen van de rest.

Willem van Aelst

Willem van Aelst, Bloemstilleven met horloge, 1663. Doek, 62,5 x 49 cm. Mauritshuis, Den Haag

 

Van adembenemende stillevens, prachtige bruiklenen, lang onderbelichte perspectieven van vrouwelijke kunstenaars tot speelse zaalteksten. De tentoonstelling snijdt heel veel verschillende onderwerpen aan, maar heeft voor elk wat wils. Je leert hoe het stilleven als genre tot bloei kwam in de zeventiende eeuw en tegelijkertijd is er alle ruimte om te genieten van al het moois wat dit genre te bieden heeft. Zeker een bezoek (en feestje) waard!  

 

Kunst / Expo binnenland

Het Mauritshuis in bloei

recensie: In volle bloei
Anna RuyschDe Hoogsteder Museum Stichting

Het Mauritshuis heeft reden voor een feestje. Het museum bestaat dit jaar 200 jaar en dat wordt groots gevierd met een tentoonstelling over bloemstillevens uit de zeventiende eeuw. Je maakt in deze tentoonstelling op verschillende manieren kennis met het veelzijdige stilleven genre. 

Een pril begin 

In de eerste zaal sta je voor een ogenschijnlijk eenvoudig stilleven van de Vlaamse schilder Hans Memling (1430-1494). Witte lelies, irissen en akeleien in een aardewerken vaas op een tafelkleed. Op de vaas staan de letters “IHS”, de eerste letters van Jezus’ naam in het Grieks, en de bloemen in de vaas verwijzen naar Maria. De achterkant van dit stilleven toont een portret van een biddende man. Wat doet dit schilderij in een tentoonstelling met exotische bloemen en ‘onmogelijke’ boeketten? 

Dit schilderij is een van de vroegste religieuze stillevens in de westerse kunstgeschiedenis. Eerder waren bloemen natuurlijk wel onderdeel van een schilderij of randillustraties van boeken, maar nog niet eerder als hoofdonderwerp. Memling maakte zijn bloemstilleven in 1485, terwijl het stilleven genre pas tegen het einde van de zestiende eeuw populair werd.  

Anna Ruysch

Hans Memling, Vaas met bloemen in een nis, 1485, Museo Nacional Thyssen-Bornemisza, Madrid

 

Bestudering van de natuur 

Vanaf die periode neemt de tentoonstelling een vlucht. In de volgende zalen zie je hoe het stilleven genre opbloeide in de zeventiende eeuw. Toen ontstond er namelijk een interesse in natuurwetenschap bij opdrachtgevers van kunst. Kunstenaars, wetenschappers en tekenaars werkten vaak samen om bloemen, planten en insecten zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden in wetenschappelijke publicaties. 

Het is een feest om de bloemen in hun volle glorie te zien stralen! Maar het zijn niet alleen bloemen die de show stelen. De zaalteksten wijzen je op de soms minuscule insecten die interacteren met de bloemen. De term stilleven wekt de indruk alsof er niks gebeurt op het schilderij, maar zulke speelse insecten voegen juist levendigheid toe. Bij het schilderij Bloemen in een glazen vaas (1612) door Jacques de Gheyn II staat bijvoorbeeld geschreven: “Een rups steekt zijn kopje over de rand van de nis. Alsof hij even wil kijken naar de signatuur van de schilder die daar te zien is”. Insecten zijn niet voor niets aanwezig op stillevens. Dankzij de opgeleefde interesse in natuurwetenschappen raakten steeds meer opdrachtgevers geïnteresseerd in insecten. Hierin hadden vrouwelijke kunstenaars vaak ook een aandeel, onder wie Maria Sibylla Merian (1647-1717). Ze tekende en observeerde insecten in hun natuurlijke leefomgeving. Ze besteedde veel aandacht aan de metamorfoses van insecten, want ze had geconstateerd dat daar nog weinig kennis over was. Daarom vertrok ze in 1699 samen met haar dochters vanuit Nederland naar Suriname om insecten te bestuderen. Dit leidde na hun terugkomst in Nederland tot Metamorphosis insectorum Surinamensium (1705), een boek met zestig gravures en begeleidende teksten over Surinaamse insecten en hun leefwereld.

Maria Sibylla Merian

Maria Sibylla Merian, Twee vlinders op een tak kruisbessenbloesem. Waterverf en dekverf op perkament, 199 x 164 mm. Particuliere collectie

 

Mannelijke en vrouwelijke kunstenaars naast elkaar  

In het tweede deel van de tentoonstelling verschuift het zwaartepunt naar vrouwelijke kunstenaars binnen het stilleven genre. Vergeleken met mannelijke kunstenaars zijn er maar een handjevol vrouwelijke kunstenaars bij naam bekend. Maar van alle genres in de schilderkunst hadden vrouwen het grootste aandeel in het stilleven genre. Het is mooi om te zien hoe enkele van deze vrouwelijke kunstenaars een podium krijgen via deze tentoonstelling en in samenhang worden getoond met hun mannelijke tijdgenoten.

Maria van Oosterwijck

Maria van Oosterwijck, Bloemen in een versierde bokaal, c.1670-1675. Doek, 62 x 47,5 cm. Mauritshuis, Den Haag

 

Zo hangen er twee stillevens naast elkaar van Willem van Aelst (1627-1683) en Maria van Oosterwijck (1630-1693). Van Oosterwijck kreeg veel opdrachten uit hoge kringen in binnen- en buitenland, waaronder de Franse koning Lodwijk XIV. Ook Van Aelst was heel succesvol in de Nederlanden en Italië. Deze schilders hebben elkaar gekend en Van Oosterwijck was mogelijk zelfs zijn leerling. Zo worden succesvolle mannelijke en vrouwelijke kunstenaars in de tentoonstelling naast elkaar en op een gelijke voet getoond. Een leuk detail is dat er ook een schilderij op de tentoonstelling te zien is van Anna Ruysch (1666-1754). Zij is de jongere zus van de bekende stilleven schilderes Rachel Ruysch. De schilderijen van Rachel Ruysch zijn wereldberoemd. Anna Ruysch is veel minder bekend, omdat ze na haar huwelijk op eenentwintigjarige leeftijd ophield met schilderen. Dat maakt het des te leuker dat er in de tentoonstelling ook aandacht uitgaat naar minder bekende vrouwelijke kunstenaars, maar die in kwaliteit niet onder doen van de rest.

Willem van Aelst

Willem van Aelst, Bloemstilleven met horloge, 1663. Doek, 62,5 x 49 cm. Mauritshuis, Den Haag

 

Van adembenemende stillevens, prachtige bruiklenen, lang onderbelichte perspectieven van vrouwelijke kunstenaars tot speelse zaalteksten. De tentoonstelling snijdt heel veel verschillende onderwerpen aan, maar heeft voor elk wat wils. Je leert hoe het stilleven als genre tot bloei kwam in de zeventiende eeuw en tegelijkertijd is er alle ruimte om te genieten van al het moois wat dit genre te bieden heeft. Zeker een bezoek (en feestje) waard!  

 

Film / Kunst / Expo binnenland / Film

Fijnzinnige poëzie, wrange humor en radicale stunts

recensie: Expositie: Guido van der Werve - Tastbare Futiliteit
In courtesy of the artist. Image by Ben Geraerts.

Afgelopen week kon je bijna geen krant openslaan of er stond iets in over Guido van der Werve (1977, Papendrecht). De in Berlijn, Hassi en Amsterdam gevestigde filmmaker en beeldend kunstenaar won niet alleen de Cobra Kunstprijs, maar heeft nu ook midden in zijn carrière al een overzichtstentoonstelling in het Eye Filmmuseum. Daar zagen we naast zijn Gouden Kalffilm Nummer veertien, home ook de eerste glimp van zijn in  september uit te komen autofictieve speelfilm. En het grootste deel van een indrukwekkend oeuvre.

 

Bij binnenkomst in Guido van der Werves tentoonstelling  Tastbare futiliteit (of Palpable Futility) stuit de bezoeker meteen op Nummer twee, Just because I’m standing here doesn’t mean I want to (2003). Er bestaat ook een Nummer een, maar die wordt nagenoeg nooit vertoond. Nummer twee is de film waarmee Van der Werve afstudeerde aan de Gerrit Rietveld Academie. We horen de kunstenaars stem: ‘ ‘s Ochtends kan ik niet opstaan, ’s middags verveel ik me, ’s avonds ben ik moe en ’s nachts kan ik niet slapen.’  Van der Werve loopt, in zwart gekleed, achterwaarts de weg op in de – in eigen woorden – ‘spuuglelijke’ Papendrechtse straat waar hij opgroeide. Hij wordt geschept door een auto. Een ME-busje stopt. Op tonen van het Kerstconcert van Arcangelo Corelli stappen vijf balletdanseressen uit om een choreografie te doen. Terwijl het bewegingsloze lichaam van de kunstenaar nog op de achtergrond op straat ligt.

Stijl

© Studio Hans Wilschut Courtesy de kunstenaar/the artist & GRIMM Amsterdam| New York

Van der Werves films zijn heel herkenbaar. Altijd verschijnt de kunstenaar zelf, volledig in het zwart gehuld. Hij doet zijn eigen stunts. Naast de botsing met de auto steekt hij zichzelf in de fik, of laat hij zich optakelen aan een hijskraan. Ook zijn veelvuldige beproevingen in fysiek en mentaal uithoudingsvermogen zijn langlopende, indrukwekkende stunts. Zo staat hij vierentwintig uur in de bijtende kou van de noordpool om een dagje niet met de wereld mee te draaien (Nummer negen, the day I didn’t turn with the world, 2007) of rent een marathon om een bos kamille op Rachmaninovs graf te leggen (Nummer dertien, emotional poverty in three effugia, 2010-11).
In veel films zien we wijde shots van grootse natuur waar in een klein mensfiguur zijn levenswandel in maakt, al dan niet verwikkeld in een ultra-triathlon.
Muziek speelt een grote rol. We horen veelal Romantische componisten. Voor sommige films componeerde Van der Werve zijn eigen muziek. Daarnaast balanceren we continu tussen humor en bittere ernst, diepzinnigheid en flauwte. Een kunstige vertoning van het leven zelf.

Taal

© Studio
Hans Wilschut
Courtesy de kunstenaar/the artist &
GRIMM Amsterdam| New York

Hoewel taal nooit wordt genoemd in de recensies of interviews, dragen de veelal poëtisch-filosofische titels en andere teksten veel bij aan de vertelkracht van de werken. Zo trekt er in Nummer vier, I don’t want to get involved in this, I don’t want to be a part of this, talk me out of it (2005) een vliegtuig een wuivende banner door het luchtruim waarop ‘It was not enough’ gedrukt staat, een verzuchting uit de film Stalker van Andrej Tarkovski. Net als de tekst in Nummer twee zorgen sobere maar treffende woorden dat er een narratief ontstaat, zonder dat het verhaal dichtgetimmerd wordt.

 

Eye Filmmuseum

© Studio Hans Wilschut Courtesy de kunstenaar/the artist & GRIMM Amsterdam| New York

Het Eye Filmmuseum is ook een bioscoop. En dat zal de bezoeker weten. De ruimtes die voor Guido van der Werves tentoonstelling Palpable Futility werden gebouwd zijn donker. De vroege werken die op celluloid gefilmd zijn, zijn opnieuw gedigitaliseerd en geremasterd met de techniek van nu. Ook het geluid is uitzonderlijk goed. Omdat de werken van Van der Werve ‘ruimte’ nodig hebben is er gekozen voor een redelijk open architectuur. Er zijn geen kleine kamertjes en in de meeste ruimtes worden meerdere films tegelijk afgespeeld. Toch valt het mee met de geluidsoverlast in de ruimte. Dat is dankzij de speakers met een ‘directional sound’, die het geluid boven de bankjes enigszins bundelen en naar beneden sturen. In de bankjes zit nog een grote speaker, die het geluid warmte en meer diepte geeft. De bezoeker zit in een soort net van geluid waardoor de andere filmgeluiden meer op de achtergrond klinken. Dat je Van der Werve dus bij het kijken van Nummer vier op de achtergrond in Nummer twee hoort zeggen dat hij niet kan slapen is niet storend. Integendeel. Het zorgt ervoor dat je nog meer opgenomen wordt in de wereld van Guido van der Werve. De bezoeker die zijn oren de kost geeft hoort opvallend veel detail in de werken. Tijdens het pianospel op een vlot in een natuurmeer in Nummer vier hoor je bijvoorbeeld de natuurgeluiden nog steeds door het spel heen.

Hardcover catalogus

© Studio
Hans Wilschut
Courtesy de kunstenaar/the artist &
GRIMM Amsterdam| New York

Bij de expositie hoort een hardcover catalogus. In samenwerking met nai010 publishers drukte Eye Filmmuseum Palpable Futility, waarin het gehele oeuvre van Guido van der Werve wordt beschreven en afgebeeld. Dus voor degene die had gehoopt op het bewegend naakt uit Nummer zestien of de mislukte raketlancering uit Nummer zeven: gelukkig is er het boek nog. Met verdiepende essays en een interview met de kunstenaar.  Tijdens de duur van Tastbare Futiliteit worden in het Eye Filmmuseum aanvullende randprogrammeringen georganiseerd. Iets om in de gaten te houden!

Boeken / Non-fictie

Collectief of individu?

recensie: Vrijheid - Annelien de Dijn

In Vrijheid laat Annelien de Dijn zien hoe de betekenis van het concept ‘vrijheid’ door de eeuwen heen onderwerp van strijd en onderhevig aan verandering is geweest.

Annelien de Dijn is hoogleraar moderne politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en publiceerde eerder een boek over de Franse politieke filosofie van de 17e tot de 19e eeuw. Haar nieuwste boek Vrijheid kan gezien worden als een overtreffende trap: nauwkeurig onderzoekt ze hoe het concept vrijheid sinds de Griekse Oudheid tot nu is veranderd. Daarbij bestrijkt ze de geschiedenis van het gehele westen; zowel Europa als de Verenigde Staten. Waar nodig zoomt De Dijn in op specifieke landen waar vrijheid op een andere manier evolueert.

Politiek-filosofisch overzichtswerk

Vrijheid is een ontzagwekkend werk: nauwgezet passeren alle invullingen van het concept door de tijd heen de revue, tot in detail worden belangrijke denkers aangehaald, tegenstellingen en argumentaties uitgelegd en belangrijke stukken geciteerd. Dat alles leest ook nog eens soepel weg in een prettige, heldere en niet té academische schrijfstijl. Voor de geïnteresseerden in filosofie en geschiedenis is Vrijheid een heerlijk boek om in te duiken. Bovendien komt het hedendaagse debat, waarin vrijheid nog altijd veelvuldig als argument wordt aangehaald (voor tegenovergestelde doeleinden), erdoor in een ander daglicht te staan.

Dat laatste komt in het boek zelf nauwelijks aan bod. De Dijn is historica en dus is de geschiedenis van het vrijheidsconcept haar onderwerp, niet het hedendaagse gebruik. Toch eindigt ze in haar nawoord met een voorzichtige oproep aan ons vandaag de dag: om vrijheid met die historische bril te bekijken, en zo in te zien dat er meerdere invullingen van het vrijheidsideaal mogelijk zijn dan we vandaag de dag veelal horen.

Vrijheid tot zelfbestuur

Het eerste deel van Vrijheid gaat over het oude Griekenland en het Romeinse Rijk. Vóór die tijd werd wel over vrijheid gesproken, maar niet in politieke zin. Dit nam aanvang in de Griekse stadstaten, met als belangrijkste centrum de geboorteplaats van de democratie, Athene, pakweg 2500 jaar geleden.

De Grieken waren lang en vaak in oorlog met het koninkrijk Perzië en zetten zich daar politiek-filosofisch tegen af door zichzelf als ‘vrij’ te bestempelen en de Perzen als ‘slaaf’ (want: onderdaan). Zo vormden de Grieken hun collectieve identiteit door de tegenstelling met Perzië te benadrukken. De Perzen wérden bestuurd, en zij bestuurden zichzélf in een democratie, letterlijk vertaald een volksheerschappij. (Demos = volk, kratein = heersen). De Grieken zagen vrijheid dus als politieke én democratische vrijheid: een vrije staat is een staat waarin mensen hun eigen bestuursvorm bepalen.

De beroemde Griekse geschiedschrijver Herodotus beschrijft in zijn Historiën waarom democratische vrijheid béter is dan een autocratisch regime. In dat laatste heb je als burger geen persoonlijke zekerheid, omdat je bent overgeleverd aan de grillen van je overheerser. Herodotus schrijft over de Perzische koningen, waarvan sommigen goede en rechtvaardige heersers waren, maar anderen, zoals Cyrus de Grote, wrede en gewelddadige leiders. Het volk was dus beter af wanneer het zichzelf bestuurde. Daarbij garandeerde collectieve vrijheid (zelfbestuur) automatisch persoonlijke zekerheid. Dit waren voor de Grieken twee kanten van dezelfde medaille.

Daarbij merkt De Dijn terecht op dat de Griekse democratie niet te vergelijken is met die van ons. Het grootste deel van de inwoners mocht niet meedoen: vrouwen, vreemdelingen en slaven hadden geen politieke rechten. Interessant weetje: de beroemde Griekse filosoof Aristoteles, die prat ging op de Griekse vrijheid, was zelf zo’n vreemdeling. Hij werd buiten Athene geboren en mocht daardoor nooit als burger deelnemen aan de Atheense democratie.

Wie is de baas?

Zo’n tweeduizend jaar lang zou de mate van vrijheid die iemand geniet gelijkstaan aan de mate waarin iemand zichzelf kan besturen. Daarbij waren geregeld discussies tussen democraten en antidemocraten. Die laatsten stelden dat democratie niet leidt tot zelfbestuur, maar tot onderdrukking van de minderheid door de meerderheid. In een democratie ben je alleen vrij als je onderdeel uitmaakt van de meerderheid en dus mee kan beslissen. Voor alle anderen is een democratie niks anders dan een tirannie van de meerderheid en brengt democratie dus geen vrijheid (in de zin van zelfbestuur).

Vrijheid van het individu

De Dijn beschrijft uitvoerig hoe de vrijheid steeds onderwerp van discussie blijft, maar binnen de overeenstemming dat vrijheid gaat over wie de macht heeft. Zo reizen we de geschiedenis van Europa door tot deze overeenstemming begin 19e eeuw sneuvelt. Een van de eersten die dit ‘vooroordeel’ over vrijheid benoemde was de Duitse filosoof Johann August Eberhard. Hij stelde dat het idee dat vrijheid alleen voorkwam in democratisch bestuurde landen een onjuist vooroordeel was. Hij verwees naar de Pruisische onderdanen onder Frederik de Grote en stelde dat zij méér vrijheid genoten dan de Zwitsers, die zichzelf bestuurden.

De Dijn gaat in Vrijheid in tegen het algemeen geldende idee dat met name de Reformatie in Europa gezorgd heeft voor een verandering van het vrijheidsdebat. Haar stelling is dat het de lange politieke strijd na de (Atlantische) revoluties waren die het vrijheidsbegrip (en onze politieke systemen) ten diepste veranderd hebben. Vanuit het contrarevolutionaire denken ontstond een nieuw idee van vrijheid, waarin collectief en individu losgetrokken werden.

Deze nieuwe, moderne visie op vrijheid ging niet over wie er regeert, maar over de mate waarin je werd geregeerd. Zolang je als individu zoveel mogelijk je eigen leven kan leiden zoals jij dat wil en autonome keuzes kunt maken, ben je vrij, werd het geherdefinieerde concept van vrijheid. De contrarevolutionairen wezen erop dat veel revolutionaire pogingen een democratisch bestuur op te richten, uiteindelijk tot geweld en dus tot onvrijheid van het individu leidden. Denk aan de Terreur na de Franse Revolutie. Collectief (democratisch) bestuur is dus niet nodig om als individu vrij te zijn, sterker nog, vaak veroorzaakt zelfbestuur het tegenovergestelde. Veelal had je als burger méér vrijheid onder een monarch, die stabiliteit en veiligheid bood. De twee kanten van dezelfde medaille die sinds het Oude Griekenland onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, stonden vanaf toen los van elkaar.

Liberalisme

Het liberalisme is uit deze contrarevolutionaire bewegingen ontstaan. De eerste liberalen waren niet per definitie tegen democratie, maar wezen erop dat de nadruk zou moeten liggen op de mate waarin de overheid je vrij liet in je doen en laten. Ook wel ‘laissez faire’ of ‘mind your own business’ genoemd.

Eind 19e, begin 20e eeuw werd opnieuw de revolutionaire oproep gedaan voor vrijheid als zelfbestuur. De Dijn laat pijnlijk zien dat na de Tweede Wereldoorlog deze oproep verstomde – en tot op de dag van vandaag nog altijd stil is gebleven. Het idee dat vrijheid vooral gaat over het individu en de overheid die zich zo min mogelijk met dit individu mag bemoeien, werd – en is nog altijd – gemeengoed. In tegenstelling tot wat we vaak denken, is ons idee van vrijheid dus niet uitgevonden door de Oude Grieken, noch door de Europese en Atlantische revolutionairen, maar juist door hun tegenstanders.

Vrijheid zonder zelfbestuur

Hier trekt De Dijn een parallel met het huidige vrijheidsdebat. Ze wijst erop dat hedendaagse groepen die zich beroepen op ‘de vrijheid’ wanneer zij pleiten voor zo min mogelijk overheidsbemoeienis hun eigen geschiedenis niet kennen. Hun vrijheidsideaal stamt af van de contrarevolutionairen die vrijheid zagen als iets dat losstond van democratisch zelfbestuur. Met dit moderne vrijheidsideaal is het dus goed mogelijk om het leven onder een despoot ‘vrij’ te noemen, zolang deze zich niet al te veel bemoeit met je persoonlijk leven. Dat kan toch nauwelijks zijn waar deze hedendaagse pleiters voor een individuele vrijheid voor staan.

Vrijheid is dus verworden van iets dat inherent collectief en daardoor óók individueel is, tot iets dat louter individueel is. Vrijheid is niet samen een richting kiezen en die opgaan en daar vervolgens als individu óók van profiteren. Nee, vrijheid is met je eigen leven bezig zijn, en daarbij het liefst zo min mogelijk gehinderd worden door ‘de overheid’ of ‘de ander’, wie dat ook moge zijn.

Vrijheid voelt aan als een oproep opnieuw het vrijheidsideaal te herijken. Juist in een tijd waarin veel burgers aangeven weinig vertrouwen te hebben in de democratie, is dit een belangrijk kantelpunt voor de vrijheid. Zijn we echt zo veel vrijer wanneer we minder belemmerd worden? Of zijn we juist vrij wanneer – en omdat – we zelf bepalen door wélke regels we wel of niet belemmerd worden, als collectief? Wellicht zijn collectief en individu tóch twee kanten van dezelfde medaille en kun je als individu pas echt vrij zijn als je samen met je medemensen meebepaalt. Misschien is onze tijd – waarin de term zo veelvuldig wordt gebruikt – wel dé tijd voor een renaissance van het klassieke vrijheidsideaal. Dit is de spiegel die De Dijn ons voorhoudt.

 

Titelafbeelding: Eugène Delacroix – La liberté guidant le peuple (1830)

Boeken / Non-fictie

Geboorte van een nieuw tijdperk

recensie: Omarm de chaos - Jan Rotmans en Mischa Verheijden

In Omarm de chaos laat hoogleraar transitiekunde en duurzaamheid Jan Rotmans zien dat we in een overgangsfase naar een nieuw tijdperk leven. Deze tijd van chaos kan in eerste instantie beangstigen, maar – als we hem omarmen – juist ook bevrijden.

Jan Rotmans is hoogleraar in Rotterdam en medeoprichter van Urgenda, een actiegroep die Nederland snel(ler) wil verduurzamen. Daartoe klaagde Urgenda de Nederlandse staat aan om deze te dwingen de uitstoot van CO2 terug te dringen in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs. De rechter – de rechtszaak kwam tot en met de Hoge Raad – stelde hen in het gelijk.

Duurzame verandering

Rotmans publiceert al sinds de jaren ’80 over de klimaatcrisis en de mogelijkheden die er zijn voor duurzame verandering. Toen hij begon met publiceren kraaide er geen haan naar zijn onderzoeken en was klimaatverandering in de maatschappij nog nauwelijks onderwerp van gesprek. Los van wetenschappers bereikt hij lange tijd weinig mensen met zijn verhaal.

Toen Rotmans een transitie op persoonlijk vlak doormaakte, mede in gang gezet door een ernstig fietsongeluk, besloot hij dat hij zijn kennis wilde delen met de samenleving en activistischer zou worden. Omarm de chaos is zoals hij het in zijn nawoord noemt, zijn magnum opus. Dit boek is, mede dankzij de hulp van schrijver Mischa Verheijden, eenvoudig en toegankelijk geschreven voor een breder publiek. Het omvat nagenoeg alle grote onderwerpen waar Rotmans tijdens zijn loopbaan over schreef.

Omarm de chaos is ook een persoonlijk verhaal, wat de boodschap nog beter invoelbaar maakt. Rotmans legt de nadruk op kwetsbaarheid als belangrijke factor voor verandering. Ook dit is iets dat hij pas is gaan inzien na zijn persoonlijke transitie. Alle crises waarin wij ons bevinden zullen ons op de eerste plaats wellicht beangstigen. Pas als we die angst en de chaos omarmen, zullen we in staat zijn mee te bewegen naar rustiger vaarwater.

Anders kijken

Omarm de chaos kan gezien worden als een inleiding in de transitiekunde. Het boek begint met je te leren anders te kijken, wat nodig is om veranderingen te begrijpen. Vaak zijn we geneigd te kijken naar gebeurtenissen op de korte termijn. Rotmans laat zien dat juist structuren op de lange termijn ons veel meer kunnen vertellen over waar we naartoe gaan. ‘Wie niet goed kijkt wordt telkens verrast, voor wie goed en lang kijkt is het logisch.’ Deze ‘onderstroom’ is belangrijk, maar blijft vaak onzichtbaar.

Daarnaast laat Rotmans zien dat veranderingen vaak via eenzelfde soort patroon verlopen. Ongeveer halverwege zit de kantelfase, daarin bevinden we ons nu. Dit is een ‘tussentijd’ van chaos, weerstand, onzekerheid, verzet, protest en gebrek aan overzicht. Juist in deze fase is het belangrijk om uit te zoomen. Dat is precies wat Omarm de chaos doet.

Tijd van crises

Volgens Rotmans bevinden wij ons vandaag de dag in een ‘palet van transities’. De klimaatcrisis lijkt vooral te gaan over energie, maar dwingt ons om op nagenoeg alle fronten te veranderen. Zo is er sprake van een energie-, grondstoffen-, circulaire-, landbouw en voedsel-, ruimtelijke-, financiële-, onderwijs-, zorg-, sociale- en democratische transitie. Al deze crises en mogelijke oplossingen worden uitgebreid besproken, vaak aan de hand van hoopgevende praktische voorbeelden van zogenaamde ‘koplopers’ (mensen die zien waar we naartoe moeten en beginnen met experimenteren).

Rotmans is steeds hoopvol, maar ook kritisch. Zo schrijft hij over winkelketen IKEA die eigen windmolenparken en zonnepanelen heeft, de helft van het gebruikte hout uit duurzame houtteelt haalt en alle winkels heeft voorzien van LED verlichting. Dit klinkt hoopgevend, maar het werkelijke probleem, namelijk de wegwerpcultuur waar IKEA boegbeeld van is, blijft onaangeroerd. IKEA onttrekt nog steeds onnodig veel eindige grondstoffen aan de aarde en blijft mensen aansporen nieuwe producten te kopen. Door steeds met andere schaallenzen te kijken naar een situatie is Rotmans in staat het heden – maar ook de route voor de toekomst – beter te doorzien. Voor een bedrijf als IKEA ligt die in de overgang van duurzaam (gericht op energie) naar circulair (gericht op grondstoffen).

Transitieversnellers

Omarm de chaos laat zien dát verandering mogelijk is, hóe dat mogelijk is en hoe een eventuele toekomst er voor Nederland uit zou kunnen zien. Een belangrijke factor voor verandering is de manier waarop we belasting heffen. Zodra die verschuift van belasting op arbeid (wat waarde toevoegt aan de samenleving) naar vervuiling (wat waarde onttrekt) zal dat grote gevolgen hebben voor hoe we leven. Ook financiële en juridische impulsen zijn belangrijk; zo kunnen we goede veranderingen ondersteunen, zowel met geld als met regelgeving.

Echter, dit alles kan niet zonder mentale impulsen. Wanneer sociale normen en gedrag veranderen, verandert het systeem mee. Rotmans hamert erop dat de grootste valkuil is om te denken dat je toch geen bijdrage kan leveren aan verandering, omdat eerst het systeem moet veranderen. Dit noemt hij het ingesleten onmogelijkheidsdenken, waarmee we ‘mentaal het mogelijke onmogelijk maken’. Als we inzien dat de chaos en onzekerheid juist dé stap naar verandering en de geboorte van iets nieuws zijn, komt die verandering van de grond.

Toekomstvisie

Hoe ziet die mogelijke toekomst er dan uit? Het beeld dat Rotmans schetst lijkt bijna te mooi om waar te zijn, en precies dat is dus weer dat onmogelijkheidsdenken…

Zou het mogelijk zijn voor de mens om samen met de natuur te leven op een manier waarop we elkaar versterken… dieren goed te behandelen.. energie duurzaam op te wekken en die niet te verspillen maar te delen in wijken.. gezondheidzorg gericht op gezondheid in plaats van genezing.. onderwijs gericht op persoonlijke ontwikkeling en samenwerking op basis van vertrouwen en autonomie.. wonen in een ‘groen-blauwe oase’ waarin we samenleven met het water en waarin de biodiversiteit weer groot is… waarin we lokaal en kwalitatief produceren.. waarin we van het fileprobleem af zijn en waar de democratie weer breed gedragen wordt door burgers van alle lagen van de bevolking?

Rotmans weet met Omarm de chaos een ontzettend leerzaam, helder, toegankelijk en ja, ondanks alle crises en chaos waarin wij ons bevinden, ook hoopvol verhaal over het voetlicht te brengen.

Theater / Voorstelling

Wat als je wordt wat je haat?

recensie: Korthals Stuurman - Bonita Avenue

Te midden van de vuurwerkramp in Enschede (2000) probeert rector Siem Sigerius niet alleen de universiteit draaiende te houden, maar ook zijn gezin. Bonita Avenue, een toneelbewerking van de gelijknamige bestseller van Peter Buwalda, vertelt het beklemmende verhaal van een succesvolle pater familias die de grip op zijn gezin steeds meer lijkt te verliezen.

Op 12 februari ging Bonita Avenue in première in het Wilminktheater in Enschede. Een betere premièreplek kon er voor dit reizende toneelstuk niet zijn, want zelfs de Twentse campus blijkt een straat te hebben vernoemd naar het boek. Het verhaal speelt zich af in Enschede tijdens de vernietigende vuurwerkramp, waarbij een hele woonwijk werd weggevaagd. Voor Siem Sigerius (Hajo Bruins), rector van de Universiteit Twente en later minister van Onderwijs, luidt de vuurwerkramp slechts de aftakeling van zijn gezinsleven in. Zo goed als hij noodwoningen voor zijn studenten weet te regelen, zo slecht laat het gezin zich managen.

Hoe zwart-wit is goed of slecht?

Siem, wiskundige en oud-judoka, doet tijdens het kijken van porno een vreselijke ontdekking, die hem niet meer loslaat. Alles waarvan hij dacht dat het goed en voorbeeldig was, lijkt ineens bevlekt, inclusief hijzelf. Tot overmaat van ramp komt ook nog, de in zijn ogen echte slechterik van de familie vrij uit de gevangenis: zijn zoon Wilbert.

“Soms is het niet zo erg om te liegen, als het maar voor de juiste mensen is”, zo probeert Siem alles goed te praten en zijn gezin voorbeeldig over te laten komen. Hij raakt alleen in de knoop met zichzelf en zet zo ook het publiek aan het denken: hoever moet je gaan om je gezin te redden? Mag dat ten kosten gaan van anderen? Wat als je in deze situatie zelf datgene wordt dat je probeert te bestrijden?

De vertolking van een complex gezin

Hajo Bruins speelt Siem Sigirius, de succesvolle man die klem komt te zitten in zijn eigen web van geheimen en moraliteit. Hij zet het personage geslaagd neer: laagje bij laagje takelt hij af. Alleen als judoka lijkt hij wat minder overtuigend, terwijl hij zijn medespelers meermaals vloert. Een ander personage dat blijft boeien en door zijn cynisme regelmatig gelach veroorzaakt, is zoon Wilbert, gespeeld door Marijn Klaver. Eerst wordt hij weggezet als doorgewinterde gekke crimineel, maar langzaamaan begin je zijn cynisme te begrijpen en krijg je zelfs sympathie voor dit ingewikkelde personage. Hij is misschien een veroordeelde crimineel, maar hij is zeker niet de schurk van het verhaal. Een personage dat erg laat uit de verf komt  in het verhaal is echtgenote Tineke, gespeeld door Oda Spelbos. Pas richting het einde neemt zij de leiding over, zoals alleen een moeder het op kan nemen voor haar kind. Zonde, want Tineke wordt goed neergezet door Spelbos en verdient wel wat meer ruimte in het verhaal.

Boek en toneelstuk

Bonita Avenue is de toneelversie van de gelijknamige debuutroman van Peter Buwalda uit 2010. Het boek werd een bestseller, inmiddels zijn er wereldwijd meer dan 500.000 exemplaren verkocht en Buwalda werd in een keer een beroemde schrijver. Een ingewikkeld boek van ruim vijfhonderd pagina’s bewerken tot een toneelstuk is een kunst op zich. Het boek zit vol essentiële perspectiefwisselingen, flashbacks en flashforwards. Het verhaal bestaat uit allerlei losse gebeurtenissen, waaruit je als lezer de complexe verhoudingen binnen het gezin reconstrueert. Dit is juist wat het vuistdikke boek zo goed maakt, maar hoe breng je dat op toneel?

Bewerker Koen Caris en regisseur Hanneke Braam kiezen voor eenheid van plaats en brengen zo alles bij elkaar in de Twentse boerderij van Siem en Tineke, dat huis werkt als een snelkookpan. Aaron en Joni komen daar logeren als hun eigen huis onbewoonbaar is geworden na de vuurwerkramp en langzaamaan wordt duidelijk dat het gezin van leugens en geheimen aan elkaar hangt. De boerderij als plaats is een goede keuze, want die eenheid zorgt voor overzicht. De wisselingen in tijd en perspectief zijn zo makkelijk te volgen en zorgen voor vaart in het toneelstuk.

Het toneelstuk heeft even nodig om op te starten, maar daarna vliegen de 1 uur en 45 minuten zo voorbij. Of je het boek nu ooit gelezen hebt of niet: Bonita Avenue is een aanrader voor ieder die een zinderende avond uit wil en met wat morele dilemma’s wil worstelen.

 

 

Muziek / Concert

Dood en (over)leven

recensie: NTR ZaterdagMatinee 12 februari 2022
Simon van Boxtel

Het begon allemaal op 23 september 1961. Met het ‘Matinee op de Vrije Zaterdag’. Het Matinee bestaat nog steeds, nu onder de naam ‘NTR ZaterdagMatinee’. Concerten met vanaf het begin af aan een avontuurlijke programmering en uitvoeringen op een hoog niveau, live uitgezonden op Radio 4. Een centrale rol spelen het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor, aangevuld met instrumentale of vocale solisten en onder leiding van gerenommeerde dirigenten.

Dit seizoen staat het werk van de Deense componist Hans Abrahamsen (1952) centraal. Afgelopen zaterdag zong sopraan Barbara Hannigan samen met het Radio Fil – zoals het orkest in de wandeling wel wordt genoemd – onder leiding van chef-dirigent Karina Canellakis Abrahamsens Let me tell you. Omlijst door de Ouverture Parsifal van Richard Wagner en de Lemminkäinen-suite van Jean Sibelius. Over avontuurlijk programmeren gesproken!

Diep graven

Zo’n programma heeft alles te maken met wat in het programmaboekje onder de overkoepelende termen ‘Sagen en legenden’ werd geschaard. Abrahamsen plaatste in zijn liederencyclus Ophelia centraal, het personage uit Shakespeares toneelstuk Hamlet, gebaseerd op een sage. Wagner greep terug op een epos van Wolfram von Eschenbach, en Sibelius werd ook geïnspireerd door een aloude sage, lezen we.

Maar er valt dieper te graven. Op z’n minst nog twee lagen diep. In de eerste plaats zijn er overeenkomsten qua sfeer tussen Wagner, Abrahamsen en Sibelius. Twee uitersten raken elkaar in alle drie de werken: een breekbaar klankidioom en een gewijde sfeer met geladen stiltes. Om nog maar te zwijgen over de toonsoort Es gr.t., waarin zowel Wagner zijn ouverture eindigt als Sibelius zijn suite. Dat is één.

Ten tweede (of derde, als je de sagen en legenden meetelt) is daar een overkoepelend thema: dood en (voort)leven. Dat geldt voor de opera van Wagner, waarin de dood van Jezus van Nazareth en diens opstanding passeren, en voor Ophelia bij Abrahamsen, die sterft en wellicht voortleeft. En ten slotte ook voor Sibelius, waar Lemminkäinen in de rivier wordt gegooid maar uiteindelijk door zijn moeder met een druppel honing weer naar het rijk der levenden wordt teruggebracht.

Natuurlijk zijn er ook grote verschillen tussen de laatromantische Wagner, de totaal eigen stijl van Abrahamsen en Sibelius als vertegenwoordiger van de nationaal-Finse muziek. De tekst die Paul Griffiths in 2008 schreef en baseerde op de 481 woorden die Ophelia in Hamlet spreekt, is trouwens ook al eerder op muziek gezet. Of liever: tijdens het Holland Festival 2007 improviseerde celliste Frances-Marie Uitti in het Amsterdamse Bimhuis op dezelfde tekst die toen door de schrijver zelf werd uitgesproken.

En nog eens diep graven

Je moet als uitvoerenden wel een hoog muzikaal aanzien hebben om de overeenkomsten én de verschillen allemaal tot hun recht te laten komen. En dat was afgelopen zaterdag het geval. Om te beginnen was daar natuurlijk de soliste voor wie Abrahamsen zijn compositie in 2013 schreef: de sopraan Barbara Hannigan. Wát voor een sopraan, maar dat wisten we al. Opvallend was haar sterke benadrukking van de letter ‘k’, die hierdoor telkens als een verkapt slagwerk klonk. Slagwerk dat een grote rol speelt in dit stuk, zoals aan het slot, waar een slagwerker een vel papier over een grote trom wrijft. De zaal zat er muisstil en ademloos naar te luisteren, en dirigent Karina Canellakis hield geruime tijd de armen in de lucht om die sfeer niet te verbreken. Daarna nodigde zij, samen met Hannigan, de componist uit op het podium om in het ovationele applaus en voetgetrappel te delen.

Wat Canellakis voor elkaar kreeg en uit het orkest haalde, grensde het gehele concert aan het ongelooflijke. Er was hard aan gewerkt, dat kon je alleen al zien aan de uitgekiende orkestopstelling: de contrabassen zaten niet rechts zoals gebruikelijk, maar links. Rechts zat een deel van de koperblazers en een harp. Zelfs in de grote bezetting van het orkest leverde dit merendeels een afgewogen en doorzichtige klank op, die optimaal versmolt en waarin verschillende sferen ten diepste werden uitgelicht. Zodat ten slotte ook de dreigende ondertoon in alle stukken (nog zo’n overeenkomst!) aldoor voelbaar was.

Een concert dat niet alleen om door een ringetje te halen was, maar nog lang zal nazinderen.

 

Muziek / Album

Imperfectie maakt perfect

recensie: The Gods We Can Touch - AURORA

Drie jaar na het laatste album kunnen liefhebbers van de Noorse singer-songwriter AURORA, genieten van haar nieuwste conceptalbum The Gods We Can Touch. Met krachtige synth- en electropopdeuntjes, schetst AURORA een beeld van perfectie in imperfectie en reflecteert op de complexiteit van het leven en religie.

The Gods We Can Touch heeft zijn titel te danken aan de Griekse mythologie. De Griekse goden waren namelijk niet perfect of onaantastbaar. Door hun menselijke gebreken, is het makkelijk om jezelf te herkennen in deze machtige figuren. Ze zijn perfect op hun eigen imperfecte manier. In vijftien nummers gaat AURORA in op tal van imperfecties binnen de samenleving.

Wie is AURORA?

De 25-jarige Aurora Aksnes, beter bekend als AURORA, is een Noorse singer-songwriter en producer. Ze is o.a. bekend van haar nummer ‘Runaway’ en ‘Into th Unknown’ van de Frozen 2 soundtrack. Haar muziek bestaat vooral uit Nordic-folk, synth-pop en electropop. AURORA haalt veel inspiratie uit de Noorse natuur en folklore. Dit is goed te merken aan haar derde studioalbum The Gods We Can Touch, dat uitkwam op 21 januari 2022. Tijdens het schrijven verbleef ze een maand in kasteel Baroniet Rosendal in Noorwegen. Dit kleine kasteel wordt omgeven door enorme bergen en veel natuur. Volgens de zangeres zelf, voelde het als een magisch toevluchtsoord. Niet zo gek dus, dat het album zo etherisch voelt in de productie.  

Op het eerste gehoor

The Gods We Can Touch is een album boordevol commentaar op de samenleving en complexiteit van religie. AURORA opent het album met ‘The Forbidden Fruits Of Eden’. Dit introductienummer doet denken aan harmonieus engelengezang.
Het volgende nummer, ‘Everything Matters’, is een langzamer nummer met een akoestische gitaar die later aangevuld wordt met piano. Teksten als ‘I’m watching a storm turn into form’ en ‘we are an atom and a star’ zijn een knipoog naar de Griekse god Atlas. Hij moet als straf voor eeuwig het hemelgewelf op zijn schouders tillen. ‘Everything Matters’ draait om het waarderen van de kleine dingen in het leven, voordat ze voorbij zijn. De twist komt bij de outro, die in het Frans gezongen wordt door Pomme. Ze maakt zich hard voor een veiligere (muziek)industrie voor vrouwen en behandeld vaak gevoelige onderwerpen in haar muziek. In 2021 won ze de prijs voor beste vrouwelijke artiest tijdens de ‘Victoires de la musique’ awards in Parijs.

Liefhebbers van rustige nummers zullen blij worden van ‘Exist For Love’, ‘Exhale Inhale’, ‘Artemis’ en ‘This Could Be A Dream’. Wie graag naar snellere nummers luistert en wil kunnen dansen, hoeft niet lang te wachten. De rust uit ‘Everything Matters’ wordt gelijk verbroken in ‘Giving In To The Love’. Het nummer voelt als een adrenalinekick. Dit komt door de krachtige drums en catchy beat. Het is een last minute demo die nooit volledig is afgemixt. Dit “ongepolijste” geluid maakt het nummer af. Het leven is nou eenmaal imperfect. ‘I want to live my life, be all of its pages and underline that I am not an angel’. Voor wie ‘Giving In To The Love’ een favoriet was, zullen ‘Cure For Me’, ‘The Innocent’ en ‘A Temporary High’ ook niet tegenvallen.

Statements met verrassende toon

‘Cure For Me’ is een sterk voorbeeld van AURORA’s commentaar op religie. Door middel van de funky synthbeats, zou je bijna denken dat je in een club staat te dansen. AURORA weet daarmee goed te verbloemen, dat de tekst helemaal niet zo vrolijk is. Het nummer is geïnspireerd op de Griekse godin van de geneesmiddelen, Panacea. Haar naam is afgeleid van ‘panacee’ – een denkbeeldig geneesmiddel voor alle kwalen. Toch wijkt de zangeres een hele andere kant uit met de tekst. Ze zingt over het losbreken van diverse verwachtingen. Het nummer is voor iedereen die ooit gehoord heeft dat ze verkeerd geboren zijn en “genezen” moeten worden. De tekst ‘No, I don’t need a cure for me’ is een statement tegen homohaat en conversietherapie.

Een ander voorbeeld is ‘Heathens’. Gebaseerd op Persephone, de godin van de onderwereld en de lente. Het is een mooie illustratie van iedereens donkere kant.  AURORA beaamt dit met de tekst: ‘That is why we live like heathens. Stealing from the trees of Eden’Eva nam een hap uit de appel, waardoor ze het paradijs moesten verlaten. Het is een onverschrokken ode aan vrouwen die gestraft en verbrand zijn.

De cirkel is rond

Het album sluit af met ‘A Little Place Called The Moon’. Als je de eerste track ‘The Forbidden Fruits Of Eden’ naast dit laatste nummer legt, sluiten ze perfect op elkaar aan. Opnieuw creëert dit nummer de illusie van harmonie en engelengezang. Het is een goede afsluiter om de cirkel van track 1 tot en met 15 rond te krijgen.

 

Theater / Voorstelling

Een spoedcursus existentialisme

recensie: Het Zuidelijk Toneel - Sartre & de Beauvoir
Sartre & de BeauvoirKoen Broos

Een sober decor bestaande uit een rond tafeltje en twee rieten stoelen: meer heeft Stefaan van Brabandt niet nodig om de levensloop van het beroemdste filosofenkoppel uit de twintigste eeuw te verbeelden. Frank Focketyn en Sien Eggers kruipen in de huid van Jean-Paul Sartre, de grondlegger van het existentialisme, en zijn levensgezel, filosofe en schrijfster Simone de Beauvoir. In een setting die doet denken aan een typisch Parijs terras blikken de twee terug op hun leven – en wat voor één.

Het had weinig gescheeld of Sartre en de Beauvoir hadden elkaar nooit ontmoet. Het oorspronkelijke plan van de Beauvoir’s ouders – haar uithuwelijken door middel van een riante bruidsschat – viel in het water door het plotse faillissement van haar vader, waardoor ze noodgedwongen moest gaan studeren aan dezelfde school als Sartre. Die laatste was (klein, dik en met een pokdalig gezicht) niet bepaald een adonis te noemen. Van liefde op het eerste gezicht was dan ook geen sprake – de Beauvoir stuurde haar kat (in de vorm van haar zus Poupette) naar hun eerste afspraakje. Maar Sartre was volhardend en wist de Beauvoir toch te veroveren – en de twee bleven hun leven lang bij elkaar. Samen zetten ze zich af tegen de normen van de bourgeoisie en sloten een filosofische liefdespact: geen monogamie, geen jaloezie en complete openheid.

Pingpongen met sneren

Van Brabandt zou bijna twee jaar aan dit stuk gewerkt hebben, en dat is te merken. De toeschouwer wordt ruim anderhalf uur ondergedompeld in een van de populairste filosofische stromingen uit de twintigste eeuw: een spoedcursus existentialisme, zo u wil. Toch voelt de tekst nooit stoffig of wollig aan en worden zelfs complexe begrippen uit Sartres theorieën behapbaar. Dat is vooral te danken aan de vlotte dialoogvorm, die Eggers en Focketyn zich schijnbaar moeiteloos eigen hebben gemaakt. Soms kabbelt het gesprek rustig voort, soms wordt er gepingpongd met sneren, maar altijd spat de liefde ervan af. Je zou als toeschouwer bijna vergeten dat je niet écht met Sartre en de Beauvoir op café zit.

Verantwoorde ontspanning

De Beauvoir maakte ooit een lijst van soorten mensen die ze het leukst vond, en de mens die zichzelf serieus neemt stond helemaal onderaan. Jezelf niet te serieus nemen loopt dan ook als een rode draad door het stuk, waarin humor en het occasioneel verbreken van de vierde muur niet geschuwd wordt. Wie had er dan ook beter gecast kunnen worden dan Sien Eggers en Frank Focketyn – twee topacteurs die, ondanks dat ze zichzelf ook niet altijd serieus lijken te nemen, toch een meeslepend en soms zelfs ontroerend spel hebben neergezet? ‘We hebben van ons leven een goed verhaal gemaakt,’ zei Sartre op zijn sterfbed tegen de Beauvoir. En dat is precies wat Van Brabandt ook gedaan heeft, een goed verhaal gemaakt waarin biografie en dramatisering door elkaar heen lopen. Een aanrader voor een portie verantwoorde ontspanning op de zondagmiddag.

Muziek / Album

Een naam om te onthouden

recensie: Joey Roukens
Joey RoukensDonemus Publishing

Wie zijn composities kent, zal zijn werk vanaf dat moment volgen. En voor wie ze nog niet kent, is dit een gouden tip: Joey Roukens is de naam. Een naam om te onthouden. Als het goed is, krijgen we dit jaar genoeg kansen om zijn werk te horen.  

De componist werd in 1982 in Schiedam geboren. Hij studeerde compositie bij Klaas de Vries aan het Rotterdams Conservatorium, en had privélessen piano bij Ton Hartsuiker, een voorman van de moderne (piano)muziek. Toch beweegt hij zich als componist vaak een andere kant op, met tal van verwijzingen naar pop(ulaire) muziek, jazz en techno. Hoewel hij in zijn werk vaak een klassieke, driedelige vorm hanteert: vlug – langzaam – vlug. En er een symfonie voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest op stapel staat, die – al even klassiek – vier delen zal omvatten. Niet voor niets zei Roukens eens in een interview, dat hij de symfonieën van Mahler en Bruckner nauwkeurig bestudeert op ‘hoe deze grootheden omgingen met vorm en harmonie’.

Boundless (Homage to L.B.)

Een paar sprekende voorbeelden. Het eerste is Boundless (Homage to L.B.), het derde stuk dat Roukens in 2016 schreef voor het Koninklijk Concertgebouworkest. L.B. staat voor Leonard Bernstein, een jeugdheld van hem. Duidelijker kan niet: de klassiek geschoolde dirigent en componist die zich tevens op het terrein van jazz en musical (West Side Story!) bewoog. In een kort interview voorafgaand aan een radio-uitzending vijf jaar geleden, waarin een uitvoering van het werk was te horen, vermeldde de componist dat Bernstein als dirigent zijn kijk op Mahler heeft veranderd. En zo werd zijn Homage niet alleen een hommage aan de componist, maar ook aan de dirigent Bernstein.  

Het stuk bestaat uit een energiek Manically (met een citaat uit Bernsteins Anniversaries), Glacially als middendeel, en Propulsively met ‘flarden rock, techno en jazz’ als derde deel. Juist in dat tweede deel meen je de geest van Mahler te ontwaren. Gekneed door de handen van een Nederlands componist, in herinnering aan de dirigent die zijn symfonieën zo weergaloos over het voetlicht wist te brengen. Tussen die twee energieke hoekdelen vormt het een weldadig rustpunt.  

In Unison

Iets soortgelijks doet zich voor in het tweede voorbeeld: In Unison (2017), een driedelig concert voor twee piano’s en orkest, dat Roukens schreef voor Arthur en Lucas Jussen en het NTR ZaterdagMatinee. Eind vorig jaar werd het nog door de pianotijgers uitgevoerd met het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van hun chef-dirigent Karina Canellakis. Er werden toen ook cd-opnamen gemaakt door Universal.

De titel slaat op het feit, dat er veel unisono-passages in voor komen, waarin beide pianisten dezelfde noten spelen. In het eerste deel komen al, net als later in sterkere mate, flarden filmmuziek voorbij. Het tweede deel eindigt met de knokkels bespelen van de piano, wat prachtig wordt ondersteund door de woodblocks uit het orkest. Het zou zomaar kunnen dat dit het ‘etherische’ (vergeestelijkte) element is waar het programmablaadje over repte. In het derde en laatste deel komen ook wat van soortgelijke modernistische elementen terug; beide pianisten eindigen met hun armen op de toetsen rustend, als waren ze uitgeput door hun huzarenstuk. Topsport is het in ieder geval.

Earnest and Game

Het is te kort door de bocht, om op grond van deze driedeligheid meteen te concluderen dat het hier gaat om het concept these – antithese – synthese. Toch zijn er een paar werken van Roukens die in de buurt van dit aan de filosoof Hegel ontleende idee komen. Een voorbeeld tot slot: Earnest and Game voor strijkkwartet (2007). Het bestaat inderdaad (weer) uit drie delen: Prelude (Memory Fragments) – Ecstasy – Longing, maar er is meer.

De titel is ontleend aan het denken van de middeleeuwse Engelse dichter Geoffrey Chauser, die het aan de ene kant had over ernst (these) en aan de andere kant over luim (antithese), over het serieuze en het lichte, en – heel actueel in onze tijd – waarheid en fictie. Hier is het, in tegenstelling tot de werken die eerder de revue passeerden, juist het middendeel dat vrolijk en popachtig klinkt, maar het gaat nu om het laatste deel. Dit vormt in allerlei opzichten het zwaartepunt van het kwartet. Het deel begint langzaam, vol verlangen naar het verleden. Mahler komt er ook weer in voor, net als in Boundless (Homage to L.B.). Op een gegeven moment slaat de sfeer om en komt het karakter van het vrolijke tweede deel terug, maar dan met een wrange bijklank, zoals Sjostakovitsj een wals kon omvormen. Hier vindt de synthese plaats, die tot het slot doorzet, wanneer het stuk in de ijlte eindigt, zeg maar de etherische sfeer van het slot van het tweede deel uit In Unison.   

Zo kun je stellen dat de buitenkant van Roukens’ muziek, met zijn talrijke verwijzingen naar pop(ulaire) muziek, jazz en techno ook een binnenkant heeft. Een driedelig raamwerk dat soms doet denken aan het Hegeliaanse concept these – antithese – synthese. Het is muziek die je keer op keer kunt horen en die doet uitzien naar komende uitvoeringen, zoals tijdens het aanstaande, gerenommeerde festival November Music in ’s-Hertogenbosch, waar zijn Bosch Requiem in première zal gaan.

Boeken / Non-fictie

De kunst van het dagboekschrijven

recensie: Vrouw doet dit, dat – van Sytske Frederika van Koeveringe
Dagboekfotohttps://unsplash.com/photos/I3adKpDNAjM

In Vrouw doet dit, dat – grijpt auteur Sytske van Koeveringe terug op dagboekschrijven wanneer ze de diagnose van borstkanker krijgt. Wat volgt is een waar kunstwerk vol essays, hersenspinsels, een lach en een traan.

Als Sytske van Koeveringe de diagnose borstkanker krijgt, helpt dagboekschrijven haar door die periode heen. Verschillende passages uit die tijd zijn gebundeld in het boek Vrouw doet dit, dat –. Maar het werk is meer dan een verzameling alleen. Het is een kunstwerk dat je door scherpe waarheden laat lachen en aan het denken zet.

Dagboekschrijven

In 2019 krijgt Van Koeveringe de diagnose borstkanker. In die periode pakt ze het dagboekschrijven weer op, iets wat ze in haar kinderjaren ook al veel deed. Denk daarbij niet aan verhalen die beginnen met ‘Lief dagboek’, maar eerder aan essay-achtige gedachtes. Aan de hand van werken van bekende schrijvers als Susan Sontag, Doeschka Meijsing en Mensje van Keulen herontdekt Van Koeveringe de schoonheid van dagboekschrijven.

‘Het is dat kleine. Dat alledaagse. Dat wat er allemaal in je hoofd omgaat maar niet per se boeiend is om te vertellen. Maar óók dat wat zich allemaal om je heen afspeelt, niet per se boeiend is om te benoemen. Of misschien wel boeiend is om te vertellen maar het simpelweg geen ruimte heeft omdat er constant zoveel is om te vertellen terwijl ondertussen alles doordendert.’

In Vrouw doet dit, dat – laat Van Koeveringe haar gedachtes de vrije loop gaan over allerlei onderwerpen die veelal met haar ziekte gepaard gaan. Zo houdt ze een relaas over dat ze veel moet huilen, en zich daar niet voor schaamt. ‘Sowieso dik huilen bij frisse lucht na een slechte nacht slapen (ja toch)’. Ze vertelt uitgebreid over het verliezen van haar haar door de bestralingen en over de angst die ze ervaart, bijvoorbeeld ‘voor verwachtingen, voor het altijd naar meer verlangen, voor teleurstellingen.’

Taal centraal

De essays zitten vol waarheden en rake zinnen die je aan het denken zetten. Die je emoties in korte tijd veranderen van een lach naar bittere ernst. Van Koeveringe heeft het niet alleen over haar ziekte, maar stelt in Vrouw doet dit, dat – ook schrijven en taal centraal. Dat je als schrijver bijvoorbeeld veel teleurstellingen te verwerken krijgt. Indien je een relatie hebt én schrijver bent, betwijfelt Van Koeveringe of het eerste niet ten koste gaat van het tweede. ‘Als ik bij hem zou blijven, zou ik mezelf op de tweede plek zetten. Hij belemmerde me op allerlei vlakken.’

Het meest komische van het hele boek is de quiz die je antwoord geeft op de vraag wat voor een kankerpatiënt jij zou zijn. Op het eerste gezicht niet iets waar je om zou moeten lachen, wel als je de mogelijke meerkeuze antwoorden van Van Koeveringe leest. Zo luidt een van de vragen: ‘Wanneer je goede dagen hebt, loop je een rondje, of lopen? Het is eerder schuiven. Je schuift een blok om. Altijd hetzelfde kleine rondje.’ Of ‘Het viel je eergister op dat er een stokbrood op de hoek van de straat lag, gisteren lag er nog een stokbrood bij, vandaag ligt er óók een bakje hummus naast. Wat doe je?’

Ernst

Is Vrouw doet dit, dat – een komisch boek? Ja. Gaat het ten koste van de ernst van het onderwerp? Zeker niet. Uit dialogen met onder meer haar ouders en scharrels maak je op hoe bekrompen, kort door de bocht en egoïstisch je omgeving kan zijn als je kanker hebt. Zoals deze sms van een ex-scharrel:

Hey, ik ben in het land, zin in bier?

Hey, lijkt me leuk, maar ben ziek dus dat wordt hem niet –

Oh jammer, beterschap!

Haha beterschap, goeie!

Huh? Zeg ik iets verkeerds?

Door het spel met taal, haar openhartige essays en kwetsbare dialogen heeft Van Koeveringe met Vrouw doet dit, dat – een kunstwerk in elkaar gezet, met vele facetten verpakt in een mooie compositie. Het boek zet je aan het denken, is filosofisch en kun je gerust nog eens oppakken en herlezen. Omdat je op zoek bent naar een rake wijsheid, omdat je behoefte hebt aan een lach of een traan, omdat je verrijkt wilt worden. Dan is Vrouw doet dit, dat – het kunstwerk waar je keer op keer rustig voor kunt gaan zitten.