Aardse hunkering
Een van de titels van een dichtbundel van dichter/schrijver/vertaler/filosoof Jabik Veenbaas luidt: Soms kijkt de aarde me aan. In zijn boek De Verlichting als kraamkamer staat een zinsnede over een van de voorlopers van de Verlichting, predikant Balthasar Bekker. Deze zinsnede zet aan tot denken: ‘Toch nog een traantje omdat de aarde haar magische glans is kwijtgeraakt?’. Geldt dat vraagteken ook voor Jabik Veenbaas’ manier van denken en in de wereld staan? We praten erover na afloop van een door hem gegeven zomercursus over de filosoof Immanuel Kant, aan de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden.
Bepaalde beelden in je gedichten komen vaak terug, zoals het beklimmen van een ladder, een wankele trap of – sterker nog – een gezicht dat licht geeft, het oplichtende ogenblik. Gaat het dan toch ook niet om het opklimmen naar iets hogers? Of iets hogers dat afdaalt?
‘Niet in de zin van iets transcendents. Het zijn allemaal zaken die het leven licht, kleur en contour geven en belangrijk maken. Het gaat om wat ik als aardse mens meemaak, het is allemaal vanuit een atheïstisch-humanistisch perspectief gedacht.’ Het is – zo lezen we in een gedicht –
… gewoon
een hunkering […], een lange
jacht op een fabeldier, een dansend
spookschip, een dronkemansgebed …
Wil je dan de grote vragen, de grote zaken terugbrengen tot kleine dingen, zoals de herfstzon, stenen en gras, zoals te lezen valt in een ander gedicht in de bundel Soms kijkt de aarde me aan?
‘In het gedicht Oktober, terras in Bergen, dat eindigt met die drie zaken, speelt het thema van de onttovering. Daar staan “herfstzon, stenen, gras” voor het concrete, het tastbare. Maar het gaat er dan om dat ook die aardse zaken magisch en wonderlijk zijn. Denk ook aan het gedicht Toespraak over de ziel, waaruit je zojuist citeerde. In dat gedicht zeg ik enerzijds dat de ziel niet bestaat en dat die niets is. En toch is het begrip waar je niet buiten kunt als je het over de mens en bijvoorbeeld zijn kunstvoortbrengselen hebt. Je leest daar ook: “want wie zijn ziel verliest / is alles kwijt.” Ik speel met zo’n sleutelbegrip en probeer me dat toe te eigenen, met alle filosofische vraagtekens die erbij horen. Maar kleine dingen zou ik het niet willen noemen. Het gaat om alles wat je belangrijk vindt en huiveringwekkend mooi, zoals de muziek van Bach of Rameau of het Joodse bruidje van Rembrandt.
Jabik Veenbaas’ leven en werk
Jabik Veenbaas werd in 1959 geboren in het Friese dorpje Hilaard (bij Leeuwarden). Hij studeerde Engels, Fries en wijsbegeerte met een specialisatie in de filosofie van Immanuel Kant. Van zijn hand verschenen acht dichtbundels: vier in het Nederlands en vier in het Fries, waaronder het eerder genoemde boek De Verlichting als kraamkamer. Deze belandde in 2014 op de shortlist voor de Socratesbeker en krijgt 2023 een eigen cursus bij de ISVW. Verder schreef hij onder meer de cultuurhistorische studie Odysses’ onvoltooide reis, over de ontwikkeling van de figuur Odysseus in de westerse literatuur.
Daarnaast vertaalt hij zowel filosofische studies als poëzie, romans en toneelstukken. Samen met onder meer Willem Visser, de drie kritieken van Kant. Samen kregen zij voor hun vertaling van diens Kritiek van het oordeelsvermogen de Filter-vertaalprijs (2010). Veenbaas vertaalde poëzie van onder meer Wordsworth, Coleridge en Whitman en ook werk van oude(re) en jonge(re) Friese dichters als Obe Postma, Douwe Tamminga, Albertina Soepboer, Theun de Vries en Cornelis van der Wal.
Hij woont tegenwoordig samen met zijn vrouw en hun zoon in Castricum, niet ver van de plaats waar ooit schilder Charley Toorop werkte. … de Dorpsvrouw uit een gedicht in de bundel Mijn vader bad:
daar staat ze
haar voeten geplant
in de harde aarde
Momenteel werkt Jabik Veenbaas aan zijn negende dichtbundel, die de werktitel Kamermuziek heeft.
Waar gaat het in je nieuwe bundel over?
‘In Soms kijkt de aarde me aan stelde ik grote filosofische vragen aan de orde, overigens vaak op een heel spottende en relativerende manier. In mijn nieuwe bundel gaat het over het intiem-persoonlijke, over mijn jeugd, mijn vader en moeder, mijn huidige gezin.’
Immanuel Kants aardse wending
Je visie op de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant, waarover je recent een mooi, genuanceerd portret schreef in de serie De essentie van … (Uitgeverij ISVW, 2022), heeft ook iets persoonlijks. Bij denkers als Kant is er sprak van een soort ‘aardse wending’. Kun je die wending begrijpen?
‘De Verlichtingsdenkers stelden de aarde en de mens meer centraal. Maar ze bewaarden vaak nog restanten van het oude godsgeloof. Dat geldt ook voor Kant, die in zijn mensbeeld en ethiek humanisme en godsgeloof om de voorrang laat strijden. Zelf heb ik, zoals veel generatiegenoten, ook een soort Verlichtingsproces doorgemaakt. Ik ben ooit christelijk opgevoed, maar heb me gaandeweg van die opvoeding losgemaakt en een thuishaven gevonden in een atheïstisch-humanistisch wereldbeeld. Het gaat daarbij om een geleidelijk proces. Je begint in je puberteit met felle maar ongenuanceerde opstand en van lieverlee, al worstelend en zoekend, geef je vorm aan je eigen visie op het leven.’
‘Overigens ben ik er in mijn boek De Verlichting als kraamkamer ook vooral op uit geweest om clichés over de periode onderuit te halen. Eén van die clichés is het rationalisme van de Verlichting. Als je denkers als Hume, Kant en Rousseau goed leest, zie je dat ze juist vraagtekens plaatsen bij het hyperrationalisme van vroegere denkers als Descartes en Spinoza. Ik hecht veel waarde aan close reading: nauwkeurig lezen en de tekst eer aandoen. Denk bijvoorbeeld maar aan de Amor Dei intellectualis van Spinoza (de verstandelijke liefde voor God). Het is goedkoop en anachronistisch om dit te reduceren tot het idee dat Spinoza zich conformeerde aan de godsdienst van zijn tijd en diep in zijn hart materialist was. Zorgvuldige lectuur van de teksten zelf behoedt je voor gemakkelijke hedendaagse conclusies.’
Vertalen is met hart en ziel oefenen
Datzelfde geldt ook voor het vertalen van teksten, een ander aandachtspunt binnen je werk. Stefan Zweig schrijft in zijn De wereld van gisteren het volgende over vertalen: ‘Uit vreemde talen vertalen, is de beste vorm voor een (…) schrijver om dieper en creatiever inzicht te krijgen in het wezen van zijn eigen taal’. Herken je dat?
‘Ik kan dit deels beamen. Vertalen is een machine oliën en door vertalen leer je je taal zeker beter kennen. Je oefent de soepelheid van je taal, het precies formuleren. Maar vertalen heeft ook een intrinsieke waarde. Als je, wat ik veel heb gedaan, achttiende-eeuwse denkers vertaalt, ontsluit je hun teksten voor je eigen cultuur en voeg je op die manier iets wezenlijks toe aan die cultuur. Overigens is het werk van goede stilisten makkelijker te vertalen dan dat van slechte. Bij een goede stilist kun je bij wijze van spreken alles laten staan, bij een slechte stilist zie je je soms gedwongen om correcties aan te brengen.’
Delen in overvloed
Naast een nieuwe dichtbundel werkt Veenbaas tenslotte ook aan een nieuwe essaybundel onder de werktitel De kunst van het leven in achttien romans.
De opzet doet denken aan De wijsheid van de roman van Jeroen Vanheste, cultuurwetenschapper en universitair docent filosofie aan de Open Universiteit. Vanheste zoekt literaire antwoorden op filosofische vragen. Jij ook?
‘Mijn opzet is specifieker dan die van Vanhestes mooie boek Denkende romans. Mijn hypothese is dat schrijvers uit de afgelopen eeuw mede vorm hebben gegeven aan ons wereldbeeld. En dan nog iets specifieker: aan ons humanistisch-seculiere wereldbeeld. Daarbij passeren auteurs als Hesse, Proust, Camus, Mann, maar ook Baldwin, Reve en Houellebecq de revue. Het is de bedoeling dat het boek in 2024 zal verschijnen en dat ik dan ook wat met mijn overvloed aan verzamelde kennis ga doen. Bijvoorbeeld in de vorm van een cursus voor de ISVW.’
Het interview is nauwelijks beëindigd, of Veenbaas zet zich achter de piano en speelt een paar liedjes van de Beatles en Charles Aznavour. Het is aardse muziek, over dingen die het leven licht, kleur en contour geven. Want daar draait alles om bij de veelzijdige Jabik Veenbaas.