Tag Archief van: landscape

Kunst / Expo binnenland

Een troosteloze confrontatie met onszelf

recensie: Béla Tarr - Till the End of the World

Béla Tarr, Till the End of the World, over het indrukwekkende oeuvre van Hongarije ‘s grootste filmmaker Béla Tarr (1955), is nog tot 7 mei in EYE Filmmuseum te bezoeken. De bijzondere tentoonstelling toont geraffineerde installaties van fragmenten uit zijn films en confronteert ons met de schaduwzijde van de mens.

De tentoonstelling Béla Tarr, Till the End of the World, begint met een grens. Daadwerkelijke hekken, prikkeldraad, met daarachter beelden van vluchtelingen. Syrische vluchtelingen, gestrand in het binnenland van Hongarije. Er is een parallel met de personages uit de films van Béla Tarr. Ook zij zijn verdwaald, getergd, opgesloten in een leven vol herhaling, in troosteloze landschappen met ijzige regen en geselende wind. In Tarr’s films zijn de mensen lelijk, de beelden zwart-wit, de shots eindeloos lang en de herhalingen tergend. En dit alles begeleid door de melancholische, wat vermoeiende muziek van zijn vaste componist Mihály Vig. Kortom, de tentoonstelling biedt geen vrolijk schouwspel.

Een sluis vol wind

Béla Tarr

Béla Tarr – Till the End of the World – EYE © Studio Hans Wilschut

De eerste zaal met zijn persfoto’s van vluchtelingen en beelden van bombardementen in Aleppo confronteert ons met de realiteit. De tweede zaal fungeert als sluis. Een overgangsplek tussen het hier en nu en het universum van Tarr. In die wereld tussen realiteit en fictie staat een bladloze boom gelijkend op de boom uit Tarr’s laatste film The Turin Horse (A torinói ló). Bladeren dwarrelen, schaduwen van de takken krioelen over de wanden. De onheilspellende wind irriteert, maakt lawaai en maakt zelfs duizelig. Het is deze hinderlijke, tergende wind die de bezoeker de parallelle wereld van Tarr binnensleurt. Wat volgt is een confrontatie met onze eigen tekortkomingen.

Tarr’s universum

Het universum van Tarr wordt gepresenteerd door middel van zorgvuldig samengestelde constellaties van fragmenten uit zijn films, uit The Turin Horse (2011), Sátántangó (1994), Werckmeister Hamóniák (2000). Tarr’s boodschap is concreet. Symboliek interesseert hem niet; objecten, landschappen en echte mensen des te meer. We zien vier beelden die na elkaar tot leven komen. Vier lange scenes die, zoals karakteristiek is voor zijn oeuvre, in één take zijn opgenomen. De personages doen iets, en tegelijkertijd doen ze niets. Ze dansen, wachten, lopen, terwijl ze in het niets staren. Arm en passief zijn ze en ongetwijfeld gebaseerd op de mensen die Tarr dagelijks zag in het communistische Hongarije. Door ons deze mensen te tonen, confronteert Tarr ons met het onvermogen van de mens om iets moois van de wereld te maken.

Trance

De magische films van Tarr kenmerken zich door lange takes en herhaling, een verhaallijn is er niet echt. We raken erdoor in trance, raken onze concentratie kwijt. Een oude boer die zich in de harde wind op zijn paardenwagen probeert voort te bewegen. Een meisje dat zo in de war is dat ze haar kat heeft vermoord en nu met die dode kat uren doelloos door de regen zwerft. Een immigrantenkind dat in de metro van Sarajevo urenlang hetzelfde verschrikkelijke deuntje speelt, waarbij de lens enkel op zijn gezicht gericht is; een korte film die Béla Tarr overigens specifiek voor deze tentoonstelling maakte. Hoe lang willen we hiernaar kijken? Eigenlijk niet te lang, of liefst helemaal niet. En precies dat wil Tarr ons met deze tentoonstelling laten zien; ons ongemak met de ongemakken van de ander, onze voorkeur voor wegkijken en ons gebrek aan empathie. Deze kant van zijn bijzondere oeuvre komt in de tentoonstelling prachtig tot zijn recht en wijst ons er op dat juist aan empathie in onze wereld zo’n sterke behoefte is. En daarom is Till the End of the World een must see.

Kunst / Expo binnenland

Een troosteloze confrontatie met onszelf

recensie: Béla Tarr - Till the End of the World

Béla Tarr, Till the End of the World, over het indrukwekkende oeuvre van Hongarije ‘s grootste filmmaker Béla Tarr (1955), is nog tot 7 mei in EYE Filmmuseum te bezoeken. De bijzondere tentoonstelling toont geraffineerde installaties van fragmenten uit zijn films en confronteert ons met de schaduwzijde van de mens.

De tentoonstelling Béla Tarr, Till the End of the World, begint met een grens. Daadwerkelijke hekken, prikkeldraad, met daarachter beelden van vluchtelingen. Syrische vluchtelingen, gestrand in het binnenland van Hongarije. Er is een parallel met de personages uit de films van Béla Tarr. Ook zij zijn verdwaald, getergd, opgesloten in een leven vol herhaling, in troosteloze landschappen met ijzige regen en geselende wind. In Tarr’s films zijn de mensen lelijk, de beelden zwart-wit, de shots eindeloos lang en de herhalingen tergend. En dit alles begeleid door de melancholische, wat vermoeiende muziek van zijn vaste componist Mihály Vig. Kortom, de tentoonstelling biedt geen vrolijk schouwspel.

Een sluis vol wind

Béla Tarr

Béla Tarr – Till the End of the World – EYE © Studio Hans Wilschut

De eerste zaal met zijn persfoto’s van vluchtelingen en beelden van bombardementen in Aleppo confronteert ons met de realiteit. De tweede zaal fungeert als sluis. Een overgangsplek tussen het hier en nu en het universum van Tarr. In die wereld tussen realiteit en fictie staat een bladloze boom gelijkend op de boom uit Tarr’s laatste film The Turin Horse (A torinói ló). Bladeren dwarrelen, schaduwen van de takken krioelen over de wanden. De onheilspellende wind irriteert, maakt lawaai en maakt zelfs duizelig. Het is deze hinderlijke, tergende wind die de bezoeker de parallelle wereld van Tarr binnensleurt. Wat volgt is een confrontatie met onze eigen tekortkomingen.

Tarr’s universum

Het universum van Tarr wordt gepresenteerd door middel van zorgvuldig samengestelde constellaties van fragmenten uit zijn films, uit The Turin Horse (2011), Sátántangó (1994), Werckmeister Hamóniák (2000). Tarr’s boodschap is concreet. Symboliek interesseert hem niet; objecten, landschappen en echte mensen des te meer. We zien vier beelden die na elkaar tot leven komen. Vier lange scenes die, zoals karakteristiek is voor zijn oeuvre, in één take zijn opgenomen. De personages doen iets, en tegelijkertijd doen ze niets. Ze dansen, wachten, lopen, terwijl ze in het niets staren. Arm en passief zijn ze en ongetwijfeld gebaseerd op de mensen die Tarr dagelijks zag in het communistische Hongarije. Door ons deze mensen te tonen, confronteert Tarr ons met het onvermogen van de mens om iets moois van de wereld te maken.

Trance

De magische films van Tarr kenmerken zich door lange takes en herhaling, een verhaallijn is er niet echt. We raken erdoor in trance, raken onze concentratie kwijt. Een oude boer die zich in de harde wind op zijn paardenwagen probeert voort te bewegen. Een meisje dat zo in de war is dat ze haar kat heeft vermoord en nu met die dode kat uren doelloos door de regen zwerft. Een immigrantenkind dat in de metro van Sarajevo urenlang hetzelfde verschrikkelijke deuntje speelt, waarbij de lens enkel op zijn gezicht gericht is; een korte film die Béla Tarr overigens specifiek voor deze tentoonstelling maakte. Hoe lang willen we hiernaar kijken? Eigenlijk niet te lang, of liefst helemaal niet. En precies dat wil Tarr ons met deze tentoonstelling laten zien; ons ongemak met de ongemakken van de ander, onze voorkeur voor wegkijken en ons gebrek aan empathie. Deze kant van zijn bijzondere oeuvre komt in de tentoonstelling prachtig tot zijn recht en wijst ons er op dat juist aan empathie in onze wereld zo’n sterke behoefte is. En daarom is Till the End of the World een must see.

maria barnas recensie
Boeken / Fictie

Het innerlijk kompas

recensie: Maria Barnas - Altijd Augustus
maria barnas recensie

In het hoofd van het meisje Augustus spelen zich veel zaken af. Haar vader is verdwenen, ze moet zich voorbereiden op een spreekbeurt, er sluimert een probleem met eten én ze vermoedt dat de bedreigde schrijver Salman Rushdie zich in haar schuur verbergt.

Maria Barnas heeft veel te vertellen in Altijd Augustus. Om daar een medium voor te vinden is de jonge Augustus in het leven geroepen: een meisje in haar puberjaren, ongeveer dertien, veertien jaar oud. Daarmee begeeft Barnas zich meteen op glad ijs: hoe laat je een kind denken en spreken in woorden die een volwassene in het hoofd heeft? Daar trekt de schrijver zich niets van aan; ze presenteert Augustus als een begaafd, weldenkend, kritisch en zichzelf telkens bevragende halfvolwassene. Dat is even wennen, maar de conceptuele vorm van deze roman – de geconstrueerde afstand tot de realiteit – vaart er uiteindelijk wel bij.

Vader op cassette

Augustus wil een spreekbeurt houden over het verdoemde boek De duivelsverzen van Salman Rushie. Ze is getriggerd door de beelden op tv, de boekverbranding die volgde op de uitgesproken fatwah jegens de schrijver. Het lezen ervan brengt passages naar boven die kenmerkend zijn voor Augustus’ omstandigheid: ‘De wanhoop van Djibriel gutste door haar lijf wanneer ze las dat hij zich door de werkelijkheid bewoog als door een droom’. Het is juist de werkelijkheid in de wereld van Augustus die haar parten speelt. Ze probeert houvast te vinden in woorden, het omzetten van een verhaal in een geconstrueerde waarheid. En vice versa.

Die waarheid wordt gevoed door haar verdwenen vader. Hij is slechts aanwezig door Augustus cassettebandjes met gesproken boodschappen te sturen. Ze hunkert naar dit eenzijdige contact, berichten over zijn werk als architect, over de troost van de schoonheid en de manipulatie van de waarheid. Wat Augustus weer tot nieuwe bespiegelingen voert: ‘Ik geloof niet zozeer dat hij de waarheid vertelt. Hij schopt de waarheid voor zich uit als een slapende hond. Ik bedoel: zijn werkelijkheid ontwaakt terwijl hij erover praat, terwijl hij hem met geweld in beweging houdt’.

Rushdie in de schuur

Maria Barnas laat haar poëtische stem op prachtige wijze door deze roman ademen. Eigenlijk is Altijd Augustus één lang gedicht, waarbij de schrijver de hier en daar onstane gaten opvult met flarden proza. Verfijnde regels als: ‘De wind blaast het haar uit mijn gezicht en jaagt wolken door mijn hoofd’ zijn direct herkenbaar als barnasiaanse poëzie en laten zien hoe de schrijver – evenals in haar gedichten – de woorden proeft, weegt en op de juiste plek neerzet. Daarnaast is er ruimte voor het inweven van ongetwijfeld geliefde onderwerpen als: architectuur van Le Corbusier, het toneelstuk Equus, de poëzie van Neeltje Maria Min en – is dit een stokpaardje van hedendaagse damesschrijvers? – de avonturen van verdwijnkunstenaar Bas Jan Ader. Wel of niet aanwezig zijn, het vastleggen van een positie, wordt hier in vele gedaanten gevisualiseerd.

Zo ook de wonderlijke aanname dat Rushdie hoogstpersoonlijk in de schuur verblijf houdt. Augustus zet af en toe een bord eten bij de deur, de volgende dag staat het leeggegeten en schoongemaakt weer op dezelfde plek. Het is opnieuw de verbeelding die de overhand heeft, helemaal in het kielzog van de verhalende werkelijkheid: ‘Sommige verhalen moeten worden verteld omdat ze, als je ze eenmaal de buitenlucht hebt laten opsnuiven, staan te hijgen bij de deur (…).’

In die gejaagde fantasie, met de aanhoudende poging de realiteit te doorgronden beweegt Augustus zich door haar eigen droomwereld. De spreekbeurt transformeert uiteindelijk in een gerichte zelfbeschouwing, met het moeilijke eten komt het wel goed en haar verdwenen vader blijft een ‘innerlijk kompas voor exacte waarneming’. Maria Barnas laat Augustus op een indrukwekkende manier aan zelfonderzoek doen, een coming of age uit eigen beweging:

Zo kon het niet langer. Ze had een fundament nodig, besloot ze. Ze moest stevig in de wereld staan. Met muren als wervels om haar solide te maken.

Kunst / Expo binnenland

Bijna echt

recensie: Hyperrealisme – 50 jaar schilderkunst

Een precieze weergave van de werkelijkheid, dat is wat de hyperrealisten voor ogen staat. Maar kan dat eigenlijk wel, het exact naschilderen van de werkelijkheid? En is dat dan nog realiteit te noemen? De Kunsthal toont mooie plaatjes maar komt niet met antwoorden.

Roberto Bernardi, Confini Segreti (2013), Courtesy of Bernarducci.Meisel.Gallery, New York

En dat hoeft ook niet. De bezoeker van de tentoonstelling Hyperrealisme – 50 jaar schilderkunst krijgt een veelzijdig overzicht van de stroming voorgeschoteld, door de jaren heen. De schilderijen – gegroepeerd in drie generaties sinds de jaren 70 – roepen voldoende vragen op om uitvoerig geanalyseerd te worden. Met een wat filosofische gedachtenstroom tot gevolg.

Plaatjes naschilderen

Hyperrealisme is in Amerika ontstaan als reactie op de alom aanwezige abstracte en conceptuele kunst. Het simpelweg reproduceren van een bestaande situatie, vanaf een gecomponeerde foto het beeld op het schildersdoek overbrengen, was het doel van de kunstenaars. De zuiverheid van hun bedoeling lag voor een deel in ambachtelijkheid, maar is ook zeker een uiting van artistieke visie geweest. Het lijkt erop dat de betekenis van het ‘plaatjes naschilderen’ vele malen groter is geworden sinds de moderne fotografie en vooral de fotobewerking een vlucht heeft genomen. Wat is echt en wat is onecht, dat zijn de vragen die in deze tentoonstelling continue door het hoofd spoken. Niet als een op te lossen puzzel, maar als confrontatie met een vaag besef van bestaande werkelijkheid.

Ralph Goings, America’s Favourite (1989), Collection of Susan P. and Louis K. Meisel, New York

Het stilleven America’s Favourite van Ralph Goings uit 1989 is een fotografisch geschilderd ensemble dat zo terug te vinden is op de plakkerige tafel van een willekeurige diner. De weergave is subliem, de lichtval en stofuitdrukking zijn op een virtuoze wijze op het doek overgebracht. Goings heeft maandenlang gewerkt om dit beeld, dat hij eerst zorgvuldig heeft gecomponeerd en gefotografeerd, te reproduceren tot een iconische afbeelding. De flinke uitvergroting – kenmerkend voor het hyperrealisme ­– maakt de kijkervaring nog intenser. Anders dan in de fotografie, waar alleen de cameralens en het oog van de fotograaf voor afstand zorgt, is hier de hand van de kunstenaar in alle details aanwezig. Hoezeer elke kwaststreek ook is weggepoetst in de ondergrond, hij blijft zichtbaar in de algehele verbeelding. Juist de poging om (in een flink tijdsbestek) een ogenblik van de werkelijkheid na te bootsen, bewijst op hetzelfde moment het falen ervan.

Abstracter dan Mondriaan

Het is de ‘stolling’ van een fractie van een seconde, uitgesmeerd over enkele maanden werk, vastgelegd om jaren later door ons gezien te worden. De realiteit is hier niet hyper, ze is zelfs geheel verdwenen: gek genoeg zijn deze beelden stuk voor stuk abstracter dan de meest onbegrijpelijke doeken van Mondriaan. Alle beslissingen die de kunstenaar genomen heeft, zijn gericht op het in vorm weergeven van een realiteitsbesef. Om daar vervolgens zelf in te verdwijnen. Dat komt veel dichter bij abstracte en conceptuele kunst dan de vroege hyperrealisten gewenst zouden hebben.

Robert Bechtle, Alameda Chrysler (1981), Courtesy of Louis K. Meisel Gallery, New York

In 1981 schilderde Robert Bechtle het gigantische doek Alameda Chrysler. Een indringend tafereel, bijna niet van echt te onderscheiden.­ De precieze uitvoering van de kleding van de dame, de glanzende huid van de auto, alles lijkt perfect. Toch is, nog los van de stolling in de tijd, de werkelijkheid ook hier op afstand gehouden. Vrijwel alle hyperrealisten hebben moeite met het plaatsen van hun onderwerp in een omgeving. Dat is de reden waarom de meeste schilderijen een geïsoleerd stilleven bevatten of een sterk uitvergroot detail van een voorstelling: de achtergrond is daarbij te verwaarlozen. De begrenzingen van de belangrijkste onderdelen in de opbouw van verschillende lagen verraden de menselijke hand. De kunstenaar focust zich voornamelijk op zijn hoofdonderwerp, terwijl de beschouwer altijd de verbinding met de omgeving op zijn netvlies heeft.

Hyperrealisme – 50 jaar schilderkunst is een tentoonstelling die opvallend veel losmaakt bij de doordenkende kijker. Natuurlijk is er de virtuositeit van de kunstenaars, maar veel indringender is het bewustzijn van onze eigen waarneming. Hoe tijd en ruimte een confronterende uitwerking hebben op de beoordeling van deze veelzeggende kunstwerken.

 

 

Film / Films

Vader en dochter, plebs en elite

recensie: Toni Erdmann

Wilfried en zijn dochter Ines leiden totaal verschillende levens. Hij is een grappende muziekdocent, zij een stijve zakenvrouw. Als Wilfried op een dag bij haar op de stoep staat, lopen de spanningen hoog op. Kunnen deze tegenpolen elkaar leren te verdragen?

Opeens staat een geduldige postbezorger oog in oog met een grote bananenvretende ex-gevangene met een nepgebit en één geboeide hand. Het is een typetje van 65-jarige muziekdocent Wilfried (Peter Simonischek), wiens flauwe grappen kamers vullen met gezelligheid. Hij leidt een rustig leven samen met zijn hond. Heel anders is het leven van zijn dochter Ines (Sandra Hüller), die als succesvolle zakenvrouw de wereld rondreist. Lollige vader en stijve dochter zien elkaar nauwelijks. Totdat Wilfried op een dag onaangekondigd op de stoep staat in Boekarest.

In de dagen die volgen leren vader en dochter meer over elkaar dan ze misschien zouden willen. Wrijving ontstaat niet alleen vanwege hun verschillende persoonlijkheden, maar komt ook voort uit de werelden die ze bewonen. Wilfried komt van een krap, rommelig huis in een klein Duits dorp terecht in Ines’ jetsetbestaan. Ze schiet van vergaderruimtes door naar de club, van luxe restaurants naar netwerkborrels. De twee vertegenwoordigen respectievelijk plebs en elite. Is de kloof tussen hen te overbruggen?

Absurd

De Oscar voor beste buitenlandse film ging dit jaar aan Toni Erdmann voorbij, maar bij de Europese tegenhanger, de European Film Awards, nam het Duitse familiedrama toch maar mooi vijf prijzen in ontvangst: die voor beste film, regie, acteur, actrice en scenario. En, dat is het mooiste nieuws, geheel terecht. Met name Hüller valt op. Haar blikken verraden achtergehouden boosheid, onderdrukte teleurstelling in de leegte van haar carrière. Slechts af en toe doorbreekt een ongeplande lach haar stijve voorkomen. Maar haar sterkste moment beleeft ze toch wanneer ze op een eierschilderbijeenkomst, met onverhulde tegenzin, een waanzinnige cover van Whitney Houstons The Greatest Love of All ten gehore brengt.

Dat klinkt absurd, misschien, en dat is het ook. Toni Erdmann zit vol met zulke eigenaardige, tegendraadse, maar altijd emotioneel resonerende momenten. Zo infiltreert Wilfried als titelfiguur in de zakelijke wereld van zijn dochter, gaan de twee aan elkaar geboeid richting een belangrijke vergadering en culmineert het geheel in misschien wel de grappigste naaktscène van dit decennium. Af en toe kan zo’n moment wat geforceerd overkomen. Regisseuse Maren Ade grondt deze momenten echter in de gevoelens haar realistische personages, waardoor de film nooit ongeloofwaardig wordt.

Menselijk

‘Bist du überhaupt ein Mensch?’ vraagt een wanhopige Wilfried na de zoveelste netwerkborrel. Het antwoord laat lang op zich wachten – de film duurt ruim tweeënhalf uur –, maar de reis maakt het de moeite meer dan waard. Toni Erdmann is grappig en ontroerend, absurd en serieus, maar net als vader en dochter: boven alles vooral menselijk. Geschikt voor plebs én elite dus!

Theater / Voorstelling

Psychedelische nachtmerrie in de wildernis

recensie: NTJong / Veenfabriek - Lord of the Flies (12+)

Met Lord of the Flies leveren NTJong en de Veenfabriek een inktzwart beeld van het menselijk vermogen om vreedzaam samen te leven. In tijden van een verdeeld Europa en een Trumpiaans Amerika heeft dit allerminst aan zeggingskracht ingeboet.

Hoe kunnen we met elkaar leven? Kunnen we omgaan met de ander of wint het recht van de sterkste? William Golding zag het somber in. Na de verschrikking van de Tweede Wereldoorlog schreef hij Lord of the Flies, een allegorie waarin gestrande kinderen een beschaving oprichten die uiteindelijk ontaardt in kannibalisme. Zestig jaar later is zijn roman nog verrassend actueel. In de bewerking van Jibbe Willems en regie van Noël Fischer zien we hoe de spanningen die in het Westen steeds voelbaarder worden – agressie versus compassie, arm versus rijk, het onderbuikgevoel tegenover het intellect – ook de ministaat van Lord of the Flies in twee kampen verdelen.

De populist tegen de democraat

De welbedeelde Jack (Bram Suijker) en zijn vrienden komen van een betere school en menen daarom het leiderschap te verdienen. Met bravoure en intimidatie eisen zij hun plek op de apenrots op. Ze zijn de archetypische bullebakken die de zwakken onderdrukken om zelf vooruit te komen. Daartegenover staat Ralph (Mattias van de Vijver), die jongen die zich ontfermt over de zwakkeren, luistert naar de mening van anderen en pleit voor een democratie. Als hij door een stemming de leiding krijgt, wordt een schelp het symbool voor beschaving: wie de schelp heeft, mag spreken. De beginnende democratie weerhoudt Jack en zijn aanhangers er niet van om op eigen houtje op jacht te gaan naar een mysterieus monster dat zich ergens op het eiland schuilhoudt. De jongens komen terug met een geslacht zwijn en zijn onherroepelijk veranderd. Het eerste bloed is vergoten, de eerste moord begaan.

Van Expeditie Robinson naar Apocalypse Now

Geen geruststellende voorstelling dus, deze Lord of the Flies. De komische noot wordt gegeven door Jim Deddes en Sander Plukaard, die in Expeditie Robinson-achtige vlogs roddelen over de andere jongens. Dat het lachen ons zal vergaan, wordt al snel duidelijk in het decorbeeld. Een doorlopende projectie van Catharina Scholten laat een brandende zon zien die langzamerhand verandert in een psychedelische jungle waar de jagers zich steeds dieper mee vereenzelvigen. Met bloed en verf op hun gezichten kunnen zij zich camoufleren in de grimmige kleurenstorm van de wildernis. De jongens die aanvankelijk in nette schooluniformen gekleed waren, zijn geleidelijk veranderd in woestelingen met wapens en verscheurde kleding.

Lord of the Flies profiteert van een sterk visuele regie en een energieke spelersgroep die gemakkelijk de aandacht vast weet te houden. Bram Suijker en Mattias van de Vijver spelen mooie tegenpolen van elkaar: de hooghartige populist die uit is op zelfverheerlijking tegenover de introverte denker die het belang van de groep vooropzet. Phi Nguyen is fascinerend als de timide Bril. In zijn lichaamstaal vat hij precies het ongemak van een jongen die geaccepteerd wil worden, maar zich geen houding weet te geven. Zo werkt deze Lord of the Flies als allegorie voor het huidige politieke klimaat, maar – voor het jongere publiek – ook voor het leven op het schoolplein. De pestkop, de volgelingen, de underdog: ze komen ongetwijfeld bekend voor.

 

capote_alle_verhalen
Boeken / Fictie

Ambitieuze storyteller

recensie: Truman Capote - Alle verhalen
capote_alle_verhalen

Het was zijn meest geliefde genre. Meer nog dan van de roman (Breakfast at Tiffany’s) of van de journalistieke fictie (In Cold Blood) hield Truman Capote van het schrijven van korte verhalen. Deze verzamelde hoogstandjes zijn nu gebundeld in Alle verhalen.

Een jonge man ligt op bed in een warme hotelkamer en kijkt naar de draaiende ventilator aan het plafond. ‘Luister, de ventilator, draaiende raderen van gefluister, hij zei dat jij hebt gezegd dat zij hebben gezegd dat wij hebben gezegd, almaar in het rond, traag en snel (…)’. De man is op de vlucht geslagen, weg uit het door roddel en achterklap beheerste New York, naar het oververhitte New Orleans. In NYC heeft hij veel mensen tegen zich in het harnas gejaagd en door zijn ongegeneerde egocentrisme is hij in korte tijd alles kwijtgeraakt.

Het lijkt alsof Truman Capote (1924-1984) een blik in de toekomst wierp bij het schrijven van het verhaal ‘Sluit een laatste deur’ (1947). Zijn latere leven in de New Yorkse jetset bestond voornamelijk uit cocktailparty’s en vileine onderonsjes met beroemdheden, terwijl zijn jeugd in het diepe Zuiden van de Verenigde Staten altijd is blijven sluimeren in zijn gedreven pen en zijn weggestopte verlangens. Twee aspecten die in deze verhalen tevoorschijn komen: de schurende relaties tussen uiteenlopende types mensen én de zinderende, haast surreële atmosfeer van downsouth Alabama.

Miss Bobbit wordt overreden

Het grootste genoegen van deze eenentwintig verhalen is telkens aan het begin te beleven. De manier waarop Capote een verhaal aanvangt, hoe hij de lezer op directe of indirecte wijze een nieuwe situatie binnenloodst, is ongeëvenaard. Hij valt midden in een dialoog, opent met een gedachtenstroom of beschrijft een fraaie scène als: ‘Een wolk op weg naar het zuiden schoof voor de zon en een donkere vlek, een eiland van schaduw, kroop over het land, en gleed over de heuvelrug’. Dan volgt een ontmoeting met personages die meestal voortkomt uit een vreemde wending in het verloop van de beschrijving. Het is prikkelend, het verhaal dringt zich op en de lezer is volledig ingepakt.

In ‘Kinderen op hun verjaardag’ wordt de tienjarige Miss Bobbit opgevoerd met de openingsregel: ‘Gistermiddag heeft de bus van zes uur Miss Bobbit overreden’. Een glasheldere introductie voor een verhaal dat niet ingaat op het ongeluk, maar verder slingert als een jeugdherinnering vol grotemensendingen als verliefdheid, verantwoordelijkheid, betovering en bedrog. De broeierige sferen, waardoor de lezer de opening allang vergeten is, worden op ruwe wijze ongedaan gemaakt door de afsluitende regel: ‘Toen werd ze door de bus van zes uur overreden’. Een verhaal als een meeslepend avontuur, terwijl het drama vanaf het begin aanwezig is.

Nicht Sook is de spil

Een aantal verhalen verwijst letterlijk naar Capotes jeugd in Alabama. Door zijn gescheiden ouders ondergebracht bij familie, groeit hij op in de bekrompen wereld van het nog altijd gesegregeerde Zuiden. In het al eerder gepubliceerde ‘Een kerstherinnering’ schrijft hij over de kerstviering die hij (als hoofdpersonage ‘Buddy’) met zijn oude achternicht Sook beleeft. Sook is zijn opvoeder, steun en toeverlaat en de spil in zijn jonge leven. Ook in het hartverscheurende ‘Kerst in New Orleans’ treedt ze op als veilige thuishaven voor de ontredderde Buddy. Als hij de feestdagen verplicht doorbrengt bij zijn vader is hij diep ongelukkig en wordt tot overmaat van ramp beroofd van zijn kerstman-illusie. Terug naar Sook, dat is het enige wat rust brengt in zijn verwarde hoofd.

Alle verhalen is chronologisch samengesteld – een gouden greep van de uitgever – zodat de lezer ruim zicht krijgt op de ontwikkeling van de schrijver. Voor Capote waren deze verhalen beslist geen vingeroefening voor het grotere werk; hij hield van het genre en probeerde telkens weer nieuwe ideeën uit. Die ambitie is voelbaar op iedere bladzijde in deze bundel: de zoekende blik vol experimenteerdrift en gewaagde uitstapjes, de bijzondere detailbeschrijvingen en ijzersterke dialogen. Eenentwintig verhalen als mijlpaal in de wereldliteratuur.

Theater / Voorstelling

Nooit uit de maat

recensie: Noord Nederlands Toneel - Carrousel

Op het vriendelijk klinkende deuntje van Dancing Queen draaien de acteurs zich warm. Of zijn ze al begonnen? De teller staat op 30 dagen, het haar is vet en de uitputting is van de gezichten af te lezen.

Alsof premières al niet spannend genoeg zijn, is Carrousel de eerste voorstelling van het “nieuwe” NNT. Guy Weizman was de gedroomde opvolger van oud artistiek leider Ola Mafaalani, maar heeft nu grote schoenen te vullen. Twee jaar eerder maakte Weizman zijn regiedebuut bij het NNT met De Twaalf Gezworenen. Nu neemt hij wederom een film als uitgangspunt; Sydney Pollack’s verfilming van het boek They Shoot Horses Don’t They. Van huis uit choreograaf, onderwerpt Weizman zijn acteurs onmiddellijk aan de uitputtende fysieke discipline; in een dansmarathon.

Tot het einde

Het is de survival of the fittest, van de 200 paren zijn er nog vijf over. “Watch those knees,” want als de knieën de grond raken, ligt het koppel uit het spel. Als gladiatoren gaan de koppels door tot het laatste danspaar. De ceremoniemeester (Igor Podsiadly) ziet eruit als een meedogenloze carnivoor gekleed in zijn bontjas met cowboyhoed. Met een sadistische glimlach en een toch aanstekelijke enthousiasme brengt hij heel het publiek tot een warm daverend applaus. Een ding is duidelijk; wij komen hier om vermaakt te worden. Het geknisper van de uitgedeelde popcorn in de zaal wordt overstemd door het droge gelach van de lachband.

Onder de haastige cadans van de muziek van Asko Schönberg’s K[h]AOS knallen we de voorstelling in. Dagen en animaties vliegen voorbij en in de halfronde arena beginnen de koppels aan hun dertigste dag. Strak bewegend op de eeuwig tikkende teller blijft Carrousel strak in de maat van de muziek. Zonder stil te staan, wisselt elk danspaar netjes de scène af. We draaien van dialoog naar dialoog en dromen en problemen worden uitgesproken.

Gelukkig zitten er in die strakke choreografie momenten van speelsheid. Een fout ingezette dansbeweging van Veerle van Overloop wordt komisch terecht gewezen. Bram van der Heijden heeft onmiddellijk de lachers op zijn hand wanneer hij onnozel grinnikend het publiek in kijkt. Echter, dat lachen vergaat het publiek wanneer Van der Heijden dolblij een onthoofdingsfilmpje beschrijft; een nogal geforceerde poging tot actualiteit. Terwijl de personages eeuwig ronddraaien in duizelingwekkende pseudofilosofische gesprekken, doorbreekt Podsiadly het voorspelbare. “Fuck the poetry! We willen geen poëzie, we willen nederlaag. 1234 Changez”! Zo dirigeert hij iedere scène strak naar de volgende.

Worden we gezien?

De één danst om niet vergeten te worden, de ander juist om te vergeten, maar iedereen wil vooral gezien worden. Weizman wil vooral dat álles gezien wordt en laat de kijker geen moment in het ongewisse. Zoals wanneer de danseres met haar overduidelijk dikke buik er voor de zekerheid nog even naar wijst, wanneer ze praat over het leven erin. Binnen no time liggen in Carrousel alle problemen op tafel. Bij aanvang legt Podsiadly de thematiek voor ons al even haarfijn uit: “Waarom willen jullie hiernaar kijken?” Het lijkt een poging tot confrontatie, maar de behoefte alles uit te leggen laat het publiek nog net iets meer ontspannen wegzakken in het veilige donker van het auditorium.

Zoals Van der Heijden zegt: “Als iedereen ziet blijft niets verborgen.” Zo is Carrousel juist sterk als Weizman laat zien en stopt met uitleggen. In de eindrace dansen de spelers zich te midden van duizelingwekkende Visuals al maar sneller naar de uitputting. Onder het hysterische enthousiasme van spreekstalmeester Podsiadly blijft het publiek klappen, maar klinkt daar langzaam een vertwijfeling in door. Het applaus verstomt en we blijven staren, uitgeput kijkend naar de klok blijven de dansers bewegen. Waarom weten ze al lang niet meer, wat er te winnen valt doet er niet toe en wie er gaat winnen evenmin. De dansers blijven dansen, en wij, wij kijken toch wel. Maar waarom?

Theater / Voorstelling

Ont-heemd is actueel en spannend theater

recensie: RCTH+ - Ont-heemd

In een tijd van de vluchtelingencrisis en een toenemende vijandigheid voor ‘de ander’ maakt het Rotterdamse RCTH+ een performance over ontheemding. In Ont-heemd ondervindt de toeschouwer aan den lijve hoe het is om uitgesloten te worden.

Het onlangs gefuseerde Rotterdams Centrum voor Theater en Theater Maatwerk hebben een gezamenlijke missie: het inzetten van theater om een stem te geven aan acteurs met een beperking. Theater als vrije ruimte waarin ‘de ander’ niet meer wordt uitgesloten, maar onderdeel uitmaakt van een gemeenschap. In Ont-heemd laat een groep van zestig acteurs, met en zonder beperking, ons ervaren hoe het is om vervreemd te raken van de maatschappij en de zeggenschap over het eigen leven te verliezen.

Ontheemden in een industrieterrein.

De ontheemding begint bij de locatie. Regisseur Paul Röttger laat het veilige pluche van de theaterstoel achterwege en zet zijn performance in de koude, zwak belichte ruimtes van een fabriek. Bepakt met dekentjes worden we door verschillende hallen gejaagd, terwijl de performers met gezang en geschreeuw het terrein verkennen. Streng ogende bewakers met zaklampen houden de mensenmassa bijeen en begeleiden ons naar volgende ruimte. Even lijken we onze plek van bestemming te hebben bereikt en worden de eerste stoeltjes neergezet, maar dan klinkt het onverbiddelijke geluid van fluitjes: een thuisplek is nog niet gevonden.

Vernedering en hoop.

Uiteindelijk worden de dekentjes neergelegd in een hal en ontstaat er een kleine gemeenschap van ‘ontheemden’. De performers verkennen angstig de ruimte, proberen tevergeefs de gesloten deuren te openen en zijn genoodzaakt om in mensonwaardige omstandigheden een bestaan op te bouwen. Vernedering en hoop wisselen elkaar af. We zien hoe de ontheemden zich krampachtig proberen te wassen met niets meer dan een emmer en een washandje. Hoe de bewakers hen dwingen zich te ontkleden en nieuwe mensenstromen, inclusief kinderen, zich bij de groep aansluiten. Even worden de zorgen vergeten als een clown een act opvoert of de groep gezamenlijk een lied inzet. Een bos dat rechtstreeks uit Macbeth lijkt te komen, voert de mensen al zingend mee naar een hopelijk beter oord, maar dan wordt de droom ruw verstoord door de bewakers, die de groep terugsturen naar hun dekenkamp.

Grillige energie.

Een prettige ervaring is Ont-heemd niet, en dat is precies de kracht van deze performance. De toeschouwer bevindt zich letterlijk en figuurlijk op onbekend terrein en wordt geconfronteerd met de realiteit van mensen die geen houvast of thuisbasis hebben en als tweederangs burgers worden behandeld. Het verband met vluchtelingen is daarmee snel gelegd, maar Ont-heemd gaat even goed over het leven met een beperking en de onwil of het onvermogen van een samenleving om deze mensen voor vol aan te zien. De acteurs van RCTH+ beschikken over een continue alertheid die de performance een grillige energie geeft. Je weet nooit helemaal zeker waar de grens ligt tussen acteren en oprechtheid. Speelt de huilende vrouw naast me haar rol, of is ze oprecht ontroerd door de scène? Loopt haar buurvrouw weg omdat het haar verteld is, of omdat de spanning haar te veel wordt? Het levert ongemakkelijk, actueel, maar bovenal spannend theater op.

Boeken / Poezie

Scheurkalender vol bravoure

recensie: Tim Hofman - Gedichten van de broer van Roos

In de Bruna Top-10 kwam hij binnen op nummer 1. Terwijl het boek zelf in de winkel nog moest arriveren. Deze bizarre situatie kenmerkt pecies waar Gedichten van de broer van Roos wringt: een hype om iets wat er niet is.

Tim Hofman is hot. Terwijl studies als Nederlands en Communicatiewetenschappen niet wilden vlotten, rolde hij wél met brevet uit de koker van de BNN University, ontpopte zich tot sympathiek rebelse tv-persoonlijkheid in programma’s als Spuiten en Slikken, De Wereld Draait Door en Wie is de Mol en werpt nu nonchalant een dichtbundel op onze koffietafel.

Sorry

De titel is catchy, de foto’s op de omslag ook. Hofman kijkt de lezer aan met bestudeerd charmante onbeholpenheid. De ideale schoonzoon als dichter. “Sorry, vind je het wat?” lijkt hij te vragen. Hier draait de marketingmachine van Meulenhoff op volle toeren.
En vinden we het wat?
Allereerst: wat is het? Wie prat gaat op het klassieke etiket dichtbundel komt bedrogen uit. In plaats van een evenwichtig uitgebalanceerde bundel gedichten is het een hak-op-de-tak-verzameling aan light verse, taalvondsten en iets wat hij vol bravoure zijn ‘technische stukken’ noemt. Hierin benadert Hofman de taal sec als formule en wordt het woord ondergeschikt aan zijn bouwstenen, de letters. Hofman breekt ze op als Legostukjes, schuift en herschikt ze en klikt ze weer in elkaar tot een nieuw bouwsel. Taal als sommetjes.
De gedichten ‘Egocentrie’ en ‘Wij Ik Jij’ zijn hiervan de meest geslaagde puzzels. De letters uit de woorden jij en wij stellen zich onderling in rijen en kolommen op, waarna de letter k uit het woord ik het raster compleet maakt en zo een nieuwe, betekenisvolle hiërarchie in de relatie bepaalt. Toegegeven, mooi gevonden. Maar pas toen hij het toelichtte bij Matthijs van Nieuwkerk aan tafel en de redactie er een verduidelijkend clipje bij had gemaakt, ging het echt leven.

Scheurkalender

De uitkomst van deze spielerei is verder een matig geheel aan taalpuzzels. Op een paar pagina’s druipt de puberale flauwigheid er zelfs vanaf, voornamelijk in de spelletjes met andere talen.

Eggte liefde

Ei
l’oeuf
you.

Geen tweede laag, geen behoefte aan herlezen zoals een goed gedicht vaak oproept. Het is wat het is. Het had ook een willekeurige dinsdagpagina van een scheurkalender kunnen zijn. Morgen weer vergeten. Wegwerppoëzie.
Maar daar komt tv-persoonlijkheid Hofman opdraven. “Leuk bedacht toch?” roept hij enthousiast in je oor. Ja, met zijn jonge honden-enthousiasme erbij moet je erom glimlachen. Maar losgeweekt van Hofman smaken zijn gedichten als een glas schraal bier van het lollige feestje van de avond ervoor. Je had erbij moeten zijn.

De jeugdliteratuur kent het fenomeen cross-over: titels die het predikaat jeugdboek eigenlijk ontstegen zijn, maar ook nog niet helemaal thuishoren op de volwassenenplank.
Hofman zou onder het etiket cross-overpoëzie best wel thuis zijn. En deze schrijvende BN’er vindt ongetwijfeld zijn plek op menig karig gevulde boekenplank van gelijkgestemde jonge honden.

Bevlekte pagina’s

Hofman koestert ontegenzeggelijk een liefde voor taal en denkt er spelenderwijs vast vaak over na. Naar eigen zeggen kwam op zijn veertiende ‘de God die fictie heet’ in zijn leven. Om niet meer te vertrekken. Getuige daarvan is de eerste strofe van één van de betere gedichten: ‘Aftrekkelijk’  Ik val al dagen in slaap met / papier naast mijn bed; / soms leeg of beschreven / maar meestal bevlekt.
In de gedichten die het na zo’n nacht wel tot geschreven taal schoppen, hapert het echter vaak in ritme en melodie. Verder is Hofman is vooral met zichzelf bezig. Terugkerende thema’s zijn slipjes, slippertjes en dronkemansochtenden. Naast wat schopperige klaagzangen over een ex met anorexia (’t Is niet zozeer jouw gewicht / maar wat je ziekte weegt’), grachtengordel-elite en het bankwezen.
En toch wil het nergens universeel worden. Hofman blijft zelf in zijn gedichten rondhangen, vergeet eruit te stappen. Blijft over een bundel met door taal bevlekte pagina’s.

Dat worden geen woorden
Maar het zaad dat er staat
Trekt wat ongeboren
Is af van de daad.

Kunst / Expo binnenland

SCHILDERIJEN LEZEN

recensie: Werner Tübke (1929-2004) – Meesterschilder tussen Oost en West

Het tentoonstellingsbeleid van Museum de Fundatie in Zwolle past, volgens directeur Ralph Keuning in de schitterende catalogus bij de publiekstrekker over de Oost-Duitse kunstenaar Werner Tübke, in de ‘traditie van partijdige kunst.’ Maar wat is dat dan in dit geval?

Vroege burgerrevolutie in Duitsland (Duitse Boerenoorlog) (model 1:10), 1979-1981, tempera en olieverf op hout, 130 x 244 cm (5x), Staatliche Museen zu Berlin, Nationalgalerie

Natuurlijk, Tübke schilderde in opdracht van het communistische regime. In Zwolle is als grootste voorbeeld daarvan het model van het panorama in Bad Frankenhausen over de Duitse Boerenoorlog (1524-1526) te zien. Met als voorman Thomas Münzer, die door de DDR-bonzen als een pré-marxist en door de filosoof Ernst Bloch als ‘theoloog van de revolutie’ werd beschouwd. In zulke verschillende omschrijvingen wringt het al. En dat doet het bij Tübke zelf ook.
Een andere auteur in de catalogus, de Duitse Annika Michalski, ziet in Tübkes renaissancistische, autonome Zelfportret met rode muts, dat hij na het panorama op het doek zette, zelfs ‘een provocatie, een instructie voor de beschouwers om te bepalen hoe ze naar zijn kunst zouden moeten kijken en wat ze ervan zouden moeten vinden.’

Aandachtig kijken

Misschien ligt de waarheid in het midden, tussen staatsideologie en autonoom kunstenaar, en kom je die door aandachtig kijken op het spoor. Vooral naar details. En dan mag je die best, geworteld in het communistisch (en Hegeliaanse denken) dialectisch noemen, zoals dat werd gedaan in de catalogus bij het grote retrospectief ter gelegenheid van Tübkes tachtigste geboortedag, in 2009 in Leipzig en in 2009-2010 in Berlijn.

Einde van de narrenrechtspraak, 1978, gemengde techniek op spaanplaat, 88,5 x 70 cm Panorama Museum, Bad Frankenhausen

Op het eerste gezicht knoopte de kunstenaar inderdaad duidelijk aan bij de renaissance en het maniërisme, met de opmerkelijk lange vingers die hij op het doek zette. En dat in een tijd waarin het socialistisch realisme uit de Sovjet-Unie bon ton zou moeten zijn. In plaats daarvan treffen we echter christelijke symbolen in het werk van Tübke aan. De Lantaarnafneming (1956) kun je niet anders zien dan als referentie naar de kruisafname. De gekruisigde Christus komt ook terug op Dood aan de Iller van een jaar later, waarop het kerkje en de verdorde bomen aan Bruegel doet denken.
En als we het toch over het maniërisme hebben: de Maria-achtige figuur op Einde van de narrenrechtspraak IV heeft het geneigde, empathische hoofd dat we uit deze stijl kennen en dat op Tübkes late Kleine kruisiging terugkomt.

Memoires van Dr. jur. Schulze VII, 1967, olieverf op doek, 122,5 x 182,5 cm Museum der bildenden Künste Leipzig

Licht en donker

Universeler dan deze christelijke thematiek, maar niet minder veelzeggend, zijn de donkere luchten die echter zowat overal toch openbreken en wolkeloze stukken kennen. Een schilderij als Landschap bij Palermo straalt daarentegen niet echt een zuidelijk licht uit, maar is deels zo donker als de doeken van Caspar Friedrich. Ook het late Strandfeest valt meer afgrondelijk dan feestelijk te noemen. Dialectisch? Ja: uitingen van hoop aan de ene kant, als een duif met een takje in zijn bek zoals op NKFD (Requiem), en apocalyptisch aan de andere kant.
Soms vloeit het één nog op een andere manier over in het ander. Niet alleen op de beroemde serie Memoires van Dr. jur. Schulze, maar ook op het ontwerp voor Arbeidersklasse en intelligentsia, waarin de zuurstofflessen van de mijnwerkers doen denken aan de gasflessen bij de gaskamers in de concentratiekampen. Ook een thema dat Tübke erg bezighield.

Arbeidersklasse en intelligentsia (ontwerp), 1971, tempera op doek, 120 x 500 cm Sammlung Fritz P. Mayer Leipzig/Frankfurt am Main

Conclusie

Het is geen gemakkelijke kunst. Niet in de ogen van de cultuurfunctionarissen van het communistische regime in de DDR, maar ook niet voor de bezoeker van de tentoonstelling anno 2017. Je moet de voorstellingen aandachtig lezen, waarbij je ook zeker zou moeten letten op het enorme vakmanschap met de dun opgebrachte verf.
In Kasteel Nijenhuis in Heino/Wijhe zijn aanvullend zo’n honderdtal tekeningen en aquarellen te zien. De moeite wordt meer dan beloond!

Catalogus: Werner Tübke. Meesterschilder tussen Oost en West (uitg. Museum de Fundatie / Uitgeverij Waanders & De Kunst), € 22,50