Tag Archief van: landscape

Campert_recensie
Boeken / Poezie

De laatste worsteling

recensie: Open ogen - Remco Campert
Campert_recensie

De oude meester is gestopt met schrijven, zo werd onlangs bekendgemaakt. Remco Campert (1929) houdt het voor gezien. Met de bundel Open ogen levert hij zijn nieuwste gedichten af ‘voor het laatst en voorgoed’. Niet echt een glorieus afscheid.

Het expressieve beeld op de voorzijde van Open ogen is een nogal dramatisch zelfportret van de dichter. Alsof hij zijn eigen verwarring heeft willen vormgeven. Een verwarring die begrijpelijk is als je op je 88ste, nog geheel bij de pinken, een punt moet zetten achter je schrijversleven omdat het lichaam niet meer wil. Of de geest oververmoeid is. De broosheid van Campert is de laatste jaren meer en meer zichtbaar geworden, terwijl zijn pen als vanouds de boventoon bleef voeren. ‘Aan woorden geen gebrek’, schrijft hij nog optimistisch in deze bundel.

Morele aanklacht

Die woorden zijn in Open ogen een opvallende verbintenis aangegaan met de waan van de dag. Campert heeft besloten in zijn laatste gedichten de boze buitenwereld toe te laten. De bekende thema’s tijd, ouderdom, dood en schrijven worden wat ongemakkelijk afgewisseld door een vlaag achtuurjournaal-werkelijkheid die de lezer met een lichte schok in het heden doet belanden. Een effect dat de dichter bewust heeft opgezocht. De vraag is echter of zijn poëzie door deze in taal gevatte verontwaardiging niet aan kracht en schoonheid heeft moeten inleveren.

Notitie

Ik zag een jongetje zitten
verwezen op een stoeltje
bedekt met bloed
en asgrauw puinstof
onder een huis weggehaald
met bommen bestookt
door Assads moordenaarstroep

dit gedicht helpt hem niet
maar het is genoteerd

Het schrijnende beeld van dat gewonde jongetje is door iedereen gezien in de internationale media, de iconische waarde ervan is in het algemene geheugen opgeslagen. De boosdoener met naam benoemen is een opvallend zwaktebod, een voor Campert ongebruikelijke ingeving die de letterlijke beschrijving van de situatie alleen nog maar overbodiger maakt. ‘Show don’t tell’ is ook in de poëzie een belangrijk uitgangspunt, dat weet de dichter als geen ander. In zijn beschrijvende stijl, een met mijmeringen doorspekte gedachtewereld, was altijd plaats ingeruimd voor een dichterlijke werkelijkheid, maar het noemen van man en paard is zelfs voor Campert een ongewone actie.

Heeft de dichter zich voorgenomen om in zijn laatste gedichten de wereld te wijzen op de gruwelijkheden die we elkaar aandoen? Een opgeheven vingertje dat ons waarschuwend de les leest? Het leidt tot een vorm van theatraal effectbejag dat vrijwel nooit in Camperts oeuvre is opgedoken. Het tegenover elkaar plaatsen van feit en poëzie heeft altijd op een uiterst subtiele wijze zijn vormgeving bepaald, maar regels als ‘bommengordels aangegord/ bliezen de baarden zich rechtvaardig op/ puur en genadeloos in hun jacht op maagden’ lijken meer op een morele aanklacht dan op een poëtische weergave van een gedachtegang.

Zelfgekozen gevangenis

De gewelddadige actualiteit wordt gelukkig ook afgewisseld met de betrokken en speelse Campertiaanse ingetogenheid. De tijd wordt steeds beperkter en de dichter trekt zich terug in zijn persoonlijke wereld. Fraaie zinnen met een beeldende inhoud: ‘dans met de regels dikbuikig van woorden/ de oude foxtrot bezaai sterren met letters/ maar vergeet niet de vorm te vergeten/ zelfgekozen gevangenis/ open die kooi voor het laatst en voorgoed’. De vorm is zeker niet vergeten in Open ogen en de zelfgekozen gevangenis van de dichter wordt andermaal opengegooid. Zijn aandrang de realiteit te verwoorden staat in dienst van zijn eigen eindigheid (‘de dood is het uiteindelijke/ allesomvattende gedicht’) maar de liefde zal altijd overwinnen.

Mooie dag

Het is zo’n mooie dag
zon schildert de bomen in de straat
en door de ramen heen mijn gelaat
vogels tekenen de lucht
het vliegtuig zet wollige strepen
tovert de hemel tevoorschijn
mijn geliefde fluistert zoete woorden
op aarde zingt het gerucht
van beoogde vrede

Campert_recensie
Boeken / Poezie

De laatste worsteling

recensie: Open ogen - Remco Campert
Campert_recensie

De oude meester is gestopt met schrijven, zo werd onlangs bekendgemaakt. Remco Campert (1929) houdt het voor gezien. Met de bundel Open ogen levert hij zijn nieuwste gedichten af ‘voor het laatst en voorgoed’. Niet echt een glorieus afscheid.

Het expressieve beeld op de voorzijde van Open ogen is een nogal dramatisch zelfportret van de dichter. Alsof hij zijn eigen verwarring heeft willen vormgeven. Een verwarring die begrijpelijk is als je op je 88ste, nog geheel bij de pinken, een punt moet zetten achter je schrijversleven omdat het lichaam niet meer wil. Of de geest oververmoeid is. De broosheid van Campert is de laatste jaren meer en meer zichtbaar geworden, terwijl zijn pen als vanouds de boventoon bleef voeren. ‘Aan woorden geen gebrek’, schrijft hij nog optimistisch in deze bundel.

Morele aanklacht

Die woorden zijn in Open ogen een opvallende verbintenis aangegaan met de waan van de dag. Campert heeft besloten in zijn laatste gedichten de boze buitenwereld toe te laten. De bekende thema’s tijd, ouderdom, dood en schrijven worden wat ongemakkelijk afgewisseld door een vlaag achtuurjournaal-werkelijkheid die de lezer met een lichte schok in het heden doet belanden. Een effect dat de dichter bewust heeft opgezocht. De vraag is echter of zijn poëzie door deze in taal gevatte verontwaardiging niet aan kracht en schoonheid heeft moeten inleveren.

Notitie

Ik zag een jongetje zitten
verwezen op een stoeltje
bedekt met bloed
en asgrauw puinstof
onder een huis weggehaald
met bommen bestookt
door Assads moordenaarstroep

dit gedicht helpt hem niet
maar het is genoteerd

Het schrijnende beeld van dat gewonde jongetje is door iedereen gezien in de internationale media, de iconische waarde ervan is in het algemene geheugen opgeslagen. De boosdoener met naam benoemen is een opvallend zwaktebod, een voor Campert ongebruikelijke ingeving die de letterlijke beschrijving van de situatie alleen nog maar overbodiger maakt. ‘Show don’t tell’ is ook in de poëzie een belangrijk uitgangspunt, dat weet de dichter als geen ander. In zijn beschrijvende stijl, een met mijmeringen doorspekte gedachtewereld, was altijd plaats ingeruimd voor een dichterlijke werkelijkheid, maar het noemen van man en paard is zelfs voor Campert een ongewone actie.

Heeft de dichter zich voorgenomen om in zijn laatste gedichten de wereld te wijzen op de gruwelijkheden die we elkaar aandoen? Een opgeheven vingertje dat ons waarschuwend de les leest? Het leidt tot een vorm van theatraal effectbejag dat vrijwel nooit in Camperts oeuvre is opgedoken. Het tegenover elkaar plaatsen van feit en poëzie heeft altijd op een uiterst subtiele wijze zijn vormgeving bepaald, maar regels als ‘bommengordels aangegord/ bliezen de baarden zich rechtvaardig op/ puur en genadeloos in hun jacht op maagden’ lijken meer op een morele aanklacht dan op een poëtische weergave van een gedachtegang.

Zelfgekozen gevangenis

De gewelddadige actualiteit wordt gelukkig ook afgewisseld met de betrokken en speelse Campertiaanse ingetogenheid. De tijd wordt steeds beperkter en de dichter trekt zich terug in zijn persoonlijke wereld. Fraaie zinnen met een beeldende inhoud: ‘dans met de regels dikbuikig van woorden/ de oude foxtrot bezaai sterren met letters/ maar vergeet niet de vorm te vergeten/ zelfgekozen gevangenis/ open die kooi voor het laatst en voorgoed’. De vorm is zeker niet vergeten in Open ogen en de zelfgekozen gevangenis van de dichter wordt andermaal opengegooid. Zijn aandrang de realiteit te verwoorden staat in dienst van zijn eigen eindigheid (‘de dood is het uiteindelijke/ allesomvattende gedicht’) maar de liefde zal altijd overwinnen.

Mooie dag

Het is zo’n mooie dag
zon schildert de bomen in de straat
en door de ramen heen mijn gelaat
vogels tekenen de lucht
het vliegtuig zet wollige strepen
tovert de hemel tevoorschijn
mijn geliefde fluistert zoete woorden
op aarde zingt het gerucht
van beoogde vrede

Boeken / Poezie

Zwart-zijn als canvas

recensie: Simone Atangana Bekono - hoe de eerste vonken zichtbaar waren

In 2016 studeerde Simone Atangana Bekono af aan de Arnhemse hogeschool ArtEZ. Haar afstudeerproject is nu bij Lebowski uitgegeven als een onevenwichtige, hoopvol stemmende dichtbundel.

‘Je mag niets zwarts denken, die afslag niet nemen met je brein / ik denk duizend keer per dag aan zwart en probeer het woord / uit mij te trekken,’ begint het zesde gedicht in Simone Atangana Bekono’s debuutbundel hoe de eerste vonken zichtbaar waren. Denk ergens niet aan en geen enkel ander beeld zal je geestesoog vullen. Zwart-zijn is een van de thema’s van deze bundel of misschien moet je zeggen: het canvas waartegen andere thema’s betekenis en diepte krijgen, ‘een deur die nergens toe leidt maar wel, werkelijk, constant, opengaat’.

Sterke beelden

Deze bundel, die bestaat uit een serie van negen gedichten, onderbroken door twee brieven aan ‘Kipje’, gaat over empathie en verantwoordelijkheid, apathie en door-willen-gaan. ‘Het kon me heel veel schelen dat me reduceerde tot een stereotype,’ schrijf ze in een brief over een jongen die haar het n-woord noemde, ‘maar het kon me ook heel veel schelen dat er regenwater van het afdakje in mijn wijn viel, en met dat laatste kon ik een stuk beter omgaan.’ Over het water wordt ze onmiddellijk kwaad; pas ’s avonds in bed voelt ze woede over het racisme en fantaseert ze over het gooien van een steen naar de auto waarin de jongen zat.

Sterke beelden en een zelfverzekerde stem kenmerken de eerste zes gedichten in hoe de eerste vonken zichtbaar waren. ‘elke vorm van zelfhaat is complex en individueel / alle zwarte mensen bestaan niet,’ staat er in het vierde gedicht. Die laatste zin keert als een refrein telkens terug, als een pleidooi voor het individuele en de aandachtige blik. Deze gedichten zijn complex, scherp en suggestief in de positieve zin van het woord. Gelaagd.

Logge brieven

Vergeleken met deze eerste afdeling hebben de brieven en de drie laatste gedichten veel woorden nodig, terwijl de beelden tegelijkertijd moeite hebben om van de grond te komen. In de gedichten staan verwijzingen naar Rumi, James Baldwin en Circe en ze bevatten ook veel (water)spiegels. Wat er gebeurt, is zowel te duidelijk als niet duidelijk genoeg.

De brieven, die beide gaan over leed en meevoelen met andermans leed, lijden ook onder het teveel aan woorden. Ze zijn daardoor niet zo elegant, juist wat log en bijgevolg in een literaire context minder interessant. Over een kunstopdracht van een vriend: ‘Het ging om het “falen”, het accepteren van je eigen onbekwaamheden, zoiets.’ Zoiets: niet het meest poëtische woord van de Nederlandse taal. Maar als deze bundel Bekono’s vonken zijn, wacht ik graag op het vuur.

Kunst / Expo binnenland

Vier eeuwen portretkunst met een mierzoet sausje

recensie: High Society

De tentoonstelling High Society begint in een donkere zaal waar de expositie in een korte video wordt geïntroduceerd. De flitsende beelden en pompende muziek geven je het gevoel dat je op het punt staat de runway van een exclusieve modeshow te betreden, in plaats van een kunsthistorische expositie. Dat lijkt ook precies de bedoeling te zijn. Het Rijksmuseum heeft gekozen voor een duidelijke branding van deze tentoonstelling, die erop gericht is zoveel mogelijk hysterie creëren rondom 39 portretten van de zogenaamde rich and famous uit de zestiende tot en met begin twintigste eeuw. Hoewel dit bij serieuze kunsthistorici misschien niet goed valt, is deze insteek voor het trekken van de aandacht van een breed publiek een schot in de roos.

Rembrandt van Rijn, Portret van Oopjen Coppit, 1634. Aankoop van de Franse Republiek voor Musée du Louvre

Voelen zonder aan te raken

Toegegeven, de portretten zijn niet alleen vanwege hun gigantische proporties maar ook dankzij de uitzonderlijke kwaliteit behoorlijk indrukwekkend. Ze tonen verschillende vorsten, adellijke en succesvolle zakenlieden in hun meest luxueuze uitdossingen. Deze figuren worden gepresenteerd als de ‘genodigden op het feest van Marten en Oopjen’. Dit door Rembrandt geschilderde echtpaar vormt namelijk het middelpunt én de aanleiding voor de expositie. Na tientallen jaren in privébezit te zijn geweest, zijn de werken verkocht aan het Rijksmuseum en het Louvre. Aan het Rijks de eer om het in Rembrandts oeuvre unieke tweeluik na uitvoerige restauratie voor het eerst aan het publiek tonen. Het zijn schitterende schilderijen waarop Marten en Oopjen vlak na hun huwelijk poseren in kleding van een kostbare zwarte stof die zo knap door meester in verf is gevat dat je de stof bijna kunt voelen zonder deze aan te raken.

Foto: Rijksmuseum/David van Dam

Taco Dibbets met side-kicks

Om de vier eeuwen ‘catwalk’ kracht bij te zetten is via de nieuwe Rijks app een audiotour te beluisteren waarin museumdirecteur Taco Dibbets wordt bijgestaan door twee passende side-kicks: Cecile Narinx, hoofdredactrice van modeblad Harpers Bazaar, en Jort Kelder, etiquettekenner. In hun commentaar wordt getracht om zowel de fashionistas als de kunsthistoricus tevreden te stellen – een lastige klus. De gekozen kleur op de muren past perfect bij het marketingsausje dat zorgvuldig over deze tentoonstelling is uitgesmeerd: mierzoet roze.

De braguette van Karel V

In de eerste zaal hangt een enorm portret van Keizer Karel V, geschilderd door Johan Seisenegger. Nadat Dibbets een aantal wetenswaardigheden over Karel V vertelt, neemt Cecile Narinx het stokje over. Zij vertelt over een opvallend kledingstuk ter hoogte van het kruis direct de aandacht trekt: een eivormige tok van stof, versierd met borduursels in de stijl van de rest van de outfit. Het object blijkt braguette te heten, ‘niet te verwarren met het Franse woord voor stokbrood’, aldus een wat flauw grappende Narinx. Dit schaamkapsel was afgeleid van het harnas van middeleeuwse ridders en komt op een aantal andere portretten terug, allemaal even serieus versierd en een duidelijke verwijzing naar de viriliteit van de drager.

Lucas Cranach de Oudere, Catharina, Gravin van Mecklenburg, 1515. Gemäldegalerie Alte Meister, Staatliche Kunstsammlungen Dresden

Van huwelijksportret tot dokter Love

Imposant is het tweeluik door Lucas Cranach van Hendrik de Vrome en Catharina van Mechklenburg. Het stamt uit 1514 en is het alleroudste paar van top tot teen geschilderde huwelijksportretten. De kledij in scharlakenrood en goudgeel vlamt van het doek af en de details in kleding, sieraden en veren hoofdtooien zijn zo knap dat je naar de schilderijen toe wordt gezogen.
Een opvallend portret is dat van Giovanni Boldini, die de extravagante markiezin Luisa Casati vastlegde in 1908 (Particuliere collectie, zie afbeelding boven). Door de snelle penseelstreken heeft het portret een enorme vaart, wat de bijzondere details over de markiezin erg aannemelijk maakt. Deze paradijsvogel ging de straat op met een slang om haar nek of luipaarden aan een snoer afgezet met edelstenen. Haar met kohl omrande ogen kijken je indringend aan.
Het portret dat op al het promotiemateriaal van High Society prijkt mag ook niet ongenoemd blijven: de knappe dokter Pozzi, met bijnaam docteur amour, is geschilderd met de precisie van een fotocamera. John Singer Sargent bewijst met dit schilderij al anderhalve eeuw veel vrouwen een dienst.

John Singer Sargent, Dr Pozzi in zijn huis, 1881. The Armand Hammer Collection, Gift of the Armand Hammer Foundation. Hammer Museum, Los Angeles

Voor ieder wat wils

De collectie omvat verder unieke portretten van Frans Hals, Eduard Manet en Edvard Munch, en wordt aangevuld met twee zalen waarin schetsen en tekeningen te zien zijn van taferelen die zich buiten de schijnwerpers afspelen: drankbacchanalen, gokken, en de liefde bedrijven. De tekenaars van de werken die nogal pornografisch van aard zijn, bleven vaak anoniem. Jort Kelder voorziet dit gedeelte van de tentoonstelling in de audiotour opgewekt van commentaar. High Society heeft voor ieder wat wils, en ondanks de enigszins aanstellerige thematiek waarin de tentoonstelling is gegoten wordt de belofte wel waargemaakt: dit zijn portretten die verbluffen – of het je nou gaat om de modegrillen van die tijd of de fabuleuze schilderstechnieken en kunsthistorische achtergronden.

 

 

 

Het Rotterdamse Boekenbal 2018
Boeken / Reportage
special: Het Rotterdamse Boekenbal
Het Rotterdamse Boekenbal 2018

Stadsnatuur en insectensnacks

Schrijvers, lezers en andere boekenvakkers verzamelen zich in de sfeervolle Arminiuskerk om de Boekenweek 2018 af te sluiten met het traditionele Rotterdamse Boekenbal. De ‘natuur’ is het grote thema, de feestelijke stemming is de bindende factor.

Het lijkt een vaste waarde te worden in de Rotterdamse literatuur: de derde editie van het boekenbal is weer beter gevuld en beter bezocht dan de vorige. Het programma houdt het midden tussen literaire levendigheid, poëtische diepgang en luchtig cafégekeuvel. Een ideale combinatie om de boekenmens in de benen te krijgen en een topavond te bezorgen. Gastheer Wilfried de Jong opent het bal met zijn gebruikelijke enthousiasme, om direct over te schakelen op de muzikale omlijsting van de avond.

Krekel en meelworm

Boekenbal_Wilfried_de_Jong

Wilfried de Jong – Foto: Arie Kers

Het duo Hausmagger, met als voorman ex-Rembo & Rembo vertolker Theo Wesselo, neemt het publiek voor zich in met een aantal ontwapenende liedjes. De onbeholpen machogevoeligheid en het directe woordgebruik zorgen voor een haast aandoenlijke performance. Improvisatie of bestudeerde arrangementen, dat laat Theo in het midden, zijn zingzeggende vertolking van de maatschappelijke underdog is van grote klasse: ‘Een echte loser loost z’n hele leven’.

Als Kees Moeliker, directeur van het Natuurhistorisch Museum, zijn door de natuur geïnspireerde bijdrage heeft geleverd – met een prima interpretatie van de Oostvoornse nachtegaal – kunnen de stoelen aan de kant. Terwijl dj Buurman zich installeert en de Bloesembar op volle toeren draait, worden de hapjes met krekel en meelworm aarzelend maar daarna toch met nieuwsgierige trek genuttigd. Het boekenvolk verspreidt zich door het kerkgebouw om de persoonlijke voordrachten van schrijvers en dichters aan te horen. Of neemt deel aan een van de nachtwandelingen van Bureau Stadsnatuur.

In de kelder heeft Wilfried de Jong zich inmiddels geïnstalleerd. Het groene schijnsel van de belichting zorgt voor een vervreemdende scifi-atmosfeer. Als een ruimtevaarder op een barkruk leest De Jong uit zijn debuutbundel Aal het verhaal over zijn overleden vader. Fraai contrast: hoe de man met de rappe tong en het brede gebaar opeens een kleine jongen wordt. Dan komt hij met een absurdistische tekst over een wielrenner die onderweg een meerkoet aanrijdt. De fietser denkt even na en besluit het gehavende dier uit zijn lijden te verlossen. Er volgt een bizarre passage waarin de arme vogel tot in detail wordt beschreven en uiteindelijk met grof – maar liefdevol – geweld naar de andere wereld wordt verwezen. Alles is natuur.

Bowen en Verbaan

Boekenbal_Dean_Bowen

Dean Bowen – Foto: Arie kers

De kleine torenkamer, boven in de kerk, is het domein van Dean Bowen. Onder de donkere dakspanten vertelt de dichter/performer hoe de poëzie op zijn pad kwam. Het resultaat is de bundel Bokman – ‘waar ik zeer trots op ben!’ – die met de onbevangenheid van een verse debutant omhoog wordt gehouden. Bowen draagt voor uit het boek en uit het hoofd, met een expressie die de ernst van zijn werk een bijzondere dimensie geeft. Een prachtig vers over de veelheid aan nationaliteiten in Rotterdam, door de dichter in een mix van talen gevangen. Gevolgd door een poëtische blik op het voorouderlijk slavernijverleden, gedragen door een bluesachtige onderlaag en eindigend in de luide hartekreet: ‘ik-ben-Dean-Andrew-Jake-Bowen-uit gelaagde-opmaak-geboren’.

Nog een verrassing: columniste, schrijfster en actrice Georgina Verbaan leest voor in de raadszaal van het kerkgebouw. Uit haar boek Loze ruimte komt een verhaal over een echtpaar – sullige man en bazige vrouw – dat zich geforceerd staande probeert te houden in de dagelijkse omgang. Met een enorme vaart en een geweldige expressie worden de woorden over het ademloos luisterende publiek uitgestrooid. Voorlezen is ook een kunst, zo blijkt maar weer.

Met de bijzondere bijdragen van o.a. Anne Vegter en Maartje Wortel is deze editie van het Rotterdamse Boekenbal goed samengesteld. Korte, hapklare brokken aangename literatuur afgewisseld met het struinen door de wandelgangen van de overvolle kerk. Om uiteindelijk te belanden op de dansvloer in de grote zaal, waar boekminnend Rotterdam zich weer op een andere manier uitleeft.

ik ben een geboren buitenlander, stedelijk museum amsterdam, recensie
Kunst / Expo binnenland

Als het maar iets met migratie te maken heeft

recensie: “Ik ben een geboren buitenlander”
ik ben een geboren buitenlander, stedelijk museum amsterdam, recensie

Voor de tentoonstelling “Ik ben een geboren buitenlander” zijn kunstwerken uit het eigen archief van het Stedelijk Museum tevoorschijn gehaald. Of het nou over vluchtelingenproblematiek of over batikken gaat, als het woord ‘migratie’ erin voorkomt, krijgt de kunst een plekje in de tentoonstellingsruimte.

Het jaar 2017-2018 staat voor het Stedelijk Museum in het teken van migratie. Al eerder toonde de Indiase kunstenaar Nalini Malani de rauwe realiteit van vluchtelingen en onderdrukte vrouwen, en haalde het Stedelijk het werk van de Zuid-Afrikaanse fotograaf Zanele Muholi naar Amsterdam. Maar voor deze tentoonstelling werd er diep gegraven in het eigen archief en stelde Stedelijk-conservator Leontine Coelewij “Ik ben een geboren buitenlander” samen.

Nooit ergens thuis

De naam van de tentoonstelling ontleent zich aan een uitspraak van de conceptuele kunstenaar Ulises Carrión (1941-1989). Als geboren Mexicaan vestigde Carrión zich in 1972 in onze hoofdstad, waar hij drie jaar later de boekwinkel Other Books and So opende. Hoewel Amsterdam hem de omgeving bood om zijn creatieve ideeën te verwezenlijken, omschreef Carrión zijn positie als kunstenaar als die van iemand die zich altijd aan de buitenkant bevindt en nooit ergens 100% thuis is. Het internationale netwerk dat hij opbouwde, speelde een grote rol in zijn ‘mail art’. Carrión bundelde kaarten, stempels en andere documenten die hij binnenkreeg tot het kunstenaarstijdschrift Ephemera. Uitgestald en genummerd in een glazen bak, zijn de twaalf uitgaves te zien in deze tentoonstelling, net als zijn eigen boekwerken zoals Love Stories en zijn documentatie van een Engelse familie in het boekje The Muxlows.

ik ben een geboren buitenlander, stedelijk museum amsterdam, recensie

Barbara Visser, zaalopname ”Ik ben een geboren buitenlander”, 2017, Stedelijk Museum Amsterdam. Foto: Gert Jan van Rooij.

Bushokjeskunst

Terwijl Carrión met zijn werk een romantische en bijna idyllische vorm van migratie documenteert, waarbij mensen van over de hele wereld elkaar kunst sturen, is dit zeker niet bij elk kunstwerk van “Ik ben een geboren buitenlander” het geval. Zo zijn ook de spraakmakende posters uit Barbara Vissers (1966) serie De wereld behoort aan hen die vroeg opstaan te zien, die oorspronkelijk in de bushokjes van Nice hingen in 2002. Met deze posters wilde Visser laten zien dat de context van een foto cruciaal kan zijn. Door een foto te kaderen, zette zij de kijker op het verkeerde been. Zo leek een aangespoelde vluchteling van dichtbij net een man die model stond op een reclamebord. Met deze foto’s wilde de fotograaf de vluchtelingenproblematiek aankaarten.

ik ben een geboren buitenlander, stedelijk museum amsterdam, recensie

Remy Jungerman, Zonder titel, 1997. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam.

Vrijwillig en gedwongen

Ondanks het feit dat Coelewij drie eisen stelde om de kunstwerken te selecteren – kunstenaars die het migratieproces documenteerden, kunstenaars die zelf migrant zijn en kunstenaars die op een conceptuele manier reflecteren op migratie – is een verdere connectie tussen de hoeveelheid werken soms vergezocht. In iedere kamer die de bezoeker doorloopt, wordt een andere emotie opgewekt. Zo gebruikt de in Suriname geboren kunstenaar Remy Jungerman (1959) een platgereden pad als metafoor voor iemand die vrijwillig uit zijn natuurlijke woonomgeving stapt; de pad weet dat hij het risico loopt om platgereden te worden, maar weet ook dat hij kan ontsnappen. Deze beredenering van migratie staat haaks op de video van Aslan Gaisumov (1991). Deze kunstenaar maakte een zogenaamde ‘re-enactment’ (een uitbeelding van een historische gebeurtenis) van de dramatische vlucht uit Tsjetsjenië die hij en zijn familie maakten toen hun woonplaats onder vuur lag. En dat was verre van vrijwillig.

ik ben een geboren buitenlander, stedelijk museum amsterdam, recensie

Michiel Schuurman, zaalopname ”Ik ben een geboren buitenlander”, 2017, Stedelijk Museum Amsterdam. Foto: Gert Jan van Rooij.

Of het nou de bedoeling was of niet, deze tentoonstelling bevestigt nogmaals dat geen migratieproces hetzelfde is. Als bezoeker moet je je daarom voorbereiden op uiteenlopende verhalen. En al kun je nog zulke mooie, felgekleurde doeken maken als Michiel Schuurman (1974) met de batiktechniek, alleen de meest ingrijpende verhalen zullen blijven hangen.

Afbeelding bovenaan recensie: Bertien van Manen, Turkse meisjes tijdens feest Schiedam, 1977, ontwikkelgelatinedruk. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam.
Kunst / Kunstboek

Latijn van de metselaar

recensie: Apenrotsen en andere nauwe verwanten

Architectuur is volgens de Romeinse architect Vitruvius te vatten in drie woorden: utilitas, firmitas en venustas. Doelmatig, stevig en mooi, dat zijn de kenmerken van een goed gebouw. Maar hoe zit het met originaliteit en imitatie? Bernard Hulsman gaat op onderzoek uit.

In het lijvige Apenrotsen en andere nauwe verwanten neemt NRC-architectuurpublicist Hulsman ons mee langs een veelvoud aan onderwerpen binnen de internationale bouwkunst. Zijn artikelen uit de reeks Nauwe verwanten, geschreven voor de krant, worden afgewisseld met langere essays, reportages en interviews met architecten. Hulsman is geen architect maar een journalist en dat is een goede zaak. Zijn observerend vermogen in combinatie met een uitgebreide kennis van de materie maakt hem tot de perfecte registrator van onze bouwende omgeving. Onafhankelijkheid, een kritische blik en een nuchtere pen zorgen voor een uiterst leesbare verzameling artikelen.

Erasmusbrug, Rotterdam, Ben van Berkel/UNStudio, 1996 (foto uit besproken boek)

Geen plagiaat

Hulsman schreef in 1996 over de gelijkenis tussen de Rotterdamse Erasmusbrug van Ben van Berkel en de Alamillobrug in Sevilla van diens vroegere leermeester Santiago Calatrava en kreeg direct een aanklacht wegens smaad aan de broek. Géén plagiaat, had de schrijver nog verkondigd, maar een duidelijke verwantschap. Het mocht niet baten, de gevoeligheid omtrent na-aperij in de architectuur blijkt een heikel punt. Dat is opvallend omdat in de klassieke bouwkunst imitatie – of beter gezegd: navolging – niet gold als zonde maar juist als eerbetoon aan de voorgangers. In Apenrotsen wordt een uitgebreid onderzoek naar vormen van inspiratie, gelijkenis en imitatie gedaan, maar ook gespeurd naar de ‘moraal’ achter de schermen van de moderne architectuur.

In dat opzicht belandt de lezer telkens weer in de diversiteit aan stromingen die de bouwkunst rijk is. Dat de modernisten van het Nieuwe Bouwen aan de basis van onze hedendaagse architectuur staan is helder, maar hoe de rollen op dit moment zijn verdeeld wordt niet altijd even duidelijk. Het postmodernisme, de vrije vorm waarin alles kan, is als reactie op de modernisten tot een vergaarbak van terminologieën verworden. Zelfs de grondlegger van het rechtlijnige structuralisme, Aldo van Eyck, kan volgens Hulsman tot de postmodernisten worden gerekend, een kwalificatie die de oude meester hartgrondig verwierp. Het postmodernisme was in zijn ogen een grote stap achteruit en droeg geen enkele eigentijdsheid of toekomstbelofte in zich.

Ontwerp Al-Wakrahstadion, Qatar, Zaha Hadid Architects, 2013 (foto uit besproken boek)

Witte badkuip

Ook neomodernist Rem Koolhaas wordt de oren gewassen als zijn stedebouwkundig plan voor het Amsterdamse IJplein onder de loep wordt genomen. Teruggrijpen op ideeën van modernistische voorgangers: je reinste retro-architectuur. En is de driedelige superhoogbouw De Rotterdam van Koolhaas werkelijk zo eigentijds? Hulsman legt de vinger telkens weer op de zere plek: in architectuur is vrijwel nooit sprake van een onafhankelijke originaliteit. Zelfs de ondoorgrondelijke aanbouw van het Stedelijk Museum in Amsterdam, de spierwitte badkuip die zonder enige referentie tegen de 19e eeuwse gevel is geplakt, blijkt een illustere voorganger te hebben in een oud ontwerp van architect en beeldend kunstenaar John Körmeling.

Niet alleen navolging wordt in Apenrotsen besproken, er is ook ruimte voor diverse inspiratiebronnen van buiten de architectuur. Opvallende gebouwen die in vorm en aanwezigheid onder de noemer ‘iconen’ worden gepresenteerd. Vele wolkenkrabbers, door hun fallusvorm aangeduid als de ‘erecties van het kapitaal’, zijn voor Hulsman aanleiding eens te kijken naar een vrouwelijke tegenhanger. Die vindt hij in het Al-Wakrahstadion in Qatar dat na presentatie van het ontwerp door critici vergeleken wordt met een vagina. ‘Bespottelijk’ volgens architecte Zaha Hadid, terwijl ze onbewust haar pijlen richt op de mannenwereld die de architectuur nog altijd is.

Gelukkig is Bernard Hulsman geen onderzoeksjournalist die er op uit is de grootheden in de wereldarchitectuur te ontmaskeren. Hij is ook geen theoreticus die met onbegrijpelijke teksten de architectuur in het domein van de deskundigheid wil houden (‘Per slot van rekening is een architect een metselaar die Latijn kent’ zei architect Adolf Loos al eens). Architectuur is van de straat. Het gaat ons allemaal aan: we wonen er in, we werken er in en we lopen er dagelijks tussendoor. Hulsman geeft met kennis van zaken en een prikkelende nieuwsgierigheid zijn grote liefde voor de bouwkunst weer. Ondersteund door een schitterende verzameling afbeeldingen maakt dit Apenrotsen tot een onmiskenbaar prachtboek.

 

Bernard Hulsman: Apenrotsen en andere nauwe verwanten
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
ISBN: 9789046817612
384 pagina’s
Prijs: € 29,99

 

Theater / Voorstelling

Liefde met de Franse slag, heerlijk!

recensie: Het Nationale Theater – De hereniging van de twee Korea’s

We zijn van van Eric de Vroedt gewend dat hij (meestal zelf geschreven) toneelstukken regisseert, die gaan over maatschappelijke kwesties. De hereniging van de twee Korea’s klinkt politiek, maar is dat verre van. De Vroedt brengt een stuk van de Franse schrijver en regisseur Joël Pommerat dat gaat over de LIEFDE. l’Amour! Om met Maurice Chevalier te spreken met een Frans accent: ‘Heaven, I’m in heaven’.

Want zowel Frankrijk als Franse muziek spelen een grote rol. Dat begint al in de foyer van de Koninklijke Schouwburg Den Haag waar we beelden van Parijs, de stad van de liefde, zien en flarden van liefdes- en scheidingsscènes uit (niet alleen Franse) films. Want liefde gaat ook over liefdesverdriet. Vooràl over liefdesverdriet.

Lessen in liefde

Het toneelbeeld maakt een zowel Franse als filmische indruk: een trappenhuis met een aantal deuren, een lift en een raam waar mooie lichteffecten mee gecreëerd worden. Er wordt af en toe gezongen en wel op oude Franse hits zoals natuurlijk ‘Je t’aime, moi non plus’, maar ook ‘Non non rien a changé’ van Les Poppys. De kleding is vijftiger/zestigerjaren-achtig en, vooral bij de vrouwen, buitengewoon elegant.

Er zijn twintig scènes over de liefde, volgens De Vroedt zijn dat lessen in liefde want zelf vindt hij wel degelijk overeenkomsten tussen zijn vorige werk en dit liefdesstuk. Want net als in The Nation en Race worden de personages belemmerd door de beelden die ze van de (onbekende) ander hebben.

De negen acteurs dragen ontelbare pruiken, we herkennen constant mensen die we al eerder hebben gezien maar ontdekken ook steeds nieuwe. Terugkerende personages zijn onder anderen een autoverkoper, een hilarische Mark Rietman met een kaalmaakpruik en zijn vrouw Muriël, een even hilarische Betty Schuurman die tot haar schrik, verwarring en verrukking geconfronteerd wordt met liefdes uit haar verleden. Schuurman is in een andere scène ook de zus van alle andere vrouwen die allemaal met dezelfde man hebben gezoend, een op dat moment enigszins creepy Hein van der Heijden.

Het is fijn om Esther Scheldwacht weer terug te zien bij De Vroedt, onder andere met een Amy Winehouse hairdo, maar eigenlijk zijn alle acteurs om van te smullen. Op het begin na dat een beetje stroef en houterig gaat – het is première, misschien is dat de reden? – wordt er door het ensemble gretig en met heel veel plezier gespeeld.

Vindingrijk

Scènes vloeien naadloos en uiterst vindingrijk, soms zelfs in het kleurgebruik, in elkaar over. De lift speelt een belangrijke rol. Eén van de hoogtepunten is een  lied dat de kwade zussen in de deuropening staan te zingen.

Het stuk gaat over hartstochtelijke liefde, onbeantwoorde liefde, voorbije liefde, zinnelijke liefde, betaalde liefde, liefde voor kinderen, tragische liefde en onmogelijke liefde. Erg geestig is een scène waarbij Keja Klaasje Kwestro verlekkerd fantaseert over een verkrachting, zich snel verontschuldigt tegenover de #metoo beweging maar met een kokette zwaai van haar been toch bij haar standpunt blijft.

Eén van Scheldwachts personages is een oudere dame die een woedend betoog tegen de liefde houdt: liefde bestaat niet, het is een illusie, het is een neurofysieke ervaring, op een dag ontdek je dat de man van wie je denkt te houden een klootzak is die stinkt. Een erg geestige scène die op precies de juiste manier eindigt.

De hereniging van de  twee Korea’s is een werkelijk heerlijke voorstelling, waarin je veel herkent, waardoor je geraakt wordt, waarom je moet lachen en die uiteindelijk ook ontroert. En na het applaus wanneer de spelers op liefdevolle wijze van ons afscheid nemen, is onze liefde voor hen en voor de liefde gegroeid.

Tijl_Kehlmann_Querido
Boeken / Fictie

Verdwijnkunstenaar

recensie: Daniel Kehlmann - Tijl
Tijl_Kehlmann_Querido

Tijl Uilenspiegel, de ongrijpbare potsenmaker die in de loop van de geschiedenis veel verschillende gedaantes heeft aangenomen, is door schrijver Daniel Kehlmann opnieuw tot leven gewekt. Feit en fantasie worden in deze roman tot een prachtig huwelijk gesmeed.

Kehlmann plaatst Uilenspiegel in het tijdperk van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in een door godsdienstoorlogen geteisterd Europa. De chaotische situatie vol strijd en misère is een perfecte omgeving voor de raadselachtige verschijning van de hoofdpersoon. Die indruk wordt nog versterkt doordat de schrijver hem in het boek op verschillende momenten in zijn leven tevoorschijn laat komen. Om te beginnen in zijn jeugd, waar Tijl zich in zijn van armoede vergeven familie ontpopt als vreemde snuiter die zichzelf leert jongleren en koorddansen. Als zijn vader, een eenvoudige molenaar die zich in magische sferen begeeft, wordt veroordeeld en terechtgesteld wegens hekserij ontvlucht Tijl zijn ouderlijk huis.

Hans Klok

Op bijzondere wijze brengt Kehlmann de strijd van de Roomse kerk tegen het voortwoekerende bijgeloof onder woorden. Mensen bedrijven allerlei vormen van tovenarij, alchemie en duivelskunsten – voornamelijk uit angst en onwetendheid – terwijl de geestelijkheid probeert het geheel in eigen hand te houden. Dat is de wereld waaruit de antiklerikale Tijl Uilenspiegel voortkomt en het tekent de manier waarop hij zijn toeschouwers een spiegel weet voor te houden. Zijn verschijning brengt amusement, maar zijn kunsten doen het publiek ook huiveren. Van ontzag voor zijn bedrevenheid, maar ook uit vrees voor het onbekende. Als een Hans Klok avant la lettre laat hij in het midden wat tastbare realiteit is of pure zinsbegoocheling.

Dat gevecht om de werkelijkheid weet Kehlmann ook in zijn roman over te brengen. In een achttal delen waaruit geen enkele chronologie blijkt, krijgt de lezer verschillende episodes uit Tijls leven voorgeschoteld. De Dertigjarige Oorlog wordt daarbij als leidraad genomen. De wat sullige keurvorst Frederik V – door de Protestantse Unie tot koning van Bohemen gemaakt en na enkele maanden alweer afgezet – is van zijn grondgebied verdreven en strijkt neer in Den Haag. Als hofnar brengt Tijl Uilenspiegel nog wat vertier in het gemankeerde koninkrijk van deze zogenaamde ‘Winterkoning’. Of eigenlijk verwarring. In een slimme variant op ‘De nieuwe kleren van de keizer’ zaait hij zoveel onrust in het toch al getroebleerde huwelijk van de royals, dat hij de eerste de beste gelegenheid aangrijpt om de benen te nemen.

Vrede van Westfalen

Dat verdwijnen is, naast angst, het andere thema dat de schrijver gebruikt om deze Tijl Uilenspiegel vorm te geven. Met de souplesse van een rasechte illusionist duikt de nar ergens op en is hij net zo snel weer verdwenen. Tijdens de belegering van Brno door het Zweedse leger zit hij opeens in de ondergrondse gangen van de verdedigende troepen. Terwijl de ontploffingen heviger worden en de schachten dreigen in te storten, spreekt Tijl zichzelf moed in met de woorden die zijn persoonlijke motto zouden kunnen zijn: “Ik ga nu. Zo heb ik het altijd gedaan. Als ik het benauwd krijg, vertrek ik. Ik ga hier niet dood.”

Met dezelfde lichtheid en soepelheid die de bewegingen van Uilenspiegel kenmerken, vertelt Kehlmann het ene na het andere voorval uit de geschiedenis van de kunstenmaker. Hij plaatst hem in een rondtrekkend circus met een sprekende ezel, in het getouwtrek dat uiteindelijk de Vrede van Westfalen zal opleveren en in het kielzog van een wetenschapper die op draken jaagt. De schrijver weet het drama van oorlog en armoede, van honger en ellende er bezield omheen te componeren, terwijl de luchtigheid – en vluchtigheid – van zijn hoofdpersoon bepalend is voor de algemene toon. Geen geschiedschrijving en geen sprookjeswereld, Kehlmann zit er met zijn betoverende pen precies tussenin.

Kunst / Expo binnenland

Mix van meesters

recensie: Hollandse Meesters uit de Hermitage. Oogappels van de tsaren

Museum Hermitage Amsterdam pakt groot uit met drieënzestig schilderijen van vijftig Hollandse meesters uit de Hermitage St Petersburg. Verwacht geen duidelijk verhaal, maar wel alle pracht en praal van de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderkunst in groot formaat en luxe uitvoering, met Rembrandt als middelpunt.

Voor een tentoonstelling van deze kwaliteit en omvang moeten we meestal naar het buitenland. Verspreid over twee verdiepingen is een selectie uit de collectie tentoongesteld, vol Bijbelse taferelen, genrestukken, mythologische scenes, stillevens, portretten tot stadsgezichten en kerkinterieurs. Vele kunstwerken zijn voor het eerst in meer dan tweehonderd jaar terug in hun thuisland en gerestaureerd voor de gelegenheid.

Hollandse Meesters top 10

Rembrandt van Rijn, Jan Steen, Ferdinand Bol, Govert Flinck, Joachim Uytewael, Frans Hals, Willem Kalf, Pieter Lastman of Gerard Dou, bijna alle grote schildermeesters van de Hollandse zeventiende eeuw zijn hier in Amsterdam vertegenwoordigd. De Russische tsaren vanaf Peter de Grote in de achttiende eeuw waren dol op de Hollandse meesters vanwege hun natuurgetrouwe nabootsing van de werkelijkheid en het dagelijks leven.

Rembrandt Harmensz. van Rijn: Jonge vrouw met oorbellen, 1656 © State Hermitage Museum St Petersburg

Enige grote afwezige is Johannes Vermeer. Maar Rembrandts schilderijtje Jonge vrouw met oorbellen is bijna net zo elegant en mysterieus als Vermeers wereldberoemde Meisje met de parel en is niet voor niets één van de postergirls van de tentoonstelling.

Rembrandt en zijn cirkel

Hart van de expositie is de cirkel rondom Rembrandt met als middelpunt een innemend portret uit 1634 van Rembrandts vrouw Saskia, uitgebeeld als de Romeinse vruchtbaarheidsgodin Flora met bloemen in het haar (zie foto boven, © State Hermitage Museum St Petersburg). In het glanzen van haar mantel en de ongelofelijke details van haar weelderige kostuum herkennen we de grootmeester. Maar vooral ook in haar gezichtsuitdrukking, alsof ze op het punt staat een gedachte uit te spreken.

Govert Flinck: portret van een jonge man, 1637 © State Hermitage Museum St Petersburg

Van topkwaliteit zijn eveneens de portretten van Rembrandtleerlingen Ferdinand Bol, Govert Flinck, Samuel van Hoogstraten en Arent de Gelder. Deze magistrale fijnschilders gebruiken het donkere bruin, rood en de okerkleuren van hun leermeester, maar zonder de ruwe en trefzekere schildertoets die Rembrandts schilderijen zo levensecht en ontroerend maakt.

Onverwachte meesters en meesterwerken

Een paar bekende Rembrandts uit Russisch bezit, zoals de Terugkeer van de verloren zoon en de Danae, krijgt het Nederlandse publiek jammer genoeg niet te zien vanwege de kwetsbaarheid en populariteit van deze publiekslievelingen.  ‘Het was soms alsof we het Rijksmuseum vroegen om de Nachtwacht’, legt directrice van de Hermitage Cathelijne Broers uit in een documentaire voor NPO2.

Gerard Dou: Baadster, ca. 1660-65 © State Hermitage Museum St Petersburg

De verborgen schatten van deze tentoonstelling zijn de onbekendere schilderijen van grote meesters, zoals de drie exquisiete schilderijtjes van twee naakte vrouwen en een naakte man in een boslandschap door Gerard Dou. Ze zijn de enige tot nu toe bekende naaktschilderingen uit Dou’s oeuvre van voornamelijk portretten en huiselijke taferelen. Ook een eigenaardig politiek beeldverhaal in een jachtschilderij van Paulus Potter en een immens grote Verkondiging aan de herders door Nicolaas Berchem geven een verrassende nieuwe kijk op deze Hollandse meesters.

Vele verhalen

Door het grote aantal schilderijen en de losse brokken informatie kan deze tentoonstelling enigszins overweldigend zijn. Een centraal thema, zoals de Russische verzamelgeschiedenis van Hollandse meesters, had de expositie beter behapbaar kunnen maken. Ook de twee audiotours, ingesproken door Jan Six jr. en Geert Mak, nemen de bezoeker niet volledig aan de hand, maar verschaffen wel waardevolle informatie.

Pieter Janssens Elinga: Huiskamer, ca. 1665-75 © State Hermitage Museum St Petersburg

Met zo veel topstukken bij elkaar is Hollandse Meesters een unieke tijdelijke aanvulling op de kunstwerken uit de Gouden Eeuw die we in onze eigen Nederlandse musea gelukkig altijd kunnen bekijken. Dankzij de hoge kwaliteit en diversiteit van de schilderijen is de tentoonstelling ontegenzeggelijk ‘meesterlijk’ te noemen.

 

 

 

 

Boeken / Fictie

Aan deze novelle klopt alles

recensie: Yasushi Inoue - Het jachtgeweer

Het schijnt niet zo goed te gaan met de in 2016 opgerichte uitgeverij Bananafish. Maar dankzij boeken als de recentelijk vertaalde novelle Het jachtgeweer van de Japanner Yasushi Inoue (1907-1991) zou het tij weleens kunnen keren.

De Japanse prijswinnende novelle verscheen in 1949 als het debuut van de toen 42-jarige journalist en literair recensent Yasushi Inoue. De schrijver had hierna de smaak te pakken en ontpopte zich als veelschrijver. Vijftig romans, waaronder menig historische, en 150 korte verhalen verschenen van zijn hand. Of hij het niveau van zijn eersteling min of meer heeft kunnen handhaven, is voor het Nederlandse taalgebied nog de vraag.

Bedrog van de liefde

Het jachtgeweer speelt zich halverwege de vorige eeuw af. De novelle bestaat hoofdzakelijk uit drie brieven van verschillende vrouwen aan één geadresseerde en wordt opgebouwd volgens de vernuftige verteltechniek van de raamvertelling. In het begin is het even goed opletten wie aan wie schrijft, maar daarmee begint eigenlijk al de sterk oplopende spanning die door de drie perspectieven wordt opgebouwd. Een dochter schrijft aan haar oom, haar moeder aan diezelfde man en ook de man zijn echtgenote schrijft hem een brief.

Het thema is het bedrog van de liefde, maar dan wel op een beschroomd Japanse wijze in beeld gebracht en niet op een expliciet Hollywoodse manier. Dit niet geheel onbekende thema heeft de auteur in de vaste greep van de toegepaste constructie en zijn verbazend geoefende stijl. Elk van de drie brieven is geschreven in de stijl en met het karakter van iedere brievenschrijfster. Inoue laat hier een sterk staaltje van vermogen tot inleving zien. Hoe kan een debuut toch zo door en door rijp zijn?

Vijf sterren en meer

Is de liefde zelf bedrieglijk of bedriegen zij die liefhebben? Wordt impulsief aan lust toegegeven of kan bedrog door de mechanismes van het verschijnsel liefde ongeveer voor de hand liggen? Die vragen werpen zich op, omdat het bedrog in dit verhaal niet gepaard gaat met banaliteiten. Alsof er op een integere manier liefdesbedrog gepleegd kan worden wanneer er menselijk gesproken goede redenen voor zijn. Inoue theoretiseert hier niet over, maar hij laat zien. Door deze praktische insteek ontkomt de lezer er niet aan zijn eigen relationele ervaringen aan het thema te spiegelen. Maar een slotsom zal niet voor het grijpen liggen.

Gezien de Engelse, Duitse en Franse vertalingen is het een raadsel waarom Het jachtgeweer nu pas in het Nederlands vertaald is. Wel beleefde de novelle een toneelversie in 1999 dankzij Ger Thijs. Als er geen zuinig maximum van vijf waarderingssterren was geweest, hadden we er zeker zes of zeven toegekend. Binnenkort verschijnt Stierensumo, waarmee Inoue de prestigieuze Akutagawa-prijs won. Om naar uit te kijken!