Theater / Voorstelling

Het perfecte lichaam in de keuken

recensie: Het Goede Lichaam (Bos Theaterproducties)

.

Actrice Wimie Wilhelm maakt haar entree, de flinke borsten deinen mee op een stevig soulnummer. Een sexy bodystocking, benen in hoge cowboylaarzen. Wilhelm beent een keuken binnen waarin een enorme Smegijskast het beeld domineert en de keukentafel is gevuld met allerhande hapjes. Op een verhoging staan twee gastactrices zich warm te dansen voor de voorstelling. In een wisselende cast van twintig actrices wordt Wilhelm als vast gezicht van Het Goede Lichaam vanavond bijgestaan door Bodil de la Parra en Margot Ros.

Maakbare samenleving

~



De dames gaan er lekker voor zitten: kopje koffie, tompoezen op tafel. Vanavond gaan ze het script lezen van Eve Ensler’s Het Goede Lichaam. En passant vertellen ze het publiek en elkaar anekdotes en gruwelverhalen over het eigen vrouwenlichaam en dat van de ander. Dat de actrices al in drie producties van de hand van De la Parra samen speelden is goed te zien. Het trio is flink op elkaar ingespeeld en durft elkaar te kraken. De heupen van Bodil zijn naar beneden gezakt en het feit dat ze altijd laarzen over een broek draagt is om te verbloemen dat ze geen kuiten heeft. Aan de neus van Margot had al lang iets moeten gebeuren, en de stevige Wimie… die heeft gelukkig humor. Deze ‘vriendinnenavond’ start goed, zonder flauwe bijsmaak.

Dan zijn de vrouwen die Eve Ensler heeft geïnterviewd aan de beurt. Op het reusachtige projectiescherm boven de keuken verschijnt een chique, oude, uitgemergelde dame: de tachtigjarige hoofdredactrice van de Amerikaanse glossy Cosmopolitan. Ze heeft een facelift of vijf achter de rug en als ze nog huid over had dan zou ze zich laten inboeken voor nummer zes. Niets is zo verslavend als een facelift. Aan het bijtend-geestige relaas van het dametje ligt een tragische jeugd ten grondslag van een jong meisje met acne dat in de ogen van haar moeder geen goed kon doen. Of de monoloog van het model dat een relatie krijgt met haar plastisch chirurg. Tijdens de seks mijmert ze over hoe mooi het moet zijn voor haar geliefde om zich zo te verdiepen in zijn eigen werk, zijn creatie. Maar wat gebeurt er als haar lichaam eenmaal volmaakt is, vraagt de vrouw zich af. Gaat hij dan op zoek naar een nieuwe ‘uitdaging’? De verhalen schetsen een beeld van een maakbare samenleving die dol draait. Een samenleving die voor de toeschouwer erg Amerikaans aandoet. De glijdende schaal van ‘jonger, strakker, beter’ blijft ondanks Hollandse boegbeelden van de plastische chirurgie als Connie Breukhoven en Marijke Helwegen een ver-van-je-bed-show.

Herkenbaar en hilarisch

~



De eigen verhalen van de actrices die zij om de monologen heen vlechten zijn wel herkenbaar en hilarisch. Wilhelm die vertelt hoe ze, eenmaal met haar minnaar in bed, meteen gaat zoenen of pijpen, omdat dat afleidt van haar vetrollen. Geweldig ook is het verhaal van Margot Ros die, na de bevalling, een dochter heeft liggen aan haar linkerkant en aan de rechterkant haar buik. Zou haar navel ooit nog terugkeren op zijn oorspronkelijke plek? Als de actrices de monologen van Ensler weer oppakken, de flessen wijn en borrelnoten inmiddels op tafel, verslapt de aandacht van de toeschouwer. Wat mist in deze tekst is het moreel appèl dat de Vagina Monologen weliswaar moralistisch, maar ook indrukwekkend maakte. Een halt toeroepen aan (seksueel) geweld tegen vrouwen is een sterkere boodschap dan het ‘wees tevreden met hoe je bent’ dat ditmaal de ondertoon voert in Ensler haar tekst. Het indringende verhaal van de Afghaanse vrouw die haar leven waagt voor een schaal vanille-ijs, had daarom eerder in de voorstelling misschien wel de aandacht gekregen die het verdient. Wat uiteindelijk overblijft, is een onderhoudende en af en toe zeer vermakelijke avond, met het grootste gemak gedragen door de van zelfspot overlopende Wimie Wilhelm.

Het Goede Lichaam is nog te zien tot en met 1 april 2007. Klik
hier
voor de speellijst.

Muziek / Album

Erotisch religieus, Hooglied

recensie: Jeff Hamburg - Hooglied

Op 12 november vond de officiële presentatie plaats van Hooglied, voor fluit, tenor en twee spreekstemmen, de nieuwste cd van componist Jeff Hamburg in de Uilenburger synagoge in Amsterdam. Rabbijn David Lilienthal overhandigde het muzikale kleinood aan de componist tijdens een druk bezochte besloten bijeenkomst in de Uilenburgersynagoge in Amsterdam, een bijeenkomst die tevens in het teken stond van de verjaardag van de componist.

Dag en nacht: ik alleen met hem.
Ik deed zijn kleren uit en hij de mijne
Ik zoog aan zijn lippen en voedde hem.

Sensueel en erotisch. Dat is wat Hamburg voor ogen had tijdens het componeren van Hooglied. Geen plechtig, religieus werk, maar een muziekstuk dat qua vrijheid aansluit bij de tekst. Om die reden koos hij, na de cello in overweging te hebben genomen, voor fluit (Eleonore Pameijer) en tenor (Marcel Beekman). Beiden verbeelden de Hebreeuwse en middeleeuwse gedichten van Spaans-joodse makelij op beeldende wijze.

~

Lichtvoetig en vluchtig

De lichtvoetigheid van de tekst komt ook tot uiting in het vluchtige gebruik van elementen uit de joodse muziek. De luisteraar herkent de klanken wel, maar op het moment van herkenning is het bewuste muzikale element alweer overgegaan in een ander. Op deze wijze creëert Hamburg een flexibele melodie en verkrijgt hij de gewenste luchtigheidsgraad om de hele compositie levendig te houden, los van een te eenkennig idioom.

Stemmen

De uitvoerenden begrijpen de teneur van Hamburgs werk uitstekend. Beekmans hoge zangstem klinkt zowel op de cd als tijdens de verkorte uitvoering op 12 november krachtig en trefzeker. Met zijn dragende stem weet hij op sublieme wijze met relevante dynamische variatie en bijpassend theaterspel vorm te geven aan de uitvoering. Ook Rudolf Lucieer en Netty Blanken, die beiden verantwoordelijk zijn voor het declameren van de teksten, zijn een feest voor het oor. Lucieer treedt in zijn rol als minnaar met zijn diepe maar frisse spreekstem het meest op de voorgrond, terwijl Blanken als minnares haar rol bekleedt met zachte, zoete maar uitstekend gearticuleerde en theatraal vermakelijke liefdesfrases waarbij de zaal zich kostelijk amuseert.

Voer voor ingewijden

Maar wanneer we alle lof voor de geleverde kwaliteit even terzijde schuiven, dringt de vraag zich op wat voor doelgroep de componist voor ogen heeft. Hamburg zelf vertelt dat hij denkt aan iedereen, maar in het bijzonder – wellicht vanwege het hoge erotische gehalte – aan jongeren. Toch lijkt Hooglied meer voer voor ingewijden. Ook is het de vraag of de muziek – live zeer acceptabel en levendig – ook op cd goed tot zijn recht zal komen. Je moet je als luisteraar bij deze muziek goed concentreren, bij voorkeur op een stille plaats met een kaarsje, en dat is iets waar nog maar weinigen aan toekomen. Het is dus de vraag of deze muziek nog echt aan de eisen van deze tijd voldoet. Al met al is het knap dat Hamburg zijn eigen weg gaat en zich niets aantrekt van de waan van alledag. Of zoals Rabbijn Lilienthal het verwoordde: “Het moet een droom zijn voor iedere componist om het Lied der Liederen te componeren en het is mooi en prachtig.”

Theater / Voorstelling

Jongeren keihard confronteren met moord

recensie: Kwaad Bloed (Rotterdams LEF)

Hoe zorg je ervoor dat jongeren geïnteresseerd naar een toneelstuk blijven kijken? Veel toneelgroepen vragen zich dat met regelmaat af. De makers van Kwaad Bloed hebben daar geen moeite mee. Zij krijgen een uitverkochte, rumoerige zaal met veel jongeren muisstil. De acteurs raken de hedendaagse belevingswereld van de jongeren en confronteren het publiek keihard met de werkelijkheid.

De voorstelling Kwaad Bloed gaat over de moord op Maja Bradaric, de scholiere uit Nijmegen die in 2003 op een gruwelijke manier aan haar eind kwam. Ze werd eerst gewurgd en daarna in brand gestoken. Als aan het eind van de voorstelling videobeelden worden vertoond van de ‘echte’ Maja, kan je bijna een speld horen vallen ware het niet dat er hier en daar wat gesnik klinkt. De beelden van de levende Maja hakken er goed in.

Rollenspel opvoeren

~


In eerste instantie klinkt het bizar. Hoe in godsnaam kun je een toneelstuk maken over zoiets gruwelijks. Ze zouden de moord toch niet echt gaan naspelen? De vorm die gekozen is, is de enige juiste om dit drama tot leven te wekken. Zeven acteurs staan op het podium en vragen zich af hoe deze moord kon gebeuren. Wat haar drie vrienden heeft bezield. Waarom haar hartsvriendin niet ingreep. De actrice die Maja speelt wil het zelf ook begrijpen. De acteurs besluiten een soort rollenspel op te voeren en spelen soms meerdere personages. Iedereen laat zich meeslepen door emoties en frustraties. In flarden krijgt het publiek gebeurtenissen te zien van voor, tijdens en na de moord.

De jonge acteurs (van 19 tot en met 26 jaar oud) bezorgen je kippenvel. Met hun stoere, puberale houding en rake opmerkingen weten ze het publiek regelmatig aan het lachen te krijgen, maar ook te shockeren. Ze raken daadwerkelijk de wereld van de jongeren. Daardoor wordt het voor het jonge publiek des te pijnlijker als ze zien waartoe deze jongeren in staat zijn, die zo dicht bij hen staan. En waarom eigenlijk? Waarom wilde Goran M. Maja van kant maken? Een belangrijke vraag die niet zozeer leidt tot een antwoord, maar wel tot veel overpeinzingen.

Lef!

~


Kwaad Bloed is deels verzonnen en deels op feiten gebaseerd. Personages en omstandigheden zijn soms uitvergroot waardoor bepaalde gebeurtenissen nog beter tot hun recht komen. Waarmee deze jongeren willen laten zien hoe belachelijk de vrienden van Maja zich hebben gedragen. Het is een prachtig eerbetoon geworden aan Maja (ook zeker dankzij Lotte Lammers die Maja op een mooie manier neerzet) en een waarschuwing aan jongeren om het niet zo ver te laten komen. Toneelgezelschap Rotterdams LEF heeft gelukkig lef gehad om deze gruwelijke moord op het toneel bespreekbaar te maken.

Kwaad Bloed is dit theaterseizoen nog tot en met 25 mei 2007 in de theaters te zien. Klik hier voor een actuele speellijst.

Film / Achtergrond
special: De carrière van aartsmislukkeling Orson Welles

Leven na Hollywood

Eenentwintig jaar na zijn dood heerst nog steeds het beeld van de onhandelbare en decadente vreetzak die nooit de belofte van zijn jeugd waarmaakte, en die de filmstudio’s steevast meer kostte dan zijn films opbrachten. Waarom hoereerde hij zichzelf aan zoveel reclamemakers? Waarom maakte Orson Welles (1915-1985) nooit meer een film als Citizen Kane (1941)? In What Ever Happened To Orson Welles? toont filmkenner Joseph McBride een kant van Welles die tot nu toe onderbelicht bleef: van de hardwerkende kunstenaar die zich gedwongen zag tot onafhankelijkheid.

Orson Welles wordt geboren in Kenosha, Wisconsin, 1915. Zijn moeder sterft als hij negen is; zes jaar later drinkt zijn vader zich dood. De jonge Orson wordt min of meer opgevoed en gevormd door surrogaatvader en leraar Engels Roger Hill. Met een theatercarrière in gedachten verhuist Welles naar Engeland, en daarna Ierland. Maar succes blijft uit.

Library of Congress, Prints and Photographs Division, Van Vechten Collection, reproduction number LC-USZ62-119765
Library of Congress, Prints and Photographs Division, Van Vechten Collection, reproduction number LC-USZ62-119765

In 1937 verhuist Welles terug naar de Verenigde Staten en richt samen met John Houseman het Mercury Theater op, een toneelgezelschap met aandacht voor sociale en ‘progressieve’ thema’s. Op radiostation CBS krijgt het gezelschap vrij vlot een eigen programma. Een jaar later is Welles op slag wereldberoemd: onder zijn leiding jaagt The Mercury Theater On The Air de Amerikaanse bevolking de stuipen op het lijf met een zeer overtuigende radioadaptatie van H.G. Wells’ War of the Worlds. Terwijl honderdduizenden Amerikanen bijkomen van de schrik, krijgt Welles een contract aangeboden door de RKO-studio. Die filmmaatschappij heeft, vanwege financiële miserie, dringend behoefte aan een wonderjongen.

Maar het duurt nog even voor hij met een echte speelfilm komt. Eigenlijk wil hij debuteren met een bewerking van Joseph Conrads Heart of Darkness, met zichzelf in de rol van de kwaadaardige kolonialist Kurtz. Het moet ondermeer een aanklacht worden tegen de nazi’s, maar RKO weigert het scenario, net als die van twee andere films, zowel vanwege de geschatte kosten als de politieke subtekst.

Citizen Kane

Bij het vierde project houdt Welles dus zoveel mogelijk zijn mond wat betreft onderwerp en budget. Samen met Herman Mankiewicz schrijft hij het scenario voor Citizen Kane (1941), over een mediamagnaat die ondanks zijn succes en enorme winsten maar niet gelukkig kan worden. Het verhaal is onder andere losjes gebaseerd op het leven van machtige industriëlen als William Randolph Hearst en Henry Ford, die in die tijd publieke figuren waren.

Hearst, een reactionaire communistenvreter, kan niet lachen om de adaptatie. Hij gebruikt al zijn mogelijkheden, van slechte recensies tot regelrechte intimidatie, om distributie van de film te voorkomen. En dat lukt. Citizen Kane wordt, ondanks de goede ontvangst door filmcritici, nauwelijks vertoond omdat bioscoopeigenaren niet opdurven tegen Hearst. RKO zit met een meesterwerk dat niemand kan zien, en dan heeft Welles ook nog zijn budget een ietsepietsie overschreden.

Met de volgende film, The Magnificient Ambersons (1942) gaat het niet veel beter: ook dit keer blijft Welles niet binnen het budget en de film is volgens de studiobonzen te lang en te treurig. Als Welles het land uit is voor een ander project zetten ze de schaar erin en draaien er gelijk een nieuw einde aan. Toch flopt de film. En niet alleen omdat hij zo slecht zou zijn: Hearst is nog steeds boos, en de distributeurs zijn nog steeds bang.

Na Citizen Kane en The Magnificient Ambersons zit Welles met de reputatie van duur en onverkoopbaar genie. Daar komt nog bij dat hij niet in dienst zit, niet met de jongens meevecht tegen de nazi’s. De regering besluit Welles een documentaire te laten maken. Om de gevoelens van broederschap te versterken tussen de beide Amerika’s moet Welles naar Brazilië om het carnaval filmen. Zo kan hij toch een bijdrage leveren aan the war effort. Maar in de kranten verschijnen berichten over geflikflooi met lokale zwarte vrouwen – nogal een aantijging in die tijd.

Ondertussen zit de Braziliaanse regering niet te springen om documentairemateriaal over de sloppenwijken. Als één van Welles’ acteurs, een Braziliaanse volksheld, ook nog eens om het leven komt tijdens de opnames hebben de autoriteiten een mooi excuus om hem het land uit te schoppen. De film, die It’s All True had moeten gaan heten, wordt niet afgemaakt en Welles keert terug naar de VS. Daar wordt hij door de studiobazen uitgefoeterd en ontslagen, omdat hij opnieuw het budget overschreden zou hebben. Welles snapt niet hoe dat kan, maar zijn eigen boekhouding is te onoverzichtelijk om de beschuldiging te kunnen weerleggen.

Wijn en diepvriesdoperwtjes

Filmprofessor Joseph McBride geeft in What Ever Happened To Orson Welles? een zeer gedetailleerde weerlegging van het argument van RKO. Na bepaling van het exacte budget, en een schatting van de precieze budgetoverschrijdingen, blijkt dat Welles misschien maximaal vijftien procent teveel uitgaf. Niet weinig, maar niet ongewoon in die tijd en niet genoeg om een regisseur te ontslaan.

~

McBrides consciëntieuze benadering van het onderwerp is tekenend voor de rest van zijn boek, waarin hij een beeld probeert te schetsen dat we niet vaak zien: Welles als de altijd werkende, onafhankelijke kunstenaar. Na It’s All True komt de regisseur nog met een paar Hollywoodfilms. Hij heeft succes met The Stranger in 1946, en veel later Touch Of Evil (1958). Maar The Lady From Shanghai (1947), met zijn toenmalige vrouw Rita Hayworth in de hoofdrol, en MacBeth floppen genadeloos. De consensus onder biografen en filmkenners is dat het vanaf dan eigenlijk alleen maar bergafwaarts gaat met hem, tot de man aan het eind van zijn leven enkel nog reclames inspreekt voor wijn en diepvriesdoperwtjes. Met het daarmee verdiende geld zou Orson, inmiddels tonnetje-rond, zijn vreetfestijnen bekostigen.

Maar in werkelijkheid, zo is het betoog van McBride, deed Welles al die spotjes om zijn schier eindeloze rij projecten te financieren. Orson Welles bleef tot op het einde productief, alleen had hij geen publiek meer. Niemand wilde hem meer zien.

Voordat hij veroordeeld was tot het aanprijzen van wijn, was acteren in andermans films Welles’ gebruikelijke manier van fondsenwerving. Goed voorbeeld is zijn rol in The Third Man (Carol Reed, 1949), een film die goeddeels drijft op de acteerprestatie van Welles. Daarnaast maakte hij voor de BBC een aantal tv-series. Het was van dat geld dat hij, nadat RKO en Hearst zijn Amerikaanse carrière om zeep hadden geholpen, in Europa begon aan een reeks niet heel bekende literatuurverfilmingen. Onder andere Kafka’s Der Prozess (als Le Procès in 1962) en een film over Falstaff (Chimes at Midnight in 1965), de dronkaard uit Shakespeare’s toneelstukken over Hendrik VI, komen uit die periode.

Welles vs. New Hollywood

In de jaren zeventig begon Welles aan een van de belangrijkste projecten van zijn latere leven: The Other Side of The Wind. John Huston speelt Jake Hannaford, een beroemde regisseur die na teleurstellende projecten probeert mee te liften op de hype van New Hollywood. Na een confrontatie met zijn latente homoseksuele gevoelens voor de ster van zijn nieuwe, ‘progressieve’ film rijdt Hannaford zich op zijn verjaardag te pletter.

Je krijgt van McBrides beschrijvingen niet het idee dat Welles jaloers was op de jonge New Hollywood-generatie, die alles mocht maken wat ze wilde. Maar het moet toch gestoken hebben dat een broekie als Francis Ford Coppola ruim baan kreeg om Heart Of Darkness te verfilmen. Eerder had Welles nota bene nog auditie gedaan voor de rol van Don Corleone in Coppola’s The Godfather, maar die rol werd hem afgepakt door Marlon Brando. Diezelfde Brando speelde nu de krankzinnige kolonel Kurtz, de rol waar Welles dertig jaar eerder zijn zinnen al op had gezet.

Hoewel de opnames voor The Other Side een goede zes jaar(!) liepen, bleef de film onafgerond tot aan Welles’ dood in 1985. Het geld raakte op in die zes jaar, en sommige sleutelscènes konden niet opgenomen worden.

Dat onvermogen iets af te maken wordt meestal geduid als de last van Welles’ debuut: de regisseur zou zijn projecten niet meer afmaken omdat hij bang was nooit meer het niveau van zijn eerste werk te halen. McBride ziet het eerder als een symptoom van Welles’ passie voor film. Welles bleef liever filmen, in plaats van de film af te maken, omdat een afgeronde werk voor de kunstenaar niet langer interessant is.

Dat constante opnemen met steeds kleiner wordende fondsen levert uiteindelijk films op als Moby-Dick (postuum uitgebracht in 1999, niet te verwarren met John Hustons versie uit 1956, waarin Welles Father Mapple speelt). Bij de opnames van dergelijk materiaal in de jaren tachtig is Welles veroordeeld tot tweepersoonssets. Hij speelt alle rollen en hanteert de clap (dat bordje met informatie erop, dat dichtgeslagen wordt aan het begin van elke take), terwijl zijn vaste cinematograaf Gary Graver de lichten opstelt en de camera bedient. Bij gebrek aan geld vult Welles op een gegeven moment een filmblik met spiegelscherven en water en zet er een lamp op. Het creëert de illusie dat acteur en kijkers op zee zitten. Voor een luie, vette hasbeen getuigt dat van veel doorzettingsvermogen.

Korrel zout

McBrides’ boek heeft een prettige, anekdotische en min of meer chronologische structuur met korte paragraafjes. Elk filmproject wordt zorgvuldig uitgeplozen. Vooral het hoofdstuk over The Other Side geeft een helder beeld van de professionele en persoonlijke moeilijkheden van Welles’ leven na Hollywood. In plaats van een zuur, verwijtend verslag van wat had kunnen zijn, krijgen we een mooie kijk op wat eufemistisch Welles’ ‘onafhankelijke periode’ zou kunnen heten.

Enig nadeel is wellicht dat McBride als verteller erg nadrukkelijk aanwezig is. Het enige lange citaat in het hele boek is uit een van McBrides eigen artikelen, en de schrijver laat zichzelf uitvoerig aan het woord over zijn persoonlijke ervaringen als figurant in The Other Side. Vanwege zijn nauwkeurig beschreven vriendschappelijke gevoelens voor Welles krijgt het boek soms iets van een apologie. Toch doet dat alles geen afbreuk aan McBrides betoog. We nemen hem met een korrel zout, en dan nog blijft het boek goed leesbaar en Welles’ carrière indrukwekkend en bewonderenswaardig.

Joseph McBride • What Ever Happened To Orson Welles? A Portrait Of An Independent Career • Uitgever: The University Press of Kentucky • Prijs: € 29.95 • 344 bladzijden • Isbn 0 8131 2410 7

Boeken / Achtergrond
special: Crossing Border 2006

Festival van uitersten

Crossing Border (15-18 november, Den Haag) was dit jaar weer een overvol festival. Literatuur en muziek, sporadisch een symbiose aangaand, vaak begeesterd, soms gezapig. Van de jonge geëngageerde schrijver Benjamin Kunkel tot de oude gelouterde en doorleefde zangeres Bettye Lavette. Inderdaad, er was wederom genoeg te genieten in Den Haag.

Op literair gebied had Crossing Border een aantal zeer actuele en interessante gasten, zoals de jonge schrijvers Gautam Malkani, Benjamin Kunkel en Joshua Ferris. Dit jaar stond veel literatuur ook prominent op podium twee gepland, in plaats van in een krap zaaltje in het naastgelegen filmhuis. En naast de drie podia in het Theater aan het Spui stonden er dit jaar drie tenten op het plein. Dit was een gelukkige keuze, het maakte de doorstroom van het ene naar het andere optreden aanmerkelijk beter en creëerde een sfeervolle ambiance.

Ook dit jaar bleek weer hoe moeilijk het is een festival te organiseren dat echt over grenzen gaat. De barrières tussen literatuur en muziek werden nauwelijks genomen en het was meer een festival met muziek en literatuur. Daarnaast is de tragiek van Crossing Border dat het merendeel van het publiek enkel voor de muziek komt. En muzikaal was het niet altijd even vernieuwend. Veel navolgers van de huidige Britpop hype: zoals The Futureheads en The Films. Daar stond tegenover dat er ook een hoop bekende en onbekende juweeltjes te ontdekken waren.

Woensdag

The Holmes Brothers. Foto: Mariana Carrillo
The Holmes Brothers. Foto: Mariana Carrillo

Woensdag, de muziekavond van Crossing Border, en de openingsavond van het festival, stond dit jaar in het teken van jazz, soul, gospel en hiphop. In de ontvangsthal was het Londonstani festivalletje gepland, wat een vermakelijk mix opleverde van de vaste festivalbezoeker en een jong Haags hiphoppubliek. Nederlandse hiphopacts als Wudstik en Typhoon waren zeer de moeite waard en de avond in de entreehal werd afgesloten met het Britse fenomeen Panjabi Hit Squad.

Veel moeite had de hiphop overigens niet nodig om de aandacht op zich te vestigen. De openingsavond van Crossing Border was namelijk, op zijn zachtst gezegd, een beetje lauw. De hoofdact, de in een gelikt new-age-achtig jasje gehulde jazz van Cassandra wilson, liet het behoorlijk afweten. Wilson maakte zich er erg makkelijk van af: door geluidsproblemen liet zij het podium geruime tijd aan drie van haar bandleden en de ‘diva’ besloot het optreden ook eerder dan gepland. Gelukkig werd de avond gered door de gospel en bluesmuziek van The Holmes Brothers en het verbazend volwassen spelende en debuterende Nederlandse jazzbandje Room Eleven.

Donderdag

De tweede avond werd de sfeer wel direct gemaakt door de Vlaamse oud-conservatoriumstudenten van Die Anarchistische Abendunterhaltung (DAAU), die hun klassiek geinspireerde instrumentale popmuziek met veel dynamiek wisten te spelen. Daarnaast sloten ze samen met een stel andere muzikanten uit de Antwerpse muziek scene, van onder andere Dead Man Ray, Laïs en Seatsniffers, de avond in stijl af met hun project Prima Donkey. Een fascinerende Tom Waits-achtige chaos ontstond, zeker omdat zanger Gunter Nagels (Donkey Diesel) met eenzelfde rauwe stem excelleerde.

DAAU. Foto Mariana Carillo
DAAU. Foto Mariana Carillo

Een andere aanrader deze avond was Roosbeef. Zangeres en toetsenist Roos Rebergen kleeft de onschuld aan waarmee ze direct de sympathie van een publiek weet te winnen. Toch zingt ze (in het Nederlands en Engels) en met een ironische glimlach over de oppervlakkigheid en het materialisme van haar medemens. Droogkomische babbelde Roos tussen de nummers door en ontroerde toen ze een liedje zong voor haar drummer en vriendje Tim, die zich op dat moment overigens liever elders bevond.

Er leek deze avond ook op literair gebied veel te beleven met een aantal maatschappelijk relevante thema’s. Zo beloofden de schrijvers Annelies Verbeke en Tom Naegels, in hun gezamelijke optreden De internationale, de steeds kleiner wordende, maar toch groot blijvende wereld in kaart te brengen. Helaas werd met onder andere een mild-ironisch verhaal over de nadelen van een navigatiesysteem in de auto het beoogde effect niet bereikt. De voordrachten waren grappig en vermakelijk maar eerder columns dan literatuur. De toeschouwer had aan de verschillende voordrachten even weinig houvast ten opzichte van de wereld als Verbeke aan ‘Mia’ die haar blijft vertellen dat de bestemming bereikt is.

Literatuur is een rekkelijk begrip – dat bleek ook tijdens het optreden van Samira Atari. Haar debuut, Verkeerd Verbonden, belooft een afrekening met het chicklit genre te zijn, maar blijkt vooral een voortzetting ervan. Haar voordracht kenmerkte zich door de stopzin “kan ik je vertellen” en zelfverzekerde verhalen over daten. Vanwege de in –Atari’s eigen– Marokkaanse kring als schokkend ervaren inhoud van haar boek blijft ze het liefst buiten de publiciteit. Hoewel ze vrijdag een uitzondering maakte, deed ze ook hier een poging zich te verstoppen: tijdens haar voordracht stonden vier vrouwen op het podium die allemaal beurtelings voorlazen. Het raadsel raadspel “Wie van deze vier is Atari?” bleek spannender dan het voorgelezene.

Een stuk interessanter was het interview met Gautam Malkani, de auteur van Londonstani. Malkani gaf aan dat zijn boek is gebaseerd op zijn afstudeeronderzoek over Brits-Pakistaanse en Brits-Indische jongeren uit de middenklasse die onder het mom van hun etniciteit zich als gangsters gingen gedragen. Malkani vertelde op Crossing Border geestig, geanimeerd en geëngageerd over “middle-class mummy’s boys pretending to be gangsters.” Dat het een sterk optreden was lag niet aan inteviewster Marghalith Kleijwegt. Zij bleef alleen doorvragen over de hype rond het boek en leek niet geïnteresseerd in Malkani’s theorie dat de oorzaak voor dit gedrag niet zozeer in racisme en etniciteit ligt, als wel in de drang hun mannelijkheid te manifesteren. En dat terwijl Kleijwegt recentelijk notabene zélf een boek schreef over de multiculturele samenleving in Nederland.

Vrijdag

The Veils. Foto: Mariana Carrillo
The Veils. Foto: Mariana Carrillo

Vrijdagavond was het de beurt aan enkele grote muzikale publiekstrekkers. Zoals The Veils, TV on The Radio, Midlake en Stuart A. Staples. In de grote zaal openden The Veils de avond. De begintwintiger Andrews heeft nu al een duistere bezetenheid die hem vaak de vergelijking met Nick Cave oplevert. Deze avond leek het echte vuur er tijdens de tournee van de afgelopen maanden uitgespeeld, maar het bleef nog steeds alleszins de moeite waard.

Ook het Amerikaanse Midlake leed aan metaalmoeheid. Midlake maakt heerlijke middle-of-the-road popmuziek die regelmatig aan Jackson Browne doet denken. Live neigt de band echter een klein beetje naar desinteresse. Ondanks de prachtige zelfgemaakte filmpjes die tijdens het concert werden geprojecteerd leek de band weinig aandrang te voelen om iets aan hun performance te doen. De zang van Tim Smith ontbreekt het live sowieso aan kracht en alleen als de heren drie of vierstemmig samen zangen komen de vocalen echt over. Een nummer als Roscoe, het meest aansprekende nummer van hun laatste plaat The Trials of Van Occupanther verdronk live zonder krachtige zang en door het rommelige spel in het van podium wisselende publiek. Jammer voor de zeer sfeervolle muziek van Midlake.

Wel vol vuur was TV on the Radio, dat een vlammende set speeld met een glansrol voor zanger Tunde Adebimpe. Vol overgave sprong hij over het podium en wist het beste uit soul, indierock en doo-wop vocaal te combineren. De single Wolf Like Me van het dit jaar verschenen album Return to Cookie Mountain werd vol enthousiasme door het publiek ontvangen. De band kiest er duidelijk voor om het geluid van het album live niet te imiteren en richt zich op een gruiziger en minder gedetailleerd geluid. Toen aan het einde van de show de gitaar van Kyp Malone technische problemen kreeg kon de band het hoge niveau niet vast houden. Desalniettemin liet de band een mooie selectie horen van hun beste materiaal en wisten ze nummers vol studio-vernuft zoals I was a Lover ook live een plekje te geven binnen de set.

Archie Bronson Outfit. Foto: Mariana Carrillo
Archie Bronson Outfit. Foto: Mariana Carrillo

Later op de avond mocht The Archie Bronson Outfit het lome stonerrock ten gehore brengen in de ontvangsthal waardoor een voortdurende stroom van mensen door het publiek het luisteren niet gemakkelijk maakte. Het drietal liet een groei horen ten opzichte van hun eerste album Fur. Destijds stond de band nogal ingetogen op het podium, nu rockten ze alsof hun leven ervan afhing. De muziek die de Londense band maakt onderscheidt zich duidelijk van de stroming hippe bands uit deze metropool. In plaats van te leunen op bands als The Clash en ESG haalt Archie Bronson Outfit zijn invloeden uit de stoner uit de VS. Stampende riffs en manische zang zijn het resultaat, waarmee een matig muziekprogramma toch met wat ballen wordt afgesloten.

De literatuur werd deze avond vertegenwoordigd door onder andere het nieuwe engagement van Benjamin Kunkel en de redactie van het tijdschrift n+1. Kunkels roman Indecision en het door hem en drie vrienden opgerichte n+1 verenigen idealisme met nihilisme en ironie. Later die avond ondervroeg Herman Koch Joshua Ferris. Ferris schreef een boek in de wij-vorm over het moderne kantoorleven in amerikaanse cubicles in de laatste fase van de internetbubble. Zijn eigen eerste baan bij een reclamebureau in Chicago inspireerde hem tot zijn boek. Hij vertelde over het klagen van werknemers onderling, hun haat voor hun werk, koffiemok, werkplek en baas. Kunkel en Ferris lijken wel een beetje op elkaar – de eerste schreef een roman over een lethargische jongen in New York, Ferris over lethargische kantoorklerken. Het grote verschil is dat Kunkels werk uiteindelijk idealistisch uitpakt terwijl Ferris’ roman eindigt met het besef dat ze “het zo slecht nog niet hebben.”

Zaterdag

Zaterdagavond was stond in de Cascadeur-tent op het Spui een Noorse avond gepland. Op het laatste moment haakte de zangers Sidsel Endresen wegens ziekte af, maar de bands Supersilent en Susanna and the Magical Orchestra stonden garant voor een bijzonder spannende avond. Supersilent wist op Crossing Border, net als op IMPAKT vorig jaar, te verrassen met inventieve improvisatiemuziek. Het trio met Helge Sten in de gelederen, die ooit nog in Motorpsycho speelde, bouwde vol toewijding hun set op. Het derde nummer vormde de extase waarin live-drum en drums uit midi-keyboard elkaar op hitsten tot een kolkende wervelstorm. Met ontzettend veel muzikaal vernuft dagen de heren elkaar uit om hun klanken met elkaar te laten vermengen of ronduit te laten botsen. Zelfs beschrijven ze de muziek als komende uit “No Man’s Land” en aan deze omschrijving valt weinig toe te voegen.

Bettye Lavette. Foto: Anneke Ruys
Bettye Lavette. Foto: Anneke Ruys

De muziek van Supersilent kreeg met Susanna & Her Magical Orchestra een uitstekend vervolg. Deze act die vanuit muziekminnend Nederlands niets anders dan lof krijgt maaket deze belofte live helemaal waar. Het duo bestaande uit zangeres Susanna Wallumrod en toetsenist Morten Qvenild (eveneens veteraan bij Jaga) wist covers van bekende en minder bekende om te vormen tot verstilde ambient. Zo komen in de set Love Will Tear Us Apart van Joy Division voorbij en Jolene van Dolly Parton klonk nooit eerder zo innemend. Qvenild weet voor elk nummer met minimale en unieke klanken de juiste ondergrond te bieden waarop Wallumrod haar fragiele stem kan plaatsen. Opvallend is hoe een nummer van AC/DC ineens een heel andere emotie meekrijgt en dat een nummer als Hallelujah op zoveel manier vertolkt kan worden zonder zijn kracht te verliezen. Dat het publiek in de tent op Crossing Border Susanna en haar orkest in hun hart had gesloten bleek toen het het duo verzocht om een tweede toegift.

De avond werd afgesloten met onder andere de dodelijk saaie gitaarrock van The Brian Jonestown Massacre. Van deze laatste band was de dronken zanger Anton Newcombe vooral uit op het beledigen van het publiek en de geluidstechnici. Hij deed zo hard z’n best om rock ’n roll te zijn dat het lachwekkend werd. Laten we deze afsluiter maar vergeten en ons wenden tot één van de absolute hoogtepunten: het optreden van soulzangeres Bettye Lavette aan het begin van de avond. Vier decennia lang vocht Lavette tegen de vergetelheid, maar onder andere met haar dit jaar verschenen I’ve Got My Own Hell To Raise maakte ze een grandioze comeback. Lavette bleek een podiumdier, hoewel ze haar naar eigen “senior-citizen moment” – zittend over de rand van het podium – hard nodig had.

Lavette gaf een weergaloze optreden weg waarmee ze onbedoeld alle andere muzikanten tot poseurs degradeerde. Tegen haar doorleefheid en performance was niemand opgewassen. Ze zong en sprak over het gebrek aan erkenning als een periode van loutering. Het was muisstil in de grote zaal toen ze I Do Not Want What I Haven’t Got van Sinead O’Connor – het openingsnummer van haar nieuwste plaat – als afsluiter zong: “I have everything that I’ve ever requested // And I do not want what I have not got.” Een mooie slagsnede om het programma van Crossing Border 2006 te typeren.

Muziek / Album

Underworld unplugged

recensie: Underworld & Gabriel Yared - Breaking and Entering

Wie Underworld kent van extatische technoklassiekers als Born Slippy, Two Months Off en King of Snake zal van een koude kermis thuiskomen wanneer dit schijfje in de cd-speler verdwijnt. Niets van dat alles namelijk op de soundtrack van de film Breaking and Entering. Wel contemplatieve strijkers, klassieke akoestische gitaren én Gabriel Yared. De film komt pas begin 2007 bij ons in de bioscoop, maar de begeleidende soundtrack is nu alvast uitgebracht.

De twee oerleden van Underworld, Karl Hyde en Rick Smith, hebben geen nadere introductie nodig. Voor Gabriel Yared is dit waarschijnlijk anders, al heeft iedere filmliefhebber – misschien zonder het zelf te weten – wel eens een stuk muziek van hem gehoord. De componist heeft zich namelijk gespecialiseerd in soundtracks. Voor zijn muziek bij The English Patient van Anthony Minghella won hij in 1997 zelfs een Oscar. Niet verwonderlijk dus dat diezelfde Minghella aan Yared heeft gevraagd of de componist ook zorg wilde dragen voor de muziek van zijn nieuwste film, Breaking and Entering. Wél verwonderlijk dat diezelfde Yared daarvoor een samenwerking aanging met de heren van Underworld, nieuwkomers in de filmmuziek. Een samenwerking die overigens niet in de studio plaats vond, maar via internet. Al is dat niets nieuws tegenwoordig.

Strijkers en Spaanse gitaren

~


In het verleden werd al duidelijk dat Underworld en film een goede twee-eenheid kunnen vormen, zoals bij de combinatie Trainspotting en Born Slippy. Dit uitbundige nummer lijkt achteraf wel voor de film geschreven, zo perfect weet het de sfeer en het karakter ervan te onderstrepen. Maar zoals gezegd: op de soundtrack van Breaking and Entering gooien de twee het over een andere boeg. Het album is één langgerekt en sfeervol muziekstuk. Aanzwellende strijkers, klassieke Spaanse gitaren, sfeervolle toetsen en her en der wat percussie. Op geen enkel nummer is iets van een knallende beat of een ronkende baslijn te horen.

Underworld?

Is dit dan nog wel Underworld? Ja en nee. Al op het vorige Underworld album, A Hundred Days Off, namen de Engelsen op een aantal tracks afstand van het geluid dat hen naam en faam heeft opgeleverd. Bovendien heeft hun muziek altijd een hang naar het melodische en aandacht voor sfeervolle synthesizerpartijen gehad. Breaking and Entering kun je misschien wel het best omschrijven als een uitgeklede, downtempo versie van de standaard Underworld. De warme, ambientachtige toetsenpartijen zijn gebleven. Maar als er geen Underworld op de hoes had gestaan zou de plaat waarschijnlijk niet als zodanig te herkennen zijn. De rol van filmcomponist Gabriel Yared moet dan ook aanzienlijk geweest zijn.

Achtergrondmuziek

Tot slot de hamvraag bij iedere soundtrack: blijft het album ook zonder de begeleidende beelden overeind? Niet helemaal. Breaking and Entering is en blijft vooral achtergrondmuziek. De zestien tracks luisteren prettig weg, maar als luisteraar wordt je nergens echt aan de oren getrokken. Of de muziek door begeleidende beelden op een hoger plan zal komen? Voor het antwoord op die vraag moet dus nog tot begin volgend jaar worden gewacht.

Theater / Voorstelling

Koele dochter en machteloze moeder

recensie: Nacht, moeder (Impresariaat Ruud de Graaf)

Op en top drama. Tijdens het applaus op de premièreavond van Nacht, moeder biggelen de tranen over de wangen van de twee actrices. En niet alleen bij hen, ook het publiek moet even diep ademhalen na het zien van deze voorstelling. Nacht, moeder is gebaseerd op de indringende roman van Marsha Norman over de relatie tussen een moeder en een dochter.

Het zal je maar gebeuren: je dochter loopt de woonkamer in en vertelt dat ze geen zin meer heeft om te leven. Dat ze er met het geweer van haar overleden vader een eind aan wil maken. Hoe zou je reageren? De moeder in deze voorstelling (Linda van Dyck) neemt haar dochter (Isa Hoes) aanvankelijk niet serieus, maar gaandeweg ziet ze in dat ze van goeden huize moet komen om haar dochter ervan te overtuigen dat ze zichzelf niet van het leven moet beroven.

Wanhopige pogingen

~


De moeder doet er alles aan om haar dochter op andere gedachten te brengen. Ze komt met smoezen: dat ze niet weet waar ze iets kan vinden in de keuken; dat ze niet weet wanneer ze welke boodschappen moet bestellen. Maar de dochter trapt er niet in en is op alles voorbereid. Tot in detail heeft ze bedacht hoe haar moeder verder moet na haar dood. Toch blijft het door alle wanhopige pogingen van de moeder tot het eind spannend of de dochter echt zelfmoord zal plegen.

Duidelijk is wel dat deze dochter al een hele tijd het plan heeft opgevat om uit het leven te stappen. Isa Hoes zet daarom een koele vrouw neer. Ze toont weinig emotie, waardoor het niet makkelijk is om je in te leven in de dochter. Zelfs als ze redenen opsomt waardoor ze niet meer verder wil, blijft ze heel rustig. Het medeleven is dan vooral ook met de moeder. Linda van Dyck (vorig seizoen schitterde ze in Herfstsonate) speelt de sterren van de hemel en trekt alle aandacht naar zich toe. Ruim twintig jaar geleden speelde ze zelf de dochter in dit toneelstuk en nu mag ze dan de andere rol vervullen. En dat doet ze met veel gevoel; haar houding en gelaatsuitdrukkingen spreken boekdelen. Ze zet een prachtige machteloze moeder neer.

Accent

~


Jean van de Velde is verantwoordelijk voor de vertaling van het boek. Hij heeft er een hedendaagse draai aangeven waardoor het stuk niet oubollig is geworden. Wel speelt het verhaal zich af op het platteland, zodat het isolement waarin de twee leven duidelijk naar voren komt. De beide actrices spreken met een accent dat ze wonderwel de hele voorstelling weten vol te houden. Van Dyck lijkt het even te vergeten als ze heel boos wordt, maar herstelt zich keurig.

Tussen de twee actrices is er zeker een bepaalde spanning en ze voelen elkaar goed aan, maar of de keuze juist is geweest om de dochter zo koelbloedig neer te zetten is de vraag. Regisseur Peter de Baan werkte eerder samen met Hoes tijdens het toneelstuk Succes, waarin Hoes meer emoties toonde dan nu. Terwijl ze nu een karakter speelt met meer diepgang. De dochter vertelt over haar mislukte leven, maar echt voelen doe je het helaas niet. Een gemiste kans, want dan had dit toneelstuk wellicht ‘perfect’ kunnen zijn.

Nacht, moeder is dit theaterseizoen nog tot en met 28 februari 2007 in de theaters te zien. Klik hier voor een actuele speellijst.

Boeken / Fictie

Van middenklasse tot grotestadsbewoner

recensie: Jonathan Franzen - De onbehaaglijkheidsfactor

.

In zijn autobiografische relaas De onbehaaglijkheidsfactor doet Franzen een poging te achterhalen hoe hij deze man geworden is. Die poging vangt aan met de terugblik op een dag in 1999 dat hij in zijn lege ouderlijke huis in Webster Groves, een buitenwijk van St. Louis, arriveert. Zijn moeder is juist aan kanker gestorven en het huis, waar hij zijn hele jeugd doorbracht, moet voor een billijke prijs en zo spoedig mogelijk worden verkocht. Dat zijn moeder is overleden wordt niet met zoveel woorden gezegd; de moeilijkheden bij het vinden van een geschikte makelaar levert schrijnend genoeg op de eerste pagina’s meer stof tot schrijven op. En ook die verkoop interesseert hem uiteindelijk weinig: “Wat – in mij – voortleefde was het onbehaaglijke gevoel dat ik de roman waarin ik me ooit thuis had gevoeld zo volledig was ontgroeid dat de uiteindelijke verkoopprijs me weinig kon schelen.”

Middenklasse

~

Het tamelijk anonieme middenklassegezin waarin Franzen in de jaren zeventig opgroeide, herinnert aan de getroubleerde familie uit The Corrections, zijn bestsellerroman uit 2001. Het leven is gestoeld op de pijlers gezin, huis, buurt, kerk, school en werk. In een bestaan waarin een calvinistische werk- en levenshouding de boventoon voeren, moet broer Tom met ruzie uit huis vertrekken om ver weg in het land zoiets onbetrouwbaars als Filmwetenschappen te gaan studeren. Ook nakomertje Jonathan, die opkijkt tegen zijn grotere broer, voelt zich al snel gevangen in een verstikkende greep. Tekenend is een pijnlijke maar komische scene in Disney World, die door Franzen met een soort cynisch genoegen is neergeschreven – vanaf hier komt het boek echt op gang: Zijn ouders nemen hem mee naar het pretpark in de veronderstelling dat ze hun jongste zoon daar een plezier mee doen. Maar de 15-jarige Jonathan weigert halsstarrig om in ook maar één van de thema-attracties plaats te nemen. Uiteindelijk gaan vader en zoon stuurs op de paarden van een draaimolen zitten. Moeder maakt van het tafereel allerhaast een kiekje. Zo zijn de dure toegangskaartjes niet voor niks aangeschaft.

Jonathan Franzen is er de auteur niet naar om dit soort wrijvingen tussen kind en ouder keer op keer over het voetlicht te brengen. Hij zwelgt niet. Nee, al gauw wijdt Franzen uit over de krantenstrip die in zijn jeugd zijn evangelie vormde: Peanuts van Charles M. Schulz. Dit onderwerp dijt niet onaangenaam uit tot een kort essayistisch zijspoor over de kunstenaar Schulz. Het illustreert Franzens verrassende want associatieve wijze van schrijven, die naarmate het boek vordert steeds dikker wordt aangezet. Hij had hierin verder mogen gaan. Maar De onbehaaglijkheidsfactor ontstijgt zodoende meer en meer de lineair vertelde, ietwat egomane levensgeschiedenis die het bij aanvang leek te zijn.

Amerikaanse Jezus

~

Het mooie hoofdstuk over zijn kerkelijke jeugdvereniging behandelt bovendien in wezen meer de jeugdcultuur van de jaren zeventig dan alleen de jonge Franzen, die zich langzaam maar zeker aan zijn burgerlijke ouders ontworstelt. De leider van de jeugdvereniging is een jonge, vrijgevochten jeugdpredikant met het uiterlijk van een Amerikaanse Jezus. De jongeren uit de kerk stellen zich in lange rijen op voor de deur van zijn werkkamer om met hem hun problemen op het vlak van ouders, seks, drugs en existentiële onzekerheid te bespreken. Langzaamaan vindt de jeugdvereniging zijn bestaansrecht eerder in typische hippiewaarden dan in christelijke dogma’s. Een opnieuw treffend neergezette scene toont hoe de verschillende verenigingsleden van hun stuk zijn gebracht, wanneer één van hen opstaat en uitlegt wat voor hem nu werkelijk belangrijk is. “Hij hield een boek omhoog dat aan de randen slap was geworden als een rode biefstuk. Toen het tot de groep doordrong dat het een bijbel was, viel er een ongemakkelijke stilte. Ik zou niet veel verbaasder zijn geweest als hij een Penthouse omhoog had gehouden.”

Een herinnering uit zijn jeugd is voor Franzen niet snel te onbeduidend. Franzen verhaalt – zelfs geïllustreerd met technische tekeningen – van de vele practical jokes die hij met een vaste groep vriendjes in zijn highschooltijd uithaalde. Met een diepe toewijding poogt het groepje bijvoorbeeld een radiaalband om de twaalf meter hoge vlaggenmast van de school te krijgen. Ook schroeven ze de talloze bellen in het gebouw los, zodoende het gestructureerde schoolleven ontregelend. Ze doen alles om schooldirecteur Knight tot een reactie te verleiden. In een opvallende, en ook wat raadselachtige passage verbindt Franzen dit kattekwaad met het schrijven van proza. “En het spel der kunst dat begint als een poging om de aandacht van Knight te trekken, verleidt je er uiteindelijk toe het omwille van zichzelf te spelen, met een ernst die bevrijdend is door de volstrekte nutteloosheid ervan, die daar zelfs uit voortkomt.” Schrijven danwel kattekwaad als misschien wel louterende zingeving.

Veel passages in het boek zijn zo schijnbaar lukraak bij elkaar gebracht. De ene anekdote volgt op de andere, tegelijk nonchalant en uiterst zorgvuldig opgeschreven. Want Franzen is een handige verteller. Hij kan een meisje opvoeren dat nog geen drie regels later haar rug breekt, maar wiens ongeluk je aan het hart gaat alsof je al pagina’s lang met haar meeleeft. Franzen spreekt bovendien smaakvol genoeg het sentiment dat aan jeugdherinneringen kleeft niet uit, maar laat het sentiment zijn eigen – onzichtbare – werk doen. Als je een boek als dit, de beschrijving van zo maar een mensenleven, uit hebt gelezen dan voel je een mengeling van vaag omlijnde sensaties: vergankelijkheid, breekbaarheid, melancholie en, in Franzens geval, ook zeker enige opgetogenheid. Maar als je dat soort abstracte begrippen in de mond neemt, verdwijnt als bij spoorslag de magie. De magie die Franzen hier heel rustig, beetje bij beetje, oproept.

Theater / Voorstelling

Dood Paard vergadert op topniveau

recensie: ECO (Dood Paard)

Een themapark, een droomresort, een Walt Disney-stad of toch een gigantisch winkelcentrum? Wat het precies gaat worden weten ze nog niet, maar wel dat het groot, nieuw, spectaculair en bovenal ecologisch verantwoord moet zijn. In de voorstelling ECO van het theatercollectief Dood Paard is het publiek getuige van een dagje vergaderen op topniveau. Een even hilarische als afschuwwekkende bijeenkomst met de onontkoombare wrange boodschap: wanneer commercie idealistisch wil zijn, raakt het einde onherroepelijk zoek.

Het zaallicht gaat niet uit. Natuurlijk niet, iedereen moet elkaar goed in de ogen kunnen kijken tijdens dit belangrijke, internationale topoverleg. Niet alleen in ‘real-life’ maar ook door middel van ‘videoconferencing’ en intercom is een bont gezelschap aan architecten, ingenieurs, controleurs, adviseurs, coördinators en accountants bijeen. Zestien man/vrouw in totaal. Onderwerp van deze bijeenkomst is een nieuw te bouwen, volledig ecologische samenlevingsvorm in het Groene Hart van Nederland. Een dorp of stad in de vorm van een bloem, met in elk bloemblad een ander thema: natuur, sport, cultuur, vermaak, ‘shopping’, ‘science’ en ‘business’. Het moet in alle opzichten verantwoord zijn gebouwd, niet alleen ecologisch maar ook vrouw- en minderhedenvriendelijk en uiteraard non-profit. Hoewel, daar is nog niet iedereen het over eens. En zo zijn er nog wel meer punten waarover onenigheid bestaat.

Poldermanagers

~


Schrijver en acteur Oscar van Woensel schreef ECO als een kijkje in de keuken van poldermanagers. Ze willen groots en meeslepend denken maar zijn compleet vastgeroest in hun marktgerichtheid en raken daardoor uiteindelijk de weg kwijt. Hij creëerde een scherpe en bijzonder hilarische tekst die van heerlijk foute verengelste uitdrukkingen aan elkaar hangt. Na een omslachtig voorstelrondje is manager Dik de Bruin “short from stuff”: er moet overeenstemming worden bereikt over de “working name” van het project. ECO-village, ECO-resort, ECO-plaza, of toch maar ECO-drome of ECO-centre? Alleen al de naam is aanleiding tot discussies die groteske vormen aannemen en eindigen in persoonlijke vetes.

Dat Van Woensel een meester is in het portretteren en uitvergroten van de moderne tijdsgeest, bewijst hij met deze tekst ten enenmale. Praten zonder iets te zeggen is een ding. Om het daadwerkelijk op te schrijven en er zowaar een soort poëzie van te maken is iets heel anders. Doorspekt met holle marketingfrases, de nodige “fuck’s” en citaten als “dreams can come true” en “it’s time to feel good” loopt de tekst als een trein. Het wordt steeds duidelijker dat hier van idealisme geen sprake is en dat geen van de aanwezigen is echt doordrongen van het belang van ecologisch bouwen. Alles draait gewoon om geld.

Schrijnend banaal

~


De mise-en-scène van de voorstelling is eenvoudig maar doeltreffend. De vier acteurs spelen meerdere rollen door simpelweg brilletjes op en af te zetten en zich afwisselend wel of niet tot de camera te richten. Zo kunnen ze met heel veel personages tegelijk aanwezig zijn, hoewel sommige personages gaandeweg ook met elkaar lijken te versmelten. Dat past prima bij dit project waarvan niemand precies weet bij wie welke taken en verantwoordelijkheden liggen.

Wanneer de brainstormsessie uitmondt in een psychedelische nachtmerrie gaat ECO wat al te ver over de top en boet de voorstelling iets aan zeggingskracht in. Maar daarna laat Dood Paard in een prachtig einde, schrijnend door zijn banaliteit, de vergadering langzaam uitdoven tot er uiteindelijk nog twee mannen over zijn. Ze keuvelen wat na. Over hun vakantieplannen. En over een kever die ze zagen. Zo’n spiksplinternieuwe ouderwetse kever. Die laatste zinnetjes tekenen de onmacht van de hedendaagse mens. We willen een mooie, schone en veilige wereld maar weten niet hoe. Dood Paard biedt geen oplossing maar bewijst wel: idealen laten zich niet in oneliners vangen.

ECO is nog tot 15 december te zien. Klik hier voor meer informatie.

Boeken / Fictie

Het lot van een straatveegster

recensie: Elvira Lindo - Een woord van jou

Elvira Lindo is één van Spanje’s literaire lievelingen. Ze is getrouwd met collega-schrijver en beroemdheid Antoñio Muñoz Molina, schrijft regelmatig voor El País en is de auteur van de immens populaire kinderboeken serie over Manolito, het Madrileense truckerzoontje. Hiervoor kreeg ze in 1998 de Premio Nacional de Literatura Intfantil y Juventil. Dat ze in 2005 voor haar ‘volwassen’ roman Een woord van jou de prestigieuze Seix Barral prijs ontving, lijkt dan ook voor de hand liggend. Maar niets is minder waar: het aanzien van de Seix Barral-prijs schuilt erin dat de boeken anoniem beoordeeld worden. De jury weet niet wie de auteurs zijn. Una palabra tuya, nu in het Nederlands vertaald als Een woord van jou, won deze prijs, terecht, op eigen merites.

“Mijn naam en mijn gezicht vind ik maar niets.” Rosario, de vrouw wier gedachten, gevoelens en herinneringen hier op papier gezet zijn, is niet makkelijk. Elvira Lindo’s levensechte hoofdpersoon spreekt vaak harde, onvriendelijke woorden. Ze is ontevreden met zichzelf, ontevreden met haar leven en ontevreden met de wereld. Ooit heeft ze een semester psychologie gestudeerd, voordat het leven haar meesleurde naar de onderste treden van de maatschappij. Nu woont ze met haar dementerende moeder in een piepklein appartementje en is ze straatveegster, samen met Milagros – tegen wil en dank haar beste vriendin:

[…] nou ja vriendschap, ik zie het niet als een vriendschap zoals twee volwassenen die kunnen hebben, want meer dan van saamhorigheid was er sprake van een soort onontkoombaarheid, het is me nog niet gelukt dat te analyseren.

~

Zo kijkt Rosario tegen haar leven aan: als iets dat haar gebeurt, iets dat buiten haar omgaat en haar meetrekt naar plaatsen waar ze niet wil zijn. Het maakt haar een harde, cynische verteller, en het boek dreigt te ontaarden in een zeurende klaagzang, maar Elvira Lindo laat tussen de kieren van de verwijten en het gezanik van Rosario de simpele warmte zien van de mensen die haar omringen. Milagros, die overigens heel goed door blijkt te hebben hoe Rosario over haar denkt, houdt echt van haar. En Rosario’s collega’s van de vuilnisdienst mogen haar dan arrogant vinden, ze accepteren haar nukken en buien met vriendelijkheid en vrolijkheid. Tussen het straatvuil bloeit menselijkheid.

Het ontdooiende hart

Rosario is blind voor deze eenvoudige menselijkheid, ze is blind voor de mensen om zich heen. De ontdooiing van haar koude hart zet maar heel geleidelijk in. De gewone voorvallen uit haar eigen leven, die eerst zo belangrijk leken, worden afgezet tegen de dramatische gebeurtenissen rondom Milagros. Zelfs Rosario beseft dan hoe kleinzielig zijzelf is, vergeleken bij de ruimhartige Milagros. Dan nog blijven haar woorden hard en veroordelend, en is het alleen de toon die langzaam, haast onmerkbaar, verandert. Elvira Lindo laat op fijnzinnige wijze de gevoelens die Rosario zelfs voor zichzelf geheim houdt, doorschemeren in Rosario’s eigen cynische woorden. Terwijl de lente begint, trekt ook de somberheid die over haar leven hing, langzaam op:

Het was nog maar een jaar geleden dat ik dacht dat mijn werk als straatveger tijdelijk was, nu weet ik dat alleen de seizoenen tijdelijk zijn. In de lente, in die ene lente, raakte ik in een vreemde stemming: aan de ene kant was ik gelukkig omdat de zware winter achter de rug was, je weet wel, het wordt eerder licht en alles ruikt anders […] aan de andere kant kon ik dat geluksgevoel maar moeilijk accepteren, want dat zou betekenen dat ik me verzoende met het lot dat me ten deel was gevallen.

Een woord van jou begint met een citaat uit het bijbelboek Job, waarin Job, tot het uiterste getergd door de Duivel (met stilzwijgend goedkeuren van God), vertwijfeld uitroept dat hij liever niet geboren was. Ook Rosario voelt zich tekort gedaan en gekrenkt door de wereld. Haar catharsis volgt even onvermijdelijk als die van Job maar dan zonder deus ex machina. Op prachtige wijze, wars van elk op de loer liggend cliché, laat Elvira Lindo in het kleine, soms benepen leven van de straatveegster Rosario dezelfde strijd van de mens tegen zijn lot verpakt.