Film / Films

Claustrofobische ruimtereis van twijfelachtig niveau

recensie: Sunshine

Als de zon ermee ophoudt, gaan we er allemaal binnen acht minuten aan. Deze opwekkende gedachte bracht Danny Boyle ertoe een sf-film te maken waarin een team van wetenschappers een bom in de zon moet gaan plaatsen. Je verzint het niet.

Het uitgangspunt doet denken aan The Core en Armageddon, maar omdat Danny Boyle een getalenteerd filmmaker is heeft Sunshine meer weg van de echte science fiction-klassiekers. Sunshine ziet er bijvoorbeeld minstens zo artistiek verantwoord uit als 2001: A Space Odyssey. Het ruimteschip waarmee de crew naar de zon afreist, is een enorm gevaarte waarvan je tijdens de reis ieder hoekje leert kennen. Ondanks de grootte is het overtuigend claustrofobisch. De surrealistische verhaallijn brengt Solaris in gedachten. Mooie special effects, goede geluiden en een spannende soundtrack (Boyle heeft een naam hoog te houden op dat gebied) maken de film even overweldigend als de Alien reeks. En toch zal Sunshine niet de klassieker worden die het belooft te zijn. Daarvoor ontbreekt het de film helaas aan een degelijk verhaal.

Tien kleine negertjes

~


Zeven jaar voordat het ruimteschip Icarus II vertrekt met de bom aan boord, heeft de Icarus I een poging gewaagd. Niemand weet waarom die missie mislukt is, maar de bemanningsleden van Icarus II staan op het punt om erachter te komen. Het is geen prettige ontdekking. Scenarioschrijver Alex Garland weet meestal wel raad met een verhaal over een groepje mensen dat het vege lijf moet zien te redden – denk maar aan 28 Days Later of zijn eveneens door Boyle verfilmde cultboek The Beach. Ditmaal vergeet hij echter om het psychologische aspect van het verhaal uit te werken. Dan krijg je al snel het effect van de tien kleine negertjes: welk bordkartonnen poppetje gaat er nu eens aan?

Danny Boyle probeert er een emotionele dimensie aan te geven door met de camera heel dicht op de huid van de acteurs te gaan zitten. Cillian Murphy, die de bomexpert Capa speelt, kan die techniek als enige aan. Net als in 28 Days Later legt hij net genoeg kilheid in zijn lichtblauwe ogen met de lange wimpers om duidelijk te maken dat hij niet alleen om zijn uiterlijk gecast is (Van Murphy gaan we meer horen. Het is alleen maar afwachten totdat de vrouwenbladen hem opmerken!). Jammer toch dat ze voor zo’n belangrijke reis maar één bemanningslid leren hoe de bom precies ontkoppeld moet worden. Überhaupt gek dat alle bemanningsleden net van de ruimtevaartuniversiteit lijken te komen en daar kennelijk overdreven veel tijd in de sportschool hebben doorgebracht. Het zijn misschien kleinigheden, maar ze helpen niet echt mee om de film geloofwaardig te houden.

Ongeloofwaardige horror

~


Het gegeven van de afstervende zon mag dan helemaal wetenschappelijk verantwoord zijn, voor de rest lijken Boyle en Garland zich niet erg om de geloofwaardigheid van het verhaal te bekommeren. De film begint als een visueel indrukwekkende, maar verder wat saaie en uitleggerige sf-film. Als er problemen optreden met het ruimteschip wordt er een spanning gecreëerd die niet helemaal werkt, omdat de personages te eendimensioneel zijn om met ze mee te leven. Desondanks maakt het spookachtige camerawerk dan nog veel goed.

Vervolgens, als het schip het signaal van de Icarus I opvangt en besluit uit te vinden wat er met het oudere broertje gebeurd is, verandert Sunshine in het soort horror dat Hollow Man van Paul Verhoeven in gedachten roept. Een griezel met een verbrande huid duikt overal op en probeert om onverklaarbare redenen alle bemanningsleden te vermoorden. Zucht.

Twijfelachtig

Danny Boyle is al sinds Shallow Grave een van die regisseurs waarvan je niet kunt wachten tot er weer een film uitkomt. Hij zou niet in staat zijn om Sunshine helemaal om zeep te helpen. Een religieus thema en de ethische kwesties die in de film naar voren komen, geven Sunshine nog net wat diepgang mee. Het is net te weinig. De film die alles in zich had om een klassieker te worden, blijft steken op twijfelachtig niveau. Eigenlijk zouden creatieve helden als Boyle en Garland hun fans zoiets niet mogen aandoen.

Film / Films

Terugkeer van de schildpadhelden

recensie: Teenage Mutant Ninja Turtles

In de jaren tachtig en negentig waren ze ontzettend populair, de Teenage Mutant Ninja Turtles. Verschillende televisieseries, speelfilms, comics en ontelbaar veel merchandise. De vier groene helden leefden in de harten van menig tiener, totdat het opeens stil werd rond de gemuteerde schildpadden. Maar dankzij de nieuwe technieken op animatiegebied is er nu weer te genieten van de TMNT in een computer-geanimeerde speelfilm. Want mannen in turtle-pakken, dat is zó jaren negentig.

Het verhaal heeft weinig diepgang, maar wat kan je verwachten van een film over vier mensachtige schildpadden die worden getraind door een oude rat (letterlijk) van een ninja-meester? Hun oude aartsvijand Shredder is dood, en de vier broers zijn uit elkaar gegroeid; Leonardo vertoeft tegenwoordig zelfs in Zuid-Amerika. Pas met de komst van een nieuwe schurk en de terugkeer van de Foot Clan weten de broers elkaar weer te vinden. Maar kunnen ze nog wel samenwerken na zo’n lange tijd apart?

Soloproject

~


Het is natuurlijk ontzettend slim van de mensen achter de schermen om de TMNT weer nieuw leven in te blazen. Niet alleen is er een nieuwe lading tieners die de Turtles nog niet kennen, ook alle oude fans zullen maar al te graag weer hun favoriete personage aanmoedigen. Op zich is er zelfs een redelijke balans gevonden met wat kinderachtige grapjes aan de ene kant, en wat meer volwassen pret aan de andere. Het is alleen wel jammer dat alle personages opnieuw voorgesteld moeten worden en dat er ook teveel bijpersonages zijn, waardoor de Turtles zelf eigenlijk te weinig aan bod komen. Ook is er geen balans tussen de broers gevonden. Zo hebben Michelangelo (de clown) en Donatello (het brein) beduidend minder scènes dan Leonardo (de leider), en is de hele film eigenlijk vooral een soloproject voor Raphael (de rebel).

Sproeten

~


Om de TMNT als computeranimatie uit te brengen is in ieder geval een schot in de roos. In de oude tekenfilms bewogen de karakters maar houterig, en in de oude speelfilms zaten mannen in een lelijk Turtle-pak waarin moeilijk te bewegen viel. Nu kunnen de schildpadden alles doen wat regisseur Kevin Munroe ze maar wil laten doen, waaronder natuurlijk de nodige ninja-actie. Ook hebben de vier Turtles meer dan ooit een eigen gezicht gekregen – Michelangelo heeft zelfs sproeten. Toch had de televisieserie vaak betere plots dan deze nieuwe film, en zijn de oude films nooit te evenaren op het gebied van kitsch. Het allerergste is eigenlijk dat de film alleen in de Nederlandse versie zal draaien, en dat de stemtalenten van onder andere Patrick Stewart, Kevin Smith, Sarah Michelle Gellar en Chris Evans gemist moeten worden. Hopelijk wordt dat goed gemaakt als de dvd uit komt.

Maar ondanks het flinterdunne verhaal en de slechte uitwerking van de personages, is dit stiekem gewoon een feestje voor de oude fans. En waarschijnlijk ook voor de kinderen die de Turtles nog niet kenden. Alle anderen mijden deze film toch als de pest.

Film / Films

Onevenwichtig anti-apartheidsdrama

recensie: Catch a Fire

De Australische regisseur Phillip Noyce, bekend van actiefilms als Patriot Games, Clear and Present Danger en The Bone Collector, dook voor zijn nieuwste film Catch a Fire de geschiedenis in van de Zuid-Afrikaanse strijd tegen de apartheid. De film baseert zich op het waargebeurde verhaal van Patrick Chamusso, zomaar een arbeider die zich begin jaren tachtig in Zuid-Afrika afzijdig probeert te houden van de politieke onrust in zijn land, maar zich uiteindelijk genoodzaakt ziet een standpunt in te nemen.

~

Behalve schuldgevoelens over een buitenechtelijk kind leidt Patrick Chamusso (de charismatische Derek Luke) een gemoedelijk leven in het stadje Secunda. Hij werkt in de plaatselijke olieraffinaderij, houdt veel van zijn vrouw Precious (Bonnie Henna) en zijn twee leuke dochters en coacht in zijn vrije tijd het locale voetbalteam. Van politiek wil hij niets weten. Als zijn moeder ’s avonds naar Radio Freedom luistert, spreekt hij haar streng toe en zet het apparaat uit omdat hij niet in de problemen wenst te komen.

Radicalisering

Zaken veranderen wanneer het African National Congress (ANC) een bomaanslag pleegt op de olieraffinaderij en Chamusso ten onrechte wordt beschuldigd. Chamusso was de nacht van de aanslag bij de moeder van zijn buitenechtelijke kind. Dit alibi wil hij echter niet prijsgeven omdat de jaloerse Precious dan verkeerde conclusies zou trekken. Hij wordt opgepakt en krijgt het aan de stok met Nic Vos (Tim Robbins), de bikkelharde kolonel van de veiligheidspolitie die er niet bepaald kosjere ondervragingstechnieken op nahoudt. Als ook Precious door Vos’ team wordt aangepakt, ziet Chamusso zich genoodzaakt te radicaliseren: “My family is punished for nothing, so let it be for something now”, zegt hij als hij huis en haard verlaat om zich in Mozambique aan te sluiten bij de militaire vleugel van het ANC.

~

In Catch a Fire liggen de verwijzingen naar de hedendaagse Amerikaanse War Against Terror voor het oprapen. Kolonel Vos en zijn kring van machthebbers voelen zich dusdanig bedreigd dat ze menen dat elk mogelijk middel geoorloofd is om hun veiligheid te waarborgen. Chamusso en zijn kameraden zien in hun strijd voor vrijheid geen andere oplossing dan het gebruiken van geweld en worden daarvoor in het buitenland opgeleid. Tijdens zware trainingen schreeuwen ze klaar te zijn om te sterven. Anno 2007 zouden ze ongetwijfeld als terroristen zijn bestempeld. Zo zwart-wit als Amerika ons de War Against Terror wil doen voorkomen, is het dus allemaal niet, lijkt Noyce te willen zeggen.

Niet uit de verf

Naast een film over de politieke bewustwording van een man, besteedt regisseur Noyce veel aandacht aan de relatie tussen Chamusso en Precious. Het uiteindelijke resultaat is dat Catch a Fire ergens blijft hangen tussen een politieke thriller en een drama over echtelijke ontrouw, jaloezie en verraad. Beide verhaallijnen komen niet echt uit de verf. Het wekt de indruk dat er nogal wat materiaal gesneuveld is op de montagetafel.

Dit blijkt ook op andere fronten. Zo wordt het personage van Tim Robbins aan het begin van de film zorgvuldig geïntroduceerd, om vervolgens te blijven hangen in een karikatuur van een bad cop, met bijpassend kil blauw licht als hij in beeld is. Ook de onderliggende boodschap ‘je bent pas echt vrij als je leert te vergeven’ wordt wel heel plotseling aan het einde van de film voor het voetlicht gebracht. Het doet je gelijk afvragen waarom Noyce gekozen heeft voor een biopic over een man in de marge van de anti-apartheidsbeweging. Wanneer komt dan toch eindelijk eens die film over Nelson Mandela?

Boeken / Non-fictie

Vandalisme, diefstal, drank en sigaretten

recensie: Allard Jolles, Jaap van Beusekom (red.) - Hey Ho, Let's Go: Poppodia in Nederland

.

.

De Nederlandse poppodia kenden een zeer korte bloeiperiode. Eind jaren zestig begonnen her en der zaaltjes met het faciliteren van de hippiecultuur, bedrijven als Paradiso en Melkweg stammen nog uit die periode. Enkele jaren later al zette de grote neergang in, de opkomst van punk rekte het bestaan nog enkele jaren, sindsdien zijn de podia op zoek naar bestaansrecht en – belangrijker nog – publiek en inkomsten. Aan de status van vrijplaats is ook een einde gekomen, de poppodia moeten gewoon voldoen aan allerlei wettelijke eisen. Die overigens niet op zichzelf staan, ook het verouderende publiek stelt andere en vooral hogere eisen dan voorheen. Dat bij elkaar heeft geleid tot een enorme bouwwoede. Overal in het land worden de voormalige fabrieken, scholen, kerken, tramremises en wijkgebouwen waarin een onderkomen was gevonden verbouwd tot moderne poptheaters, waar dat niet mogelijk is volgde nieuwbouw. Een dik boek geeft aan de hand van zeventien voorbeelden een overzicht.

Functionaliteit

En het moet gezegd: zeker op papier ziet het er allemaal schitterend uit. Het fotowerk is prachtig, de tekeningen zijn zeer verhelderend en het overige illustratiewerk voegt daar zeker het nodige aan toe. Wie het boek aanschaft of – helemaal rock-‘n-roll – proletarisch ontvreemdt hoeft bij wijze van spreken de deur niet meer uit. De nieuw- en verbouw is op zich vaak al een lust voor het oog, maar wat echt indruk maakt is de functionaliteit. Ons land telt inmiddels meerdere architecten die de wensen van de popsector kunnen vertalen naar aantrekkelijke ontwerpen die helemaal op hun specifieke taak zijn berekend.

In de begintijd was niet meer nodig dan een bar, stroom en liefst ook een podium. Naarmate de tijd verstreek werden de verwachtingen steeds groter en ontstonden (semi)professionele organisaties die hun onderkomens steeds verder aanpasten. Tot de wal het schip keerde. Het eerste wat de podia in de jaren negentig afremde in hun ambities waren de eisen die werden gesteld aan de mate van geluidsoverlast. De huisvesting was door de bank genomen zo lek als een mandje, waardoor talloze zalen in ernstige problemen raakten. Binnen de kortste keren kwamen daar zoveel wettelijke regelingen bij, dat nieuw- dan wel verbouw de enige optie was. Popmuziek was inmiddels ook kunst, zodat daar uit diverse potten veel geld voor beschikbaar kwam. Overigens niet altijd van harte, wie eens goed depressief wil worden, moet voor de gein eens zo’n dossier doornemen.

In die nieuwe ontwerpen werd veel meer gedaan dan het oplossen van de geluidsoverlast. Daarvoor is een werkzame oplossing voorhanden – de zogenaamde doos-in-doos – waardoor zelfs binnen één gebouw in verschillende zalen goed tegelijk goed hard gespeeld kan worden. De architecten moesten verder rekening houden met de arbo-voorschriften en nog een hele reeks andere regels, en met de logistiek binnen de bedrijven. Uiteraard speelde het esthetische aspect ook een rol, wat heeft geleid tot een postmoderne drol als de Bredase Mezz zowel als de befaamde gebouwen uit glas en beton, waarvan het Haarlemse Patronaat een mooi voorbeeld is.

Sfeer

Misschien wel het belangrijkste aspect waarmee de popaanvoelende ontwerpers zich konden onderscheiden, was de sfeer. Poppodia – het wordt in het boek terecht opgemerkt – trekken een geheel eigen publiek, dat zich niet alleen laat lokken door het aanbod, maar ook komt voor het samen in rituele sfeer beleven van hun in toenemende mate nostalgische levensgevoel. Dat vraagt uiteraard om een eigen omgeving, waarin dingen kunnen die in pakweg een operahuis of provincietheater nimmer zouden worden getolereerd, maar als we de samenstellers mogen geloven een intrinsiek onderdeel van hun subcultuur zijn, zoals het vrijelijk vernielen van het interieur, diefstal en uiteraard roken en drinken. De uitbater bevindt zich hier op een heikel punt, want enerzijds wil hij zijn publiek niet afvallen door een al te puritaanse houding, anderzijds moet er ook geld verdiend worden. Diefstal wordt dus in het ontwerp ontmoedigd, vandalisme mag op daartoe gereserveerde plekken en een overheid die de overlast door drank en sigaretten wil beteugelen wordt op grond van emotionele argumenten en het veelvuldig hanteren van het nimmer afdoende gedefinieerde begrip rock-‘n-roll bestreden.

Naast het steevast kekke uiterlijk en de functionaliteit, is de overeenkomst tussen het zeventiental dat het zonder uitzondering musea zijn. De popmuziek heeft zich na enkele creatieve groeistuipen al enige tijd gestabiliseerd. Na de geboorte van de moderne dance in 1988 is het louter voortborduren op de overbekende stramienen. Dat is op zich niet eens een enorm probleem, popmuziek is hard op weg de nieuwe jazz te worden: echt nieuws hoor je niet meer in de jazzclubs, maar het is fijn dat ze bestaan. Toch gaat het niet helemaal lekker in het clubcircuit. Het publiek veroudert, in de jongerencultuur neemt pop dankzij een enorm alternatief aanbod, allang niet meer een centrale plaats in, grote buitenlandse bands blijven in Amsterdam, binnenlandse kaskrakers reizen als het even kan ook liever niet al die kleine zaaltjes af en kiezen tegenwoordig zelfs voor het echte theater, de vanzelfsprekendheden zijn kortom verdwenen en het enige antwoord dat de branche daarop kan verzinnen is de vlucht naar voren.

Interessant in dat verband zijn de commerciële partijen die zich met het onderwerp zijn gaan bezighouden. De HMH laat zien dat een verbond tussen impresario en markt heel goed kan werken (saillant detail: boekersmogol Mojo betaalde mee aan het boek). Zet die ontwikkeling zich door, dan wordt daarmee wel de aanvoer van nieuwe bands die zich nu nog onder de subsidieparaplu kunnen bewijzen aanzienlijk moeilijker, zo niet onmogelijk, en is de pop een industrie geworden als alle anderen. Een ontwikkeling die overigens ook al enige tijd gaande is, programmeurs werken met één oog op de begroting en kunnen zich geen experimenten meer veroorloven. De vraag is dan vervolgens, hoe erg dat is, en of we echt medelijden moeten hebben met de uitdunnende groep voor wie het bezoeken van een popconcert veel meer is dan entertainment. Het clubcircuit in de vertrouwde vorm heeft zichzelf hoe dan ook overleefd. Wat de toekomst brengt kan niemand met zekerheid zeggen, alleen dat stug doorgaan op de vertrouwde weg tot ongelukken leidt ligt voor de hand.

De liefhebber die het nieuws uit het clubcircuit volgt, wordt bij het doorbladeren van dit lijvige standaardwerk van grote klasse dan ook bevangen door een gevoel van vervreemding. Een aantal van de hier warm aangeprezen podia kwam sinds het betrekken van de nieuwbouw in ernstige problemen, zozeer zelfs, dat van een voorzichtige trend sprake lijkt. Het Tilburgse Noorderligt – thans 013 – was de baanbreker, met een fantastisch nieuw gebouw, en verkeert sedertdien in zwaar weer. Zowel in Haarlem als Breda ging het na de openingsfestiviteiten rap mis. Het gebouw in Hengelo bestaat alleen nog maar op papier, maar moet nu al lijden onder een fikse bezuiniging en het aanpalende Atak is helemaal een tragisch verhaal. De tekeningen die het boek presenteert ogen geweldig, maar wie doorleest merkt dat het megalomane gebouw allereerst bestemd is voor opera, daarna voor nog een handvol culturele instellingen en dat het poppodium een klein hoekje ter beschikking krijgt. Van de Enschedese plannen voor een zaalcapaciteit van anderhalf duizend, volgens Atak absoluut noodzakelijk, is niets meer over en het is nog maar de vraag hoe het straks na oplevering moet, want de exploitatie is zoals te doen gebruikelijk een sluitpost op de begroting. Het worden spannende tijden.

Boeken / Non-fictie

Een prachtige Heraclitus-uitgave in het Nederlands

recensie: Jaap Mansfeld (ed.) - Aldus sprak Heraclitus

Panta rhei kai ouden menei – ‘alles stroomt en niets is blijvend’. Voor menigeen beperkt de bekendheid met het werk van de Griekse wijsgeer Heraclitus (rond 500 vC) zich tot deze woorden. In het prachtig uitgegeven boekje Aldus sprak Heraclitus heeft Jaap Mansfeld vrijwel alle overgeleverde fragmenten in Nederlandse vertaling bijeengebracht.

Wie wat beter ingeleid is in de filosofie weet bij het citaatje panta rhei vaak ook nog te vertellen dat Heraclitus de denker van het worden is: hij legt alle nadruk op het aldoor anders worden (of de eeuwige veranderlijkheid) van de werkelijkheid. Bondig wordt dat in fragment 94 door Heraclitus verwoord: “Het is onmogelijk om tweemaal in dezelfde rivier te treden.” Daarmee staat Heraclitus van Efeze pal tegenover de Eleatische wijsgeer Parmenides die de beweerde dat we alleen het zijn en de identiteit kunnen kennen en dat beweging, verandering en wording louter schijn zijn.

Johannes Moreelse, <i>Heraclitus</i>
Johannes Moreelse, Heraclitus

Van Heraclitus zijn slechts een paar fragmenten overgeleverd. In de prachtige, derde, herziene uitgave van de Historische Uitgeverij vinden we vrijwel alle fragmenten goed becommentarieerd bij elkaar. Wanneer je deze 123 fragmenten en het commentaar doorleest dan valt op dat het metafysische principe van Heraclitus’ werk helemaal niet zo goed met de bekende frase ‘alles stroomt’ uitgelegd kan worden. De vijf rivierfragmenten – 90-94 – die alle nadruk leggen op de veranderlijkheid, staan bij Heraclitus in de context van een meer omvattend en achterliggend metafysisch principe. Dit principe staat bekend als de leer van de eenheid der tegendelen.

In het hoofdstukje getiteld Kern van de leer heeft bezorger Jaap Mansfeld de belangrijkste fragmenten verzameld waarin Heraclitus deze eenheid der tegendelen bespreekt. “Alles is één”, zo schrijft Heraclitus (fragment 40), en deze eenheid is tegelijkertijd een samenkomen in een geheel als een uiteengaan van tegengestelden als dag en nacht, zomer en winter, oorlog en vrede, verzadiging en honger (fragmenten 44 en 45). Achter alle veranderlijkheid gaat dit ene metafysische principe schuil, dat de wijsheid zelf is. Het is de taak van de naar inzicht strevende mens om in te stemmen met en af te stemmen op deze wijsheid. Heraclitus’ term aner philosophos – ‘naar inzicht strevende mens’ – is een bijzondere uitdrukking. Fragment 14, waarin Heraclitus deze term gebruikt, is de eerste Griekse tekst waarin de Griekse variant van ons woord ‘filosoof’ voorkomt.

De uitgave

Het boekje Aldus sprak Heraclitus is een klein boekje, maar wel een heel mooi boekje. Zoals altijd bij uitgaven in de reeks Filosofie & retorica van de Historische Uitgeverij, is het zeer verzorgd uitgegeven. In deze derde, herziene uitgave zijn bovendien extra fragmenten toegevoegd. Over de weggelaten fragmenten schrijft Mansfeld: “Weggelaten werden slechts enkele losse woorden, zinsneden van dubieuze authenticiteit of duidelijk doublerende paraphrasen.” Met deze derde uitgave hebben we dus een prachtige, geactualiseerde en zo goed als complete Nederlandse vertaling van Heraclitus tot onze beschikking.

De inleiding van Jaap Mansfeld is weliswaar niet zo soepel en zelfs een beetje hoekig geschreven, desalniettemin is ze wel zeer leerzaam en verschaft ze een onmisbare context van de fragmenten om Heraclitus te kunnen plaatsen. De toelichtingen bij de fragmenten zijn ook van de hand van Mansfeld en zijn zeer ter zake kundig en verhelderend. Verder wordt de lezer verblijd met een tabel waarin aangegeven staat hoe de nummering van fragmenten in het boekje overeenkomt met de Diels-Kranz concordantie. Deze concordantie wordt standaard gebruikt om naar fragmenten van Heraclitus te verwijzen. Met de tabel achterin Aldus sprak Heraclitus kun je direct nazoeken welk fragment een schrijver bedoelt wanneer hij of zij in een tekst verwijst naar, bijvoorbeeld, ‘Heraclitus, fragment B 50′. De aanwezigheid van deze tabel laat eens te meer zien hoe verzorgd dit boekje is uitgegeven. Ten slotte zijn er in dit boekje een aantal fragmenten over Heraclitus uit Diogenes Laërtius’ Levens en uitspraken van beroemde filosofen opgenomen. Mijn enige twijfels bij deze uitgave betreffen deze fragmenten: het nut en de zin van deze fragmenten zijn mij niet helemaal duidelijk geworden. Deze pagina’s hadden beter besteed kunnen worden aan een paar korte opmerkingen over de doorwerking van Heraclitus in de contemporaine filosofie. Hierover zou gemakkelijk iets zinvols te zeggen zijn geweest omdat er materiaal te over is. De titel suggereert een verband met Nietzsches Also Sprach Zarathustra, en het is bekend dat Heraclitus van belang was voor Nietzsche. Bovendien is in het latere werk van de belangrijke twintigste-eeuwse filosoof Heidegger veel aandacht besteed aan een lezing van de fragmenten van Heraclitus te vinden. Deze laatste kritische opmerkingen laten echter onverlet dat dit boekje voor iedereen die Heraclitus wil lezen onmisbaar is.

Muziek / Album

Niets meer, niets minder

recensie: Dying Fetus - War of Attrition

In het jaar 2000 katapulteert Destroy the Opposition Dying Fetus naar het voorfront van de technische U.S.-style death metal. Niet dat de drie albums vóór die tijd slecht waren, maar Destroy gooide zo hard de kont tegen de kribbe van de huidige consumptiemaatschappij, dat je voor je versterker mocht vrezen als je dit schijfje hoorde. Wie na de matige opvolger Stop at Nothing angstig is dat Dying Fetus niet dezelfde meer is, kan rustig ademhalen. Hoewel de naam anders doet vermoeden, klinkt deze nieuweling weer springlevend.

Stop at Nothing (2003), de plaat die Dying Fetus uitbracht na Destroy , werd door velen beschouwd als een slappe opvolger. Dit was te danken aan het gruizige geluid en een ‘minder’ death metal-geluid. Het metal-geluid is met War of Attrition terug van weggeweest. Productioneel is weer gekozen voor een wat droger, kaler geluid. De technische hoogstandjes komen daarmee beter uit de verf dan bij zijn voorganger.

Groove

~

Niet alleen de productie klinkt wat kaler. Ondanks het feit dat War of Attrition een onmiskenbare Dying Fetus-plaat is, lijkt het er ook op dat John Gallagher meer terug wilde gaan naar de essentie van de muziek. Nog steeds horen we veelvuldig de kenmerkende scherpe licks, ligt het tempo als altijd op niveau en lijken de rochels zich vanuit de tenen een weg door de ingewanden naar boven te banen om aldaar de stembanden (en uiteindelijk onze oren) te geselen, maar er is ook meer plek voor de groove. De band heeft schijnbaar meer rust genomen om een plaat te schrijven die niet elk nummer volgepropt is met technische hoogstandjes, maar ook lekker doorstampt.

Recht toe, recht aan

Toch kleeft er een minpuntje aan deze plaat. Gallagher, beroepsrochelaar, gitarist en brein achter de band, heeft na Destroy een volledig nieuw team om zich heen verzameld. Drummer Erik Sayenga is in dit team vervangen door Duane Timlin. Timlin is een absolute snelheidsduivel, maar het drumwerk is een stuk minder creatief dan dat van zijn twee voorgangers. Dit draagt zeker bij aan het recht toe, recht aan-gevoel dat de plaat bij me oproept, maar juist de creativiteit van Sayenga, en nog meer dat van Kevin Talley op Destroy, zorgden naast de riffs en licks voor een duidelijk onderscheid van het gros van de andere bands in het genre. Hier mag Gallagher zich wat mij betreft nog een keer over achter de oren krabben.

Film / Films

Oude wijn in hippe zakken

recensie: Casino Royale (Special edition)

Wat weten we eigenlijk van Bond? Wie is toch die man die om de drie jaar een overdressed uitvergroting van Westerse angsten op de falie geeft? En – belangrijker voor sommige mensen – wie is deze Bond? De Bond van dit moment is natuurlijk Daniel Craig. Craig zou de nieuwe impuls zijn waar de serie zo naar hunkerde. Blond, erg jong, een tikkeltje gedrongen. Harder vooral, en soms ook best een beetje emo: in Casino Royale (2006), de nieuwe Bondfilm, zouden we eindelijk achter Bonds harde pantser kunnen kijken.

Kortom: het is dezelfde Bond die ons elke aflevering wordt beloofd, en die blijkbaar maar niet uit de verf wil komen. Net als de Bond van Roger Moore weet die van Craig dat hij filmteksten uitspreekt. Hij is even charmant als de Bond van Connery, en even mysterieus als die van Dalton. En soms zet hij zich schrap en zuigt lucht naar binnen door een toegeknepen mondje, net als Brosnan deed. Craigs prestatie zit ‘m vooral in het gegeven dat hij dit allemaal tegelijk kan.

Vinger aan de pols

~

Door zijn fingerspitzengefühl voor de smaak van het winkelend publiek doet Craigs Bond echter vooral denken aan Lazenby. De Bond die met zijn lubberige kraagje, gespschoenen en fluorescerende meisjes al gedateerd was voor de première in 1969. Royale-scenaristen Neal Purvis, Robert Wade en Paul Haggis hadden hun vinger aan de pols van de tijd. Zo draait de plot van de film om het vorig jaar extreem populaire pokerspelletje. En deze recensent weet ook wel dat Casino Royale gebaseerd is op Ian Flemings gelijknamige boek uit 1953, maar het is allemaal wel erg knap getimed. In het voorbijgaan wordt Bond ook nog even vergiftigd en voorkomt hij een aanslag op een vliegtuig.

Maar de hoofdmoot – blijkt na een uur doelloos gekijk– is poker. De geheimzinnige Le Chiffre (Mads Mikkelsen, onder andere bekend uit de dogmafilm Open Hearts) bankier der terroristen, ongemanierd astmalijder en visueel gehandicapte, is niet vies van een beetje gokken. Als hij als zijn geld verspeelt op de beurs, besluit hij het terug te verdienen aan de pokertafel. Maar dat is buiten de waard gerekend: want raad eens wie ook pokert? MI6 speelt het zaakje direct door aan haar nieuwste aanwinst (want Casino Royale volgt Bond aan het begin van zijn carrière). Bond, jij bent toch linksbuiten bij FC Poldervogels? We zoeken iemand die undercover kan bij Brazilië.

Afijn. Poker speelt dus een grote rol, en inderdaad zou Casino Royale niet misstaan op Veronica. Al zijn dan de karakteristieke blote wijven uit de openingssequentie geknipt. Heiligschennis – terwijl je altijd zo goedgemutst en rozig werd van dat caleidoscopische ballet, en kritiekloos. Het zal wel horen bij de nieuwe boost van het merk: jonge vrouwen zijn een belangrijk deel van de betalende klanten, en die willen we niet schofferen.

~

Ook de potentiële sponsors zijn gespaard. Dat vliegtuig dat opgeblazen wordt moet de nieuwe Boeing (of Airbus) voorstellen, maar niemand zegt dat hardop. En als Bond een internationale rel veroorzaakt, doet hij dat in de ambassade van het denkbeeldige Nambutu. Waar is de tijd gebleven dat Bond diamantsmokkel onderzocht in Amsterdam? En dat je je niet kon voorstellen dat iemand daar aanstoot aan zou nemen?

Anatomie-tentoonstelling

Je zou kunnen aanvoeren dat, door terrorisme als onderwerp te kiezen, de makers iets prijzenswaardigs proberen te formuleren over onze tijd. Maar als dat het geval zou zijn, waarom figureert die anatomie-tentoonstelling (de laatste tijd zo in het nieuws) even kort als opzichtig in Casino Royale? Die expositie bestaat voor negentig procent uit geëxecuteerde Chinezen. Dat toon je niet als je pretendeert belangrijke thema’s te belichten; dat toon je als je de kijker wilt hypnotiseren met sensationele, en goed verkopende actualiteiten.

Een nieuwe Bond, en toch blijft alles bij hetzelfde. Die constante vertaalt zich ook naar andere deelonderwerpen van de Bondfranchise. In Bondgirls are forever, de beste van drie extras die deze collectors edition rijk – of arm – is, ondervraagt bondgirl Maryam d’Abo (The Living Daylights (1987)) zo’n tien collega-bondgirls. Sommigen denken met weemoed terug aan hun jeugd, anderen zien het begin van een vruchtbare carrière – maar ze omschrijven hun personage allemaal op dezelfde manier: “De meeste bondgirls waren soft. Mijn karakter was anders: eindelijk een vrouw die kon wat Bond kon.” Vernieuwing is goed, zolang er maar niets hoeft te veranderen.

Muziek / Album

Scheermesjes, ondervoeding en meer ellende

recensie: Leng Tch'e - Marasmus

Een oneindig aantal malen met een mes bewerkt worden, maar zo zwaar onder de dope zitten dat je er niets van voelt. Tot het moment dat het al te laat is en de dood naast onvermijdelijk alleen nog verlossend is. Elke fan van extreme metal snapt natuurlijk direct dat we het hier hebben over Leng Tch’e, het razorgrind-orkest van onze zuiderburen, dat zichzelf vernoemde naar de hierboven beschreven Chinese martelmethode. Razorgrind? Wasda? Tja, voor de één het zoveelste hokje, voor de kenner de term die de Belgen van Leng Tch’e gebruiken voor hun ratatouille van grindcore, hardcore en (stoner)rock.

Met de nieuwe langspeler Marasmus worden ook trash-, death-, en zelfs een vleugje nu-metal toegevoegd aan het recept. Waarom het vijftal een plaat met zo’n grote hoeveelheid smaken de plaat Marasmus noemt (wat ‘ondervoeding’ betekent) is mij een raadsel. Dit album smaakt namelijk zeker naar meer.

Blazen

Leng Tch’e blaast vrijwel alles en iedereen uit de schoenen met een tomeloze hoeveelheid aan energie en agressie. Als je op deze muziek al kunt blijven stilstaan, val je uiteindelijk toch voor de gewiekstheid waarmee de band schakelt van stampende ritmes – waar het hoofd zo lekker op meeknikt – naar snelheden waarmee je de vullingen uit je gebit schudt. Zo heeft de plaat 1-800-Apathy een heerlijke slepende groove, maar deze groove slaat op aanzetten van drummer Sven (tevens frontman van Aborted) ineens om naar het razende tempo dat we gewend zijn van grindcore. En zo zijn er nog veel meer voorbeelden op deze plaat waarbij de band verschillende invloeden naadloos op elkaar aansluit.

Meesterschap

Bij Obsession Defined schrik ik heel even. Het nummer begint met een heel rustig dissonant gitaarlijntje op de achtergrond dat een beetje ‘emo’ klinkt. Gelukkig blijk ik er grandioos naast te zitten wanneer de eerste riff losbarst. Er ontpopt zich een heerlijk nummer dat een flinke mosh zal laten ontstaan wanneer de heren de bühne opgaan. En het woord ‘emo’ wordt uiteindelijk bruut uit m’n cortex gebeukt wanneer Boris zijn strot opentrekt. De tragere passage halverwege het nummer vestigt weer de aandacht op de muzikale vaardigheid.

Het album bevat minder nummers dan de vroegere albums, maar heeft een langere speelduur. Het lijkt dus alsof Leng Tch’e kiest voor meer nadruk op de songstructuren in de wat langere nummers, iets wat ze absoluut geen windeieren legt. Langzaam begin ik ook de titel van het album te begrijpen… Wie heeft er immers tijd om de noodzakelijke boodschappen te doen wanneer een dergelijke moordplaat door de speakers knalt?

Boeken / Fictie

Een kafkaëske leegte

recensie: Paul Auster - Travels in the scriptorium

Paul Auster is eigenlijk nooit helemaal doorgebroken in Nederland en Vlaanderen. Hoewel hij de auteur is van verschillende adembenemend mooie romans en tevens de scenario’s schreef van de filmische parels Smoke en Blue in the face, bleek zijn proza, beeldspraak en vooral thematiek niet de grote massa aan te spreken. Maar dat zegt niet zoveel, de populariteit van Dan Brown staat ook niet in verhouding tot zijn talent. Onlangs verscheen een nieuw werk van Auster, Travels in the scriptorium.

De laatste jaren was Paul Auster, geboren en getogen New Yorker, vooral druk doende zich op te winden over het bewind van George W. Bush. Links in hart en nieren stapte hij mee in optochten, schreef hij protestliederen en liet zich gesmaakte oneliners ontvallen als “The last time people listened to a talking bush, they wandered in the desert for forty years”. Gelukkig verwaarloosde hij gedurende die periode de schrijverij niet, en vooral, liet hij zich er niet toe verleiden zijn romans tot politieke manifesten om te buigen. Maar misschien ontbrak hem toch voldoende tijd voor de literatuur, want met Travels in the scriptorium voegt hij weliswaar een vlot geschreven werk aan zijn oeuvre toe, het is tot op heden zowel op vlak van plot als aantal bladzijden, zijn magerste roman.

Kafka

Wanneer Auster zijn verhalen laat afspelen in New York, is hij op zijn best. Niemand beschrijft mooier de straten, stegen, lucht en parken van de Big Apple – zijn New York trilogy, een collectief van drie meesterlijke detectiveverhalen, blijft daarvan het mooiste bewijs. In dat decor ontwikkelt hij zijn verhalen die steevast draaien rond identiteit en het vormen of verliezen van de persoonlijkheid. Travels in the scriptorium vertrekt eigenlijk vanuit het omgekeerde, het totale nulpunt, te weten een volledig gebrek aan decor. De hele roman speelt zich af in een kamer met een bed en een schrijftafel; op die schrijftafel liggen vier hoopjes papier van dezelfde hoogte en een stapel foto’s. That’s it.

In die kamer zit een man die zich er niet van bewust is dat hij voortdurend door een camera boven zijn hoofd wordt gefilmd. En ook niet van wat hij daar in die kamer in hemelsnaam zit te doen. Wie denkt dat dit het begin vormt van een Jason Bourne-achtige zoektocht naar identiteit en ontsnapping zal teleurgesteld worden: in Travels in the scriptorium gebeurt niets. Het boekje is niet meer dan een (te) expliciet naar Kafka verwijzende bezinning van vervreemding en geheugenverlies – niet in het minst omdat het hoofdpersonage, net als in Kafka’s Het proces, wordt beschuldigd van een misdaad waar hij geen weet van heeft.

Big Brother

~


We weten niet hoe oud de man is – “ergens tussen de zestig en de honderd” – vandaar dat hij door de Big Brotherstem koudweg ‘oude man’ wordt genoemd. Een naam heeft hij evenmin, vandaar gewoonweg ‘mister Blank’. Wat doet hij daar? Hoe lang vertoeft hij daar reeds? Op zoek naar een antwoord vindt de man op het bureau een stapel beschreven vellen, waarin hij, blijkbaar zonder het zich te herinneren, een getuigenis aflegt van voorbije dagen, weken en zelfs jaren. Tevens komen met de regelmaat van de klok een aantal personages langs – een zekere Anna die hem wast en pillen voert, een ex-agent die per se een praatje met hem wil maken – maar naar hun motieven hebben we het raden. Dit tot het einde van deze korte roman. Geen plot, gewoon a day in life van een man met geheugenverlies.

Het probleem van Travels in the scriptorium is dat niet achterhaald kan worden wat de schrijver precies wil meedelen: gaat dit over de bedrieglijkheid van het geheugen? Is het een aanklacht tegen de bureaucratie (ergens wordt gesuggereerd dat mister Blank al zolang vastzit omdat de aanklagers nog steeds niet door de papierberg heen zijn geraakt)? Of moeten we eerder zoeken in de richting van overheidscontrole (de camera), een gegeven dat in Amerika in de belichaming van de Patriot Act een actueel thema is? Het valt niet te zeggen. Omdat Auster, stilaan een schrijver met cultstatus, een rasverteller is, lees je het vrij dunne boek in enkele uren uit. Maar de leegte, die bijzonder goed wordt beschreven, maakt zich daarna ook meester van de lezer: hebben die enkele uren iets bijgeleerd of opgebracht? Nee. Moest dat? Als je je amuseert niet. Maar van een grote schrijver als Auster wil je beduusd afscheid nemen, niet onverschillig.

Nederlandse vertaling: Paul Auster (Vertaling Ton Heuvelmans) • Op reis in het scriptorium • De Arbeiderspers • Prijs: €17,95 • 148 bladzijden • ISBN 90-295-644350

Film / Achtergrond
special: Focus op Scandinavië

AFFF 2007

Vrijdag 20 april vindt er een symposium plaats over een van de hoofdthema’s van deze editie van het festival: de fantastische Scandinavische film. Dit is opmerkelijk, want als de noorderlingen ergens niet om bekend staan, is het griezelfilms, sciencefiction of slachtersfilms.

~

Ga hier naar het overzicht van het festivalverslag.

Misschien heeft het te maken met de kleine, brave, nuchtere en veilige Scandinavische samenlevingen, waar bezeten moordenaars, behekste bossen, vampiers en UFO’s moeilijk serieus te nemen zijn. Wellicht is het ook financieel ondoenlijk: een Scandinavisch budget zal zich nooit kunnen meten met dat van een Amerikaanse genrefilm.

Scène uit <i>Storm</i>
Scène uit Storm

Veel van zulk genrewerk wordt er dan ook niet gemaakt, maar vrijwel elk jaar valt een handjevol films uit het hoge noorden in bovennatuurlijke categorieën. Vaak zijn ze van tweederangs kwaliteit, of wordt er meer aandacht besteed aan decors en special effects dan aan geloofwaardigheid of logica. Bovendien worden ze in de regel slecht bezocht. Het vorig jaar op het AFFF vertoonde Storm bijvoorbeeld, een even flitsende als oppervlakkige Zweedse variant op The Matrix en The Game, trok in het thuisland 52.000 toeschouwers. Dit is tweemaal zo veel als de Zweedse vampierfilm Frostbite, maar het is ook een zesde van de bezoekers die dat jaar de laatste Beck-krimi zagen.

Onbegrensd

Ook de Noren, die een veel zwakkere cinemaproductie hebben en dus nog minder fantastiek produceren, laten zulke films van eigen bodem links liggen. In het nog steeds florerende Denemarken, dat hier de laatste tien jaar zoveel succes en bewondering oogst met huiselijke drama’s en loodzware filmhuisfilms, is de situatie niet wezenlijk anders. Daar gaan echter steeds meer geluiden op in het voordeel van de fantastische film. Ole Bornedal, de man die in 1994 met Nattevagten de eerste echte Amerikaanse-genrefilm regisseerde, lanceerde in 2004 met veel bombarie een productiemaatschappijtje voor pure genrefilms – van musical tot horror en sciencefiction. De eerste productie, over een buitenaardse schooldocent, verschijnt pas later dit jaar, maar Bornedal kwam al met een manifest op de proppen. Hierin pleitte hij voor een alternatief voor de eindeloze stroom relatiedrama’s en Dogmafilms. De mogelijkheden van Deense fantastiek op het grote scherm zijn onbegrensd, meent hij, en het publiek moet ook kunnen genieten van achtbaanritten op Amerikaans model.

Scène uit <i>Kat</i>
Scène uit Kat

De Denen lijken er echter anders over te denken: het zijn nog altijd de jolige actiefilms, de drama’s en de vaak platte komedies die hoog scoren bij publiek en critici. Deense films uit ‘fantastische’ genres zijn in de regel geen succes, en meestal een fiasco. De trouwe AFFF-bezoeker herinnert zich nog Kat (2001), een dwaze lowbudgetfilm over een bezeten kat die aan het moorden slaat; er kwamen niet meer dan 14.000 Denen op af.

Eclectisch

Geen wonder dus dat het AFFF de definitie van de fantastische film dit jaar wat ruimer neemt, en de selectie behoorlijk eclectisch is. De in Denemarken nauwelijks bezochte, intellectuele filmhuisfilm Offscreen (van de begaafde maker van Reconstruction) wordt vertoond, maar ook de zwarte komedie Adam’s Apples, een wrede religieuze parabel waarin het geloof van een pastoor tot het uiterste op de proef gesteld wordt. Uit Noorwegen komt de veelbelovende, alweer zwarte komedie The Bothersome Man, en, ondanks desastreuze genrevoorgangers, de slasher Cold Prey. De enige Finse selectie is een curiosum: in Jade Warrior wordt Finse mythologie met Chinese wuxia vermengd. Met overigens een visueel prima, maar inhoudelijk absurd en geen moment meeslepend resultaat.

Scène uit <i>Adam's Apples</i>
Scène uit Adam’s Apples

De echte fantastische genrefilm mag in Scandinavië dan nog altijd even weinig om het lijf hebben als die van ons – ondanks een schijnbare recente opbloeing van de nederhorror – maar verschillen zijn er wel degelijk. Een van de onderwerpen die ongetwijfeld ook op het symposium aangesneden zullen worden is het succesverhaal van de Deense film. De professionalisering van de filminstanties en van de opleidingscentra zal genoemd worden, net als het feit dat de Deense regering film serieus neemt. Niet alleen als kunstvorm, maar ook als internationaal statussymbool en als commercieel product. Ook al kan niet elke op het AFFF vertoonde film serieus genomen worden, dat we in Nederland nog heel wat kunnen leren van onze noorderburen staat buiten kijf.

Symposium: Het Scandinavische Voorbeeld, vrijdag 20 april, 15:00 in City (Leidseplein), zaal 2. De toegang is vrij, maar niet zonder kaartje.