Niet alleen in de Verenigde Staten bestaat racisme, maar ook in Nederland. Dat maken de antiracismeprotesten naar aanleiding van de dood van George Floyd voor een steeds groter publiek duidelijk. Een nieuw collectief bewustzijn krijgt stap voor stap vorm. Het persoonlijke verhaal heeft daarin een belangrijke functie. De grote geschiedenis krijgt een uniek gezicht – een naam, een familie – om aan te relateren.
Een indrukwekkend boek in dit verband is De tolk van Java (2016) van Alfred Birney. Via de memoires van zijn vader, die tolk was in de Nederlandse Mariniersbrigade, beschrijft Birney de jaren van Indonesische opstand tussen 1945 en 1949. Een periode waarin Nederlandse geweldsexcessen richting de Indonesiërs plaatsvonden en die het einde van het ‘koloniale rijk’ van Nederland betekende.
De beul als vader
Knokken, matten, afranselen, beuken, opboksen, afrossen. Birneys Indo-Chinese vader Arto Nolan – bijnamen: de Arend, de beul, de tiran – dient de Nederlanders tijdens de koloniale oorlog als een bloeddorstig dier. In de gevechtslinies maakt hij de geschiedenis mee: de Japanse bezetting, de Bersiapperiode, de Nederlandse ‘politionele acties’, de bevrijding van Indonesië en de emigratievlucht van Indo’s naar Nederland.
Via zijn alter ego Alan geeft Birney commentaar op de aantekeningen van zijn vader. Hij vult ze aan met herinneringen uit zijn eigen jeugd in Den Haag, ‘de stad der vervloeking’, gesprekken met zijn Helmondse moeder, ‘de kankerpit’, en e-mails met zijn tweelingbroer Phil, met wie ‘normaal converseren’ er niet bij is. Het resultaat is een indringend verslag van de dekolonisatie van Nederlands-Indië en de jarenlange nasleep ervan in een harde, Haagse familie. Het zwarte verleden van Nolan overschaduwt iedereen. Hij mishandelt zijn vrouw en kinderen en is, in de woorden van Alan, een ‘volslagen gekke fascist’.
Nolan is chronisch mata gelap – verblind door woede – en een wispelturige moordenaar in naam van Oranje. Hij voelt zich gauw bedreigd en is genadeloos in de koloniale oorlog. Ook een moeder met baby die als levend schild fungeren voor een Indonesische vrijheidsstrijder doodt hij. Alan herinnert zich het gesprek met zijn vader erover; als kind gelooft hij het verhaal maar nauwelijks:
‘Echt waar?’
‘Ja, wat moet ik dán? Me overhoop laten schieten door zo’n pelopor?
‘Gingen de kogels dan door het kindje heen?’
‘Ja natuurlijk! Anders kan ik die klootzak daarachter toch niet raken, stomme vent die je bent! Ga afwassen! […]’
Nolan bestookt zijn kinderen met oorlogsverhalen en boezemt ze angst in. Op jonge leeftijd, Birney is dertien, vertrekken de kinderen op last van de Kinderbescherming naar hun eerste internaat in Voorschoten. Het levert een traumatische jeugd op met onuitwisbare sporen in Alans latere leven.
Koloniale onwetendheid
Birney verweeft in De tolk van Java de draden van zijn familie met die van de Nederlandse geschiedenis. Zijn vader is ‘waardeloos’, maar geeft met zijn ‘papieren standbeeld’ in ieder geval die ‘leugenachtige Nederlandse geschiedenis een smoel’. Koloniale onwetendheid is daar onderdeel van, iets wat duidelijk naar voren komt in de dagboeken van Nolan.
Als Nolan in ‘49 naar Nederland vlucht – hij staat nummer twee op de zwarte lijst van Soekarno – drinkt hij thee met een Haagse dame, een van zijn Hollandse correspondentievriendinnen. Hij vraagt de ober om extra suikerzakjes en verklaart aan de vrouw zijn zucht naar zoetheid:
‘Wij Indische jongens houden erg van zoete thee.’
‘O ja, ik begrijp het. Dus jullie drinken daar ook thee?’
Nolan antwoordt droogjes dat thee op Java groeit, net als suiker en koffie. De vrouw antwoordt met ‘o ja’ en praat ongestoord verder. Ook Birneys moeder, ‘mama Helmond’, is niet bepaald het toonbeeld van bedachtzaamheid. In haar klein-Hollandse denken (‘hier eten we gestoofde andijvie’) schaamt ze zich voor haar ‘bruine kinderen’ die ‘van een andere planeet’ komen. Zelfs als haar dochter dertig is, verontschuldigt ze zich nog in de tram: ‘Ja-ha, dat is míjn dochter, hoor!’. Tijdens de internaatjaren bezoekt Alan zijn moeder in Den Haag en voelt een diepe angst voor haar:
‘Het is een ander soort angst dan die mijn vader mij inboezemde. Ik zie iets van een ándere gekte in die blik, […] misschien zie ik wel het slechtste wat er in mijn eigen moeder kan huizen: een hartgrondige afkeer van haar eigen Indische kinderen.’
Birneys ouders symboliseren hiermee onbedoeld twee confronterende aspecten van het Nederlandse kolonialisme: gewelddadige heerschappij en harteloze ontkenning.
De Mariniersbrigade
Nolans dagboeken geven historische informatie over de rol van de tolk in de Nederlandse Mariniersbrigade. Een beroep dat, zo blijkt uit de memoires, in de toenmalige ‘war culture’ meer impliceerde dan enkel vertalen. ‘Vechten’ was met name het devies, en taal een cruciaal wapen.
Als jongeman kreeg Nolan ‘met veel andere tolken een militaire opleiding’. Ze werden getraind in ‘het verhoren van gevangenen, het opstellen van verhoorrapporten […] en het verzorgen van de hele gevangenenadministratie tot aan voorgeleiding voor de rechter’. Nolan beschrijft zo’n tolkenverhoor met de moordenaars van een dominee:
‘Die vijf moordenaars zaten geduldig op de grond en keken onverschillig voor zich uit. Ik gelastte hun om snel op te staan. Ik heb ze toen met mijn maten tegen de grond getrapt. Ze kronkelden van de pijn. Toen vroeg ik ze wie dominee Laloe met touwen aan de trekhaak van de truck had vastgebonden. Twee pemoeda’s [nationalistische voorvechters] bekenden. Die heb ik bewusteloos getrapt. Toen ze bijkwamen, vroeg ik ze wie de truck had bestuurd waarmee ze dominee Laloe over het plein de dood in had gesleurd. Ze zwegen. Toen heb ik hun ribben kapotgetrapt. De andere tolken zetten zich achter de schrijfmachines en typten de verhoorrapporten uit.’
Nolan lijkt zich thuis te voelen in de rol van tolk. Al snel start hij bij de veiligheidsdienst van de Mariniersbrigade, de VDMB, waardoor hij zich in de frontlinies van de oorlog bevindt. Lange geweldsbeschrijvingen volgen in zijn memoires. ‘Wij, de tolken’, schrijft Nolan, ‘waren de troeven in handen van de Mariniersbrigade’. De tolken spraken lokale talen, begrepen de mentaliteit van de Indonesiërs en waren bereid om te doden: ‘Binnen een week hadden we het hele gebied van Poerwokerto gezuiverd van extremisten en andere subversieve elementen’. Ook hogere functionarissen beseffen dat tolken als Nolan onmisbaar zijn. Kapitein Groeneveld complimenteert hem: ‘Tot op heden heb je aan het front bijzonder goed werk verricht. Ik ben hoogst tevreden over jou’.
Omdat Nolan iemand is ‘die graag op eigen initiatief handelt en doortastend optreedt’ wordt hij tijdens de eerste politionele actie overgeplaatst naar een gevaarlijkere colonne. De instructies zijn duidelijk: schiet op alles wat leeft en verzamel zo veel mogelijk informatie. Nolan knalt inderdaad iedereen neer en kaapt alle papieren die hij vindt. Na het doden van de baby, de moeder en de vrijheidsstrijder schrijft hij: ‘Ik kon niet anders dan zo handelen. Het was to kill or to be killed’. Het is een van de weinige momenten waarop hij enig berouw toont voor zijn daden: ‘Ik had een wrede beslissing genomen, maar ik kon niet anders. Ik zal dit bloedige moment nooit meer vergeten voor de rest van mijn leven’.
Een actueel verleden
Hoewel Nolan een wrede man was, een individu van excessen, en zijn acties en herinneringen ongetwijfeld door dat karakter zijn gekleurd, opereerde hij ook binnen de officiële kanalen van de Nederlandse Mariniersbrigade. Met zijn geweld droeg hij bij aan het ‘informatiemanagement’ van de Nederlanders.
Zoals Nolans memoires zijn er meer bronnen die de uitvoer van de ‘war culture’ aantonen. Historicus Gert Oostindie bestudeerde brieven, dagboeken en memoires van oud-militairen die voor Nederland vochten en concludeert dat er tussen 1945 en 1949 niet honderden maar tienduizenden oorlogsmisdaden door Nederland zijn gepleegd. Het is een geschiedenis die ruim zeventig jaar later makkelijk naar de achtergrond kan verdwijnen. Veel persoonlijke verhalen zoals die van Nolan zijn nog niet gepubliceerd en zeker nog niet geland in ons collectieve geheugen.
De tolk van Java zoomt in op deze Nederlandse zwarte bladzijden en maakt ze bovendien actueel: oorlogsleed dreunt door generaties heen. Wat toen is gebeurd, is nog niet voorbij. Birney confronteert de lezer hiermee, juist door de menselijke maat waarmee hij het verhaal van zijn familie vertelt. Birney toont met dit boek een doorleefde geschiedenis, hij maakt ‘het persoonlijke politiek’ en laat de lezer dat meevoelen die vanaf zijn ‘pluchen stoel’ haast niet anders kan dan verbijsterd achterblijven door zoveel gewelddadigheid.
De kunst van het vechten
Nolan was een levenslange beul die drie vechtende zoons achterliet. ‘Ik ben een redelijke jiujitsuka’, schrijft Birney in De tolk van Java, en over zijn broers zegt hij: ‘Phil is een moordmachine met een paar zwarte banden uit verschillende gevechtsdisciplines en Arti is een straatvechter’. In VPRO Boeken verklaart Birney dat de ‘zachte kunst’ jiujitsu hem heeft geholpen om over zijn angst voor geweld heen te komen.
De kunst van het vechten bleek het tegengif voor de lelijke klappen die zijn vader hem gaf en de oorlogsverhalen die hij aan hem opdrong. Ook het schrijven van De tolk van Java lijkt zo’n antidotum voor Birney. Deze roman is een persoonlijke confrontatie met een ingewikkelde geschiedenis die leest als literaire vechtkunst.
It’s all about the money
Voor wie nog nooit van ponzifraude, investeringsfraude of piramidezwendel heeft gehoord: misschien zegt de naam Bernard Madoff je iets. Madoff gaf leiding aan Bernard L. Madoff Investment Securities dat hij oprichtte in 1960. Dit bedrijf was een van de grootste marketmakerfirma’s op de NASDAQ, de grootste aandelenbeurs van de Verenigde Staten. Madoff werd op 11 december 2008 gearresteerd door de FBI wegens fraude. Het glazen hotel (2020) van Emily St. John Mandel lijkt op dit nieuwswaardige feit gebaseerd te zijn.
Miljoenenbedrijf
In dit boek heet de desbetreffende fraudeur niet Madoff maar Jonathan Alkaitis. Hij leidt een miljoenenbedrijf in New York en runt een hotel waar hij de beeldschone, dertig jaar jongere Vincent (in dit geval een meisjesnaam) tegen het lijf loopt. De twee krijgen een relatie waarin beiden van elkaar profiteren: zij van zijn geld, hij van haar schoonheid en naïviteit.
Ook is er Paul, de broer van Vincent. De twee hebben een moeizame relatie, en wanneer Vincent uit zijn leven verdwijnt pakt Paul, na jaren aan drugs verslaafd te zijn geweest, zijn kans schoon en gebruikt Vincents achtergelaten videotapes ongevraagd om er kunst van te maken. Hier weet hij een goede naam in de kunstwereld mee op te bouwen.
Medeplichtig, en dan?
Een select groepje medewerkers dat voor Alkaitis werkt, weet van de fraude af. Hoe ga je om met het besef dat je medeplichtig bent aan zo’n grootschalige fraude? En welke gevoelens gaan er door je heen als het systeem op springen staat: neem je je verantwoordelijkheid of ren je ervoor weg? Raak je in totale paniek of laat je alles koelbloedig gebeuren, omdat je wist dat deze dag er uiteindelijk een keer zou komen? Alle mogelijke emoties komen in Het glazen hotel voorbij.
Maar voor wie denkt dat Alkaitis zich ook maar een beetje schuldig voelt voor wat hij zijn medewerkers en miljoenen andere mensen aandoet, komt bedrogen uit. Keer op keer wijt hij zijn daden aan naïef gedrag van anderen, of aan de omstandigheden. Hij heeft immers zijn eerste vrouw, waarmee hij getrouwd was voor zijn relatie met Vincent begon, verloren en wist niet wat hij met zichzelf aan moest:
‘Je kunt weten dat je schuldig bent aan een enorm misdrijf, dat je gigantische sommen geld hebt gestolen van vele mensen en dat dat sommigen van hen aan de bedelstaf heeft gebracht en anderen tot zelfmoord heeft gedreven, dat alles kun je weten terwijl je toch het gevoel hebt dat je onrechtvaardig behandeld wordt als het vonnis wordt uitgesproken.’
Uit dit citaat blijkt de slachtofferrol die Alkaitis heeft aangenomen: hij ziet zichzelf niet als dader, maar als slachtoffer van de omstandigheden. Dit is een van de interessantste thema’s die in dit boek behandeld worden: hoe ga je als dader en medeplichtige om met het feit dat je schuldig bent aan strafbare feiten? Hierin schuilt de kracht van Mandel: de psychologie achter een groot thema wordt van verschillende kanten belicht.
Wat doet het (niet) hebben van geld met je?
Naast de psychologie van de dader is er in de roman aandacht voor de rol die geld speelt in het leven van de personages. Niet alleen de gedachten en gevoelens van Alkaitis, maar ook die van Vincent, haar broer Paul en de medewerkers van Alkaitis’ bedrijf worden uit de doeken gedaan. Mandel laat hierdoor goed zien dat mensen niet altijd reageren op de manier die je van tevoren zou verwachten. Een kat in het nauw maakt rare sprongen.
Wat doet het bijvoorbeeld met je als je als jong, mooi meisje een rijke vent tegen het lijf loopt die je letterlijk gouden bergen belooft, maar waarvan je weet dat hij je op andere vlakken nooit gelukkig zal kunnen maken? Vincent gedraagt zich naar de buitenwereld als een koel type dat blij is met haar luizenleventje, maar uit haar gedachtewereld kun je opmaken dat dit niet de hele waarheid is.
Gepingpong
Dat mensen verschillend reageren op dezelfde actie of gebeurtenis is een ding, dit geloofwaardig neer kunnen zetten is iets heel anders. Hier slaagt Mandel ten dele in; het lukt haar om verschillende visies aan te bieden door haar personages andere emoties te laten ervaren, maar door het continue gepingpong van gedachten, personages en gebeurtenissen, schiet het boek mijns inziens zijn doel, namelijk de complexe psychologie tonen van zowel de daders als de slachtoffers van gigantische fraude, voorbij. Doordat er steeds heen en weer geschakeld wordt, leest het erg chaotisch en kom je voor je gevoel nergens echt lekker in het verhaal.
Spanningsveld gedachtewereld en ‘echte’ wereld
Ook het wisselen van de ‘echte’ wereld naar het ‘contraleven’, wat alle personages doen als ze zich in gedachten in een soort fantasiewereld wanen waarin alles anders verloopt dan in het echte leven, komt op mij wat gekunsteld over. De dromerige, fantasierijke streams of consciousness clashen mijns inziens met de nuchtere, vaak harde kijk van de personages. Dit had een mooie aanvulling kunnen zijn door hier meer aandacht aan te besteden, waardoor je als lezer echt gaat inzien dat er altijd meerdere kanten zitten aan een verhaal en gevoelens niet altijd stroken met de handelingen van de personages. Ik denk dat Mandel hier de plank misslaat door er te vluchtig overheen te gaan. Niettemin snijdt Mandel een interessant thema aan dat veel mensen zal aanspreken.
Het glazen hotel
Schrijver: Emily St. John MandelUitgever: Atlas Contact
Prijs: 22,99
Bladzijden: 288
ISBN: 9789025453923
Misschien ook iets voor u
Hedendaagse Indonesische perspectieven
De kunstwerken op de expositie On the Nature of Botanical Gardens in Framer Framed – het Amsterdamse platform voor kunst en cultuur – bewegen zich tussen uitersten, met als rode draad commentaar op het kolonialisme. De keuze werd gemaakt door curator-historicus Sadiah Boonstra. Zij onderzoekt de botanische tuin als onderdeel van het koloniale verleden. Immers, zoals ze in het begeleidende boekje schrijft: ‘In de 18e en 19e eeuw was botanische kennis een belangrijk aspect van de beheersing van de natuur om rationele controle uit te oefenen op, en het verzamelen van, de belangrijkste bron van inkomsten, de landbouw.’
Rituelen
Die blikvanger is een groot doek (600×200 cm), Ruwatan Tanah Air Beta (Reciting Rites in its Sites) van Zico Albaiquni (1987, Bandung). Links is een traditioneel Sudanees ritueel, Ruwatan, afgebeeld. Hierin wordt verbinding gezocht met de natuur, met voorouders en God. De plaats van handeling is Kebun Raya Bogor, de nationale botanische tuin. Rechts is een Nederlandse begraafplaats in diezelfde tuin afgebeeld. Er zit echter nog een opvallende verwijzing in dit haast fluorescerende doek: een aantal platte rijstmanden. Ze vormen kritisch commentaar op de manier waarop herman de vries in 2015 (onder andere op de Biënnale van Venetië) verschillende rijsttypen had laten zien, op een romantiserende manier, zonder de context hiervan erbij te betrekken.
Nootmuskaat
Een tweede werk dat de aandacht trekt, is Perken van Ipeh Nur (1993, Yogyakarta). Het is een acrylwerk op rijstzakken, een actueel kunstwerk, omdat het is verbonden met de naam van Jan Pietersz. Coen. Immers: in 1621 brak een handelsgevecht uit om het monopolie van nootmuskaat, dat leidde tot de dood van vele Bandanezen.
Nootmuskaat speelt ook een rol in de installatie Tuban van Ade Darmawan (1974, Jakarta). Darmawan toont een laboratoriumsetting, waarin uit buizen getransformeerde specerijen spuiten op boeken uit de Soekarnotijd. De ideeën worden zo bezoedeld. De kunstenaar is overigens artistiek directeur van het collectief ruangrupa, dat in 2022 de documenta 15 in Kassel zal samenstellen.
Twee installaties
Het derde item dat indruk maakt (niets ten nadele van de andere kunstwerken), zijn de assemblages van Sinta Tantra (1978, New York): Kebun Raya / Kebun Saya. Zij werd geïnspireerd door de botanische tuinen van Bali en Bogor. Het boekje bij de tentoonstelling omschrijft het als: ‘Hier wordt de natuur kunst, kunst wordt kunstgreep, en kunstgreep wordt narratief – gecategoriseerd en ingeperkt, echt en geconstrueerd. ’Verleden en heden, de ene en de andere identiteit gaan een gesprek met elkaar aan, zoals Framer Framed dat ook doet.
Het laatste werk dat hier wordt genoemd, is ook een groot kunstwerk. In feite bestaat het werk van Samuel Indratma (1970, Gombong) dan ook uit drie onderdelen: een canvas van Chinese inkt, een serie schaduwpoppen (Wajang) uit synthetisch leer en een video-animatie. De basis wordt gevormd door Javaanse tradities die in verbinding staan met hindoe-boeddhistische denkbeelden. Mens, natuur en dier vloeien hierin in elkaar over. Allemaal moeten ze worden gered.
Zoals altijd weet Framer Framed weer met een fraaie tentoonstelling te komen die tot nadenken stemt. In verband met de sluiting gedurende de maatregelen aangaande de coronacrisis, is de looptijd van deze expositie gelukkig verlengd, zodat meer mensen hem nog kunnen gaan zien. Een kans om te grijpen!
Recensie: On the Nature of Botanical Gardens
Gezien in: Framer Framed, AmsterdamNog te zien tot: zondag 16 augustus 2020
Misschien ook iets voor u
De woongroep die stopte met eten en van licht ging leven
Slechts zelden verschijnt een debuut dat zó origineel, verfrissend en kwalitatief hoogstaand is als Wij zijn licht. Gerda Blees publiceerde eerder al een verhalenbundel, maar deze roman vormt haar definitieve doorbraak. Een werk waar je u tegen mag zeggen.
Neem een intrigerend nieuwsartikel en extrapoleer daar een verhaal uit; het is een beproefde schrijfoefening. Bij Blees pakt deze tactiek wonderwel goed uit. Ze liet zich inspireren door de dood van een bewoner van Contact & Muziek, een woongroep die volgens de eigen website bezig was ‘voeding los te laten en te leven van licht, warmte, kleur, muziek en liefde’. Blees stortte zich op deze wonderlijke, oorspronkelijk vierkoppige woongroep en onderzocht wat er schuilging achter hun kleurrijke kozijnen. Het waargebeurde verhaal vormt het fundament van Wij zijn licht (2020), maar de invulling die Blees geeft is compleet eigengereid.
Dood door schuld?
Hoe heeft het zover kunnen komen dat de stille en in zichzelf gekeerde Elizabeth stierf aan ondervoeding? Melodie, de mondige zus en huisgenote van Elizabeth en tevens initiatiefnemer van het hongerplan, sluit uit dat haar dood aan een gebrek aan eten lag. Elizabeth zou rust nodig hebben en Melodie beschouwt haar sterfproces vooral als iets wat ‘mooi’, ‘bijzonder’ en ‘organisch’ verliep.
Muriël en Petrus daarentegen hadden aanvankelijk hun twijfels. Hadden ze toch niet beter een ambulance gebeld? De overredingskracht van Melodie weerhoudt hen ervan. Ondaadkrachtig en onzeker als ze zijn, laten ze zich meevoeren in de bizarre en beklemmende denkbeelden van Melodie. Het levert de recherche veel vraagtekens op: in hoeverre valt Elizabeths dood haar huisgenoten te verwijten?
Unieke perspectieven
Blees gebruikt in ieder hoofdstuk een verschillend en onconventioneel vertelperspectief om de gebeurtenissen in de woongroep te duiden. Zo komt de geur van sinaasappels aan het woord, de plaats delict, Melodies cello en het lichaam van Elizabeth. Dit is geen makkelijke oefening en kan al snel gekunsteld lijken, maar Blees flikt het door zich tot in de vezels in te leven in haar onderwerpen.
Via deze unieke perspectieven ontvouwt zich langzaam de absurde en tragische geschiedenis van deze woongroep. Uiteindelijk zullen we nooit weten wat er echt in Elizabeth omging, maar Blees levert voldoende puzzelstukjes aan om zelf conclusies te trekken. Een niet te missen meesterwerk!
Wij zijn licht
Schrijver: Gerda BleesUitgever: Podium
Prijs: €21,00
Bladzijden: 224
ISBN: 9789057590009
Misschien ook iets voor u
Literaire vechtkunst
/ 0 Reactiesdoor: Maartje Amelink / beeld: Verzetsmuseum 0 SterrenAlfred Birney toont in zijn roman De tolk van Java (2016) hoe koloniaal geweld nog jaren blijft doorwerken in latere generaties. Het resultaat is een pijnlijk en persoonlijk verslag van een ingewikkelde Nederlandse geschiedenis waarvan de nawerking nog niet voorbij is.
Niet alleen in de Verenigde Staten bestaat racisme, maar ook in Nederland. Dat maken de antiracismeprotesten naar aanleiding van de dood van George Floyd voor een steeds groter publiek duidelijk. Een nieuw collectief bewustzijn krijgt stap voor stap vorm. Het persoonlijke verhaal heeft daarin een belangrijke functie. De grote geschiedenis krijgt een uniek gezicht – een naam, een familie – om aan te relateren.
Een indrukwekkend boek in dit verband is De tolk van Java (2016) van Alfred Birney. Via de memoires van zijn vader, die tolk was in de Nederlandse Mariniersbrigade, beschrijft Birney de jaren van Indonesische opstand tussen 1945 en 1949. Een periode waarin Nederlandse geweldsexcessen richting de Indonesiërs plaatsvonden en die het einde van het ‘koloniale rijk’ van Nederland betekende.
De beul als vader
Knokken, matten, afranselen, beuken, opboksen, afrossen. Birneys Indo-Chinese vader Arto Nolan – bijnamen: de Arend, de beul, de tiran – dient de Nederlanders tijdens de koloniale oorlog als een bloeddorstig dier. In de gevechtslinies maakt hij de geschiedenis mee: de Japanse bezetting, de Bersiapperiode, de Nederlandse ‘politionele acties’, de bevrijding van Indonesië en de emigratievlucht van Indo’s naar Nederland.
Via zijn alter ego Alan geeft Birney commentaar op de aantekeningen van zijn vader. Hij vult ze aan met herinneringen uit zijn eigen jeugd in Den Haag, ‘de stad der vervloeking’, gesprekken met zijn Helmondse moeder, ‘de kankerpit’, en e-mails met zijn tweelingbroer Phil, met wie ‘normaal converseren’ er niet bij is. Het resultaat is een indringend verslag van de dekolonisatie van Nederlands-Indië en de jarenlange nasleep ervan in een harde, Haagse familie. Het zwarte verleden van Nolan overschaduwt iedereen. Hij mishandelt zijn vrouw en kinderen en is, in de woorden van Alan, een ‘volslagen gekke fascist’.
Nolan is chronisch mata gelap – verblind door woede – en een wispelturige moordenaar in naam van Oranje. Hij voelt zich gauw bedreigd en is genadeloos in de koloniale oorlog. Ook een moeder met baby die als levend schild fungeren voor een Indonesische vrijheidsstrijder doodt hij. Alan herinnert zich het gesprek met zijn vader erover; als kind gelooft hij het verhaal maar nauwelijks:
‘Echt waar?’
‘Ja, wat moet ik dán? Me overhoop laten schieten door zo’n pelopor?
‘Gingen de kogels dan door het kindje heen?’
‘Ja natuurlijk! Anders kan ik die klootzak daarachter toch niet raken, stomme vent die je bent! Ga afwassen! […]’
Nolan bestookt zijn kinderen met oorlogsverhalen en boezemt ze angst in. Op jonge leeftijd, Birney is dertien, vertrekken de kinderen op last van de Kinderbescherming naar hun eerste internaat in Voorschoten. Het levert een traumatische jeugd op met onuitwisbare sporen in Alans latere leven.
Koloniale onwetendheid
Birney verweeft in De tolk van Java de draden van zijn familie met die van de Nederlandse geschiedenis. Zijn vader is ‘waardeloos’, maar geeft met zijn ‘papieren standbeeld’ in ieder geval die ‘leugenachtige Nederlandse geschiedenis een smoel’. Koloniale onwetendheid is daar onderdeel van, iets wat duidelijk naar voren komt in de dagboeken van Nolan.
Als Nolan in ‘49 naar Nederland vlucht – hij staat nummer twee op de zwarte lijst van Soekarno – drinkt hij thee met een Haagse dame, een van zijn Hollandse correspondentievriendinnen. Hij vraagt de ober om extra suikerzakjes en verklaart aan de vrouw zijn zucht naar zoetheid:
‘Wij Indische jongens houden erg van zoete thee.’
‘O ja, ik begrijp het. Dus jullie drinken daar ook thee?’
Nolan antwoordt droogjes dat thee op Java groeit, net als suiker en koffie. De vrouw antwoordt met ‘o ja’ en praat ongestoord verder. Ook Birneys moeder, ‘mama Helmond’, is niet bepaald het toonbeeld van bedachtzaamheid. In haar klein-Hollandse denken (‘hier eten we gestoofde andijvie’) schaamt ze zich voor haar ‘bruine kinderen’ die ‘van een andere planeet’ komen. Zelfs als haar dochter dertig is, verontschuldigt ze zich nog in de tram: ‘Ja-ha, dat is míjn dochter, hoor!’. Tijdens de internaatjaren bezoekt Alan zijn moeder in Den Haag en voelt een diepe angst voor haar:
‘Het is een ander soort angst dan die mijn vader mij inboezemde. Ik zie iets van een ándere gekte in die blik, […] misschien zie ik wel het slechtste wat er in mijn eigen moeder kan huizen: een hartgrondige afkeer van haar eigen Indische kinderen.’
Birneys ouders symboliseren hiermee onbedoeld twee confronterende aspecten van het Nederlandse kolonialisme: gewelddadige heerschappij en harteloze ontkenning.
De Mariniersbrigade
Nolans dagboeken geven historische informatie over de rol van de tolk in de Nederlandse Mariniersbrigade. Een beroep dat, zo blijkt uit de memoires, in de toenmalige ‘war culture’ meer impliceerde dan enkel vertalen. ‘Vechten’ was met name het devies, en taal een cruciaal wapen.
Als jongeman kreeg Nolan ‘met veel andere tolken een militaire opleiding’. Ze werden getraind in ‘het verhoren van gevangenen, het opstellen van verhoorrapporten […] en het verzorgen van de hele gevangenenadministratie tot aan voorgeleiding voor de rechter’. Nolan beschrijft zo’n tolkenverhoor met de moordenaars van een dominee:
‘Die vijf moordenaars zaten geduldig op de grond en keken onverschillig voor zich uit. Ik gelastte hun om snel op te staan. Ik heb ze toen met mijn maten tegen de grond getrapt. Ze kronkelden van de pijn. Toen vroeg ik ze wie dominee Laloe met touwen aan de trekhaak van de truck had vastgebonden. Twee pemoeda’s [nationalistische voorvechters] bekenden. Die heb ik bewusteloos getrapt. Toen ze bijkwamen, vroeg ik ze wie de truck had bestuurd waarmee ze dominee Laloe over het plein de dood in had gesleurd. Ze zwegen. Toen heb ik hun ribben kapotgetrapt. De andere tolken zetten zich achter de schrijfmachines en typten de verhoorrapporten uit.’
Nolan lijkt zich thuis te voelen in de rol van tolk. Al snel start hij bij de veiligheidsdienst van de Mariniersbrigade, de VDMB, waardoor hij zich in de frontlinies van de oorlog bevindt. Lange geweldsbeschrijvingen volgen in zijn memoires. ‘Wij, de tolken’, schrijft Nolan, ‘waren de troeven in handen van de Mariniersbrigade’. De tolken spraken lokale talen, begrepen de mentaliteit van de Indonesiërs en waren bereid om te doden: ‘Binnen een week hadden we het hele gebied van Poerwokerto gezuiverd van extremisten en andere subversieve elementen’. Ook hogere functionarissen beseffen dat tolken als Nolan onmisbaar zijn. Kapitein Groeneveld complimenteert hem: ‘Tot op heden heb je aan het front bijzonder goed werk verricht. Ik ben hoogst tevreden over jou’.
Omdat Nolan iemand is ‘die graag op eigen initiatief handelt en doortastend optreedt’ wordt hij tijdens de eerste politionele actie overgeplaatst naar een gevaarlijkere colonne. De instructies zijn duidelijk: schiet op alles wat leeft en verzamel zo veel mogelijk informatie. Nolan knalt inderdaad iedereen neer en kaapt alle papieren die hij vindt. Na het doden van de baby, de moeder en de vrijheidsstrijder schrijft hij: ‘Ik kon niet anders dan zo handelen. Het was to kill or to be killed’. Het is een van de weinige momenten waarop hij enig berouw toont voor zijn daden: ‘Ik had een wrede beslissing genomen, maar ik kon niet anders. Ik zal dit bloedige moment nooit meer vergeten voor de rest van mijn leven’.
Een actueel verleden
Hoewel Nolan een wrede man was, een individu van excessen, en zijn acties en herinneringen ongetwijfeld door dat karakter zijn gekleurd, opereerde hij ook binnen de officiële kanalen van de Nederlandse Mariniersbrigade. Met zijn geweld droeg hij bij aan het ‘informatiemanagement’ van de Nederlanders.
Zoals Nolans memoires zijn er meer bronnen die de uitvoer van de ‘war culture’ aantonen. Historicus Gert Oostindie bestudeerde brieven, dagboeken en memoires van oud-militairen die voor Nederland vochten en concludeert dat er tussen 1945 en 1949 niet honderden maar tienduizenden oorlogsmisdaden door Nederland zijn gepleegd. Het is een geschiedenis die ruim zeventig jaar later makkelijk naar de achtergrond kan verdwijnen. Veel persoonlijke verhalen zoals die van Nolan zijn nog niet gepubliceerd en zeker nog niet geland in ons collectieve geheugen.
De tolk van Java zoomt in op deze Nederlandse zwarte bladzijden en maakt ze bovendien actueel: oorlogsleed dreunt door generaties heen. Wat toen is gebeurd, is nog niet voorbij. Birney confronteert de lezer hiermee, juist door de menselijke maat waarmee hij het verhaal van zijn familie vertelt. Birney toont met dit boek een doorleefde geschiedenis, hij maakt ‘het persoonlijke politiek’ en laat de lezer dat meevoelen die vanaf zijn ‘pluchen stoel’ haast niet anders kan dan verbijsterd achterblijven door zoveel gewelddadigheid.
De kunst van het vechten
Nolan was een levenslange beul die drie vechtende zoons achterliet. ‘Ik ben een redelijke jiujitsuka’, schrijft Birney in De tolk van Java, en over zijn broers zegt hij: ‘Phil is een moordmachine met een paar zwarte banden uit verschillende gevechtsdisciplines en Arti is een straatvechter’. In VPRO Boeken verklaart Birney dat de ‘zachte kunst’ jiujitsu hem heeft geholpen om over zijn angst voor geweld heen te komen.
De kunst van het vechten bleek het tegengif voor de lelijke klappen die zijn vader hem gaf en de oorlogsverhalen die hij aan hem opdrong. Ook het schrijven van De tolk van Java lijkt zo’n antidotum voor Birney. Deze roman is een persoonlijke confrontatie met een ingewikkelde geschiedenis die leest als literaire vechtkunst.
De Tolk van Java
Schrijver: Alfred BirneyUitgever: De Geus
Prijs: €19,99
Bladzijden: 514
ISBN: 978 90 445 3850 2
Misschien ook iets voor u
Themamaand: de waarde van kunst
/ 0 Reactiesdoor: Els van Swol0 SterrenNa drie maanden zonder theatervoorstellingen, bioscopen en musea mogen we eindelijk weer op pad. Het leek ons een mooi moment om de balans op te maken: wat betekent kunst precies voor ons? Deze maand publiceren we daarom een serie artikelen over de waarde van kunst.
In deze editie schrijft redacteur Els van Swol over de waarde van kunst in tijden van crisis en oorlog.
De afgelopen maanden (her)lazen we massaal boeken als De pest van Albert Camus en Station Elf van Emily St. John Mandel, over een rondreizend gezelschap dat Shakespeare opvoert, of keken naar bekende toneelspelers die een verhaal uit Boccaccio’s Decamerone voorlazen. We zagen meer films dan ooit en volgden virtuele rondleidingen door tal van musea. We sloten ons aan bij een digitale leesclub of volgden cursussen via ZOOM, en hadden het er maar druk mee. Zó druk, dat we haast vergaten dat we dit jaar ook 75 jaar vrijheid vieren. En dat terwijl we veel zouden kunnen leren van wat kunst ten diepste kan betekenen ten tijde van een échte oorlog.
Huiveringwekkend
De grote lijnen zijn wel bekend, van bijvoorbeeld musici en toneelspelers die in de concentratie- en vernietigingskampen optraden, maar de details blijven nog steeds indrukwekkend en huiveringwekkend. Van de paukenist die zachtjes, als protest, door een orkeststuk heen de beginnoten van Beethovens vijfde symfonie roffelde – tonen die victorie uitdrukken – en van de fluitist die in kamp Vught op een dag in april 1944 zowel ’s ochtends als ’s avonds bij het prikkeldraad de daar gecomponeerde Aubade van Marius Flothuis blies. Deze aubade was zowel een begroeting van de nieuwe dag, waarvan niemand wist wat die zou brengen, als een uitdrukking van de verlatenheid van de komende nacht.
Eigenlijk zijn er verschillende betekenislagen te ontdekken in kunst zoals die in de kampen werd gepraktiseerd: afleiding, troost, verzet, een manier om te overleven én als boodschap voor naoorlogse generaties. We zouden ze allemaal aan de hand van voorbeelden na kunnen lopen, maar de conclusie zit eigenlijk al in de aubade van Flothuis besloten: kunst helpt om te overleven. Twee voorbeelden mogen dit duidelijk maken: Midzomernachtsdroom van Shakespeare en de tekeningen die kunstenaar Leo Kok (1923-1945) in kamp Westerbork op papier zette.
William Shakespeare
Het beroemde toneelstuk Midzomernachtsdroom van Shakespeare wordt opvallend genoeg vaak in moeilijke tijden en kort daarna van stal gehaald. Zo was er in 1941 een opvoering in kamp Westerbork door geïnterneerde vluchtelingen uit nazi-Duitsland en werd het tijdens kerst in een bewerking van Sonja Prins (‘een Duitse bewerking’ schreef ze in haar autobiografie) opgevoerd in het concentratiekamp Ravensbrück. Het Shakespearetheater in Diever opende met Midzomernachtsdroom in 1946 en 1947 en het kleine Londense Bridge Theatre streamde onlangs tijdens coronatijd gedurende een week een eerder opgenomen opvoering, die de nadruk legde op het blijspelkarakter van het stuk.
Op het eerste gezicht zou je denken: nogal wiedes, het ís een blijspel, het verzet de geest, maar wie verder kijkt dan zijn neus lang is, ziet er ook een andere vorm van verzet in. Verzet tegen het gezag van Athene (Egeus, Theseus) waardoor kwetsbare mensen (Hermia en Lysander, die verliefd zijn op elkaar) op de vlucht slaan. De kampbewakers in Westerbork zullen het laatste vast over het hoofd hebben gezien, net zoals ze in Ravensbrück werden overvallen door tal van improvisaties in de toneeltekst die de censuur anders niet hadden doorstaan, zoals de bewakers in Vught de dubbelheid van Flothuis’ Aubade wellicht niet hebben opgemerkt.
Leo Kok
Die dubbelheid komt ook tot uiting in de tekeningen die de kunstenaar Leo Kok maakte in kamp Westerbork, waar hij van augustus 1942 tot september 1944 gevangen zat, én in de receptie daarvan. Tekeningen die toen, dankzij een bevriende marechaussee uit het kamp, zijn meegesmokkeld en nu – een zeldzaamheid, gezien de kwetsbaarheid ervan – in museum Nairac in Barneveld te zien zijn. Een museum dat vaker met tijdelijke tentoonstellingen komt die verrassen. Een voorbeeld is de tekening ‘Kampgezicht met een gedeelte van een transporttrein’ waarop een boompje in jong blad staat. De trein en het boompje staan in schril contrast tot elkaar.
De samensteller van deze tentoonstelling, Jaap Nijstad, de zoon van de vrouw van Leo Kok, zegt in de indrukwekkende, drie kwartier durende film over Kok dat ‘de geschiedenis zwaarder is dan de natuur, en het niet lukt om iets van schoonheid te zien’ in de tekeningen. Toch lijkt hij te twijfelen, want in de bijschriften van de fototentoonstelling Het is wat we willen zien … of niet in een andere zaal van het museum, lezen we dat hij vindt dat de natuur soms ‘iets [laat] zien van een schepping die het kwaad wil overstijgen’. Hoewel het soms moeite kost om dat te herkennen. Of: ‘We zoeken naar schoonheid, naar een vorm van esthetiek die bijna onbewust vertroost’.
Zou het dan misschien zo kunnen zijn, dat die ‘pijnlijke schoonheid’ in de genoemde tekening juist voor een kunstenaar als Leo Kok een manier van overleven betekende? En dat zijn werk daarmee méér is dan louter ‘documentalistisch werk’? Namelijk kunst die eenzelfde gelaagdheid in zich heeft als de Aubade van Flothuis en de Midzomernachtsdroom van Shakespeare: mooi én pijnlijk, pijnlijk én mooi, berustend én vol verzet, vol verzet én berustend, als een paukenroffel. In tijden van oorlog en crisis komt wat kunst echt wil zeggen sterk naar voren. Aan de ene kant is het een uitdrukking van pijn en verdriet, aan de andere kant van schoonheid en troost, terwijl het ons ook wakker kan schudden. Ook in coronatijd beseffen we dit des te meer.
Voor een impressie van de tekeningen van Leo Kok zie je hieronder drie exemplaren uit de tentoonstelling die tot 29 augustus 2020 te zien is in museum Nairac te Barneveld:
‘Boulevard des misères’
Materiaal: potlood, o.i. inkt en aquarel op papier
Opschrift: Leo Kok W’Bork / 3-’44
Bijschrift: De hoofdstraat in het kamp kreeg van de bewoners de trieste en cynische benaming ‘Boulevard des misères’. Het was de plek van binnenkomende en vertrekkende transporten. De plaats van afscheid van familie en dierbaren die werden gedeporteerd naar een, toen nog, ongewisse bestemming.
Bron: Museum Nairac
‘Zelfportret Leo Kok’
Materiaal: houtskool, conté (?) op papier
Opschrift: Leo Kok / 3-’44
Bijschrift: Dit is het enig bekende zelfportret van Leo Kok. In Westerbork is hij in augustus 1944 ook nog geportretteerd door zijn kampgenote Rose Marie Gompertz. Zij kwam in 1943 met de Barneveld groep in het kamp.
Bron: Museum Nairac
”S’-gevallen bezig met het foliënplukken’
Materiaal: o.i. inkt en aquarel op papier
Opschrift: Leo Kok / ’44
Bijschrift: In de groep mensen die aan het werk is bevindt zich, rechts aan tafel ‘en profil’ ook een tante van Leo, Leentje Klisser-Kok. Behalve een zoon die in de onderduik de oorlog overleeft, wordt het gezin Klisser in februari 1944 in Auschwitz vermoord. Het jongste kind, Leo genaamd, net als zijn grote neef, is dan 7 jaar jong.
Bron: Museum Nairac
Overleven is een kunst
Misschien ook iets voor u
Online Festival Oude Muziek (II)
/ 0 Reactiesdoor: Els van Swol / beeld: Anna van Kooij 4 SterrenDit jaar geen Festival Oude Muziek in Utrecht (FOMU), maar vanaf juni 2020 stelt het Festival een jaar lang gratis concertopnamen online beschikbaar. Op deze manier is het mogelijk om festivalmomenten uit vorig jaar opnieuw te beleven of gemiste concerten alsnog te bekijken. Dat is leuk, maar, is dan de vraag: als je niet zo thuis bent in de oude muziek, waar moet je dan beginnen? We geven wat tips.
Het festival geeft zelf ook altijd al wel wat rode lijnen aan. Verleden jaar, toen de muziek in Napels centraal stond, waren dat bijvoorbeeld ‘Napels klavierstad’ en ‘De viool in Napels’. We begonnen verleden maand met ‘Napels klavierstad’. Op een manier zoals we dat van grote websites kennen: Houdt u van ….., luister dan ook eens naar ….
Deze maand het tweede thema: ‘De viool in Napels.’
Dit thema is zelfs moeilijker dan het eerste, omdat ook het dikke programmaboek bij het festival in de inleiding strooit met namen die zelfs doorgewinterde liefhebbers van oude muziek onbekend voor zullen komen. Een ding is duidelijk: ‘Een typisch Napolitaans fenomeen is het omvangrijke repertoire van sonates voor drie violen en basso continuo’ (doorgaande baslijn, meestal gespeeld op klavecimbel of orgel en cello).
Ensemble Aurora
Op het eerste concert rond dit thema, op 28 augustus 2019 in Hertz (TivoliVredenburg), komen de namen voorbij die ons (nog) niets zeiden. Hieronder een van de eersten die zich met dit Napolitaanse genre bezighielden: Pietro Marchitelli (1643-1729). Van hem werden zelfs twee stukken gespeeld: een Concerto en een Sonate, allebei uit een manuscript dat in Napels werd gevonden.
De sonate (vanaf 21’36”) is prachtig, met duidelijke kenmerken van de barokmuziek: dramatisch, vol echo’s en een soms virtuoos samenspel tussen de verschillende instrumenten. Leuk is om een blik te werpen op de aan elkaar geplakte bladmuziek op de lessenaar van het orgel. Wat we zien is namelijk slechts een notenbalk, terwijl de noten voor toetsinstrumenten toch regulier over twee balken is verdeeld. Maar hier zit de crux: de organist van het in 1986 door de Italiaanse violist Enrico Gatti opgerichte ensemble, Guido Morini, improviseert de rest van de noten erbij. Dat was de gewoonte in die tijd. Zelfs de cijfertjes onder de noten (basso continuo wordt ook wel becijferde bas genoemd) lijken te ontbreken, zodat je kunt constateren dat hier iemand aan het werk is die gepokt en gemazeld is in zowel het continuospel als de barokmuziek.
Enrico Gatti van Ensemble Aurora
Bron: FOMU
Cailò en zijn discipelen
Tijdens het tweede concert, dat een dag eerder ook in Hertz werd gegeven, speelden Eva Saladin (viool), Daniel Rosin (cello) en Johannes Keller (klavecimbel). De overkoepelende titel van dit concert luidde ‘Cailò en zijn discipelen’. Gian Carlo Cailò (1659-1722) was, hoewel afkomstig uit Rome, net als Marchitelli een vooraanstaand violist en componist in Napels. Van Cailò werd een Sonate voor viool en basso continuo uitgevoerd (vanaf 16’11”). De enige sonate die van hem bekend is. Ook dit werk bevindt zich in een handschriftenverzameling, in dit geval in Leuven. Het is een zesdelige sonate nog wel, met als vreemde eend in de bijt een Canzona als tweede deel, van oorsprong een (liefdes)lied uit de tijd van de troubadours.
Violiste Eva Saladin werd onder meer opgeleid aan het Amsterdamse Conservatorium en staat bekend om de manier waarop ze historische speeltechnieken, versieringen en improvisaties uitprobeert. Dat maakt het extra spannend. Neem alleen al hoe ze haar viool vasthoudt: zonder schoudersteun, niet onder de kin, maar tegen de bovenarm. En dan: basso continuo met cello? Het zij zo – maar de cellist zat er tijdens de Sonate werkloos bij. Nu we toch aan het kijken zijn: laat de ogen eens over de binnenkant van het deksel van het klavecimbel gaan en zie daar, een bevallige, naakte dame ligt er lang uitgestrekt.
Zo is het FOMU: spannend qua muziek en een lust voor oor en oog. In 2021 hopen we weer op een live editie! Tot die tijd valt er op internet genoeg te genieten.
Eva Saladin en Johannes Keller
Bron: FOMU
Online Festival Oude Muziek Utrecht 2019 – Napoli, de vergeten hoofdstad van de muziek
Elke maand (t/m september 2020) komen nieuwe concerten beschikbaar
Misschien ook iets voor u
Autobiografie Woody Allen is er dan toch
Er is veel te doen geweest om het MeToo-gehalte van cineast Woody Allen, ook weer toen het hem vrijwel of helemaal onmogelijk gemaakt werd nog een film te maken of uit te brengen, en ook een uitgever voor zijn memoires te vinden. Die laatste zijn er nu toch.
A rainy day in New York, zijn voorlaatste film, heeft in Europa, weer meer zoals zijn films in Amerika zelf, een min of meer goed onthaal gevonden. En uitgeverij Prometheus heeft een peloton van zes vertalers aan het werk gezet om de vertaling van Apropos of Nothing, kortweg À propos. Autobiografie, snel in de winkels te krijgen. Haastwerk zonder dat het eraan is af te zien. De Amerikaanse uitgever wordt in het colofon niet vermeld: Arcade Publishing durfde publicatie aan nadat Hachette Book Group was bezweken voor protesten van eigen personeel.
Arm kwijt
De mastodont is niet onverwacht opgedragen aan zijn jonge geliefde Soon-Yi, ‘de allerbeste.’ Waaraan toegevoegd: “Ze at uit mijn hand, en toen zag ik dat ik mijn arm kwijt was”, wat natuurlijk slaat op het vermeend kwestieuze van Allens betrekkingen met meisjes en jongedames. Het niet al te moeilijke doordenkertje is typisch voor de wise-cracks van Allen: narigheid inbouwen met humor om de narigheid weg te zetten.
Toch hebben psychiaters goed aan hem verdiend. Het ergste verdraagt hij beter, maar tegen meer verandering heeft hij zich verzet, waarschijnlijk uit vrees voor artistiek verlies. Pagina 66 tot 69 bevatten sleutelzinnen over zijn innerlijk. “Ik heb nog altijd de angsten, conflicten en zwakheden die ik op mijn zeventiende en twintigste ook had.” De illusie dat je iets doet om je doorheen “de zich ontvouwende nachtmerrie te trekken, kan op zichzelf al helpen.” Hij voelt zich “een passieve slak die belaagd wordt door de irrationele gekte van het universum of door de sores die je zelf veroorzaakt.” Je hebt het gevoel dat hij veel van zijn belevenissen verzuchtend af had kunnen sluiten met een zogenaamd terzijde als ‘de rest is geschiedenis, maar dat geldt ook voor de Holocaust.’
Eerlijk
Het typeert ook de stijl van het hele boek: to the point, eerlijk, intelligent en doorspekt met grappige associaties. Tot ons schrijft een man die zich verwarrend genoeg slachtoffer weet van publieke meningen, maar die het hele toneel ziet als een waarschijnlijk vergeeflijke absurditeit.
In grote trekken bestaat de autobiografie, die Allens hele leven tot op de dag van gisteren beslaat, uit drie delen. Het eerste deel, het meest lezenswaardige, gaat over de omgeving waarin zijn geboorte plaatsvindt, over zijn jeugd en zijn schreden op het pad van onervaren liefdes, het verzinnen en te gelde maken van grappige teksten en zijn eerste succesvolle films. Van belang is ook zijn grote liefde voor jazz, hij blijft ook proberen net zo goed klarinet te spelen als zijn held Sidney Bechet.
Schuldvraag
Het tweede deel gaat gedetailleerd in op zijn conflict met Mia Farrow en alles wat daaruit voortvloeide. Opvallend dat hij haar geen spoor van haat lijkt toe te dragen. Opvallend is ook dat Allen, ondanks de dubbele rechterlijke vrijspraak voor onoorbare zaken, vóór publicatie van zijn verhaal aan menige galg werd gehangen, maar dat erna niemand zich meer druk maakt om de schuldvraag.
Het derde deel van het boek is een verplichte afronding aangaande het verdere verloop van zijn carrière. Iedere film komt schetsmatig aan bod en er vallen veel namen van en voorvallen met acteurs, producenten, cineasten die Allen aanbidt en wie al niet. Beetje warrig wordt dat wel, maar interessant voor wie de passerende films heeft gezien. Zijn au fond montere gezelschap was alle bladzijden lang sowieso geen straf.
À propos. Autobiografie
Schrijver: Woody AllenUitgever: Uitgeverij Prometheus
Prijs: € 21,99
Bladzijden: 352
ISBN: 9789044645859
Misschien ook iets voor u
Hoe Nederlandse hiphop klinkt op z’n Ghanees
Ongeveer een maand voor de regering van Ghana verkondigde dat het land in lockdown zou gaan vanwege corona, kwam rapper, dichter en acteur Akwasi terug naar Nederland. Hij verbleef voor langere tijd in het land waar zijn ouders zijn geboren, wat tot het nieuwe album Sankofa leidde. Daarin gaat hij terug naar de roots van zijn familie. Akwasi slaat met het album een brug tussen Nederlandse hiphop en Ghanese muziek. Een combinatie die bijzonder goed lijkt te werken.
Een mix van verschillende werelden
Het is duidelijk dat Akwasi ervoor heeft gekozen om op zijn nieuwe album zowel invloeden uit Ghana als Nederland te combineren. Wat opvalt is dat hij qua taal juist vooral in het Nederlands rapt en maar een beetje in het Ghanees. Een bewuste keuze zo lijkt het, want in het nummer Na wo se deng begint hij met de tekst: ‘Laat ze zien wie de beste Ghanese rapper in het Nederlands is’. De Ghanese invloeden komen juist muzikaal duidelijk naar voren. Met deze combinatie van Afrikaanse en westerse invloeden laat Akwasi zien dat hij niet in één hokje past, maar een mix is van twee werelden.
Ook de albumtitel, Sankofa, is wat dat betreft toepasselijk en laat zien dat Akwasi opzoek is gegaan naar wie hij is en waar hij vandaan komt. Dit wordt duidelijk in de gelijknamige titelsong, waar we stemmen horen van mensen die proberen uit te leggen wat Sankofa betekent, namelijk: ‘Ga terug om het te halen’.
Funky liveband
Om het nieuwe album te promoten kwam Akwasi hier 3 april over vertellen in de televisie-uitzending van het programma M. Hoewel de studio nog onwennig leeg was, de coronamaatregelen waren nog maar een paar weken van kracht, liet hij daar een mash-up horen van twee nummers van de nieuwe plaat: Na wo se deng (Ghanees voor ‘wat zeg je precies?’) en Je bent nodig – je kunt het optreden hier terugzien.
Tijdens het optreden valt op dat Akwasi een waanzinnige liveband heeft verzameld. Een strakke ritmesectie zorgt voor de nodige hoeveelheid funk, die wordt versterkt door het slagwerk van de gitaar. De afro-invloeden komen van de blazers en de toetsen, wat de sfeer compleet maakt. De zwakste schakel in het geheel is helaas Akwasi zelf. Hij is weinig subtiel is in zijn microfoongebruik en het ontbreekt hem, net als op het album overigens, aan toonvastheid. Ook heeft hij moeite met het ritme en de timing.
Het studioalbum
Dan het album zelf. Dit heeft duidelijk meer hiphopinvloeden dan het liveoptreden. Het begin is erg sterk, vooral muzikaal gezien, door de combinatie van afrobeat, hiphop en lounge. We horen blazers en hier en daar Afrikaanse percussie-elementen gecombineerd met hiphopbeats. Volgens Akwasi moet iedere track aanvoelen ‘alsof de Ghanese zon op je schijnt’. Wat dat betreft is dat in het eerste deel van het album zeker gelukt. De stijl is zomers en ideaal als sfeermaker tijdens een zomerse dag in het park. Naarmate het album vordert worden de tracks meer van hetzelfde en verdwijnt de Ghanese invloed een beetje. De lekkere afrovibe heeft plaatsgemaakt voor standaard hiphopbeats.
Rap of poëzie?
De teksten van Akwasi lijken soms meer op gedichten dan op rapteksten. Omdat het ritmegevoel en de rijm vaak missen, lijken de teksten meer geschreven voor papier dan voor muziek. Dit lijkt Akwasi zelfs te onderschrijven wanneer hij rapt: ‘Als ik nu rap zonder beat, noemt men het poëzie’. Ook jammer is dat hij niet echt speelt met zijn stem zoals bij veel andere hiphop wel het geval is (denk aan de Jeugd van Tegenwoordig, Kanye West, Snoop Dog of Q-Tip). Dit maakt dat sommige nummers wat vlak en eentonig worden. Maar anders dan Akwasi zelf lijkt te vinden, is wat mij betreft ‘poëzie op muziek’ nog geen hiphop. Daar is iets extra’s voor nodig: ritme, timing, stemdynamiek en woordklanken die de muziek aanvullen.
In de teksten zelf zit gelukkig wel af en toe een diepere laag. Een mooi voorbeeld daarvan is: ‘Ben in de rouw want mijn ouwe ik bestaat niet. Een nieuwe ik maar ik ben nog steeds Akwasi’. Of: ‘Elke dag weer een zonnesessie. Veel talen, geen woord voor depressie.’ In Ghana worden ongeveer dertien talen gesproken en wordt depressie maar zeer zelden gediagnosticeerd. Helaas komt bij de meeste nummers de diepere betekenis niet altijd meteen naar boven doordat in de refreinen vaak voor een wat simpeler tekstueel thema is gekozen. Je zult als luisteraar de rest van de tekst er dus eerst bij moeten pakken om te zien dat Akwasi toch wel degelijk een boodschap voor ons heeft: wees trots op wie je bent.
Akwasi
Album: SankofaAantal tracks: 15
Misschien ook iets voor u
Themamaand: de waarde van kunst
/ 0 Reactiesdoor: Sofie Renap0 SterrenNa drie maanden zonder theatervoorstellingen, bioscopen en musea mogen we eindelijk weer op pad. Het leek ons een mooi moment om de balans op te maken: wat betekent kunst precies voor ons? Deze maand publiceren we daarom een serie artikelen over de waarde van kunst.
Redacteur Sofie Renap trapt af met een essay over hoe de pandemie de kunstwereld volledig veranderde – en tegelijk helemaal niet. Lees hieronder haar artikel ‘De digitale toekomst van de kunstwereld’.
Aan het begin van februari 2020 werd het eerste kunstevenement, Art Basel Hong Kong, geannuleerd naar aanleiding van de wereldwijde impact van het virus COVID-19. In de maanden die volgden werd het ene na het andere evenement afgelast en sloten musea systematisch hun deuren. De kunstwereld stond voor een nooit eerder geziene uitdaging; hoe kon kunst tot de mensen komen als de mensen niet meer naar de kunst konden komen?
Een utopisch verhaal
Het was het begin van zwoegend en razendsnel zoeken naar digitale alternatieven voor zowel lopende als toekomstige tentoonstellingen. Nieuwe virtuele platformen schoten als paddenstoelen uit de grond, het coronavirus zorgde voor een gigantische digitale opgang. Waar de kunstwereld lang terughoudend tegenover digitale alternatieven stond, werden alle mogelijke oplossingen toch omarmd. Bijna de volledige artistieke productie werd toegankelijk voor iedereen met een WiFi-verbinding. Laten we hierover even verder fantaseren. Deze digitale revolutie zou kunnen leiden tot een flinke reductie van onze CO2-voetafdruk, prachtige tentoonstellingen zouden in virtual reality kunnen verrijzen. Daarnaast zouden alle mogelijke kunstwerken samen en in elke mogelijke combinatie zichtbaar gemaakt kunnen worden, zelfs in meerdere exposities tegelijk…
Hoewel dit utopische verhaal in eerste instantie fantastisch klinkt, krijg ik het een beetje benauwd. Het belangrijkste wat kunst te bieden heeft – het verroeren van zielen – zou dan wegvallen. Een kunstwerk in het echt heeft een grootte, een kleur, straalt een gevoel uit, of net helemaal niet. Toeschouwers kunnen van alles voelen en vinden, en heerlijk paradoxaal ondertussen hun gedachten volledig leeg maken. Op zoek gaan naar een kunstwerk, of het zien in zijn ‘natuurlijke habitat’, maakt het ontdekken ervan daarnaast extra speciaal, positief of negatief. Ik denk maar aan het meest iconische voorbeeld; wat had ik ernaar uitgekeken om de Mona Lisa van Leonardo Da Vinci (1452-1519) in het echt te zien, en hoe teleurgesteld was ik toen ik besefte dat ik het toch niet zo’n mooi werk vond. Kunst lijdt eronder als we via een computerscherm kijken.
Portrait of Lisa Gherardini
Wife of Francesco del Giocondo
© RMN-Grand Palais (musée du Louvre) / Michel Urtado
Kunst op YouTube
De visuele kunsten zijn daarnaast veel breder dan enkel schilderijen en beeldhouwwerken. Denk aan installaties, die een totaalpakket aan zintuiglijke ervaringen bieden. Of een performance, een afgebakend kunstwerk in tijd en ruimte. YouTube staat vol met korte en lange filmpjes van bijvoorbeeld The Artist is Present van de Servische kunstenares Marina Abramovic (°1946), maar het werk is voorbij. Wat op internet staat, zijn herinneringen aan een enorm lange performance die de perceptie van tijd in vraag stelde. Abramovic zat stil aan een kant van een houten tafel, geduldig te wachten tot mensen tegenover haar plaatsnamen. Gedurende drie maanden keek ze acht uur per dag meer dan duizend bezoekers recht in de ogen, wat voor sommigen een heel emotionele ervaring was. Geen enkele virtual reality kan dat gevoel van een live-performance, of een live-kunstwerk in het algemeen, evenaren of vervangen. Zonder het bezoek aan een fysieke ruimte, wordt het begrijpen van kunstwerken extra moeilijk.
Elk kunstwerk is bovendien uniek, kunstwerken zijn niet gemaakt om oneindig verspreid te worden via het internet. Hun gebruikswaarde – ik noem het even zo – krijgt een gigantische deuk. Wat Walter Benjamin (1892-1940) in 1935 al als ‘aura’ beschreef in zijn essay Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, wordt opnieuw razend actueel. Wat hij ‘aura’ noemt, is het hier en nu van een kunstwerk, de originaliteit. Benjamin stelde dat de nieuwe media (toen film en fotografie) ervoor gezorgd hebben dat de dagelijkse ervaring van de werkelijkheid niet langer authentiek is. Volgens hem is een beeld sneller en gemakkelijker te reproduceren dan de kundigheid van de mens, waardoor de traditionele waarde, het aura dus, van het kunstwerk verdwijnt. Het werk zweeft als een losstaand object rond in tijd en ruimte, zonder zijn originele culturele context. Wat dus ook gebeurt als elk werk verspreid wordt via het internet.
Uit de documentaire The Artist is Present (EUA / Marco Anelli, 2004)
Marina Abramovic, 512 Hours
Naar een nieuwe modus vivendi
Het was een nieuwe ervaring om vanuit huis rond te struinen in een gigantisch online kunstaanbod. Wat musea en kunstinstellingen geleerd hebben tijdens de coronacrisis, zijn zeker interessante vaardigheden die in de toekomst nog van pas zullen komen. Geen enkele investering is voor niets geweest, het was (en is nog steeds) fascinerend om de kunstwereld zo snel te zien innoveren. Toch zullen veel kunstliefhebbers, waaronder ook ik, opgelucht ademhalen dat ze hun favoriete kunstwerken, en elkaar, weer in het echt kunnen zien. De kunsten zijn klaar, volgens mij, voor een nieuwe modus vivendi, waarbij digitale catalogi een waardevolle aanvulling op het fysieke kunstaanbod kunnen zijn.
De digitale toekomst van de kunstwereld
Misschien ook iets voor u
Grootheden van Americana
We duiken in deze editie van de Americana update in een aantal releases, die dingen naar een plaats op het jaarlijstje van de Americana en misschien wel naar het totale jaarlijstje van 2020. Naast een oude legende bespreken we twee artiesten die met hun nieuwe albums extra schitteren.
Soms word je als journalist verrast met muziek die je totaal niet had verwacht. Zo ontvingen we de de nieuwe cd van de tot dan toe totaal onbekende Greg Copeland, maar als je dan gaat lezen blijkt het hier te gaan om een artiest, die een heel bekende vriend heeft. Het album van Robert Jon verrast in zijn enorme schoonheid en energie, wat je doet graven in zijn verleden. Shawn Amos is een oude bekende, die meteen het hart sneller doet kloppen, maar dit album moest eerst even rijpen.
Greg Copeland – The Tango Bar
Wie de naam Greg Copeland hoort zal vaak geen belletje met muzikale herinneringen horen rinkelen in het hoofd. Vreemd is dat overigens niet: deze vierenzeventigjarige singer-songwriter is niet bepaald productief te noemen. Dit album, genaamd The Tango Bar, is zijn derde album in vele jaren. Zijn eerste album verscheen in 1982, gevolgd door een tweede in 2008. Copeland schreef in de jaren ’80 ‘Candy’ voor zijn vriend Jackson Browne en ‘El Salvador’ dat werd opgenomen door Peter, Paul and Mary, alsmede door Joan Baez.
Steeds wanneer ik The Tango Bar opnieuw opzet word ik getroffen door de schoonheid van het openingsnummer met prachtige zang van Inara George en pianowerk van Tyler Chester. Het maakt ‘I’ll Be Your Sunny Day’ tot een heel warm welkom. Pas in ‘Let Him Dream’ horen we de stem van Greg Copeland, die zijn jaren op de stembanden laat doorklinken. Copeland is overigens wel componist van alle liedjes op het album, al krijgt hij op vier van de negen liedjes wel assistentie van een van de medemuzikanten. Het album rolt zich als een weldadige deken over je heen om je niet in één keer te overrompelen, maar je als het ware helemaal in te pakken. Copeland moet het album in zijn hoofd hebben gehad.
‘Scan the Beast’ wordt gekenmerkt door het prachtige, indringende gitaarwerk van Val McCallum en de lapsteel van Greg Leisz, terwijl Copeland zijn zang dan inmiddels gekend laat klinken in een tikje praatzang, terwijl de band je helemaal meezuigt. Na de opening hebben we eigenlijk honger naar meer vrouwelijke zangpartijen. Die krijgen we, maar dan met zangeres Caitlin Canty en wel in twee liedjes achter elkaar. ‘Mistaken For Dancing’ en ‘Better Now’ herbergen de klanken van haar stembanden. Beide dames kunnen de vergelijking doorstaan met bijvoorbeeld Norah Jones, waarbij Canty het meest in de buurt komt van Jones. Copeland weet zijn zangeressen wel uit te zoeken! De afwisseling en de enorm hoge kwaliteit van de liedjes maakt dat The Tango Bar hoog op de aaibaarheidslijst is gekomen en zeker terug te vinden zal zijn op mijn jaarlijstje, of er moeten nog talloze overtreffende albums uitkomen in dit bijzondere jaar.
The Reverend Shawn Amos & The Brotherhood – Blue Sky
Blue Sky van The Reverend Shawn Amos & The Brotherhood is de opvolger van Breaks It Down, dat zo’n twee jaar geleden verscheen. In datzelfde jaar trad hij ook op in Nederland, o.a. bij Meneer Frits in Eindhoven. In de begeleidingsband van Shawn Amos, die zelf naast zang ook de mondharmonica bespeelt, zitten een aantal gelouterde bandleden. Naast het gitaarmaatje van Amos, Chris “Doctor” Roberts, spelen in The Brotherhood: Drummer Brady Blade, die speelde met Indigo Girls en Buddy & Julie Miller en bassist Christopher Thomas, die zijn sporen verdiende bij Norah Jones en Macy Gray.
In ‘Trouble’ horen we Ruthie Foster als gastzangeres wat het album iets extra’s biedt, maar zij is niet de enige gastvocaliste. Op ‘The Pity and the Pain’ en ‘Albion Blues’ horen we Kanya Hathaway die uit een jazz- en R&B-vaatje tapt. Deze afwisseling geeft het nieuwste album van Amos en zijn mannen een extra kwaliteitsimpuls door de fijne afwisseling. Het album is al even uit, maar moest wel even rijpen voor het op waarde geschat kon worden. Na heel veel rondjes in de cd-speler wordt langzaam maar zeker duidelijk dat The Reverend Shawn Amos & The Brotherhood een wel heel fijn en vooral afwisselend album hebben gemaakt.
Met zijn optreden in gedachten zie je deze bijzondere verschijning met zijn onafscheidelijke hoedje en zonnebril ineens weer voor je de leiding hebben over dit muziekgezelschap. Bij iedere draaibeurt kruipen de liedjes van Blue Sky een millimeter verder onder je huid. Shawn Amos heeft het hem toch opnieuw geflikt om zich steeds weer op te dringen voor een nieuwe draaibeurt van zijn album.
Robert Jon & The Wreck – Last Light on the Highway
De dynamiek van het album van Robert Jon & The Wreck is groot. Gooi de stijlen en zang van Bruce Springsteen, Bob Seeger, Southside Johnny en The Eagles in een smeltkroes en je kunt je laven aan de energie die Robert Jon met zijn band over je heen laat stromen. Het album Last Light On The Highway stond vanwege de Covid-19 perikelen een tijdje in de wachtkamer, maar is in juni alsnog verschenen. De muziek van Robert Jon & The Wreck schuift zich na wat luisterbeurten al snel in de richting van de albums die misschien langer houdbaar zullen blijken dan het moment. Het is muziek die een gevoel geeft van tijdloosheid met sterke wortels in het verleden maar ook in het heden: een beetje feelgood muziek voor de liefhebbers.
Toch weet Jon er zijn eigen jasje aan te geven met composities die staan als een huis. Met ‘Gold’ doet Jon een gerichte gooi naar het mooiste breakup-liedje van het jaar. Daar zou hij wel eens heel succesvol in kunnen zijn. Het sluitstuk van het album is het in twee delen geknipte titelnummer. Dat heeft de bombast van Bruce Springsteen met een welhaast Meat Loaf-achtige benadering. Of moet ik voorzichtig meer gaan richting de progmetal met een southern-rock-inslag. Ik denk dat het een mix is van beide, maar het laat onverlet dat Robert Jon & The Wreck hiermee een kunststukje neerzet, dat zijn toekomstige shows met een enorme drive zal laten afsluiten om het publiek in een duizelingwekkende euforie achter te laten. Southern-Rock-Kunst met kapitalen geschreven! Wat een heerlijke plaat!
Link: The Reverend Shawn Amos & The Brotherhood
Link: Robert Jon & The Wreck
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur: