Boeken / Non-fictie

Nederpop als jongensboek ontleed

recensie: Peter Voskuil - Gouden eeuw der Nederpop (2020) & Eregalerij der Nederpop (2019)

Na zijn baanbrekende werk over de Nederlandse popmuziek, Dutch Mountains (2017), ligt de lat voor schrijver Peter Voskuil hoog. Met Eregalerij der Nederpop (2019) maakte hij vorig jaar een fraai vervolg. Voskuils nieuwste publicatie Gouden eeuw der Nederpop (2020) geeft een overzicht van de ontwikkeling van de popmuziek in de jaren zestig.

Als je als schrijver een monster van een naslagwerk als Dutch Mountains maakt, dat alom geprezen wordt als het standaardwerk over de ontwikkeling van de Nederpop, heb je voor jezelf de lat wel op immense hoogte gelegd. Wat kan dan het vervolg zijn? Peter Voskuil bedacht een nieuwe dimensie, een echt plaatjesboek dat het verhaal van Nederpop vertelt, wat de Eregalerij der Nederpop werd. Dit jaar kwam hij met een handzaam boek dat het hart uit Dutch Mountains bevat in een spannend boek met historisch besef.

Eregalerij der Nederpop

Eregalerij der Nederpop is een typisch koffietafelboek dat je met regelmaat zult pakken om in te bladeren en artikelen uit te snoepen. Uw 8WEEKLY-recensent heeft in eerste instantie het hele boek doorgebladerd en hoorde daarbij bijna alle beschreven muziek als een soort ‘greatest hits’ van de jaren vijftig tot 2014 in zijn hoofd voorbijtrekken. Vrijwel elke bladzijde bevatte bekende klanken, die de foto’s vergezellen.

Ieder decennium wordt in het boek ingeleid met een beschrijving van wat er gebeurde en wat ons in de komende bladzijden te wachten staat. Daarna worden lp’s, singles en cd’s beschreven. Steeds met de feiten in de kop, een of meerdere foto’s ter illustratie (vaak paginagroot) en een verhaal over de ontstaansgeschiedenis van het liedje of het album. In alle gevallen gaat het om muziekwerken die in grote aantallen werden verkocht. Eén uitzondering valt hierbij op: het liedje ‘Brabant’ van Guus Meeuwis, dat slechts 800 keer als single werd verkocht. Blijkbaar heeft de impact van het liedje hier meegespeeld, maar Voskuil geeft zelf geen reden op waarom hij dit liedje koos. Qua invalshoek kon Voskuil ook andere aspecten genomen hebben zoals invloeden in het buitenland of parallellen met wat er in het buitenland gebeurde in die tijd. Voor gemiddelde liefhebber zitten er nu op het gebied van liedjeskeuze niet veel verrassingen in, maar zijn de verhalen wel een openbaring soms.

Niet zelden is het een spannend verhaal en wordt succes beschreven zoals het zich ontvouwde, soms wereldwijd. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van de hit ‘Venus’ van Shocking Blue waarbij feitelijk bij een bestaande band een zangeres werd gezocht, wat weer inspiratie opleverde om het iconische liedje te schrijven. Voskuil heeft in veel gevallen betrokken musici geïnterviewd, gebeld en soms ook geciteerd. De historische waarde van het boek is daardoor groot. Voor de Nederpopliefhebber met historisch besef is Eregalerij der Nederpop een boek om vaak ter hand te nemen om te genieten van de verhalen.

Gouden eeuw der Nederpop

Het boek Dutch Mountains is een werk om bijna onder dood te vallen: zo lijvig. Een complete bijbel over de Nederlandse popmuziek. Er was na de uitgave dan ook duidelijk een roep om iets handzaams. Voskuil heeft hier gehoor aan gegeven. In Gouden eeuw der Nederpop is het jaren-zestigdeel uit het lijvige boek gehaald en verpakt in een spannend jongensboek. De spanning zit hem in de verhaaltrant waarin Voskuil je meeneemt in de ontwikkelingen. Je wilt doorlezen om te weten wat de volgende stappen zijn geweest of liever nog: wat de achtergronden ervan zijn. Het is een deel van het lijvige boek dat vooral handzaam en betaalbaar is. Het verhaalt over het ontstaan van de popmuziek in Nederland, de ontwikkeling van de studio’s, de ontstaansgeschiedenis van bandjes, het ontwikkelen van een muziekindustrie en dat hand in hand met de ontwikkeling van popradio in Nederland.

De geschiedenis van Radio Veronica kan niet los gezien worden van de ontwikkeling van de Nederpop. Niet alleen vanwege belangen die duidelijk verstrengeld waren in alle geledingen van de ontwikkelde muziekindustrie (radio maken, plaatjes uitgeven, rechten beheren van liedjes, artiesten ondersteunen), maar ook in het ontwikkelen van hitparades en het beïnvloeden van de sound van de nieuwe Nederlandse populaire muziek.

Zonder de invloed van radio, die deels overwaaide uit Amerika, zoals het gebruik van jingles, het hebben van een hitlijst, het mixen van reclames tussen de muziek omdat radio maken geld moest opleveren, kwam de ontwikkeling van de muziek in een stroomversnelling. Die stroomversnelling ontstond door de hitparade, maar ook door het pushen van platen die omwille van afspraken hits moesten worden. Deze commercie rond radio in samenhang met een groot gedeelte creativiteit gaf de muziekindustrie een boost. Muziek werd daardoor meer gedreven door commercie dan vanuit de creativiteit van de artiesten zelf.

Het boek is zo vol spanning geschreven dat je eigenlijk alleen maar wilt doorlezen. En zo word je als lezer in een sneltreinvaart door de jaren zestig gesleurd waarin het in hoog tempo van Johnny Jordaan eindigt in de piek van de jaren zestig met Shocking Blues ‘Venus’, Golden Earrings ‘Radar Love’ en The Tee Sets ‘Ma Belle Amie’.

Voskuil laat de muziekliefhebber ruiken aan de spannende tijd van de ontwikkeling van Nederpop alsof je er zelf middenin zit. Je voelt mee met wat de artiesten hebben meegemaakt en hoe ze gevochten hebben in die gouden eeuw, die in werkelijkheid slechts een decennium duurde.

 

Boeken / Fictie

Binets alternatieve wereldgeschiedenis: een gemiste kans

recensie: Laurent Binet - Beschavingen

Wat als de Europeanen die in 1492 voet aan wal zetten in de Nieuwe Wereld verslagen zouden zijn door de Inca’s? En wat als de Inca’s vervolgens de overtocht zouden maken naar Europa en daar zouden zegevieren? Deze alternatieve geschiedenis werkt Laurent Binet uit in zijn nieuwe roman Beschavingen.

De Franse bestsellerauteur Laurent Binet heeft geen hoge pet op van realistische romans die maatschappelijke thema’s behandelen. Hij prefereert in dat geval de werkelijkheid, het journalistiek verslag. Wie fictie schrijft moet volgens hem ook écht iets verzinnen. In Beschavingen pakt hij dat verzinnen groots aan. Hij zet de wereldgeschiedenis op z’n kop: de Inca’s veroveren Europa.

Atawalpa

Het boek bestaat uit vier delen, waarvan de Kronieken van Atawalpa (een Inca-leider) veruit het langste is en de kern van het boek vormt. Maar voor hij tot de kern van het verhaal komt, heeft Binet een aanloop nodig. In het eerste deel laat hij Vikingen diep in de Nieuwe Wereld doordringen waar zij samen met lokale stammen voor nageslacht zorgen. Zij leren de nieuwe bevolking metalen wapens maken en brengen Europese ziektes mee. Hierdoor zal het volk resistent zijn tegen de ziektes als Columbus en zijn mannen enkele eeuwen later Amerika ‘ontdekken’. Het deel leest als een moetje, met een hoog ‘en toen, en toen’-gehalte, maar omdat het vrij vlot geschreven is en nog geen dertig pagina’s behelst, is het prima door te komen.

De komst van Columbus staat centraal in het tweede deel van het boek. In fragmenten uit het dagboek van Columbus lezen we zijn verslag van de ontdekkingsreis en hoe zijn mannen uiteindelijk door de Inca’s in de pan worden gehakt. Columbus slijt zijn dagen in gevangenschap aan het hof, waar hij uiteindelijk sterft. Dit deel leest als een spannende opmaat naar het hoofdverhaal.

Namedropping

Bij het hoofdverhaal aangekomen wordt het geduld van de lezer nog even op de proef gesteld. Het deel begint met een droge vertelling over Atawalpa’s strijd met het leger van zijn broer. Lang verhaal kort: Atawalpa slaat op de vlucht naar de Nieuwe Wereld (Europa).

Wordt het lange wachten beloond? Nee. Want ook het hoofdverhaal ontstijgt het ‘en toen, en toen’-niveau nauwelijks. Binet blijkt geen stilist en de karakters blijven van karton. Dat zou Binet direct vergeven kunnen worden als Beschavingen een interessante ideeënroman zou zijn. Binet stopt er een hoop literaire en historische verwijzingen in en laat veel tijdsbepalende figuren de revue passeren (Luther, More, Erasmus, Machiavelli, Karel V etc.), maar meer dan diepgang suggereren doet het niet. Het blijft allemaal erg vluchtig en oppervlakkig. Namedropping, meer niet. Laat die namen weg en het is niet meer dan een spannend jongensboek dat nooit spannend wil worden.

Knap

Al met al is het boek een gemiste kans. Het is intellectueel gezien een uitdagend idee: het vroegmoderne Europa bekijken door de ogen van de Inca’s. Maar daarvoor blijkt Binet toch een maatje te klein. Een spannend idee van invallende Inca’s tegen de achtergrond van een spannende periode uit de Europese geschiedenis en dan zo’n saai boek schrijven: het is bijna knap.

 

Boeken
special: Column over de impact van kunst

We kunnen ons leven nooit kwijtraken

In onze rubriek Blikopeners schrijven redacteuren over een kunstervaring die hun leven op een kleine of grote manier veranderde. Roos Wolthers ging op een andere manier nadenken over dingen die voorbij gaan toen ze Roelof Ten Napels’ dichtbundel In het vlees las.

Ik ben enorm sentimenteel. Toen ik van een studentenhuis met veertien huisgenoten kon verhuizen naar een fijn appartement twijfelde ik, omdat ik gehecht was geraakt aan de lokale Albert Heijn en de fietsroute. Ik probeer obsessief alles wat ik meemaak vast te leggen in dagboeken en overwoog een officieel protest toen De Broodzaak mijn favoriete broodje uit het assortiment haalde.

Een tijd geleden las ik Roelof ten Napels’ nieuwste dichtbundel In het vlees. Het is een bundel die vol staat met mooie observaties en vondsten, die soms schrijnend is en me op andere momenten opeens weer aan het lachen maakte, zoals om de regel: ‘God was niet dood, hij was alleen even wandelen.’ Door de gedichten ging ik op een andere manier nadenken over dingen die voorbijgaan. In een van de mooiste passages schrijft Ten Napel:

en toch is het vreemd, dat het mooie minder lijkt als het slechts herinnerd wordt, of zelfs vergeten is –
alsof het mooie minder mooi kan worden door te vergaan, het er iets aan ontleent aanwezig te zijn –
alsof wij ons leven ooit kwijt kunnen raken.

De gedachte dat mooie dingen niet aanwezig hoeven te zijn – zelfs niet herinnerd hoeven te worden – om deel van je uit te maken, maakt het iets makkelijker om afscheid te nemen en verandering te verwelkomen. Dat dingen voorbijgaan en eindigen, betekent ook dat er ruimte ontstaat voor nieuwe mooie dingen. Ik wende aan een nieuwe fietsroute langs een kunstwerk waar ik blij van werd, raakte gehecht aan een andere Albert Heijn en ontdekte een nieuw lievelingsbroodje.

De afgelopen maanden was het moeilijker om te ontsnappen aan nostalgie dan anders. Als het ooit voelde alsof we ons leven wél kwijt kunnen raken, dan was het wel toen de coronacrisis uitbrak. Opeens werd het duidelijk hoe breekbaar toekomstdromen en zorgvuldige plannen zijn, hoe makkelijk alles in het water kan vallen. Het is dan verleidelijk om het verleden, waarin alles nog droog en heel was, te idealiseren.

Het helpt om mezelf eraan te herinneren dat hoewel het soms voelt alsof mijn leven van het door mij geplande pad is afgedwaald, het niet kwijt is. Net als God is het hooguit even wandelen. Misschien is het koud onderweg, misschien voelt het soms alsof het mijlenver weg is van huis. Maar voor ik het weet staat het weer voor de deur, met een hoop verhalen over wat het onderweg heeft beleefd en vol goede moed om de draad weer op te pakken.

Kunst / Expo binnenland

Politieke en poëtische Arabische verhalen

recensie: Recensie: Trembling Landscapes

Bij de tentoonstelling ‘Trembling Landscapes’ in het Eye Filmmuseum in Amsterdam draait het om een perspectief kiezen en een standpunt innemen in de ruimste zin van het woord. Het standpunt van elf kunstenaars uit de Arabische wereld is veelal dat van bovenaf genomen foto’s, video-en filmbeelden. Een enkele keer lijkt er ook een toekomstperspectief door te schemeren.

Je zou het eerste kunstwerk waar je tegenaan loopt meteen een statement kunnen noemen, de ouverture van wat volgt. Het is The earth is an imperfect ellipsoid van de Egyptische Heba Y. Amin. Het zijn zeven drieluikjes, tezamen eenentwintig zwart-wit pigment prints met daarboven gedeelten uit een tekst van de elfde-eeuwse Andalusische geograaf en historicus Al-Bakri. Amin reisde de routes die in die tekst werden beschreven na en maakte foto’s die allemaal uit het lood zijn. Dat is op zich al symbolisch voor de regio, maar de kunstenares draaide de seksueel geladen tekst om en stelde zichzelf als voyeur op in plaats van de Islamitische schrijver. Zo trekt ze de toeschouwers haar verhaal in.

Trembling Landscapes, Jananne Al Ani, Shadow Sites I Sharjah Biennial 11 (1)

Verhalen

Want op deze tentoonstelling worden (geo)politieke én poëtische verhalen verteld. Wanneer de kunstwerken beide elementen in zich verenigen, zijn ze het sterkst en komen ze binnen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Shadow Sites I en II van de in Irak geboren Jananne Al-Ani. Ze observeert en registreert vanuit een sportvliegtuig zogenaamde shadow sites, dat wil zeggen contouren van een locatie met lange schaduwen.
We zien verschillende archeologische opgravingen, maar ook loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog. In Shadow Sites II neem je zelf als het ware het standpunt vanuit een (gevechts)vliegtuig in. De poëtische beelden staan haaks op de vraag die ze oproepen: is het mogelijk om alleen maar een registrerende rol in te nemen? En: is het mogelijk dat een museum een neutrale positie inneemt?

Neem bijvoorbeeld Sewing Borders van de Libanese kunstenaar Mohamad Hafeda. Hij vroeg vluchtelingen die in Beiroet wonen om door middel van stiksels grenzen aan te geven op kaarten van wat Palestina wordt genoemd. Het is goed eerst de film, die de techniek toont, te bekijken en vervolgens pas de kaarten die in vitrines liggen. Dan wordt het nog duidelijker en gaan de beelden wrijven met de realiteit.

Trembling Landscapes, Larissa Sanours, Nation Estate, 1 (1)

Hoop?

De uit Oost-Jeruzalem afkomstige Larissa Sansour tenslotte paart een somber toekomstbeeld aan humor en stelt ons ook een vraag. In haar film Nation estate laat ze een woontoren aan de rand van Jeruzalem zien, richting Bethlehem. Hierin beweegt een vrouw met een rolkoffer zich per lift van beneden naar boven, steeds een verdieping hoger. Onderweg omzeilt ze controlepunten en dergelijke. Ze is zwanger en de vraag doemt op of dit hoop uitdrukt voor een betere toekomst. Op een gegeven moment geeft ze een olijfboompje water, wat associaties oproept met het idee olijfbomen te planten als symbool voor een rechtvaardige vrede in Palestina en Israël. Voor iedereen, inclusief vluchtelingen.

Het zijn beelden die indruk maken en vragen oproepen. Niet in de laatste plaats ook de vraag welke positie je als toeschouwer zélf inneemt. Het is kortom een tentoonstelling die je aan het denken zet en je bij het Arabische verhaal betrekt. Welk perspectief en welke antwoorden je dan ook zelf geneigd bent in te nemen en te geven.

Boeken / Non-fictie

Filosofisch tromgeroffel

recensie: Slavoj Žižek - Pandemie & René ten Bos - De Coronastorm

Door: Wouter en Fenna Kortooms

De coronacrisis vraagt om filosofische duiding. Filosoof/superstar Slavoj Žižek en oud denker des vaderlands René ten Bos proberen die te geven. Een dubbelrecensie van Pandemie en De Coronastorm.

Ten Bos kiest ervoor ten tijde van de wervelstorm van het coronavirus zich niet te beroepen op zekerheden. Hij lijkt zich te willen positioneren als de man met de meeste afstand en het meeste overzicht en hoopt daarmee wellicht als wijste van het legioen filosofen uit de bus te komen. De geschiedenis zal het leren. Minister-president Mark Rutte riep op te stoppen met filosoferen en dat was voor Ten Bos aanleiding dit juist niet te doen. Maar hoe is zijn aanpak en wat heeft hij ons te bieden?

Paniek

Concreet lijkt het virus hem ongenadig hard te raken zonder dat hij dit lijkt te beseffen. De ondertitel van zijn boekje “hoe een virus ons verstand wegvaagde” spreekt daar eigenlijk mogelijk al voor zich. Ten Bos lijkt in blinde paniek zijn boekenkast of het internet te zijn ingestoven om in alfabetische volgorde enige grip op de kwestie corona te verkrijgen. Dit alfabet is dus onze leidraad en gelukkig weet Ten Bos naast alle meer gangbare letters ook de letters C, Q, X, en Y van een paragraafje te voorzien. Oef! Gelukkig maar! Stel je voor dat we daar aangekomen in het duister zouden moeten tasten… Ten Bos geeft overigens aan als reisleider op deze wijze in de voetsporen te treden van een zekere Voltaire, die ook al eens filosofische kennis beknopt van A tot Z heeft weergeven. Ten Bos vergelijkt zich niet met de minste denkers, dat mag hij doen, maar Voltaire rangschikte filosofische kennis alfabetisch, Ten Bos rangschikt echter allerlei weetjes zonder visie of onderling verband alfabetisch en laat ons achter met een fragmentisme van hier tot Tokio of zoals u wilt, wat dichter bij huis: Wuhan. Als lezer van De Coronastorm kun je je niet onttrekken aan het idee dat Ten Bos deze indeling niet vanuit een ideaal heeft gekozen, maar eerder door zijn haast om snel een boek over deze actuele gebeurtenis te publiceren. Filosofen, zo zegt hij, behoren tot de “langslapers” en begonnen pas te filosoferen over de coronacrisis toen de “lijken in Bergamo en Madrid anoniem opgestapeld lagen op plekken die je meestal niet reserveert voor lijken”. De Coronastorm kwam nóg later uit, dus dat zou kunnen verklaren waarom er grote haast achter de publicatie zat.

Angst

Ten Bos lijkt enorm te worstelen met hoe hij om moet gaan met angstgevoelens. Dat is in het geval van corona op zijn zachtst gezegd erg onhandig. Hij lijkt niet goed te doorzien dat angstgevoelens de wezenlijkste evolutionaire schakel zijn in het overleven van onze soort. Ten Bos koestert de rationele afstand of koestert daarboven de verdraaiing in de onderlinge communicatie (ironie, sarcasme, of omkering in het tegendeel) om zich op nog meer afstand te plaatsen, zich mogelijk veilig te wanen en zich in feite onzichtbaar te maken. Hij schrijft: “een filosoof dient te parasiteren en niet te genezen”. Tja, wat zou dan de reden zijn om je te verzetten tegen de uitspraak van Mark Rutte? Vuur met vuur bestrijden? Meeliften op de huidige hype en snel een boekje in elkaar flansen? Plaatst Ten Bos zich niet te ver buiten de realiteit om er nog enig zicht op te kunnen hebben?

Ten Bos’ moeizame relatie met angstgevoelens komt ook tot uitdrukking in het door hem herhaald gebruikte woord “fascisme”. Hij draaft daarbij zelfs een beetje door met de term “coronafascisme”. Ten Bos lijkt graag breed lachend te fietsen met losse handjes onder het motto “kijk mij eens!”. Het gaat hier echter niet om Ten Bos en zijn kunsten… De term schuurt te veel en wordt daarmee ontoegankelijk. Vanzelfsprekend kan een wereldwijd virus zorgen voor een enorme angst. De huidige situatie is ongekend en bijzonder angstwekkend. Dat doodsangst aanleiding kan zijn tot het opschorten van zowat alles wat gebruikelijk was, is een werkelijkheid waarmee de mensheid al honderdduizend jaar weet “te surviven”. Om dit dan maar meteen fascisme te noemen doet onze instincten en vindingrijkheid grootschalig te kort.

Empathie

Ten Bos vraagt zich af waarom aan de coronagrafieken met de bekende hockeystick zoveel gevolg gegeven wordt terwijl dit bij andere grafieken met hetzelfde beeld bij milieuproblematiek, armoede of hongersnood niet gebeurt. Volgens Ten Bos komt dit door empathie-oproepende beelden in de media. Ten Bos’ moeizame relatie met angst wordt wederom duidelijk als hij aangeeft empathie juist te wantrouwen, zeker als politici erover beginnen… Empathie is echter juist datgene waardoor mensen zich met elkaar verbonden voelen en ook verbonden zijn. Eensgezind saamhorig bewegend als een zwerm of als een kudde en op die wijze het gevaar het hoofd biedend. Het is juist het gebrek aan empathie dat de samenhang zal doen verbreken. De tekst in dit gefragmenteerde boekje (Ten Bos: “dit kleine filosofische corona-alfabet”) lijkt hierbij toenemend op dagboeknotities van ingetreden filosofische desintegratie.

Ten Bos vergelijkt de lockdown situatie met een kudde dieren die op stal staat. De dieren worden eenzaam. Sommige drinken teveel van het opgepompte slootwater. De roofdieren liggen op de loer. Ten Bos beschrijft het allemaal erg passief en of het de kudde allemaal overkomt. Het lijkt Ten Bos te ontgaan dat in het huidige kuddegedrag juist sprake is van actie, van saamhorigheid, van vereniging, van solidariteit en kracht. Het beste wat de mensheid ook te bieden heeft: onderling de rijen gesloten houden zodat het virus geen vat krijgt, samenwerkende virologen, laboratoria, gezondheidswerkers, gewone mensen in de straat en overheden die de gezondheid op de allereerste plaats zetten… Wanneer is dat laatste, om maar eens iets te noemen, eerder gebeurd? Ten Bos ziet het niet…

Intimiteit

Ten Bos geeft in reactie op de intermenselijke afstand van de anderhalvemetersamenleving beschouwingen over intimiteit. Hij komt daarbij uiteindelijk tot de conclusie dat hierin het risico op een wrede en onmenselijke samenleving zeer zeker ontstaat. Ten Bos lijkt in dit verband niet op te merken dat in de westerse kapitalistische samenleving het principe van ieder voor zich en dus de ander op afstand, het gemis aan empathie en dus het gebrek aan intimiteit al zeer vele decennia speelt. Er volgt geen beschouwing over hoe wellicht de liberaal-kapitalistische samenleving dit uiteendrijven op wereldschaal al decennia aan het uitvoeren is. Echter, op andere momenten lijkt het weer of Ten Bos zich daar wel degelijk van bewust is. Zo geeft hij aan dat we niet eens weten of het vermaledijde liberaal-kapitalisme nu echt wel aan zijn einde is: “er kleeft een zorgwekkende zweem van onkwetsbaarheid aan dit systeem”.

Dit lijkt precies de plek waarop Slavoj Žižek zijn licht laat schijnen en Ten Bos hier vanuit de hierboven beschreven uitgangspositie met het beest uit Ljubljana in de pas loopt zonder het zelf te beseffen of te erkennen.  

Ten Bos doet Žižek in een overzichtje af als een van de “oude kanonnen die hoopte, geheel volgens wat je van hen kunt verwachten dat de overgang naar een nieuw soort communisme onder aanvoering van het WHO mogelijk zou worden”. Dit klinkt denigrerend en hiermee wordt Žižek afgeserveerd. Het is echter andersom: het is Ten Bos die in zijn boekje slechts aanstipt en juist Žižek die – zoals we dat van hem gewend zijn – met ferme streken zijn woorden op papier kletst en bovendien een samenhangend verhaal met visie vertelt. Hij is daarbij helderder en consistenter dan dat we van hem gewend zijn. Goed getimed Slavoj! “Het denkbeest uit Ljubljana” stond ook een stuk vroeger op dan Ten Bos, want de Nederlandse vertaling van Pandemie verscheen al in mei jl. Toch komt Pandemie níet over alsof het in grote haast geschreven is. Misschien komt dat omdat Žižek weer zijn zelfde mantra herhaalt: we hebben een nieuw soort communisme nodig.

Systeemverandering

Žižek laat zijn licht schijnen op de huidige crisis, gemotiveerd door zijn persoonlijke angst voor het virus. Hoofdvraag: wat is er mis met ons systeem dat we onvoorbereid werden betrapt door deze catastrofe, ondanks het feit dat wetenschappers ons er al jaren voor waarschuwen? Het antwoord is genuanceerd. Het virus heeft ten eerste géén diepere betekenis, het is geen straf voor de mensheid voor het uitbuiten van de aarde en andere levensvormen. Wat het virus wél aantoont, is dat ons kapitalistische systeem ervoor zorgt dat we in de problemen komen wanneer een situatie als deze zich voordoet en dat dus een radicale verandering nodig is. Enkel door het vertrouwen tussen de overheid en burger te herstellen, door productiestromen weer meer te reguleren en door meer solidair te zijn voor elkaar – dus door meer “communistisch” te worden – kunnen we onszelf tegen een pandemie als deze beschermen.

Internationale samenwerking

Žižek gebruikt als marxist steevast de term communisme en bedoelt daarmee net zoveel als Marx ermee bedoelde: een samenleving gebaseerd op de gemeenschappelijkheid en gedeelde belangen van eenieder. Een internationaal communisme zou zich dus richten op goede afspraken over de verdeling van goederen en middelen in tegenstelling tot wat we nu soms al zien gebeuren, het ‘ieder-voor-zich’ denken waarbij landen zich tegenover elkaar plaatsen en bijvoorbeeld mondkapjes of vaccins opkopen om andere landen voor te zijn. Als we die weg bewandelen komen we uit bij wat Žižek “barbarij” noemt, de sterkste zal overwinnen en de rest zal ten onder gaan. Tot slot trekt Žižek fel van leer tegen mensen die ons in slaap sussen met de boodschap dat politiek in deze tijden van crisis niet nodig is, we zitten immers allemaal in hetzelfde schuitje, zeggen zij. Juist nu is politiek nodig, zegt Žižek, nu nemen we beslissingen die gaan over solidariteit met onze medemens, dat soort besluiten zijn bij uitstek politiek.

Communisme, andermaal!

Žižek bespotten om zijn roep om communisme is eenvoudig, zo zou hij een idealist of een utopist zijn. In Pandemie laat Žižek zien dat het communisme waar hij voor staat geen utopie is, maar reëel bekeken de beste manier om hier uit te komen. De maatschappij kan enkel doordraaien en overleven als openbare voorzieningen blijven doorgaan, denk aan de productie van elektriciteit, water, voedsel en medicijnen. Als het nodig is moet de gemeenschap (lees: de overheid) ingrijpen in het particuliere bestel om dat mogelijk te maken. Dat is het communisme waar hij op doelt. Dat communisme houdt ook in dat de staat een actieve rol op zich neemt wat betreft de productie van belangrijke goederen zoals mondkapjes, beademingsapparatuur en testkits en zich daarin niet afhankelijk opstelt van de marktmechanismen. Communistisch denken betekent ook: denken aan het lot van al die mensen die vanwege deze crisis geen baan meer hebben, ook hun lot mag niet worden overgelaten aan de markt. Het communisme van Žižek is een tegengif voor het ‘rampenkapitalisme’ waar we nu mee te maken hebben, het systeem dat ervoor heeft gezorgd dat we niet adequaat hebben kunnen reageren op deze crisis.

Kapitalismekritiek

Vanuit de gedachte dat er eensgezindheid is vanuit beide denkers over het kraken en piepen van het liberaal-kapitalistisch systeem met het oog op de menselijke waardigheid, wat is hierbij dan de connectie met corona?

We weten dat de pest tijdens de middeleeuwen miljoenen slachtoffers maakte. Indianenstammen in Noord- en Zuid-Amerika kunnen de komst van kolonisten en het door hen meegevoerde influenzavirus niet navertellen. In die tijd was echter geen sprake van een liberaal-kapitalistisch systeem of van “globalisatie”. In die tijd was al wel sprake van economisch verkeer dat de wereld of delen ervan omvatte. Mensen zijn reislustige types! Vanuit centraal Afrika zijn we in de loop van de geschiedenis over alle uithoeken van onze planeet uitgewaaierd. We kwamen onderweg van alles tegen. Ook aan ziektekiemen! We zijn niet alleen! Filosofen: vertel ons iets nieuws!

Ten Bos beschrijft in zijn boekje het einde van de geschiedenis ten tijde van de val van het communisme in 1989 zoals dat werd bevroed door Francis Fukuyama. Hij doet dit overigens ook weer wat geringschattend (“er waren zelfs lieden….”) zonder diens naam te noemen.

Als Ten Bos vaststelt dat de geschiedenis niet tot stilstand is gekomen, en dat geldt ook voor Žižek, wat is dan de ontwikkeling sindsdien geweest? En hoe kan die ontwikkeling geduid worden in relatie tot corona? Zowel Ten Bos als Žižek blijft hier in gebreke. Hinken beide filosofen niet op een te gedateerd wereldbeeld? Kapitalisme… communisme… liberalisme… Zijn deze ismen geen holle frasen of slechts folklore geworden? Is er als je goed kijkt wel sprake van dergelijke verschillen? Er zijn heel wat mensen die van mening zin dat er sprake is van misbruik, ongelijkheid, onrechtvaardigheid. Wereldwijd. Er zijn heel wat mensen die er zicht op beginnen te krijgen dat systemen wat met ons doen. We zijn hoofdzakelijk verworden tot productie-units en kooplustigen. Zijn wij op die wijze wereldwijd al niet lang en breed uit elkaar gespeeld? Het is dan ook geen wonder dat het virus juist toeslaat op een marktplein… Of dat nu op het oostelijk of het westelijk halfrond plaatsvindt doet er niet zoveel toe. Wij willen de Noord- en Zuidpool overigens in dit betoog niet tekortdoen… Vooralsnog zijn daar echter niet zo veel marktpleinen…

 

Titel:            Pandemie
Auteur:        Slavoj Žižek
Uitgeverij:   JEA
Prijs:            17,50
Pagina’s:     152
ISBN:           9789083058658
****

Titel:            De Coronastorm
Auteur:        René ten Bos
Uitgeverij:  Boom
Prijs:            17,50
Pagina’s:     208
ISBN:          9789024435173
**

Serie

Fleabag: seizoen 2

recensie:

In 2016 verraste Phoebe Waller-Bridge vriend en vijand met een  rauw, schaamteloos en hilarisch triest comedy-drama over een thirty-something single vrouw in Londen die leven, liefde en werk moet balanceren. Drie jaar later verrast ze opnieuw- en hoe.

Hebben we dat nu nodig? Nog een verhaal over een strong, independent young woman die haar eigen boontjes dopt? Oh laat me raden, ze woont in een grote stad zoals New York, L.A. of Londen? En ze is op zoek naar de ware? Mag hij nu weer op het voetbal?

 

Maar ‘Fleabag’ blaast shows als ‘Ally McBeal‘, ‘Sex and the city’ en ‘Ugly Betty’ uit het water door alle clichés op zijn kop te zetten. Gebaseerd op de gelijknamige theatervoorstelling, weet Waller-Bridge feilloos de meta te bewandelen, door zowel in als boven de scene te staan met rake commentaren of veelzeggende blikken.
‘Fleabag’ is daarmee een oprecht verhaal dat je meetrekt in een rollercoaster van sappige dialogen, plaatsvervangende schaamte, en ongeforceerde emotie. Het hoofdpersonage Fleabag (Phoebe Waller-Bridge) -expres naamloos gehouden- is namelijk een psychologisch zootje. En niet op de schattige ‘oh wat ben ik toch een sukkeltje’ manier. Onverwerkte trauma’s over de dood van haar moeder en haar beste vriendin, een Peter Pan Complex, drankprobleem, verlatingsangst, bindingsangst. Er is eigenlijk weinig grappigs aan. Het eerste seizoen eindigde dan ook in mineur, met Fleabag verstoten door zowat iedereen, inclusief haarzelf.

Het tweede seizoen opent gelukkig wat luchtiger. Ze is zowaar aan de betere hand wanneer ze in aanraking komt met een katholieke priester (Andrew Scott). De ideologische clash tussen iemand die seks heeft afgezworen voor zijn geloof en iemand die seks gebruikt als copingmechanisme, geeft vonken. Dit alles in combinatie met vlijmscherpe observaties en onberispelijke komische timing, maakt van Fleabag meer dan de zoveelste ‘klein meisje in de grote stad’ Hollywoodproductie. Het heeft namelijk echte mensen wiens tekortkomingen deel zijn van hun karakter in plaats van een aanzet tot een punchline. Zo is Fleabag’s neurotische zus (Sian Clifford), haar  kleverige, alcoholische schoonbroer Martin (Brett Gelman) en haar achterbakse peetmoeder (Olivia Colman) meer dan gewoon karikaturen die door het beeld rennen. Hun narratieven zijn magistraal verweven met die van Fleabag zelf, hun interacties cruciaal.

Het nieuwe feminisme:

‘Fleabag’ is een show door vrouwen over vrouwen, voor ons allemaal. Fleabag’s sores zijn zo herkenbaar, zo diep menselijk dat het haast onmogelijk is niet meegezogen te worden in het verhaal. Of het nu een slechte relatie met je familie is, een beroerde uitkijk op romantiek of het omgaan met verslavingen in jezelf en je naasten; iedereen is wel een beetje Fleabag.

‘Fleabag’ is daarmee tegelijkertijd cynisch en aandoenlijk. De show wil dat je schamper lacht om ideaalbeelden als liefde en geluk terwijl je je er wanhopig aan vastklampt. In die zin is het de ultieme postmoderne serie, die idealen als feminisme oprecht hoog in het vaandel draagt, terwijl ze er tegelijkertijd korte metten mee maakt.  Of in de woorden van Fleabag: ‘Ik maak me soms zorgen dat ik niet zo’n feminist zou zijn als ik grotere borsten had.’

Boeken / Fictie

Geslaagde jeugddetective

recensie: André Marois (illustraties van Patrick Doyon) – De sandwichdief (8+)

Het Canadese kinderboek De Sandwichdief (8+) uit 2013, bekroond met de Governor’s General Award voor best geïllustreerde boek, is nu in Nederlandse vertaling beschikbaar. Wanneer Martijns lunch gestolen wordt, begint hij als een ware detective aan een onderzoek. Wat volgt is een uiterst vermakelijke whodunit.

Het zijn soms de kleine problemen die je leven overhoopgooien, zeker als je een kind bent en je moeder de lekkerste broodjes van de school maakt. Martijn verheugt zich zoals iedere dag op de lunchpauze. Maar vandaag ziet hij tot zijn schrik dat zijn lunchbox leeg is. Als zijn broodje de volgende dag weer ontbreekt, weet hij het zeker: er is een sandwichdief actief!

Het boek bevat alle ingrediënten voor een smakelijke whodunit. Martijn stelt gelijk een lijst met verdachten op en bouwt een alarm in zijn lunchtrommel, zodat hij de dief op heterdaad kan betrappen. Eerst begint hij met de meest voor de hand liggende verdachten. Vreetzak Vincent heeft altijd honger, Sneue Suzan heeft thuis een lege koelkast en de directeur heeft een verdachte gele vlek op zijn overhemd. Zou een van hen het gedaan hebben? Gelukkig ligt de uitkomst niet direct voor de hand. Als lezer kun je dus lekker meespeuren.

Expressieve tekeningen
In De Sandwichdief zijn de illustraties en de tekst niet los van elkaar te zien, het is bijna een graphic novel. Illustrator Patrick Doyon geeft met simpele, maar expressieve tekeningen vorm aan het verhaal. Het geheel is een mix van tekstwolkjes, simpele doodles en uitgebreide illustraties. Alsof je een dagboek leest van een kinderspeurneus.

Schrijver André Marois neemt Martijns probleem uiterst serieus. De ernst waarmee het personage met de zaak aan de slag gaat, is zeer vermakelijk. Zelfs de ouders en leraren helpen hem mee, precies waar je als kind natuurlijk op hoopt. In de echte wereld zou de juf waarschijnlijk zeggen dat het kind zijn broodje gewoon vergeten is. Maar in De Sandwichdief helpen Martijns ouders fanatiek mee om de dief te ontmaskeren.

Door de ogen van Martijn
De makers zijn erin geslaagd om in het hoofd van een kind te kruipen en het verhaal vanuit zijn beleving te vertellen. Hierbij laten ze de volwassen moraal volledig los. Martijn noemt het ene kind een vreetzak, een ander noemt hij sneu omdat haar moeder werkloos is. De directeur ziet er overduidelijk verwaarloosd uit, maar Martijn vraagt zich niet af waardoor dat komt. Hij zit in zijn eigen wereld en is volledig geobsedeerd door zijn eigen probleem. Veel eerlijker zal een kinderboek niet worden.

Boeken / Muziek / Boeken
special: Waar kijkt onze redactie deze maand naar uit?

8WEEKLY staat te trappelen

Elke maand zijn er zoveel mooie albums, voorstellingen en boeken te beluisteren, zien en lezen dat het soms lastig is om de parels ertussenuit te vissen. Daarom vertellen onze redacteuren in ‘8WEEKLY staat te trappelen’ waar zij zich de komende maand het allermeest op verheugen. Deze maand kijken we uit naar een fluisterende stem, livemuziek en gedichten over de aarde

Violet Bent Backwards Over The Grass: een album vol sensuele en eenzame woorden
Door Maartje Amelink

Lana del Rey bracht deze zomer het audioboek Violet Bent Backwards Over The Grass uit waarop ze experimenteert met spoken word. In september verscheen de papieren editie en in oktober volgen het album en de lp. Voor wie wacht op het album is er alvast een voorproefje te beluisteren op Spotify: LA Who Am I To Love You. Met een fluisterpopstem die doet denken aan ASMR-achtige geluiden besprenkelt Lana Del Rey de stad LA met haar mix van sensuele en eenzame woorden. De vraag is of ze hier een album mee kan vullen zonder dat het gaat vervelen of zelfs irriteren. Zal ze genoeg variëren met melodie, ritme en instrumentele begeleiding? Zijn haar teksten sterk genoeg om vol in de aandacht te staan? Lana del Rey is al vaker verrassend uit de hoek gekomen, dus ik ben benieuwd waar ze mee komt nu ze deze poëtische weg is ingeslagen.

Eivør: eindelijk weer naar een concert
Door Joost Festen

Het is nog maar kortgeleden dat Eivør haar jongste album Segl met de wereld deelde op 18 september. Ruim een maand na de release staat een concert gepland in Amsterdam. Het zou een geweldige ervaring zijn om zoveel maanden na het uitbreken van Covid-19 in Nederland als eerste concertbeleving naar dat optreden te kunnen en mogen afreizen naar onze hoofdstad. Cultuuruitingen als concerten horen nu eenmaal bij de totaalbeleving van muziek.

Veel van de muziekliefhebbers waaronder uw 8WEEKLY recensent staan nu al een halfjaar ‘droog’. Het is tijd om weer eens muziek live te beleven in plaat van via een livestream op Facebook, YouTube of Instagram. En wat is er nu mooier dan livemuziek te beleven en daarbij direct te kunnen genieten van een flink aantal nieuwe liedjes die nog maar net een paar weken gedeeld zijn via streaming, vinyl en cd? Eivør zingt op haar jongste album niet alleen Engels maar ook het Faeröers. Dat is een fraaie combinatie in het dozijn nieuwe liedjes. Het aankomende concert in Paradiso Noord is onderdeel van de tournee rond Segl. Maar mogen we? En kunnen we weer genieten?

Zwemlessen voor later: gedichten over de aarde
Door Roos Wolthers

De afgelopen jaren verschijnen er steeds meer dichtbundels over de klimaatcrisis en hoe we daarmee om moeten gaan. De Zuid-Afrikaanse dichteres Antije Krog schreef een mis waarin ze odes brengt aan de zee, de wolken en wintergras, de Vlaamse Jens Meijen won de Buddingh’-prijs met zijn bundel over de complexiteit van het klimaatvraagstuk en Maartje Smits legde in haar gedichten verbanden tussen de onderdrukking van vrouwen en de onderdrukking van de natuur. Deze en tientallen andere fantastische Nederlandse dichters verenigen nu hun krachten en brengen eind deze maand samen Zwemlessen voor later uit, een verzamelbundel vol gedichten over onze planeet.

Klimaatpoëzie leeft, en dus was het hoog tijd voor een bloemlezing die de verschillende perspectieven en invalshoeken samenbrengt. In het slechtste geval wordt Zwemlessen voor later alleen een bundel die de Nederlandse poëzie over klimaatverandering in al haar complexiteit laat zien, van mooi tot woedend, hoopvol, urgent of liefdevol. In het beste geval wordt het een bundel die je laat voelen hoe krachtig kunst is, een bundel die iets teweeg kan brengen.

Boeken / Interview
special: Interview met biograaf Lizzy van Leeuwen

Een vergeten podiumkunstenaar: Indra Kamadjojo

In de biografie Indra: een wajangleven (2020) schrijft cultureel antropoloog Lizzy van Leeuwen over het leven van podiumkunstenaar Indra Kamadjojo. Als Indische man in Nederland bracht hij de Javaanse dans ten tonele in een rumoerige eeuw: tijdens de opmars van de NSB, de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en de intrede van de televisie. Het podiumleven veranderde razendsnel en Indra had de gave om mee te laveren. Hij leidde een veelzijdig kunstenaarsleven dat na zijn dood verdween uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis.

Kun je in grote lijnen vertellen wie Indra Kamdjojo was?
‘Indra was wat nu een ‘tussenfiguur’ wordt genoemd. Hij verbond verschillende werelden via zijn Javaanse dans- en vertelkunst. Hij is geboren uit een Nederlandse vader die een hooggeplaatst bestuurder was in de kolonie en een Indische moeder die van gemengde afkomst was. Het gezin was eigenlijk heel bekakt, een dure familie, en toen ze in 1920 aankwamen in Nederland was het uitgesloten dat Indra zoiets zou kunnen gaan doen als dansen. Dat was in die tijd minder dan min, dat deden pooiers. Toch heeft hij zijn rechtenstudie opgegeven en is gaan dansen. Hij begon in revue- en variététheaters. Dat was niet bepaald verheven kunst, het was amusement.’

Waarom schreef je juist over Indra een biografie?
‘Omdat hij een Indo is – ik ben zelf Indisch – en hij is een ontzettend mooi voorbeeld van de tussenfiguur. Hij bleef Indonesië verbinden met Nederland en de culturele band voeden. Creativiteit staat centraal in zijn leven in plaats van de oorlog en het bloedvergieten waar tegenwoordig vaak de nadruk op ligt. Vanuit de Javaanse danscultuur heeft hij het klassiek ballet in Nederland helpen stimuleren. Hij maakte theater, was een ongelofelijk charismatische verteller en bracht op zijn manier de wajangtraditie naar Nederland.

Na zijn carrière is hij botweg vergeten. Het was ook lastig om subsidie te krijgen voor dit boek. De grote fondsen kiezen toch sneller voor de canonfiguren. Indra Kamadjojo was niet belangrijk genoeg voor onze cultuurgeschiedenis omdat hij is vergeten, zo lijkt de redenering. Terwijl het juist zo typisch is dat hij als invloedrijke podiumkunstenaar met Indische wortels in de vergetelheid is geraakt. Indra was geen Erasmus of Mulisch simpelweg omdat hij dat nooit had kunnen zijn.

Als Indische tussenfiguur dook hij overal op waar het broeide: de opkomende danswereld, revue- en variététheaters en zelfs voor de kermis haalde hij zijn neus niet op. Hij speelde voor de Brusselse elite en was jarenlang op zondagmiddag te zien in het Tropenmuseum in Amsterdam. In de jaren vijftig was hij de eerste Nederlandse artiest die in Amerika op televisie verscheen. Live op de NBC tijdens primetime.’


Indra Kamadjojo in 1948 

Hoe zag de danswereld eruit in Nederland toen Indra begon?
‘Het kwam eigenlijk pas net op gang, Nederland was niet echt een dansland. Er werd neergekeken op klassiek ballet, dat was saai en negentiende-eeuws. De Duitse Ausdruckstanz was modern en expressionistisch. Dat was populair, vooral buiten Nederland. Ook improvisatiedans werd steeds groter, maar als je dat soort stijlen probeerde dan begon het publiek al gauw te lachen. Dat is Indra ook overkomen.’

Vanwaar die reactie van het publiek?
‘Er was in die tijd veel verwarring op het gebied van genre. Mensen waren gewend aan amusement. De televisie bestond niet, dus mensen gingen de deur uit voor vermaak. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen, maar er waren duizenden artiesten in dorpen en steden om de mensen te vermaken. Tijdens de pauze in een bioscoop kwam er een goochelaar of een buikspreker. En met name in cabaret, revue en variété was het normaal om komische nummers voorgeschoteld te krijgen. Als Indra dan opkwam met de Javaanse dans dachten ze dat hij een soort clown was die de Javaanse dans nadeed, maar dat was natuurlijk niet zo. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat voor hem.’

Hoe kwam dat?
‘Indra ontmoette in 1943 een professor in Leuven die de Amerikaanse danswereld kende. Hij spoorde Indra aan om zijn Javaanse dans om te vormen tot ethnic dance. Dat was een nieuwe stroming in Amerika waarin dans antropologisch werd bekeken. Dans als universele taal waarmee je toegang verkreeg tot andere culturen. Indra was net weer uitgelachen in Brussel en volgde het advies van de professor op: hij begon zijn dansen te voorzien van uitleg en maakte zo van de Javaanse dans een etnisch-educatief hoogstandje. Hij kreeg ook meteen veel meer betaald, want zijn dans werd een soort museumpresentatie in plaats van een variéténummer. Het was een enorm succes in Brussel. Die combinatie van dans en vertelling heeft hij na de oorlog ook in Nederland voortgezet.’

Je schrijft hoe Indra voor de oorlog, in 1935, meedeed aan de antifascistische theatervoorstelling De Beul, die na drie avonden alleen nog onder politiebegeleiding kon doorgaan vanwege felle kritiek vanuit de NSB en christelijke hoek. Wat was Indra’s rol daarin?
‘Die was maar heel beperkt, hij was net begonnen als danser en zag zijn kans schoon om op te treden in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Dit is ook typisch voor zijn rol als tussenfiguur; hij had een gigantisch netwerk. Dat zie je bij veel Indische mensen trouwens, ook vandaag de dag, de gewoonte om relaties in stand te houden, want je weet maar nooit waar het goed voor is. We noemen dat nu netwerken, maar bij Indo’s komt dat voort uit een overlevingsmechanisme; het besef dat je altijd in de marge kunt raken. Hij was het waarschijnlijk ook eens met de politieke strekking van De beul, maar zijn keuzes zijn vaak pragmatisch geweest.’

Over zijn danspartner in De Beul – Do van Hoogland – werd zeer racistisch geschreven door de NSB. Indra had een bruine huid, maar leek buiten schot te blijven. Hoe verklaar je dat?
‘Ja, Do van Hoogland was een Joodse, een ‘niet-arische danseres’ die een ‘schandelijke dans’ opvoerde. Ook wordt er door NSB’ers gesproken van ‘vijf echte negers’ die in De Beul speelden. Er is om die reden ontzettend gereld en uiteindelijk is het stuk zelfs verboden. Maar inderdaad, Indra danste met een Joodse en was zelf behoorlijk donker, ik weet niet waarom hij ermee wegkwam, misschien was hij geschminkt.’

Indra was ook actief in de wereld van klassiek ballet. Hij werkte met belangrijke choreografen zoals Igor Schwezoff, Yvonne Georgi en Sonia Gaskell. Hoe was zijn positie daar?
‘Schwezoff heeft tegen Indra gezegd ‘je bent een danser, hou op met studeren’. Hij gaf hem complimenten: je hebt talent, je houding is goed, je maakt vorderingen, maar hij plaatste hem nooit op het podium. Indra was een zeer goede danser, hij vormde ook een succesvol dansduo met zijn vrouw Tine Dekker, maar hij maakte nooit deel uit van het corps de ballet en danste ook zeker geen solo’s. De vraag is: waarom? Danseres Ine Rietstap, die Indra goed kende, vertelde me: iemand met zo’n huidskleur werd gewoon niet opgesteld. Als je op het podium kwam met een donkere huid, dan betekende dat iets. Je vervulde een bepaalde rol. Dat is ook de traditie van blackface: blanken werden zwartgemaakt en begonnen dom te praten met dikke rode lippen. Je was dan een blackie, een boef, een clown. Je kon niet gewoon zwart zijn en meedansen.’

Liet Indra zich hierover uit?
‘Nee, hij heeft het nooit expliciet over dit soort dingen gehad. Zijn politieke statements waren nooit direct zichtbaar. Hij speelde juist met zijn afkomst en authenticiteit. In dezelfde periode als De Beul poseerde hij bijvoorbeeld als ‘Mexicaanse neger’ voor De Telegraaf en won daarmee een prijs. Of hij deed een flamencopakje aan en was dan Spanjaard.

Tegenwoordig kom je dan al gauw terecht in discussies over culturele toe-eigening. Dat speelde toen niet?
‘Nee, niet op die manier. Het was voor mij wel een rode draad in het schrijven van dit boek: hoe wordt culturele inhoud opgepakt en doorgegeven? Wanneer is dat een schuldig proces en wanneer iets moois? Indra’s werk laat zien dat ‘authenticiteit’ eigenlijk niet bestaat. Javaanse dansen waren in de pre-Islamitische periode rituele tempeldansen, geworteld in de Hindoe-cultuur, en die duurden soms uren. Later, na de islamisering, werden dit hofdansen en door toerisme zijn er uiteindelijk korte, behapbare dansen van gemaakt. Ook solistisch dansen was in die traditie ongehoord, maar dat veranderde in de twintigste eeuw. Voor schaduwtheater geldt hetzelfde. In Indonesië duurt zo’n voorstelling nog altijd een hele nacht, er staat een olielampje voor een wit doek en daarachter spelen de acteurs. In de verte hoor je begeleidende gamelanmuziek, het is hypnotiserend. Indra vertaalde dat naar een televisieformat. Hij was een kunstenaar: die wil niet reproduceren maar herscheppen.’


Indra Kamadjojo in 1952

Ook over zijn Javaanse afkomst vertelde hij mythische verhalen die niet ‘authentiek’ waren, want zijn oma van moeders kant was in werkelijkheid een njai. Kun je daar meer over vertellen?
‘Ja, njais waren meisjes die werden verkocht of doorgegeven aan Hollandse ongetrouwde mannen, ‘voorkinderen’ baarden en het huishouden deden. Een soort huishoudsters annex seksslavinnen. Die familiegeschiedenis benoemde Indra nooit. Zelfs op zijn tachtigste vertelde hij nog op de radio dat zijn moeder van twee kanten aristocratisch was. Hij had dat kennelijk nodig. Mijn eigen moeder doet het overigens ook. Het is een soort overcompensatie van de ‘oermoeder’ die eigenlijk een njai was. Het ‘opblanken’ van de familie, en dus het wegstoppen van het njai-verleden, is nog steeds een stilzwijgend thema in veel Indische families.’

Toch veranderde Leetje Broekveldt in 1944 zijn Hollandse naam naar Indra Kamadjojo. Hoe zit dat?
‘Ook die keuze is deels politiek en deels pragmatisch. Indra had Indonesische vrienden in Nederland die fel nationalistisch waren. Ze sympathiseerden met de CPN, de communistische partij, die een antikoloniaal programma had. De naam Indra Kamadjojo paste goed bij de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en zijn dans werd in die tijd bijna propaganda voor Soekarno. Het illustreerde dat Javanen geen koelies waren die alleen maar rijst konden verbouwen, nee, Javanen waren culturele, ontwikkelde mensen. Tegelijkertijd besefte Indra dat met de onafhankelijkheid van Indonesië de toestroom aan Indische dansers zou afnemen. Dat bood perspectief. Hij kon zich steeds meer vestigen als ‘de’ Indonesische danser.’

Met hetzelfde pragmatisme bleef Indra in de Tweede Wereldoorlog actief en werd lid van de Kultuurkamer. Is hem dit kwalijk te nemen?
‘Dat is lastig, wij hebben het voordeel van de terugblik natuurlijk, maar het is vreemd dat Indra en Tine bijvoorbeeld in 1939 nog naar Berlijn vertrokken. Er was daar werkgelegenheid vanwege het verdwijnen van de Joden. Ergens wisten ze dat wel, maar ze wilden ook hun vak uitoefenen en geld verdienen. Indra was erg gedreven om betere arbeidsomstandigheden voor dansers te creëren. Dat heeft hem denk ik verblind toen hij lid werd van de Dansliga, wat feitelijk gezien een NSB-organisatie was en de voorbode van de Kultuurkamer. Tegelijkertijd hadden ze ook een onderduiker in huis, misschien heeft dat ervoor gezorgd dat de culturele afrekening na de Tweede Wereldoorlog Indra niet trof.’

Ja, want na de oorlog kon hij doorgaan en begon zijn televisiecarrière.
‘Klopt, met de komst van televisie ging de oude revue- en variétécultuur eigenlijk snel verloren. De mensen konden thuisblijven en Indra speelde daar geniaal op in door het Indische schaduwtheater te vertalen naar televisie. Het werd een succes: hertje Kantjil kwam tot leven met een paar sierlijke handbewegingen. Later trad hij regelmatig op in de Late Late Lien Show als danser en verhalenverteller. Ook speelde hij de rol van dronken regent in de tv-serie De stille kracht. Hij bleef meegaan met zijn tijd en was tot het einde van zijn leven vooruitstrevend en pragmatisch. Indra had talent voor overleven, net als veel Indische mensen, maar hij wist er ook prachtig cultureel werk van te maken.’

Wat is tegenwoordig de status van Javaanse dans in Nederland?
‘Het is eigenlijk volkomen ingeburgerd. Ik zie het zelf als een onderdeel van ons gedeelde cultureel erfgoed. Het is nog altijd mogelijk om op zaterdagmorgen in Coevorden of Sittard een cursus Balinese of Javaanse dans te doen. Het is uniek voor Nederland en voor de band die Nederland nog altijd met Indonesië heeft. Er worden ook kleine festivals georganiseerd waar Indonesiërs bij zijn die de kostuums en instrumenten uit Indonesië meenemen. Er is nog veel verkeer onderling en die warme band mag gekoesterd worden. Ondanks de misstanden en het bloedvergieten zijn er ook mooie dingen overgebleven. Indra is daar met zijn carrière een overtuigend voorbeeld van.’


Auteur Lizzy van Leeuwen

Treblinka treinrails
Boeken / Non-fictie

Opstand Treblinka werd onterecht geclaimd door Polen

recensie: Treblinka 1943. Het verhaal van de opstand in het vernietigingskamp - Michał Wójcik
Treblinka treinrails

Tussen juli 1942 en oktober 1943 werden op een oppervlakte ter grote van een voetbalstadion 900.000 mensen vermoord. De Poolse historicus Michał Wójcik beschrijft in zijn indrukwekkende boek Treblinka 1943. Het verhaal van de opstand in het vernietigingskamp hoe de Apocalyps eruit moet hebben gezien.

Uit de bank van de in smetteloos wit geklede kampcommandant Franz Stangl (1908-1971) steeg een doordringende geur op. Parfum. De parfum moest de afschuwelijke stank van het kamp, veroorzaakt door rottende en verbrande lijken, en die elke gedachte onmogelijk maakte, maskeren. Maar in Treblinka werkte dat niet. Toen Stangl bij aankomst uit zijn auto stapte, beweerde hij tot zijn knieën in het geld te hebben gestaan. Geld dat door de laatste ‘lading’ uit de wagons was achtergelaten. Al snel zag hij dat het opruimen van de puinhopen in het kamp onmogelijk was. Stangl wilde de opdracht aan zijn baas Odilo Globocnik teruggeven, omdat ‘Treblinka het einde van de wereld was.’ Globocnik counterde onmiddellijk: ‘Het wordt verondersteld het einde van de wereld voor hen te zijn.’

Mystificatie

Hoe konden slechts 33 Duitsers en Oostenrijkers en hun Oekraïense trawanten één van de grootste misdaden uit de geschiedenis van de mensheid plegen, vraagt Wójcik zich af. Een belangrijke verklaring hiervoor was misleiding. De slachtoffers moesten tot het einde toe geloven dat ze in het oosten tewerk werden gesteld. Daarvoor lieten de nazi’s alles er zo normaal mogelijk uitzien. Het maakte niet uit of een transport midden in de nacht aankwam of bij het ochtendgloren, op het ‘perron’ van station Treblinka arriveerde, de grote stationsklok stond altijd op klokslag zes uur. Gevangenen zagen bij het openen van de deuren aangeharkte bloemperken, geruststellende bordjes als ‘telefoon’, of ‘wachtruimte’. Daarnaast hing de dienstregeling met vertrektijden naar Berlijn, Wenen of Warschau.

Het eerste wat mensen echter hoorden toen de wagons opengingen was geschreeuw: ‘Raus, raus, schnell, schnell!’ Wie aarzelde kreeg klappen. Niemand begreep wat er aan de hand was. De mensen die door de selectie waren gekomen moesten razendsnel doorgronden hoe het in Treblinka werkte om te kunnen overleven. Om de menselijke overlevingsdrang te illustreren, citeert Wójcik veelvuldig treffende en indringende verslagen van overlevenden. Eén van die bronnen is de Tsjechische jood Richard Glazar (1920-1997), die met het boek Ontsnapt uit Treblinka (1994) een schokkend getuigenverslag schreef. Direct na aankomst vroeg Glazar: ‘Luister wat gebeurt hier? Waar is de rest – al die naakte mensen?’ ‘Dood, allemaal dood. Zo niet nu, dan zeker over een paar minuten. Dit is een dodenkamp, hier worden joden afgemaakt en wij zijn uitgekozen om te helpen.’

Werk betekent alles

Treblinka bestond uit twee gedeelten; een voorkamp waar de kleding van de vermoorde joden werd gesorteerd en een Totenlager. De gevangenen die niet door de selectie waren gekomen moesten zich in een barak uitkleden, waarna het haar werd afgeknipt. Voordat de joden door de koolmonoxide van een Russische tank zouden worden vergast, passeerden ze eerst de SS’er Franz Suchomel. Gezeten in een houten keet gaven de naakte mannen en vrouwen voor hun dood aan hem hun laatste aardse kostbaarheden af. Daarna liepen ze via de Schlauch het complex met de gaskamers binnen. Als eenmaal de ijzingwekkende kreten van de stervenden waren verstomd, stond het Sonderkommando klaar om de in elkaar verwrongen lichamen uit elkaar te trekken en op karretjes te vervoeren naar de massagraven.

Glazar en zijn vriend Karel Unger hadden geluk. Ze mochten in de kleermakerswerkplaats werken, waar hoge SS’ers bontjassen voor hun vrouwen kwamen scoren. De Tsjechen beseften al snel dat nette kleren ervoor zorgde dat de Duitsers hen beter behandelden dan de in lompen geklede Poolse joden. De rest van de kampbewoners keek op tegen de Tsjechen en zag ze ‘als goeie jongens’. Wójcik beschrijft hoezeer de gevangenen ontmenselijkten. Glazar, die een obsessie met hygiëne had, vertelt dat ze elke dag schoon ondergoed probeerden te krijgen. ‘Als ik een pyjama twee nachten aan had gehad, dan zat hij vol bloedvlekken, waar ik het ongedierte dat ’s nachts binnenkwam, had doodgeknepen. Dan dacht ik: morgen heb ik een andere nodig. Ik hoop dat er mooie zijden zijn: ze zijn al onderweg.’

Poolse geschiedvervalsing

In de loop van 1943 ruimden de nazi’s de bewijzen van hun massamisdaad op. Grote graafmachines groeven de lijken uit de massagraven op, waarna ze op enorme speciaal ontworpen roosters, werden verbrand. Bovendien merkten de gevangenen dat er nauwelijks nog transporten arriveerden, omdat de joden uit de omliggende steden allemaal al waren vermoord. ‘Er werd hardop over gepraat dat zodra de grafkuilen in het zuidwesten klaar zijn, er voor ons geen werk meer zal zijn, en dan zullen ze ons uit de weg ruimen, dus we hebben niets te verliezen.’ Koortsachtig werden er plannen gesmeed om in opstand te komen. Oekraïense bewakers – altijd belust op geld – werden omgekocht om wapens Treblinka in te smokkelen.

De definitieve datum werd vastgesteld op 2 augustus 1943. Wójcik schets in een spannend relaas hoe het complot door verraad bijna aan het licht kwam. Na de eerste explosies waren de Duitsers totaal verrast en sloegen aanvankelijk op de vlucht, omdat ze geen idee hadden waar de aanval vandaan kwam. Uiteindelijk hebben van de 900 gevangenen die in Treblinka waren, 80 opstandelingen de oorlog overleefd. Vele gevangenen vielen alsnog ten prooi aan Poolse buurtbewoners, die tegen betaling maar wat graag bereid waren ze aan de nazi’s uit te leveren.

Wójcik bewijst overtuigend dat de opstand het werk was van de joodse gevangenen zelf. Ze kregen geen hulp van het ondergrondse Poolse leger, Armia Krajowa. De Poolse historicus Jan Gozdawa-Golębiowski veranderde na de oorlog de joodse opstand in een Pools-joodse opstand ‘voor onze en jullie vrijheid’. Gozdawa-Golębiowski publiceerde in 1969 het artikel ‘Operatie Treblinka’, dat door de Poolse Academie van Wetenschappen werd uitgegeven en waarin hij zwaar leunt op de verklaring van de dubieuze getuige Władysław ‘Poraj’ Rażmowski. Polen had na het oplaaiende antisemitisme van het jaar ervoor een positief verhaal nodig. Alle door ‘Poraj’ genoemde feiten, zoals het tijdstip van de opstand en de bewering dat er partizanen in het bos klaarstonden om de opstandelingen te helpen, worden echter door overlevenden als Glazar tegengesproken. Wójcik laat geen spaan heel van deze schaamteloze vorm van geschiedvervalsing, die tot het moment van deze publicatie in de Poolse wetenschappelijke literatuur een hardnekkig eigen leven leidde.