Boeken / Achtergrond
special: Brieven 1959-1974

William S. Burroughs, de woordenworstelaar

Wie ‘afwijkt’ kan ziek worden, een schijnaanpassing bewerkstelligen of meer dan wie ook een waarachtig mens zijn. William S. Burroughs heeft alle drie de oplossingen uitgeprobeerd en is in retrospectief vooral waarachtig. In de onlangs verschenen brievenverzameling Rub Out The Words, een deel van zijn totale correspondentie, wordt de man die dreigde te verdwijnen achter zijn roem, zichtbaar als boeiende, worstelende woordkunstenaar.

De mens William Burroughs, met het uiterlijk van een in driedelig pak gestoken ambtenaar, verdween achter de roemruchte naam die hij had opgebouwd als inspirator van anderen. Dichters, rockmuzikanten, theatermakers, maar ook reclamejongens en journalisten maakten gebruik van zijn ideeën en bizarre taalvondsten. Burroughs was steeds onderweg van het ene land naar het andere en woonde in goedkope huurkamers, altijd in geldnood. Voortdurend moest hij op zijn hoede zijn voor arrestatie vanwege zijn drugsgebruik en/of homoseksualiteit. Die twee thema’s komen ook telkens terug in zijn brieven, niet in de vorm van zelfbeklag, maar als bijna verwonderde reactie op een samenleving die hem haatte. Daarom is deze bundeling van zijn brieven, met hun inkijk in zijn dagelijks leven, zo belangwekkend. Ze geeft een beeld van een tijd waarin de heersende moraal een dekmantel voor schijnheiligheid was.

Angstige outsider

De president van Amerika anno 2012 is voorstander van het homohuwelijk. Ondertussen koopt iedere Nederlander die daar behoefte aan heeft braaf met de wietpas een paar gram van zijn favoriete genotmiddel. Wie zin heeft in wat anders kan zich zorgeloos vermaken in een homo- of lesbobar, een darkroom of onbekommerd pornografische teksten en foto’s op internet publiceren. Vandaag, met de democratisering en vernieuwingen van de laatste decennia van de vorige eeuw achter de rug, kan men zich nauwelijks meer voorstellen hoe het er in de naoorlogse tijd aan toeging. De beklemmende sfeer van aanpassing is in de VS veel repressiever geweest dan de mufheid van naoorlogs Nederland, omdat in de VS een gewelddadig oorlogskapitalisme onder de puriteinse braafheid schuilging. Protest was daar geen modegril, maar een ernstige zaak, waarbij alles op het spel werd gezet.

William Seward Burroughs, uit het nest gevallen jong van een rijke familie in St. Louis, Missouri, heeft zijn hele leven gevochten om een vrije kunstenaar te zijn. Hij zat nog op school toen hij erachter kwam dat hij verliefd werd op jongens. Het was in de eerste plaats dit geheim dat hem tot een angstige outsider maakte. Om zijn angsten de baas te blijven, nam hij zijn toevlucht tot allerlei middelen. In de loop van de jaren groeide hij uit tot een expert in verslaving – aan praktisch alles wat nu onder de noemer ‘harddrugs’ valt. Burroughs had een instinctieve afkeer van de beklemmende, puriteinse maatschappij waarin iedereen die niet meeging in de christelijke American Dream – consumptie, conventie en contracten – genadeloos werd afgemaakt. Na een mislukte studie kwam hij terecht in de kunstenaarsmilieus van New York. In buurten die nu hip en onbetaalbaar zijn, maar destijds bestonden uit amper bewoonbare krotten, kreeg hij zijn eerste vrienden.

William S. Burroughs, Lucien Carr en Allen Ginsberg, 1953

William S. Burroughs, Lucien Carr en Allen Ginsberg, 1953

The Beat Generation
Het werd de kern van wat nu ‘The Beat Generation’ heet. Jack Kerouac, Gregory Corso en Allen Ginsberg vormden met Burroughs de avant-garde, op zoek naar nieuwe vormen van expressie, die tegelijk een radicaal protest tegen de totale onderdrukking van menselijke mogelijkheden waren. Heel vroeg al doorzagen deze schrijvers hoe ideologisch geladen woorden en beelden mensen sturen en controleren. Het was niet nodig om te wachten tot 1984 – ‘newspeak’ beheerste in de jaren veertig van de vorige eeuw al het dagelijks leven.

De vrienden probeerden het onbewuste potentieel vrij te maken en experimenteerden met theatrale improvisaties, die ze ‘routines’ noemden. Het waren fragmenten, bestaande uit bizarre, soms gewelddadige en pornografische ‘protestverhalen’. Ze werden eerst met argwaan, later met afkeer en minachtende woede ontvangen. Toen Burroughs, niet in staat nog langer de druk van arrestaties en gevangenis te verdragen, ten slotte trouwde met zijn oude vriendin Joan en probeerde een aangepast leven te leiden, ging het totaal mis. In wat een dronkenmansspelletje had moeten zijn, schoot hij haar dood. Na een ingewikkeld proces waarin zijn onschuld kon worden aangetoond, verliet hij voor jaren zijn geliefde Allen Ginsberg en de VS. Hij ging in Tanger wonen, later in Parijs en Londen.

Eerste editie uit 1959 (met verkeerde titel)

Eerste editie uit 1959 (met verkeerde titel)

Theatrale dialogen als redmiddel

Ondanks zijn contacten met schrijvers als Paul Bowles en de beeldend kunstenaar Brion Gysin leed Burroughs onder de eenzaamheid. Hij was een obsessief dagboekschrijver, maar draaide dol in zijn eigen, zo nu en dan paranoïde gedachten en zijn vreeswekkende dromen. In zijn brieven uit de eerste periode van ballingschap, tot 1959, probeerde hij de ‘routines’ als theatrale dialoog in briefvorm voort te zetten. ‘The curse of the diary can be broken by collaboration’, schreef hij. Als er maar een adressant was tot wie hij zich richtte, het liefst natuurlijk Ginsberg, dan bleef de stroom van beelden en verhalen op gang. De voornaamste thema’s bleven verslaving en exploratie van de innerlijke ruimte, hoe afstotelijk die inhoud ook zou zijn. Ginsberg redigeerde de fragmenten en uiteindelijk verscheen in 1959 Burroughs beroemdste boek Naked Lunch.

De zorgvuldig uitgezochte brieven uit de periode 1959-1974 in deze bundeling door Bill Morgan geven aanvankelijk een beeld van Burroughs’ strijd tegen de geestelijke onderdrukking. In een kamer in het later beroemd geworden ‘kunstenaarshotel’ 9, Rue Git-Le-Coeur, later ‘The Beat Hotel’ genoemd, worstelde hij met de woorden. ‘Rub out the words’ werd zijn strijdkreet: de tirannieke woorden van het repressieve systeem moesten worden uitgewist en plaatsmaken voor vrije, authentieke woorden. Authenticiteit is nu een afgezaagd modewoord; iemand als Burroughs heeft het nog kunnen schatten op zijn werkelijke waarde, bijna ‘dankzij’ de psychologische dictatuur van het conformisme.

Nieuwe literaire technieken
Om te ontsnappen aan ‘newspeak’ pakte Burroughs de techniek van het toeval op, die aan het begin van de eeuw al door de surrealistische schrijvers was gehanteerd. Niet alleen de ‘écriture automatique’, maar vooral het knippen en laten verspringen van naast en boven elkaar geplaatste teksten, totdat een nieuwe gevormd was. Deze ‘cut-up’-techniek werd iets later ook door de Nederlandse dichter Bert Schierbeek toegepast. In enthousiaste brieven vertelt Burroughs onder andere Brion Gysin over zijn vorderingen. Aan de oude makkers in de VS schrijft Burroughs soms in lange, moeilijk te volgen woordenstromen, soms duidelijk onder invloed van morfine- en andere preparaten.

Er zijn brieven aan zijn Franse en Amerikaanse uitgevers bij, die hem uiteraard probeerden te bestelen en hem zijn auteursrechten onthielden. In tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, dat hij door zijn rijke familie werd onderhouden, leefde Burroughs van de hand in de tand. Zijn rijzende ster leverde hem weinig extra inkomsten op. Liefdesperikelen en het eeuwige dilemma van de kunstenaar die de passie nodig heeft om te werken, maar het levende object van die passie algauw lastig vindt komen vaak terug. Er zijn een paar ontroerende brieven bij aan zijn zoon, die na de dood van zijn moeder Joan door zijn grootouders in de VS werd opgevoed. Het was ook Burroughs zelf wel duidelijk dat hij geen vaderrol kon vervullen, al heeft hij William jr. een tijdje in Parijs laten overkomen. De jongen verafgoodde zijn vader en stuurde hem poëzie. In zijn antwoorden is Burroughs vol lof over de gedichten van zijn zoon.

Driedelig pak wordt icoon
Op de ‘Beat-generation’ volgde de ‘Protest-generation’. De denkbeelden van de voorlopers, die hun leven op het spel zetten voor hun idealen, werden overgenomen door rocksterren, hippies, studenten, dienstweigeraars. Eind jaren zestig verspreidden de nieuwe ideeën zich tegelijk met het gebruik van drugs als consumptiemiddel in een modieuze golf van ‘bewustzijnsverruiming’ over de hele westerse wereld. Drugsgoeroe Timothy Leary is door Burroughs verafschuwd. Zelf leek hij langzamerhand als icoon gebruikt en misbruikt te worden.

Een dwangmatige briefschrijver laat na zijn dood meestal een vracht papier na die voor een bezorger tegelijk een goudmijn en een Augiasstal is. Bill Morgan, die deze taak op zich heeft genomen en in een uitgebreid voorwoord helder verantwoording aflegt over de gemaakte keuzes, is een Burroughs-kenner, van wiens verzamelhand hopelijk ook een nieuwe selectie brieven zal verschijnen van de laatste periode, tot Burroughs’ sterfjaar 1997.

Rub Out The Words. The Letters of William S. Burroughs. 1959 – 1974 • Edited and with an introduction by Bill Morgan • Harper Collins Publishers (US)/Penguin Classics (UK) • ISBN 9781846141676

Boeken / Non-fictie

Voorbij de grenzen van het kennen

recensie: Jan Bor - Wat is wijsheid? Een filosofische zoektocht

Jan Bor is een filosoof met warme belangstelling voor de niet-westerse denktraditie, zoals eerder bleek uit Een (nieuwe) geschiedenis van de filosofie en De moed tot het onmogelijke: Kierkegaard en zen. Als hij de vraag stelt Wat is wijsheid? zoekt hij het antwoord dan ook in een verstrengeling van oosterse en westerse wijsbegeerte.

Die twee tradities staan niet tegenover elkaar, want ze houden zich bezig met dezelfde fundamentele vragen, al kan de uitwerking nog zo verschillend zijn. Zelfkennis bijvoorbeeld is cruciaal in elke filosofie. Bij Socrates evengoed als bij de oude zenboeddhisten stond de vraag ‘wie ben ik’ centraal. Het is ook de vraag die Jan Bor als jongeman op het pad van de wijsbegeerte brengt.

Filosofische memoires


Deze persoonlijke verhouding tot de filosofie is de basis van de ‘filosofische zoektocht’ die in Wat is wijsheid? zijn beslag krijgt. Je zou het boekje ook filosofische memoires kunnen noemen, waarin Bor zijn eigen ontwikkeling herneemt. Een aanpak die goed werkt, want de pittige denkpaden die hij bewandelt krijgen door zijn persoonlijke anekdotes lucht. Ze zijn soms grappig, soms ontroerend, en werken altijd als een verhelderende illustratie. Het is ook een noodzakelijke aanpak vanwege de aard van de filosofie die Bor uiteenzet. Die is juist geworteld in de individuele ervaring (sterker nog, in de ervaring van eenzaamheid).

Ik verkeerde in een tweestrijd. Deze betrof niet alleen de voor mij onmogelijke keuze tussen wijsgerig denken en before thinking. In de filosofie ging het me er vooral om mijn eigen weg te zoeken. In zen werd je echter verondersteld je te voegen naar een uitgedokterd systeem (zo leek het tenminste) en elk ik-mij-mijn prijs te geven.

Kennen voor het kennen

‘Wat is wijsheid’, dat is natuurlijk een onmogelijke vraag. Socrates, daar heb je hem weer, kwam al tot de paradoxale conclusie dat wijsheid ligt in het weten dat je niet weet. Ook verlichtingsfilosofen als Descartes en Kant definieerden iets als ‘wijsheid’ door de grenzen van het kennen of de rede op te zoeken.

De zentraditie gaat verder, tot voorbij de grenzen van het kennen, die je in meditatie kunt overschrijden. Je kunt het ook een kennen vóór het kennen noemen. Bor neemt de lezer stap voor stap mee deze duistere regionen in, de ervaring van de wereld zonder rationalisaties, zonder begrippen, zonder taal eigenlijk. We staan gewoonlijk in de wereld als een subject – dat wil zeggen dat we de wereld op een afstand houden als een object dat we kunnen benoemen en interpreteren. Zoals de verlichtingsfilosofen dat ook beschrijven.

Wijsheid moet los van die concepten gedacht worden. Een moeilijke exercitie, want hoe beschrijf je in taal iets wat vooraf- of voorbijgaat aan taal? Bor slaagt er wonderwel in daar iets van over te brengen, met hulp van onder andere Kierkegaard, die hij in een eerder boek al in verband bracht met zen.

Het hart is een spier die niet denkt

Soms vervalt Bor dan toch in de zweverigheid die te veel doet denken aan spirituele quatsch. ‘Het hart’ is uiteindelijk waar de wijsheid te vinden is. Wat moeten we daarmee? Na de uiterst nauwkeurige uiteenzetting van de onbepaalde ervaring in de wereld (niet van de wereld), komt dit over als een makkelijke metafoor die de wereld juist weer op een afstand zet. De associaties die spelen rond ‘vanuit je hart denken’ of ‘hoofd versus hart’ zijn te sterk, nog los van het feit dat het hart gewoon een spier is in je borstkas, een spier die ervaart noch denkt.

Niettemin is dit een waardevol boekje, vol aanknopingspunten om je eigen filosofische zoektocht te beginnen, te vervolgen of een totaal andere richting uit te sturen. En wat nu wijsheid is? Dat weet ik niet en dat is goed.

Muziek / Achtergrond
special: We Were Evergreen

Franse nostalgie en elektronica

.

De Franse band We Were Evergreen heeft nog geen volwaardige langspeler uit, maar doet nu al goed mee in het internationale bandcircuit. Op 15 mei staat de band in het kader van het festival Indiestad in de Amsterdamse Vondelkerk. 8WEEKLY stelde zangeres Fabienne ter gelegenheid van dit aanstaande optreden enkele vragen.

Dat de band nog niet heel veel interviewervaring heeft, blijkt tijdens het gesprek. Veel antwoorden worden afgesloten met een wat weifelend ‘denk ik, haha’. Het resultaat is een ontwapenend en eerlijk gesprek.

Veel van jullie nummers klinken als een soundtrack voor een ontluikende lente. De nummers zijn zowel opgewekt als melancholisch. Zoeken jullie dit gevoel in jullie muziek bewust op?
‘We beginnen eigenlijk vaak vanuit een iets somberder basis, de teksten. Die zijn nogal eens melancholisch en wat nostalgisch. Als we dan vervolgens de nummers met elkaar gaan spelen, ontstaat er een hoop energie waardoor het een stuk vrolijker klinkt. Het is leuk om dat gevoel met een publiek te delen, ondanks de wat donkere teksten, haha.’

~

Over nostalgie gesproken, jullie bandnaam doet ook nogal weemoedig aan, kun je daar iets over vertellen?
‘We heetten eerst alleen Evergreen, omdat Michael dat gewoon een erg mooi klinkend woord vond. Later hebben we er ‘We Were’ aan toegevoegd. Ik vind het wel mooi klinken, ‘Evergreen’ klinkt heel hoopvol, maar de toevoeging ‘We Were’ maakt het weer wat mistroostiger. Het is mooi dat er een tegenstelling is tussen de verleden tijd van ‘We Were’ en het tijdloze optimisme van het woord ‘Evergreen’.

Hoe gaat het schrijven van liedjes bij jullie in zijn werk? Is het een bandprestatie, of is een van jullie leidend?
‘Michael komt met de teksten, arrangementen en melodieën op de proppen. Dat zijn niet slechts abstracte ideeën, maar die zijn eigenlijk al voltooid. Vervolgens gaan we de nummers repeteren. Soms verandert er weinig, maar soms gooien we een nummer nog over een heel andere boeg, waardoor het wel veel verandert. Bij het ene nummer is er dus meer sprake van een bandproces dan bij andere.’

Jullie komen uit Frankrijk, is dat denk je terug te horen in jullie muziek?
‘Nou, het is niet zozeer dat we letterlijk over de Franse cultuur of iets dergelijks zingen. Wel kan onze muziek vaak erg atmosferisch en weids klinken. Michael komt uit Zuid-Frankrijk, ik geloof dus wel degelijk dat er een verband is, haha.’

Nu leven jullie alle drie in Londen. Identificeren jullie jezelf toch meer met de Britse muziekscene?
‘Ja, we luisteren inderdaad heel veel naar Britse muziek, dus wat dat betreft is het fantastisch om hier nu te wonen. Het heeft ook veel met de teksten te maken, die in het Engels zijn. Het is sowieso anders omdat mensen je hier beter verstaan als je zingt. Maar het heeft ook te maken met de Franse quota, die radiostations verplichten om heel veel Franstalige muziek te draaien. Engeland is dus een wat gunstiger uitvalbasis.’

Tijdens het Indiestad Festival spelen jullie op 15 mei in de Vondelkerk in Amsterdam. Behoeft zo’n bijzondere locatie een andere voorbereiding?
‘We gaan waarschijnlijk wel heel kritisch naar de setlist kijken. Er is daar natuurlijk een bijzondere akoestiek, en daar willen we wel gebruik van maken. De kans is dus groot dat we een aantal rustige liedjes spelen in plaats van wat meer uptempo werk. Op die manier komen onze stemmen mooi uit en kunnen we goed gebruik maken van de serene sfeer die er is in een kerk.’

Wat kunnen we de komende maanden van jullie verwachten? Een nieuwe ep, of een heel album, of zijn jullie te druk met spelen?
‘De komende tijd zijn we inderdaad nog erg druk met spelen, maar na de zomer willen we wel gaan opnemen, het liefst een heel album. Het hangt ook een beetje van het economische tij af, helaas. We moeten maar net genoeg geld krijgen van een platenmaatschappij om het allemaal te realiseren. Maar we hopen dat we ons deze zomer genoeg in de kijker kunnen spelen!’

Wat kunnen we van een liveshow van We Were Evergreen verwachten?
‘Een eigenzinnige mix van pop, folk en electro, zonder dat het gezocht klinkt, hoop ik, haha. We maken gebruik van veel traditionele instrumenten, zoals een ukelele. Aan de andere kant experimenteren we ook steeds meer met loop-apparaten en dat soort elektronica. Deze verschillende soorten instrumenten proberen we tot een heel eigen geluid om te smelten. We zijn dus eigenlijk een soort Franse, nostalgische semi-elektronische act, haha.’

Live in Nederland:
15 mei 2012: Vondelkerk, Amsterdam (Indiestad Festival)

Boeken / Non-fictie

Een schermer voor wie geen verkeerde afslagen bestaan

recensie: Wilfried de Jong - Kop in de wind

Welke afslag Wilfried de Jong ook neemt – op de fiets of met de auto – altijd zijn er mensen met gedeukte levens, die zich openen voor de man die aan wat zachte prikjes voldoende heeft.

Eigenlijk is Wilfried de Jong schermer. Niemand kan zo met prachtige filmpjes, minidocumentaires bijna, langer om een onderwerp heen blijven dralen, tot je na afloop moet concluderen dat hij juist door die omtrekkende bewegingen zijn onderwerp in het hart geraakt heeft. Wie wil weten wie Ruud van Nistelrooy is en waarom, heeft genoeg aan het filmpje dat De Jong ooit over de voetballer maakte voor Holland Sport. En wie wil weten wat Parijs-Roubaix nu precies inhoudt, hoeft slechts dit filmpje te bekijken.

Niet alleen fietsen

Ook in zijn interviews schermt De Jong: hij sluit mensen op in een kamer, gooit een balletje over met de gast, zet een espressootje, en als de 24 uur om zijn, blijkt de geïnterviewde zijn ziel en zaligheid aan de natie te hebben uitgeserveerd. De Jong staat ernaast, doet alsof hij nergens iets mee te maken heeft. Het doel is bereikt.

Zoals hij schermend interviewt en programma’s maakt, zo schrijft hij ook. Met kleine stapjes vooruit en achteruit, af en toe een prikje, maar zonder de lezer ooit te hard te raken. Het omslag van Kop in de wind, De Jongs nieuwste bundel en de opvolger van het megasucces De man en zijn fiets, toont de geduldige schermer in een prachtige auto. De auto staat in een verlaten weiland, alsof hij ergens een verkeerde afslag heeft genomen. De Jong zit op de bijrijderstoel: híj heeft de auto hier niet heen gestuurd, maar hij zat erbij en het gebeurde gewoon.

Kop in de wind bevat tien verhalen, tien lange verhalen, allemaal met een ik-figuur die verdraaid veel aan Wilfried de Jong doet denken. In tegenstelling tot De man en zijn fiets is Kop in de wind een échte verhalenbundel, geen smeltkroes van journalistieke stukken, columns, non-fictie en fictie. Bovendien gaat het De Jong dit keer niet alléén om fietsen. Of: niet alleen om fietsen. De fiets is meer dan ooit een vervoermiddel ergens anders heen: op de fiets leer je de wereld pas goed kennen.

Muurvast tussen de bramen


Neem het verhaal ‘Mona Lisa’ (voorgepubliceerd in het laatste nummer van wielertijdschrift De Muur), waarin een sprookjesachtige vrouw, een petemoei eigenlijk, haar opwachting maakt. Tijdens een beklimming van de col L’Homme Mort wil de ik-figuur zijn bidon bijvullen. Hij wordt binnengevraagd door ene Lisa, een leeftijdsloze vrouw die alle grote klimmers uit de geschiedenis zou hebben ‘behandeld’. Het hele verhaal lijkt een koortsdroom van een man van middelbare leeftijd die heeft overdreven bij het fietsen, maar het is meer dan dat: het gaat verder waar de mythes rond de wielersport ophouden. Aantoonbare onwaarheden hoeven niet altijd gecheckt te worden, daar zijn de verhalen veel te mooi voor.

Heel mooi ook is het tweede verhaal van de bundel: de hoofdpersoon rijdt een meerkoet omver en begraaft het beest in de berm. Dit is De Jong op zijn best: in een ogenschijnlijk onnozele gebeurtenis opent zich de ene bodem na de andere, een verhaal als een baboesjka. Andere verhalen zijn al even melancholisch, zoals ‘Kramp’, waarin de hoofdpersoon wordt geconfronteerd met de voortschrijdende beperkingen van zijn oude lichaam tijdens een ritje door de duinen, of ‘Wol’, over een nachtelijk bezoek aan een jazzclub met een eenzame jongen op een fiets van wol.

Werkelijk ontroerend is het verhaal ‘Bocht’: na een val in de afdaling van een bergje in Umbrië ligt de ik-figuur – zonder telefoon – muurvast in de braamstruiken, onzichtbaar vanaf de weg. Hij trekt de aandacht van een motorrijder, die op weg is naar het ziekenhuis: zijn vrouw kan ieder moment bevallen, veel te vroeg. De Jong mag achterop, voor deze ene keer. In het ziekenhuis wordt hij behandeld – het valt allemaal best mee met zijn verwondingen en hij besluit zijn redder te gaan opzoeken op de kraamafdeling.

Zonder benen in de jaccuzzi

Een wonderlijke uitzondering in deze van melancholie en mededogen voor de mens doordrenkte bundel is het verhaal ‘Hotel Neuf’: een verblijf in een Frans bejaardenhotel waar overal kabouters staan, wordt opgefleurd door een ritje met een Amerikaanse ex-militair zonder benen. Geen typisch De Jong-personage, deze Fats: een scheldende cynicus die zijn ziel niet makkelijk door De Jongs degen laat raken. En toch: in de slotscène in de jacuzzi – de gezonde Hollander en de geamputeerde Amerikaan – valt de façade langzaam weg. Daaronder bevindt zich altijd vooral veel onbeholpen kwetsbaarheid, maar dat weet Wilfried de Jong al een jaar of dertig.

Terug naar die omslag: de man in de bijrijderstoel. Die auto heeft helemaal geen verkeerde afslag genomen: in het werk van Wilfried de Jong bestaan helemaal geen verkeerde afslagen. Je komt tenslotte altijd ergens uit, ergens waar het ook best eens heel mooi kan zijn.

Boeken / Non-fictie

Twee boeken vol symboliek

recensie: Het boek der symbolen

Pas geleden verschenen er twee dikke boeken met dezelfde titel. Tweemaal Het boek der symbolen. Beide zijn encyclopedieën van beeldtaal, maar er is veel verschil in interpretatie van het beeld.

~

Een belangrijke vraag is hoe zo’n grote collectie beelden inzichtelijk te maken. Beide boeken bouwen de categorisering van de beelden thematisch op. De Jungianen gebruiken de werelden van kosmos, mensen, planten, dieren en geesten als uitgangspunt om de herkomst van de waarden die we aan beelden toekennen te beschrijven. De Ludion uitgave neemt menselijke concepten als vertrekpunt, met als centrale thema’s tijd, ruimte, mens en allegorieën. Pas daarna komen bomen, bloemen en dieren aan bod. In deze uitgave valt de grote invloed van het Griekse denken en het christendom op.

De waarde van het symbool
Waar beide boeken uitgaan van het beeld – het gaat immers om semiotiek – is de Taschen uitgave vooral op zoek naar de waarde van het symbool. De Italiaanse schrijvers van de Ludion uitgave gebruiken het beeld meer als uitleg. De laatste uitgave is daarmee een moderne en snelle versie van kunsthistorische beschouwingen. Bij de kunstwerken staan lijntjes die uitleg geven over elementen in het schilderij. Een manier om voor de lezer met weinig tijd toch de essentie van symboliek in schilderijen mee te pakken.

~

Wellicht is dit de reden waarom  in de Ludion uitgave het kruis niet is opgenomen, omdat de uitleg aan de lezer niet gegeven hoeft te worden, het is een evident beeld. In de Taschen uitgave levert de historische inkleding van dit iconische beeld juist spannende overdenkingen op waarbij het een verband tussen Jezus en Odin wordt gelegd. De laatste hing negen dagen aan zijn zwaard gespiest aan de wereldboom Yggdrasil. Een ketterse herinterpretatie van het bekendste christelijke beeld. 

Het boek der symbolen • Mathilde Battistini & Lucia Impelluso • Ludion • 34,90 • 504 pag • ISBN 9789461300478

Theater / Voorstelling

Het waargebeurde verzinsel van Jackie Fontanel

recensie: Kasper van Kooten vertelt een muzikaal verhaal

.

Muziek / Album

Gevarieerde muzikale gekte

recensie: Crooked Brothers - Lawrence, Where’s your knife

Crooked Brothers spelen met je voeten, zo zouden de Belgen zeggen. De drie broers maken het geluid van zes personen. De muziek vliegt van de ene hoek naar de andere; soms loodzwaar als de muziek van Tom Waits en het andere moment als dat van een singer-songwriter in het folk-genre.

De drie muzikanten van Crooked Brothers heten Jesse Matas, Darwin Baker en Matt Foster. De ‘broers’ komen uit Canada en hebben in 2009 hun debuut uitgebracht onder de titel Deathbed Pillowtalk. De heren zijn alle drie songschrijvers én multi-instrumentalisten en spelen gitaar, banjo, mandoline en dobro. Op het nieuwe album Lawrence, Where’s your knife worden ze verder bijgestaan door Julian Bradford op bas en Alain Guilemette op drums. De broertjes hebben bovendien nu ook een ‘zusje’: Rosalyn Dennett op viool en achtergrondzang. Net als hun debuut is dit album geheel in eigen beheer opgenomen en uitgebracht. De opnames vonden plaats in de winter in een kleine cabine in Manitoban, in het zuiden van centraal Canada.

Tom Waits

~

Lawrence, Where’s Your Knife? opent met een nummer dat niet zou misstaan op een album van Tom Waits. ’17 Horses’ zet daarmee direct de toon van het album. Het daaropvolgende liedje ‘Kansas’ klinkt vervolgens weer heel anders; als een opklaring na een flinke regenbui. Dit nummer is ineens zo helder en zo anders dan het openingsnummer. Het Waits geluid is echter geen gril van de Crooked Brothers. In ‘Your Love is a Ghost Town’ steken de Canadezen opnieuw de grootmeester van het donkere geluid naar de kroon. Ze klinken overigens wel als een wat jongere Tom Waits, omdat Waits’ stem in de laatste jaren alleen maar zwaarder is gaan klinken.

Gevarieerd album

~

De Crooked Brothers zetten een zeer gevarieerd album neer dat meerdere gezichten heeft. Het folk- en Americana-geluid voert de boventoon. Een song als ‘Working for the Government’ ligt lekker in het gehoor en zit net even anders in de melodielijn dan de andere liedjes. Het lichtvoetige ‘Winter’s Come’ klinkt weer heel anders en doet denken aan een scouting yell. Door deze variatie is het album uitermate geschikt om regelmatig en zelfs achter elkaar te draaien.

We zullen de Crooked Brothers zeker weten terugzien op menig festival, in clubs en zelfs bij huisconcerten. Ze zijn tot alles bereid om hun muziek ten gehore te kunnen brengen. En waar ze ook komen; het zal zeker een geslaagde avond worden waar een heus feestje wordt gebouwd. Kwalitatief staat het album als een huis en de ‘broertjes’ hebben er duidelijk plezier in. Een aanrader voor iedereen die van een beetje variatie en gekte houdt.

8WEEKLY MediaPlayer

 

Muziek / Album

Herkenbaar dromerig

recensie: Beach House - Bloom

Groeien en floreren om vervolgens te verwelken. Dat is de cyclus van bloei waarover het vierde album van Beach House Bloom vertelt. Een titel die niet uit willekeur is gekozen, maar waar zorgvuldig, net als de tien liedjes dat het album telt, over na is gedacht.

de cyclus van bloei waarover het vierde album van Beach House Bloom vertelt. Een titel die niet uit willekeur is gekozen, maar waar zorgvuldig, net als de tien liedjes dat het album telt, over na is gedacht.

Zo zomers en levendig als de bandnaam doet vermoeden, zo duister en donker klinkt hun muziek. Wellicht is deze beschrijving van Beach House muziek inmiddels wat clichématig, desalniettemin lijkt het duo Victoria Legrand en Alex Scally uit Baltimore niet aan dat label te kunnen ontsnappen. Bloom is daar in elk geval geen poging toe, want met het album wordt de formule van voorganger Teen Dream met succes voortgezet en verder uitgediept. De plaat is een verdere uitvoering van de bekende Beach House-sound en is daarmee een waardig opvolger van hun laatste album.

Herkenbaar

~

Het openingsnummer is het imponerende ‘Myth’. Hiermee is het hoogtepunt van het album vooraan geplaatst en weten Legrand en Scally van meet af aan te boeien. Het nummer vertoont de vertrouwde en herkenbare klanken zoals we die van Beach House gewend zijn en behoort tot de categorie van ‘Zebra’ en ‘Norway’: de topstukken van de vorige plaat. De dromerige melodieën en Legrands galmende stemgeluid zijn sensueel, net als de tekst van het liedje. ‘Myth’ vertelt dat het construeren van eigen mythen – te interpreteren als eigen waarheden – vooral iets is dat leidt tot voorspelbaarheid en dat het verstandig kan zijn daar vanaf te zien. ‘You can’t keep hangin’ on / To all that’s dead and gone / If you built yourself a myth / You’d know just what to give’.

Subtiele gelaagdheid
Vrijwel alle nummers kennen een simpel elektronisch intro waarna subtiel de gelaagdheid van gitaarlijnen, piano, synthesizer en zang wordt ingezet. ‘Wild’, ‘Lazuli’ en ‘Troublemaker’ zijn daar treffende voorbeelden van. Een sterk nummer is het wat slome en droevige ‘Other People’; het kent vooral een krachtig refrein en krijgt door Legrands echoënde stemgeluid een fijngevoelige wending.

Droompop
De term dromerig dringt zich vrijwel automatisch op als het om de muziek van Beach House gaat. Critici hebben de muziek zelfs tot ‘droompop’ verheven. Het dromerige van Bloom zit ‘m niet alleen in de rijke melodieën en de hypnotiserende zang, ook de teksten die doordrenkt zijn van emoties dragen er aan bij. Teksten die geen hapklare gedachten aanreiken, maar die voornamelijk een beroep doen op droombeelden en gedachtes. Het overkoepelende verhaal dat groei z’n eigen vernietiging in zich draagt en groei en dood elkaar elkaar dus altijd impliceren, is daar een rake belichaming van. Het album laat zich niet gemakkelijk passief consumeren, je kunt er als luisteraar gerust zelf mee aan de slag. De droompop van Beach House is niet zo eenduidig en neigt naar het mysterieuze, en daar zit nu juist het spannende van dit album.

8WEEKLY MediaPlayer
Boeken / Fictie

Een verwarde classicus, een meisje dat niet praat en Jaap uit de Gouden Kooi

recensie: Wytske Versteeg - De wezenlozen

Een bijzonder boek, de debuutroman van Wytske Versteeg. Het talent om een boek als dit te schrijven is maar weinigen gegeven. Toch is er ook wel wat op aan te merken.

Als je de flapteksten van uitgevers per ongeluk als feiten zou interpreteren, zou er gemiddeld twee keer per week een briljant debuut, een fenomenaal schrijftalent of een volstrekt nieuwe stem het schip van de Nederlandse literatuur enteren. In de folders voegen ze er dan nog vaak aan toe ‘Voor de lezers van Peter Buwalda, Paolo Giordano, Stieg Larsson, Nicci French, Arnon Grunberg en Ernest van der Kwast.’ Een veelstemmig debuut, vermoedelijk. Wytske Versteeg is volgens haar uitgever een ‘fonkelende nieuwe ster aan het literaire firmament’. Dat zouden loze woorden kunnen zijn, woorden die hun grond niet in de werkelijkheid hebben maar in het luchtledige van een marketingmachientje. Maar niet bij Versteeg: De wezenlozen is een bijzondere roman, waarmee Versteeg haar naam inderdaad in één klap vestigt. Toch had er nog meer in gezeten.

Alleen liefde voor Lucretius

De wezenlozen vertelt het verhaal van Siegfried van Oort, een classicus die leeft voor het woord, voor de taal en voor het intellect. Emoties zijn hem vreemd, liefde voelt hij slechts voor Lucretius, Tacitus, Ovidius en kornuiten. Zijn veel jongere vrouw Clarissa heeft hem op relatief hoge leeftijd nog opgescheept met twee kinderen, meisjes. Tweelingen. Gone (want Antigone mag niet, van Clarissa) en Ismene.

(Even een spoedcursusje Griekse mythologie: Ismene en Antigone – ‘geboren om tegen te werken’ – zijn de dochters van Oedipus en zijn moeder, koningin Iokaste, beroemd geworden door het toneelstuk van Sophocles. Onthoud ook die naam, Oedipus.)

Ismene werkt hard, haalt goede cijfers, wordt niet gepest, is niet overdreven populair, kalm; kortom, een doodsaai kind. Siegfried koestert een voorliefde voor de tragedie. Die tragedie bevindt zich in zijn andere dochter, Gone, die niet praten kan. Haar lot, het lot van de gek, van de uitgestotene, deelt zij dan weer met Siegfrieds broer George, de moddervette realityster die wel erg aan Gouden Kooi-baviaan Jaap doet denken. Ook Gones oom bevindt zich immers in de periferie van de echte wereld, alleen. Tot George bedenkt dat hij en Gone misschien maar het beste hun krachten kunnen bundelen, om zich dan maar ongevraagd aan de wereld op te dringen.

Zwijgen


Versteeg hanteert in De wezenlozen een niet-lineaire vertelwijze. Het boek is geordend volgens de herinneringen van de vier hoofdpersonages. En die geheugens springen van de hak op de tak, van heden naar verleden en van opgewekt naar intriest. Allemaal zijn ze een kwart boek lang verteller, allemaal behalve Gone, die tot het eind ondoorgrondelijk blijft zwijgen.

Zwijgen doet Versteeg zelf ook veel; haar taal is meer poëtisch dan prozaïsch, eerder implicerend dan uitleggerig. Daar waar veel debuten ten onder gaan, zegeviert De wezenlozen: de lezer wordt aan het werk gezet. Het boek zit vol verkapte verwijzingen naar de klassieke Griekse tragedies, tot aan de val van George als vadsige realityster toe. Voor wie het wil zien, zijn overal verwijzingen en dwarsverbanden te ontdekken. Dat maakt van De wezenlozen een zeer klassieke roman, die voor eerstejaars letterkundestudenten ook uitermate geschikt zou zijn voor een eerste inleiding in de literatuurwetenschap.

Tragische held valt onverbiddelijk


En toch: af en toe is het allemaal wat al te geconstrueerd, het proza wat te beschouwelijk, te afstandelijk vooral. Het verhaal, dat draait om het thema van het onontkoombare lot, maakt van Siegfried een tragische held. Maar de tragiek van de gepensioneerde classicus is niet steeds voelbaar. Hier en daar had Versteeg de subtiliteit van haar taal en de intelligentie compositie misschien kunnen inruilen voor wat dik hout, om een paar planken van te zagen. Zo deed Sophocles dat immers ook.

Het was met name de uitwerking van het personage George waarschijnlijk ten goede gekomen. Daarmee is De wezenlozen een intellectuele, originele en vooral veelbelovende debuutroman, maar wel eentje waarvan de valkuilen voor de lezer nog met iets meer takjes bedekt hadden mogen worden.

Boeken / Non-fictie

Opeenvolgend: aan het volk van Nederland

recensie: Paul Lucardie en Gerrit Voerman - Populisten in de polder

.

De politicoloog Paul Lucardie en de historicus Gerrit Voerman – vaker in tandem onderzoekend – beschrijven in mooi afgemeten hoofdstukken de Nederlandse populistische partijen de SP, Leefbaar Nederland, de LPF, Verdonks TON en, natuurlijk, de PVV. Alvorens deze partijen te belichten, besteden ze aandacht aan zowel de heikele definitiekwestie – wat is populisme? –, als aan de ‘populistische resonanties’ in de Nederlandse geschiedenis.

Helend populisme


Populisme polariseert, maakt cynisch en botst met rechtstatelijke normen in zijn voorstelling van het volk als een eenheid. Dat is waar. Maar evenzo vervullen populistische partijen nuttige functies: ze kunnen enthousiasmeren, de vaak verdorde democratische droom nieuw leven inblazen en de ontstane kloof – de leegte die het populisme voedt – tussen politieke vertegenwoordiging en burger dichten.

Het schoolboekvoorbeeld van dit helend populisme is natuurlijk de politieke vertaling die Pim Fortuyn gaf aan de reële maatschappelijke problemen in de oude volksbuurten tussen buitenlandse nieuwkomers en ‘autochtone’ Nederlanders (excusez le mot). Daar vertoonden de paarse kabinetten een blinde vlek. Maar na Fortuyns adressering verwerd het benoemen van de multiculturele kwalen rap tot politiek gemeengoed.

Meer dan een stijl

Dat zijn effecten – maar wat is populisme? Het is lovenswaardig dat Lucardie en Voerman het populisme zowel streng als genuanceerd definiëren, waardoor er te veel noch te weinig partijen en politici binnen de definitiekaders vallen. De kern van hun populismedefinitie:

Een dunne ideologie of wereldbeschouwing waarin de kloof tussen volk en elite centraal staat, en waarin het volk als betrekkelijk homogeen wordt gezien – vaak, maar lang niet altijd ook als een etnisch of cultureel zuivere eenheid – en de elite wordt verdacht van het zelfzuchtig en corrupt najagen van eigen belangen.

Populisme is dus meer dan een stijl. Hieraan voegen de auteurs het essentiële element toe dat populisten beleidsvoorstellen formuleren om de kloof tussen volk en elite te dichten via mechanismen van de directe democratie, zoals referenda of terugroepmogelijkheden (recall). Vaak, maar niet altijd, kent het populisme ook een charismatische leider à la Fortuyn, die op quasi-religieuze wijze de wil van het volk zegt te belichamen.

Populistisch: ja/nee

Het populistische perspectief is dus manicheïstisch: het ene homogene blok, het zuivere volk, staat tegenover het andere homogene blok, de geperverteerde en perverterende elite. Deze alleszins verdedigbare definitie omvat bijvoorbeeld niet het D’66 – toen nog mét apostrof – van de jaren zestig. Deze partij was ‘democratisch radicaal’, omdat ze wel meer volksinvloed wenste, maar sprak over ‘burgers’ met verschillende belangen in plaats van over één volk. Ditzelfde geldt voor de eerste Nederlandse figuur die populistische elementen vertoont: de schrijver van ‘Aan het volk van Nederland’ (1781), Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Hierin riep hij op tot meer burgerinvloed, en instigeerde hij de Patriottentijd.

Lucardie en Voerman maken aannemelijk dat er tussen 1780 en 1990 geen werkelijk Nederlands populisme bestond. Janmaats Centrumdemocraten waren weliswaar populistisch, maar bij hen was het nog fragmentarisch en ondergeschikt aan het nationalisme. Sowieso komt het populisme, in Nederland en elders, in een pure vorm slechts sporadisch voor. Meestal voegen populistische partijen elementen toe uit andere ideologieën. De LPF en de PVV bekrachtigen het populisme met nationalistische en liberale elementen. En bij de eerste werkelijk populistische Nederlandse partij, de SP van de jaren negentig, is een ideologische samensmelting met het socialisme waarneembaar. Maar analoog aan haar toenemende wens tot meebesturen heeft de SP het populisme en het ‘stem tegen’ de laatste jaren wat losgelaten.

Polderkleigrond


Pas sinds 2000 is het populisme nadrukkelijk en continu aanwezig. Wel bleek er een bijzondere politieke figuur als Pim Fortuyn nodig om een Nederlandse populistische traditie – waarvan we inmiddels wel mogen spreken – uit de politieke polderkleigrond te stampen. Populisten in de polder is welgedocumenteerd en gespeend van speculatie. En dat siert het boek, des te meer wanneer je bedenkt dat commentatoren die schrijven over het populisme zich vaak in ‘als-dan’-verhalen verliezen.

Tot slot moet nog één belangrijk inzicht worden vermeld dat oprijst uit de beschrijving van deze nog jonge traditie: om blijvend electoraal succesvol te zijn dient het populisme een koppeling te maken met een andere ideologie, waardoor het een robuuster programma kan opstellen. Dat kenmerkt namelijk alle Nederlandse populistische successen, terwijl Rita Verdonk en het snel neergegane puur populistische Leefbaar Nederland deze koppeling onvoldoende doorvoerden.