Film / Achtergrond
special: In gesprek met Christoffer Boe

Conventioneel, maar toch persoonlijk

Christoffer Boes nieuwste film Spies & Glistrup, een biopic over de cynische entrepreneur Simon Spies en de radicaal rechtse advocaat Mogens Glistrup, gaat vandaag in première. 8WEEKLY sprak de Deense regisseur tijdens het afgelopen IFFR.

Christoffer Boe. Foto: My Thordal

Christoffer Boe. Foto: My Thordal

Christoffer Boes nieuwste film Spies & Glistrup, over de vriendschap tussen de cynische entrepreneur Simon Spies en de radicaal rechtse advocaat Mogens Glistrup, vertoont op het eerste oog weinig verwantschap met het eerdere werk van de regisseur. Het is een op feiten gebaseerde biopic, in stijl, vorm en toon veel conventioneler dan Reconstruction, Allegro en Beast.

Dat waren speels experimentele, melancholische en soms verontrustende films over obsessieve gevoelens, die Boe de reputatie opleverden van de enige Deense filmauteur naast Lars von Trier. Maar terwijl Trier onverstoord zijn scheve gang blijft gaan binnen de arthousesector, had Boe vorig jaar ineens een commerciële hit: Spies & Glistrup was vorig jaar in Denemarken met ruim 330.000 bezoekers de op drie na best bezochte film. Ter vergelijking: Boes debuut Reconstruction (2002) trok zes keer zo weinig kijkers, en zijn vorige film Beast (2011) werd slechts door 1641 man gezien.

Boe scoorde dus met een mainstreamfilm zijn eerste kassucces, maar schijn bedriegt: de regisseur is niet gezwicht voor het grote geld. Spies & Glistrup is wel degelijk een persoonlijk project voor de Deen, die samen met de schrijver Simon Pasternak uitgebreid onderzoek deed naar het leven van de twee controversiële Denen. Spies en Glistrup waren belangrijke figuren in het Denemarken van de jaren zestig en zeventig; Boe herinnert zich nog dat zijn ouders, beiden jurist, de pest hadden aan Glistrup.

Eerste versie

‘Ik heb altijd al een film willen maken over die twee personages. Ik heb een haat-liefdeverhouding met ze, net als de Deense bevolking al 40 jaar heeft. Ze hebben me altijd geïntrigeerd. Zodra Mogens Glistrup stierf, belde ik mijn producer om te zeggen dat ik wou beginnen. Het probleem was dat ik niet wist hoe ik een film moest maken over echt bestaande personages, iets heel anders dan mijn vorige films.’ Een eerdere versie van het script was meer in de geest van Boes experimentelere en minder makkelijk toegankelijke films. ‘Dat scenario speelde zich af in een soort land der doden. Een crew komt toevallig Simon Spies tegen, die Sprechmeister van een toneelstuk is in een groot kasteel. Het was een andere benadering van het biopic-genre. Voor dat idee heb ik financiering gekregen. Maar vlak voordat we begonnen met filmen, vroeg ik me af waarom we het zo zouden moeten doen.’

Scène uit <em>Spies & Glistrup</em>

Scène uit Spies & Glistrup

Uiteindelijk kwam hij met een eenvoudiger idee, dat de basis vormde van een conventionelere film. ‘Het is niet moeilijk om vreemde mensen te laten opvallen, zoveel mensen zijn immers vreemd. Het is moeilijker om sympathie voor ze op te wekken. Ik moest de film in de geest van Simon Spies en Mogens Glistrup maken. Ze konden heel goed verhalen vertellen en ze waren heel toegankelijk. Het waren vreemde mensen, maar wat ze verkochten, was helder: koop een reis bij mij en misschien kun je neuken, stem op mij en je hoeft geen belasting te betalen. Zulke boodschappen zijn op het eerste gezicht eenvoudig. Ik wilde een film maken die ook op het eerste gezicht toegankelijk was.’ De film is inderdaad niet minder vlot en flitsend dan een film als American Hustle, maar Boe kijkt verder dan de oppervlakte en besteedt meer aandacht aan de destructieve geest van zijn hoofdpersonen.

De essentie is waar

Net als David O. Russells film begint Spies & Glistrup met de schalkse mededeling dat hij deels op ware, deels op onware gebeurtenissen is gebaseerd. Boe blijft erbij dat zo goed als alles in de film echt is gebeurd, ook al zijn hier en daar gebeurtenissen samengevoegd. ‘De essentie van een leven proberen te vangen in negentig minuten, is absurd. Wij wilden eerst de essentie vangen en vervolgens dingen bedenken die die essentie uitbeelden. Het is een erg waarheidsgetrouwe film. Als je hem ziet, krijg je een idee van wie die twee waren, wat ze deden en hoe ze dachten. We hebben van alles niet verteld, maar alles wat je later over ze te weten komt, is begrijpelijk binnen de context van de film die je hebt gezien. De essentie is waar.’ Twee voorbeelden van wat de film — buiten de krantenkoppenmontage aan het einde — niet behandelt, maar inderdaad aannemelijk maakt: Spies sloot zich op jonge leeftijd aan bij de nazi’s en Glistrup was een fervent tegenstander van moslims en immigratie.

‘Ik ben in dat opzicht erg geïnspireerd door Soderberghs film Che. Daar is veel over gediscussieerd: waarom liet hij de concentratiekampen en de moorden achterwege? Soderbergh had een goed antwoord: heb je iets in de film gezien waaruit blijkt dat Guevara daar niet toe in staat was? Wat je hebt gezien, is de essentie van Che Guevara. Eigenlijk is Spies & Glistrup een grote leugen, maar hij vertelt ook de waarheid, veel meer dan een documentaire ooit zou kunnen. Soms heb je de leugen van fictie nodig om bij de waarheid te komen.’

Scène uit <em>Spies & Glistrup</em>

Scène uit Spies & Glistrup

Boe grapt dat hij zich in de toekomst gaat beperken tot puur commercieel werk, maar het is duidelijk dat hij zijn film ziet als meer dan een mainstreamproduct. Bovendien was het grote geld niet zo groot: ‘Ik had iets meer te besteden dan gebruikelijk, maar voor het soort film was het eigenlijk niet zo veel. Iedereen had de juiste kleren en het juiste kapsel nodig, de locaties moesten passen bij de tijd. Vreselijk vermoeiend allemaal, zeker met zo weinig geld.’

Aandacht verlegd

Ook al is Spies & Glistrup geen puur commerciële film, het verschil met Boes eerdere vijf films is onmiskenbaar. ‘Deze film heeft minder te zeggen over de esthetiek van films maken dan de vorige. Ik stel mezelf nu andere vragen: hoe vertel je een verhaal? Wat is het verband tussen het genre van de biopic en de werkelijkheid? Ik ben ook geïnteresseerd in tv-series, die zie ik eigenlijk het liefst. De meeste hebben geen esthetische waarde, maar zijn wel interessant wat betreft verteltechniek. Mijn aandacht is dus iets verlegd, denk ik.’

‘Ik ben meer geïntrigeerd geraakt door rechttoe rechtaan verhalen vertellen. Wel met een persoonlijke noot, uiteraard. Daar gaat het om bij het maken van films: hoe kun je samenwerken met zo veel mensen, omgaan met zo veel geld en met al die mechanismen die alles zo conventioneel maken en ervoor zorgen dat 99% van alle films compleet onpersoonlijk worden — hoe kun je je film toch laten tonen wie jij bent? Een van de gemakkelijkste manieren waarop je dat kunt doen, is je verhaal spitsvondig vertellen. Maar hoe kun je een conventionele film persoonlijk maken? Dat is mijn nieuwe obsessie.’

Boe en Pasternak (hij noemt de ontmoeting met de misdaadauteur het beste wat de film heeft voortgebracht) zijn al bezig met een volgende film: ‘Dat wordt een thriller over een rechter die zijn vermoorde vrouw gaat wreken. Er is nog veel dat ik wil laten zien door middel van geweld. Ik ben te veel bezig geweest met die verdomde gevoelens. Nu is het tijd om iemand dood te maken!’

Boeken / Fictie

Wie een leven redt, redt de hele wereld

recensie: Hubert Mingarelli (vert. Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre - Een maaltijd in de winter

Een oudtestamentische wijsheid luidt: ‘Wie een leven redt, redt de hele wereld.’ Dit krijgt een wel heel sinistere bijklank in de korte roman van Hubert Mingarelli. Drie Duitse militairen overwegen een joodse gevangene de vrijheid te schenken, om zo aan hun eigen nachtmerries te ontkomen.

Tweede Wereldoorlog: in de Poolse bossen ligt een Duits kamp waar joden naartoe worden gebracht om te worden geëxecuteerd. Dat de joden er fysiek aan onderdoor gaan, dat is duidelijk. Wat minder bekend is, en wat een stuk lastiger bespreekbaar is, is dat de Duitse beulen er zelf ook aan onderdoor gaan, psychisch. Een maaltijd in de winter gaat over de vraag: hoe houd je stand in een wereld waarin alle menselijkheid lijkt te zijn verdwenen?

Het behoud van menselijkheid
De avond voordat er weer een groep joden voor executie zal arriveren, vragen drie Duitse militairen hun commandant of ze de volgende dag op jacht mogen. De jacht op joden in de bossen rondom het kamp is de enige manier om de massa-executies te ontlopen. Mocht je tijdens de jacht het geluk hebben een jood te vinden, dan heb je kans de volgende dag wederom op jacht te mogen. 

Het verhaal wordt verteld vanuit de naamloze ik-figuur. Samen met zijn kameraden Emmerich en Bauer vertrekt hij die ochtend nog voor het ontbijt uit het militaire kamp, om zelfs de geweersalvo’s niet te hoeven horen. Zonder echt op zoek te zijn naar joden die ze gevangen kunnen nemen, lopen ze door de bossen. Al sigaretten rokend en pratend over de zoon van Emmerich proberen ze de honger, de kou en de gruwelijke beelden uit hun lijven te verjagen.

Een rokende zoon
De verschrikkingen van de oorlog zijn bekend: de verhalen en de gruwelijke beelden van de deportatie van joodse gezinnen, de greppels met lijken, de overvolle treinwagons, de gaskamers in de concentratiekampen. Maar wat deed dit met de Duitse militairen die belast waren met het beulswerk? De drie vrienden zoeken houvast in alledaagse problemen.

Emmerich pijnigt zichzelf met de vraag hoe hij ervoor kan zorgen dat zijn zoon niet gaat roken, nu hij als vader zo lang van huis is. De twee vrienden horen zijn klaagzang aan, bedenken oplossingen en hebben flink met hem te doen: de banaliteit én de absurditeit van de oorlog in een notendop.

Zinnen als ijspegels
De stijl van de roman is zowel onderkoeld als poëtisch. In korte, afgemeten zinnen wordt verslag gedaan van hun lot als beulen tegen wil een dank. De woorden treffen je als vlijmscherpe ijspegels die heel precies in je hart worden gebeiteld. Er wordt nergens gemoraliseerd, nergens komt het vraagstuk van de uitroeiing van de joden ter sprake. Nergens vragen de drie zich af of het correct is wat ze doen.

Aan het begin van de middag vinden ze een joodse jongen. Ze nemen hem gevangen en in een verlaten hut gebruiken ze een gezamenlijke maaltijd, de gevangene mag mee-eten. Emmerich meent in de ogen van de jongen zijn eigen zoon te zien en vraagt zijn kameraden of ze hem niet kunnen laten gaan?

‘Ik zeg je nogmaals, Bauer, dat ik hem op een dag nodig zal hebben. Ik wil er morgen best doodschieten zodat ik me deze kan herinneren als ik dat nodig heb. Vannacht al zal het me goeddoen.’
Hij zweeg, niet lang. Zonder ons aan te kijken voegde hij eraan toe: ‘Jullie zullen hem ook nodig hebben.’
Bauer nam de tijd om een sigaret op te steken en antwoordde: ‘Nee, ik niet. Eéntje, dat is voor mij niet genoeg.’
Hij blies de rook uit en mompelde voor zich heen: ‘Eentje, kom nou!’

Een noodzakelijke roman
Emmerich lijkt de meest menselijke van de drie. Laat je zijn woorden echter op je inwerken, dan weet je niet zo zeker wie er menselijker is: Emmerich die denkt dat één jongen zijn geweten zal sussen, of Bauer die weet dat hun misdaden niet door een enkele goede daad kunnen worden uitgewist.

Mingarelli heeft een pijnlijke, maar noodzakelijke roman geschreven. Een prettige leeservaring is het niet, alles behalve. Het is een onbarmhartige tocht door de ijskoude bossen van Polen, die je achterlaat met een uiterst ongemakkelijk gevoel. En met een vraag. De vraag of één gered leven voldoende is tegen alle demonen die ’s nachts komen?

Boeken / Non-fictie

Avonturen in de Kaukasus

recensie: Jelle Brandt Corstius - Van Bakoe tot Batoemi

Het is altijd een waar genoegen wanneer Jelle Brandt Corstius zijn reizen beschrijft. Met Van Bakoe tot Batoemi haakt Nederlands leukste Ruslandkenner in op alle aandacht die er voor de Kaukasus is, nu de Olympische Spelen daar onlangs zijn gehouden.

Sotsji mag dan veel in het nieuws geweest zijn de afgelopen maanden, positief was de berichtgeving dikwijls niet. Berichten over hotels die nog niet af waren, zoekgeraakte reserveringen en toilethokjes die meer dan één toiletpot bevatten bereikten de hele wereld. Ook de niet-tolerante houding van Rusland ten opzichte van homoseksualiteit veroorzaakte veel verontwaardiging in het buitenland. Kortom, al deze publiciteit vormde beslist geen promotie voor de Kaukasus. Brandt Corstius probeert het gebied echter zonder vooroordelen te beschrijven.

Ondoorgrondelijke landen
De Kaukasus is geen toeristisch gebied en is zodoende voor veel Nederlanders een relatief onbekende regio. Brandt Corstius doet een poging het inzichtelijk te maken voor de leek, maar stuit zelf ook op onverklaarbare eigenaardigheden. Zo’n beetje ieder dorp voert een andere taal en is in het verleden wel eens bezet geweest door het dorp in de vallei ernaast. Het oude zeer van de vele burgeroorlogen is nog goed voelbaar. Bijna iedereen die Brandt Corstius ontmoet heeft wel een verhaal over gesneuvelde familieleden.

Toch bestaat Van Bakoe tot Batoemi niet enkel uit een opeenstapeling van ellendige verhalen. Veel gebeurtenissen die Brandt Corstius beschrijft zijn ronduit komisch, zoals het eerste internationale filmfestival in Grozny, Tsjetsjenië. Brandt Corstius en zijn crew doen hun best om als enige vertegenwoordigers van de westerse pers op zoek te gaan naar journalistiek interessante situaties. Onderwijl worden ze geterroriseerd door de perscoördinator die, aldus Brandt Corstius, het uiterlijk van John Cleese heeft en het karakter van Hitler.

Humor
Veel van Brandt Corstius’ reisverhalen over de Kaukasus verschenen eerder in Trouw. In Van Bakoe tot Batoemi zijn ze voor het eerst gebundeld en aangevuld met ervaringen die de auteur opdeed tijdens het filmen van de televisieserie De bergen achter Sotsji. Dit zorgt onvermijdelijk voor gedeeltelijke overlap, zoals Brandt Corstius’ bezoek aan een badhuis waar alleen in ruwe olie wordt gebaad. Ook de schilder die zich beperkt tot schilderen met olie komt zowel in de serie als in het boek voor.

Toch is dit geen reden om het boek maar over te slaan. Brandt Corstius heeft een vlotte pen en weet de meest troosteloze gebieden nog met een gezonde dosis humor te beschrijven. Hij mag er dan misschien niet in slagen de gebieden te doorgronden maar daar is het hem uiteindelijk ook niet om te doen. Juist

Boeken / Fictie

Zoektocht zonder einde

recensie: Annemieke Gerrist - Het volume van een logé

In 2008 debuteerde Annemieke Gerrist met de bundel Waar is een huis, een titel die een zoektocht suggereert en waar ze zes jaar later in Het volume van een logé nog steeds mee bezig is. Dat is ook hoe deze bundel gezien kan worden: als een zoektocht.

Met Het volume van een logé houdt Gerrist vast aan de stijl die ze in haar debuutbundel liet zien: eenvoudig, direct taalgebruik waarmee alledaagse situaties worden geschetst. Maar deze eenvoud is schijn, want door de abrupte sprongen die gemaakt worden weet ze vervreemding op te wekken:

Mijn moeder visualiseert een vaas met bloemen
Mijn vader koopt ’s ochtends bloemen

God is overal, en wij hebben cola in de koelkast

O, engelbewaarders, er staan verhalen in de grond, wat bewaren jullie?
Ik kijk naar de grond op een voetpad

Grote sprongen worden ook gemaakt tussen de gedichten onderling. In de eerste cyclus lijken de gedichten soms zelfs willekeurig naast elkaar geplaatst en thematisch geen enkel verband met elkaar te hebben. Maar hoewel het de vraag blijft wat sommige gedichten in deze bundel doen, lijkt er naarmate je verder leest steeds meer samenhang te ontstaan.

Zoektocht naar een (t)huis


Een woord dat opvallend vaak terugkomt in deze bundel, is het woord ‘huis’. Dit doet natuurlijk meteen denken aan de debuutbundel Waar is een huis. Wordt er hier (nog steeds) gezocht naar een huis? In ieder geval wanneer het gaat om herkenning, houvast en een zeker gemak. Misschien zelfs nog groter: je draai vinden in het leven. Maar zodra dit gevonden is in de vorm van een huis, blijkt een ‘huis’ niet de oplossing: ‘Haal me weg, ik heb hier een huis gevonden.’ En vier pagina’s verderop in een tweeregelig gedicht: ‘De vrouw viel in slaap in het donker / Iemand had het huis rond haar dichtgemetseld’. Een huis kan dus ook een bedreiging zijn, in de vorm van stilstand.

Gerrist speelt nog op talloze andere manieren met dit thema, een mooi voorbeeld hiervan is de eerste strofe van het titelgedicht:

Twee bedden: 1 van een gezin en 1 van een logé,
gescheiden door een dunne wand.
De logé wordt onderdeel van het gezin door wakker te worden wanneer het
gezin wakker wordt en geluiden gaat maken.
Andersom (de logé die de geluiden begint) maakt geen verschil in het gezin.
het gezin is steviger dan 1 logé die vreemd is.

Ook in andere gedichten komt vaak het gevoel van niet thuis zijn terug: hoe gedraag je je in een omgeving die niet vertrouwd voelt? Hierdoor heerst er een gevoel van ongemak en angst in de bundel. Dat gevoel moet overwonnen worden door iets op te bouwen, een (t)huis te vinden, maar dat blijkt nog niet zo gemakkelijk. ‘Alles waar je bang voor bent / Alles waar je bang voor bent dat dichtbij komt als je er iets van maakt’.

Herinnering, liefde, dood


In enkele gedichten lijkt de zoektocht naar geborgenheid te slagen. Zoals in de vorm van een herinnering, in het gedicht over een vrouw die persoonlijke spullen in de vriezer legt om niet te vergeten, niet te verdwijnen. En in een ander gedicht: ‘Ik wil onthouden wat ik heb aangeraakt en dan slapen onder een deken’. Ook de liefde wordt geopperd als uitkomst, maar in het slotgedicht blijkt dit ook niet altijd een oplossing, wanneer een man op reis gaat en steeds langer wegblijft: ‘De man is bezig het huis van de vrouw af te breken.’ Het wordt duidelijk dat dit een zoektocht zonder einde is, of een zoektocht die misschien alleen kan eindigen met de dood: ‘En misschien ligt de troost daarin: in de stilte die hierna komt, waarin iedereen, / waar dan ook, wordt opgenomen en die onverenigbaar is met de onze.’

Nu is het zeker niet zo dat deze interpretatie direct toepasbaar is op alle gedichten in de bundel. De zoektocht is een duidelijk thema, maar deze bundel is nog zoveel meer. Juist doordat sommige gedichten op zichzelf lijken te staan, gaat het geheel niet vervelen. Gerrist weet een speelsheid in haar poëzie te brengen die er voor zorgt dat ze steeds opnieuw, steeds anders te lezen is. En dat is wat goede poëzie hoort te doen.

Boeken / Fictie

Liefde in tijden van hiv

recensie: Jonas Gardell (vert. Kim Liebrand) - De ziekte

Met zijn trilogie Een verhaal van liefde, ziekte en dood verwierf de Zweed Jonas Gardell internationale bekendheid. De boeken, waarvan onlangs het tweede deel in Nederland is verschenen, zijn een eerbetoon aan de vele slachtoffers van het verschrikkelijke aidsvirus.

De ziekte, zoals het tweede deel is getiteld, speelt zich net als de andere boeken af in Stockholm ten tijde van het uitbreken van de aidsepidemie. Het tijdsbeeld dat Gardell laat zien is echter kenmerkend voor vele landen. De meeste homo’s hoefden sowieso al niet te rekenen op veel tolerantie vanuit de samenleving. Toen er ook nog eens een mysterieuze ziekte opdook die zich voornamelijk onder homoseksuele mannen leek te verspreiden, waren er meerderen die dit opvatten als een straf van God. Maar ook binnen de homogemeenschap veroorzaakte de ziekte veel achterdocht. Er was immers nog maar weinig bekend over de besmettingsrisico’s.

Ongeloofwaardig stel
In De ziekte ondervinden de geliefden Rasmus en Benjamin de nodige relatieperikelen. Rasmus leeft erop los en zou het liefst een open relatie willen. Ondertussen leidt Benjamin een soort dubbelleven. Hij kan maar moeilijk loskomen van de Jehovagemeenschap waar hij al zijn hele leven bij aangesloten is. Het enige dat de twee gemeen lijken te hebben zijn hun worstelingen met hun ouders. Moeten ze hen voorliegen over hun seksuele geaardheid om ze maar niet teleur te hoeven stellen?

Het is jammer dat de relatie tussen Rasmus en Benjamin niet zo goed uit de verf komt. Zij zijn immers toch de belangrijkste personages in de trilogie. In hun relatie missen de twee een solide basis – of dit wordt in ieder geval niet getoond. Ontmoetten de twee elkaar aan het einde van deel één, nu moet hun relatie ineens stabiel zijn en opgewassen zijn tegen ruzies en meningsverschillen. Gardell gaat soms te snel voorbij aan het feit dat hun relatie helemaal niet zo vanzelfsprekend is.

Helder tijdsbeeld
Voor degenen die de jaren ’80 niet zelf hebben meegemaakt is het moeilijk voor te stellen dat homo-emancipatie tot voor kort nog ver te zoeken was. Gardell is erin geslaagd een boodschap over te brengen. We moeten immers niet vergeten dat het slechts drie decennia geleden is dat duizenden en duizenden gezonde jonge mannen veel te vroeg hun dood vonden vanwege aids. Bovendien ontbrak het hen vaak aan steun uit hun omgeving; velen waren al verstoten door hun familie.

Helaas laat Gardells schrijfstijl veel te wensen over. Het staat ten eerste bol van de clichés, zoals een uitgeveegde handafdruk op het raam die symbool staat voor het uitgewiste bestaan van de jonge Rasmus. Ten tweede heeft Gardell sterk de neiging om in herhaling te vallen, waardoor het enigszins tegenstrijdig is dat hij ervoor kiest een trilogie te schrijven. Het lijkt erop dat hij zijn lezers onderschat en dat is jammer.

De boeken dienen dan ook voornamelijk als tijdsweergave. Gardell heeft veel onderzoek gedaan en onderbreekt het verhaal regelmatig om door middel van krantenartikelen te illustreren wat de publieke opinie was ten aanzien van het hiv-virus. Ondanks de zwakke kanten van Gardells schrijfstijl geven deze stukken wel een extra dimensie, die de boeken tot standaardwerken over een onverbiddelijke ziekte maken.

Film / Films

Paljassen en papierkes

recensie: Het vonnis

Het vonnis gebruikt een fictief personage om een realistisch probleem te duiden. Met veel nuance behandelt de film recht en gerechtigheid. Niets dan hulde voor de Belgen die wederom een prachtige film afleveren.

Wat gebeurt er als tijdens een rechtszaak de rechtvaardigheid ontbreekt en een moordenaar door een procedurefout wordt vrijgesproken? Als de staat gerechtigheid niet kan garanderen, mag je het recht dan in eigen hand nemen?

Luc Segers (Koen de Bouw) meent van wel. Hij vermoordt Kenny de Groot (Hendrik Aerts), die op zijn beurt Lucs vrouw (Joke DeVynck) vermoordde terwijl ze een broodje ging halen bij de 24/7. Kenny schopte bovendien Luc in een coma van drie weken en Lucs dochtertje die vanuit de auto haar vader toesnelde, werd geschept door een passerende auto: dood.

~

De openbaar aanklager – dit zal niemand verbazen – meent van niet. Zijn argumentatie luidt dat het huidige systeem, namelijk een democratische rechtsstaat, het beste systeem is dat we hebben, nadat al dan niet vrijwillig in het verleden een aantal andere systemen zijn uitgeprobeerd. De rechtsstaat is niet perfect, maar als we toestaan dat burgers het recht in eigen handen nemen, gaan we terug naar het Wilde Westen.

Regels zijn regels
Iedereen heeft zo zijn ideeën over de rechtszaak en iedereen zal op z’n minst begrip hebben voor Lucs acties, al zal niet iedereen vinden dat Luc ongestraft moet blijven. Het vonnis laat alle visies ruim aan bod komen en behandelt de onderbuikgevoelens, maar ook de theorie achter de regels en wetten. Regels zijn namelijk geen regels, ook al willen agenten en politici mensen dat graag laten geloven. Regels zijn het resultaat van noties van orde, samenleving en gerechtigheid.

Het contrast tussen het vaak zakelijke aspect van de rechtsgang en de menselijke component wordt fijntjes weergegeven en is de essentie van deze rechtszaakfilm. Het rechtssysteem is namelijk behoorlijk complex geworden. Dat is wellicht onoverkomelijk, maar het zorgt ook voor problemen, zoals een procedurefout. Luc laat zijn gevoelens spreken: ‘De moordenaar van mijn vrouw loopt vrij rond omdat een of andere paljas bij justitie vergeten is zijn handtekening te zetten op een papierke!’

Vonnis zonder oordeel

~

In de eerste plaats is het rechtssysteem een middel om de burgers te helpen, en orde te bewaren. Elke burger geeft een beetje vrijheid op – met andere woorden: houdt zich aan de wet – en verwacht als tegenprestatie een gepaste straf voor degene die hem of haar onrecht aandoet. Mr. de Cock verwoordt dit politiek-filosofisch principe van het sociale contract in deze prachtige zin in zijn slotpleidooi: ‘Het stilzwijgende contract dat Luc Segers heeft met de staat, net als wij allemaal, is eenzijdig opgezegd.’

Regisseur Jan Verheyen is voornamelijk bekend van Vlaamse romantische komedies en toont met Het vonnis dat hij veel meer in zijn mars heeft. Het vonnis is een persoonlijke, spannende en genuanceerde thriller, die fundamentele vragen behandelt. Een vonnis over Luc wordt uitgesproken, maar een moreel oordeel blijft achterwege.

Boeken / Fictie

Hopen op de volgende

recensie: Anne van den Dool - Achterland

In 2013 won de toen 19-jarige Anne van den Dool de Volkskrant-schrijfwedstrijd. Het winnende verhaal heeft ze in een jaar omgewerkt tot haar net verschenen debuutroman, Achterland. Een verhaal dat wel wat meer tijd had verdiend.

‘Het verhaal gaat vooral over gedachten, minder over dingen die gebeuren,’ zegt Van den Dool over Achterland ergens in een online-interview. Dat klopt. De plot laat zich eenvoudig samenvatten: Emma, van dezelfde leeftijd als de schrijfster, lijdt onder haar obsessief-neurotische moeder, Marie geheten. Op een dag wordt het haar te veel en ze verlaat het ouderlijk huis om bij haar vriend Frank te gaan wonen. Negen maanden na dit incident komt ze haar moeder tegen in een supermarkt. Ze gaan samen lunchen.

Poëtisch, maar slordig

De rest wordt gedacht. Aan de ene kant herinnert Emma zich dingen: ze vertelt over haar jeugd, over dingen die haar moeder heeft gedaan; aan de andere kant zijn er haar observaties en gedachten over wat ze ziet. Ze heeft een poëtisch oog: zo is de sterrenhemel ‘als een zonnescherm met piepkleine gaatjes erin, waar het zonlicht doorheen druppelde.’ Tegelijk heeft Emma ook veel woorden nodig om te zeggen wat ze wil zeggen, dat blijkt al uit voorgaand voorbeeld: ‘waar het zonlicht doorheen druppelde’ had weggelaten kunnen worden. Een ander voorbeeld komt wanneer Emma de rimpels op haar moeders gezicht beschrijft:

Ik zag de lijntjes die zo subtiel – maar toch zo duidelijk, als je ze eenmaal zag – uit haar ooghoeken waaierden en over haar voorhoofd liepen als de naden van behangen muren: je zag ze pas als je erop ging letten, en je vroeg je af hoe je al die tijd naar die wanden had kunnen kijken zonder die verticale strepen te zien.

Het ‘en’ in ‘uit haar ooghoeken waaierden en over haar voorhoofd liepen’ doet vermoeden dat Marie’s rimpels in één lijn van de ene ooghoek over haar voorhoofd naar de andere lopen. Aaneengesloten cirkels, zoiets. Daarna valt op dat ‘als je ze eenmaal zag’ erg op ‘je zag ze pas als je erop ging letten’ lijkt, waardoor er in feite twee keer dezelfde informatie in deze zin staat. Met een dergelijke kritische blik begint vervolgens ook de vergelijking met wanden te rammelen.

Er zijn meer momenten in Achterland waarop slordigheden in de weg staan van de leeservaring. Een lift heeft in Emma’s blik zes wanden, in plaats van vier, een plafond en een vloer. Later wordt ze in een optrekkende bus ‘door de zwaartekracht door het gangpad geslingerd’. Ook dat lijkt me niet correct. Eén van de meest vernietigende opmerkingen die je kan plaatsen komt naar voren: het werk van de redacteur is nog niet af.

Demon en kwelgeest

Van den Dool beschrijft sterk hoe haar hoofdpersonage langzaam ontdekt en accepteert dat zij meer op haar moeder lijkt dan ze wil toegeven. Emma wil ook het bestek precies recht leggen, zij wil ook zo net en schoon zijn – maar omdat zij van een afstand naar haar moeder kan kijken, ziet ze dat ze niet zo moet worden. Wanneer ze niet too much zijn, kunnen de in het verhaal gewoven details ontzettend krachtig zijn: zo valt Emma op dat haar moeder wit tapijt in de woonkamer heeft – tapijt dat erom schreeuwt vies te worden, waardoor Marie haar gekte gemakkelijk kan voortzetten.

Emma schildert haar moeder als een totale controlfreak, maar die hang naar het absolute is net zo goed van haarzelf. In zekere zin heeft zij nog geen onafhankelijke persoonlijkheid ontwikkeld: ze plaatst zichzelf ofwel in tegenstelling tot haar moeder, ofwel tot haar vriend. Dat absolute is ook terug te vinden in Van den Dools schrijfstijl, waarin – zoals Emma over iets anders zegt – de herhaling niet zozeer een stijlfiguur is, maar daadwerkelijk haar stijl. Het absolute sluit de lezer ook op in Emma’s hoofd, waardoor een echt zuiver beeld van haar moeder nooit oprijst. Marie is een demon en een kwelgeest, wier acties nooit helemaal goed in beeld komen, maar de uitwerkingen daarvan des te meer.

Valse start

Genoeg gesomberd. Achterland is het type debuut dat de auteur niet gelijk op de kaart zet, maar vooral laat zien hoeveel zij in huis heeft. De roman laat zien waar Van den Dool toe in staat is, én waar ze nog aan moet werken. Dat is niet noodzakelijkerwijs meer plot: Achterland zit doordacht in elkaar. Van den Dools kracht is juist ook haar zwakte: nu eens is haar taal ijzersterk, dan weer onduidelijk. De leeservaring wordt daardoor constant onderbroken, de lezer uit het verhaal gehaald. Laten we hopen op haar volgende werk, na deze valse start.

Boeken / Fictie

De val van Zuid-Afrika

recensie: Anna Louw (vert. Rob van der Veer) - Kroniek van Perdepoort

Anna Louw, in 2003 op 90-jarige leeftijd overleden, is één van de grote Zuid-Afrikaanse auteurs uit de twintigste eeuw. Toch is Kroniek van Perdepoort (1975) haar eerste in het Nederlands vertaalde roman. Een superieure plaasroman.

Louws bekende landgenoot J.M. Coetzee schreef ooit een essay over de plaasroman (letterlijk ‘boerderijroman’). Als kenmerken van het genre – waartoe bijvoorbeeld ook Marlene van Niekerks Agaat (2004) en Carina Stander’s Wildvreemd (2011) behoren; ook Coetzee’s eigen Disgrace (1999) lijkt erop – noemt Coetzee de verwevenheid van grond en familie, de nadruk op familiebanden en een patriarchale maatschappij. In zekere zin zijn de boerderijen waar plaasromans zich afspelen een microkosmos voor de gehele Zuid-Afrikaanse maatschappij.

De samenleving van Kroniek van Perdepoort is gevuld met apartheid. Het merendeel van de roman gaat over de herbegrafenis van de zestien jaar eerder overleden Koos Lotriet, die uitloopt op een drama. Tegelijkertijd wordt ook Fielies begraven, een zwarte jongen die twee dagen eerder door een boom om het leven gekomen is. De bevolking van het gebied kiest op basis van huidskleur voor één van de twee diensten.

Omgekeerde chronologie

Louws roman moet het niet hebben van een bijzonder spannende plot. Op vrijdag 7 maart bereidt de familie Lotriet zich voor op de herbegrafenis van hun voormalige pater familias, die de volgende dag plaats heeft. Daarbij valt de kist stuk op een aantal rotsen. Het lijk is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor ‘een paar handenvol grove aarde. Of beendermeel?’ De volgende dag, 9 maart, wonen dorpsbewoners de kerkdienst bij en roddelen over de Lotriets.

Het bijzondere van deze roman zit hem in de volgorde waarin deze gebeurtenissen gepresenteerd worden. Louw begint met de kerkdienst op 9 maart, waarna het tweede deel van de roman over de herbegrafenis vertelt en het laatste deel de familie in haar voorbereidingen volgt. Zo speelt Louw met haar lezers: omdat de dorpsbewoners een hekel aan hen hebben, komen de Lotriets er bijzonder slecht vanaf in het eerste en tweede deel. Tegelijkertijd wordt er dan al veel gesproken over de kist die pas in deel twee op de rotsen te pletter zal vallen.

Een familie en hun boerderij

Kroniek van Perdepoort is vooral een portret van een familie en hun boerderij, Perdepoort. Louw laat prachtig en subtiel zien hoe de hoogmoed van Koos Lotriet is doorgesijpeld en geradicaliseerd in zijn vijf zoons. Daar heeft de zonde zich met andere gemengd – de roman kent een uitgesproken religieus fundament. Zonder al te veel moeite kunnen de hoofdzonden aangewezen worden in de vijf kinderen: de een is afgunstig, de ander lui, weer een ander verslaafd of ontzettend gierig en de laatste wellustig.

Deze opzet wordt nooit schetsmatig. Wat namelijk vooral opvalt, is Louws superieure inzicht in familieverbanden, waardoor de Lotriets levensecht worden. Ze lijken personages van vlees en bloed. De op de achterflap geprinte dramatis personae is echter wel een dankbare toevoeging, zeker in het begin.

Niet alles overtuigt

Het verhaal van Kroniek van Perdepoort gaat hoofdzakelijk over de neergang van een vernederde en bespotte familie. Daarmee gaat de roman ook over de neergang van een maatschappelijk systeem gebaseerd op uitsluiting en hoogmoed. Al zou het na publicatie nog bijna twintig jaar duren voordat de Apartheid beëindigd werd, in deze roman wordt het failliet van dat systeem al aangekondigd (als het natuurlijk ooit niet al failliet was geweest).

Toch is dit sociale commentaar het zwakste deel van de roman. Het doet wat obligaat aan en Louw slaagt er niet in haar opmerkingen totaal te verweven in haar roman. De zwarte personages krijgen vaak namen als  ‘Bruintje’ en ‘Bosjesbaas’ en blijven over het algemeen aan de rand van het verhaal. Ze zijn er, maar ook niet helemaal. Maar dat wat er wel is, overtuigt.

Kunst / Achtergrond
special: Guido van der Werve

Uiteindelijk ben ik als kunstenaar volstrekt onbelangrijk

Videokunstenaar Guido van der Werve (1977) nodigt de kijker met extreme performances en eenvoudige schoonheid uit tot mijmeren en reflectie.

Guido van der Werve, Nummer veertien, home, 2012, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Guido van der Werve, Nummer veertien, home, 2012, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Fietsend door Papendrecht, het dorp waar zowel mijn ouderlijk huis staat als dat van videokunstenaar Guido van der Werve, schieten de shots van Nummer veertien, home (2012) door mijn hoofd. Hierin keert hij terug naar zijn geboorteplek. Wegflitsend op het schoolplein, in brand staand op een grasveldje, hangend aan een hijskraan boven het huis van zijn ouders, deelt hij zijn ervaringen, steeds begeleid door een orkest dat de door hem zelf gecomponeerde muziek ten gehore brengt. Vervlochten hiermee zijn de verhalen van twee van zijn jeugdhelden;  Alexander de Grote (336 v.C.-323 v.C.) en Frédéric Chopin (1810-1849). Het verhaal van veldheer Alexander de Grote wordt getoond tegen de achtergrond van ruïnes en kale velden. Het tweede deel, over Chopin, volgt Van der Werve als hij in triatlonvorm de weg aflegt van Warschau, waar Chopins hart ligt, naar zijn begraafplaats Parijs. Deze driedeling komt overeen met de structuur van het door hemzelf gecomponeerde requiem voor dit werk. Nummer veertien is Van der Werves meest recente videowerk en behoort tot de sportwerken‘ tussen 2008 en 2012, waarvan de beelden, ook begeleid door tekst, gebundeld zijn in het boek Nummer vijftien, at war with oneself (2013).

Guido van der Werve, Nummer acht, Everything is going to be alright, 2007, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Guido van der Werve, Nummer acht, Everything is going to be alright, 2007, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Hoe ga je te werk?
Ik ga heel intuïtief en vooral non-verbaal te werk, zoals de meeste beeldend kunstenaars. In die zin is het creëren van werk ook een verbaal ongrijpbaar proces. Soms, als een werk wat ouder is, heb je wat afstand en kun je in taal beginnen te begrijpen waar je op dat moment mee bezig was. Taal is echter een filter dus het vangt nooit de hele waarheid en volgens mij vaak niet eens een groot deel ervan.

Over Nummer acht, everything is going to be alright (2007) zei je dat het maken in feite vrij ‘saai’ was: nadat je op het idee van de ijsbreker was gekomen was het een kwestie van het uitvoeren van het idee. Bij Nummer veertien lijkt me dat het maakproces veel meer betekenis voor je had en veel meer was dan de totstandkoming van een idee of het toewerken naar een eindresultaat. Kun je iets vertellen over dat proces en hoe je te werk ging bij Nummer veertien?
De structuur is heel natuurlijk gegroeid gedurende een jaar, ook in samenwerking met de muziek. Het was een heel traag intuïtief proces. Op een geven moment had ik het idee dat alles structureel op zijn plaats viel en was ik ervan overtuigd dat dit zou kunnen werken.

Guido van der Werve, Nummer veertien, home, 2012, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Guido van der Werve, Nummer veertien, home, 2012, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Nummer veertien is autobiografisch, maar als kijker heb je niet alleen het idee dat je naar het verhaal van de kunstenaar kijkt, het werk blijft open. Vooral de beelden waarin je in je eentje door het landschap zwemt, fietst en loopt, nodigen uit tot introspectief mijmeren en om, net als in veel ander werk, als het ware met je mee te denken. Hoe heb je dit bereikt?
Ik ben opgeleid als klassiek pianist en de directe en intuïtieve manier van communiceren met het publiek is iets dat ik als vanzelfsprekend ben gaan beschouwen. Ik probeer op eenzelfde manier films te maken als componisten muziek. Een componist verzamelt ervaringen en gevoelens over een bepaalde periode en abstraheert deze vervolgens gevoelsmatig door middel van twaalf noten in sfeer. Deze sfeer heeft een bepaalde openheid en daardoor universele kwaliteiten die het publiek raakt, zonder dat er dat een specifieke verbale verklaring voor nodig is. Ik ga op dezelfde manier te werk. Ik gebruik mijn gemoedstoestand als zoeklicht om elementen (teksten, scenes, performances, muziek, verhalen) te verzamelen. Vervolgens abstraheer ik deze zo ver mogelijk, totdat alleen de kern overblijft. Mijn doel is om op deze manier een zo open mogelijk werk neer te zetten dat mijn publiek raakt, troost geeft en aanzet tot overpeinzing. Het gaat er uiteindelijk niet om wat voor mij persoonlijk relevant is in het werk, maar hoe het publiek zich er toe verhoudt. Elke keer als het publiek het werk ziet, ontstaat er een nieuwe band en dat is juist het kunstwerk en op die manier wordt het ook open; iedereen verhoudt zich op het andere manier tot het werk. Als het goed is doet de kunstenaar en zeker het wel en wee van de kunstenaar er niet meer toe.

De beelden van het Alexander de Grote-gedeelte laten zonder opsmuk de huidige ruïnes en kale vlaktes van zijn geschiedenis zien. Het is nuchter maar tegelijkertijd romantisch nostalgisch. Waarom wilde je dit verhaal op deze manier in beeld brengen?
Ik wilde ze laten zien zoals ze zijn. Ik heb ooit twee jaar klassieke archeologie gestudeerd en was altijd gefascineerd door dit soort schuldige landschappen. De afwezige elementen zeggen veel meer dan wat er nog van over is.

Is de titel van Nummer vijftien, at war with oneself representatief voor een rode draad in je werk van 2008 tot 2012?
Het zijn allemaal ‘sportwerken’. In de sporten die ik beoefen, probeer ik mezelf steeds te verbeteren en tot het uiterste te drijven. In een triatlon heb je vaak tien mensen die om de titel strijden, maar de 2500 anderen strijden tegen zichzelf.

Zie je strijd als een belemmering, of meer als een soort uitdaging en drijfveer?
Ik denk dat evolutie en zelfverbetering tot stand komen door middel van frictie. Je moet actief jezelf in moeilijke situaties plaatsen om vooruit te kunnen komen.

Guido van der Werve, Nummer veertien, home, 2012, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

Guido van der Werve, Nummer veertien, home, 2012, videostill. Courtesy of Monitor Gallery Rome, Gallery Juliette Jongma Amsterdam, Marc Foxx Los Angeles, Luhring Augustine, New York.

In je werken plaats je jezelf vaak in extreme situaties en zoek je de grenzen van je uithoudingsvermogen op. In Nummer acht loop je voor een ijsbreker, in Nummer negen draai je 24 uur lang op de Noordpool tegen de aarde in. Voor Nummer dertien beklom je een 7000 meter hoge berg, rende je 24 uur lang rondjes om je huis en voor Nummer veertien overbrugde je in triatlonvorm de 1600 kilometer tussen Warschau en Parijs. Waar komt het opzoeken van grenzen vandaan en wat voegt fysieke uitdaging voor jou aan het kunstwerk toe? Je zei in een interview dat je niet wil stilstaan en daarom blijft doorrennen, bezig blijft. Wat gebeurt er als je stilstaat?
Ik ben zelf enorm doelgericht, maar eigenlijk zijn persoonlijke drijfveren vaak irrationeel en moeilijk te duiden. Het zijn dingen die vaak terugkomen en daarom zullen ze ongetwijfeld een grote rol spelen in mijn persoonlijke leven. Ik heb een manier gevonden om deze om te zetten in mijn werk en dat is mijn manier om ermee om te gaan. Als ik hardloop denk ik aan niets en als ik stop word ik weer geconfronteerd met mijn gedachtes, demonen en de alledaagsheid waarin we leven. Ik ren dan ook niet om te finishen, maar ik zie de finishlijn als startlijn van de volgende race. Ik denk dat ik om deze reden bergbeklimmen niet begrijp. Ik loop liever om de berg heen, dan dat ik doelmatig naar de top ga. Ik ben niet geïnteresseerd in routes van A naar B, maar meer in wat er tussen ligt.

Er duikt wel eens opeens een soort absurde humor op in je werk, terwijl het geheel meestal niet bepaald lichtvoetig is. Is dat iets wat je noodzakelijk vindt of ontstaat dat meer spontaan?
Humor is onderdeel van ons en iedereen heeft een bepaald gevoel voor humor. Ik denk dat je in een goed kunstwerk alle kanten van de kunstenaar terug zou moeten kunnen zien. Volgens mij zijn een hoop kunstenaars bang om humor te gebruiken in hun werk, omdat ze denken dat humor het tegenovergestelde is van serieus. Ik merkte vanaf het begin dat het een erg goed middel is; mensen verhouden zich er toe en je kunt er zware dingen dragelijk mee maken.

Bij Nummer vier word ik geraakt door de muziek, maar daarbij speelt mijn eerdere ervaring en herinnering bij die specifieke muziek een grote rol. Bij Nummer veertien, waar je de muziek zelf hebt gecomponeerd, is het een nieuw geluid en niet vooraf al beïnvloed door mijn ervaring. Hoe verschilt het om je eigen muziek of die van een andere componist te spelen en te horen bij je werken?
Toen ik jong was, was ik het uitvoeren van andermans muziek op de piano een beetje zat. Maar terugkijkend  was ik toen veel te jong om mijn eigen muziek te durven schrijven. Het is op een bepaalde manier makkelijk en ook moeilijk om bestaande muziek te gebruiken. Enerzijds om dat het inderdaad al connotaties kan hebben en tegelijkertijd gebruik je een erkend meesterwerk voor je eigen kunst.

Wat was voor jou de reden om je eigen muziek te componeren?
Toen ik Nummer negen in 2007 had geschoten, wilde ik er een prelude van Rachmaninoff onder zetten, maar dat werkte niet. Nummer negen is erg minimaal van beeld en romantische muziek is nogal verhalend. Ik wist wat ik wilde en besloot twee weken voor de opening om mijn eigen muziek te schrijven. Dit opende de deur voor het componeren en ik heb in de jaren daarna veel geleerd en ik vind steeds meer vrijheid in de mogelijkheden van het schrijven van eigen muziek. Ik beschouw mijn werken een beetje als hedendaagse Gesamtkunstwerken.

Denk je dat videokunst altijd de voornaamste kunstvorm voor jou blijft of denk je dat je beeld misschien ooit inwisselt voor geluid?
Ik doe waar ik zin in heb en de ontwikkelingen en gebeurtenissen in mijn leven zijn vaak bepalend voor het werk dat ik maak en de ontwikkeling ervan. Ik sluit dus niet uit dat ik ineens iets totaal anders ga doen. Ik denk wel dat video mij erg goed ligt en dat ik er vanwege alle verscheidene aspecten goed in kan zijn. Ik ben bijvoorbeeld geen goede componist of atleet.

Guido van der Werve (1977) werd onder andere in 2005 en 2011 genomineerd voor de Prix de Rome en won in 2007 de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs. Het Prins Bernard Cultuurfonds kende hem in 2012 de Charlotte Köhler Prijs toe. Na een eerdere nominatie in 2008 bekroonde het Nederlands Film Festival van der Werve in 2013 met het Gouden Kalf voor Beste Korte Film voor Nummer veertien, home (2012). Zijn werk maakt deel uit van onder anderen de collectie van De Hallen Haarlem, Stedelijk Museum Amsterdam, Hirshorn Museum in Washington DC en het Museum of Modern Art in New York.

Op 10 april 2014 presenteert Guido van der Werve zijn nieuwste boek Nummer vijftien, at war with oneself (2013) in het Stedelijk Museum in Amsterdam.

Film / Achtergrond
special: Winter's Tale

Winter’s Tale

.

Derde boekverfilming in deze reeks: Winter’s Tale. Joyce las het boek, Jeroen niet. Let op: dit stuk bevat spoilers!

Winter’s Tale is een vertelling van een Grote Liefde en even grote wonderen. Hoofdpersoon Peter Lake (Colin Farrell) breekt begin 20ste eeuw in bij de rijke familie Penn in New York. De zieke dochter Beverly (Jessica Brown Findlay) is nietsvermoedend thuis en de twee worden verliefd. Ieder mens heeft een wonder dat ervoor zorgt dat de wereld in balans blijft. Als Beverly sterft, kan Peter niet heengaan totdat hij zijn wonder vervuld heeft. De demon en maffiabaas Pearly Soames (Russell Crowe) heeft het op Peter voorzien en probeert hem ervan te weerhouden zijn wonder te volbrengen.

[Jeroen]
Ik vond de film enorm tegenvallen. Het was allemaal erg onduidelijk opgezet, zodat ik geen idee had wat er nou precies aan de hand was, wie alle personen waren in relatie tot elkaar en waarom de helft van de dingen uit de eerste act gebeurden. Toen ik eenmaal een beetje in het verhaal zat was het wel redelijk rechttoe rechtaan te volgen, maar verder ook niet echt uitzonderlijk. Een leuk momentje hier en daar, maar over het geheel genomen vond ik het niks.

[Joyce]
Als je het boek (met de gelijknamige titel) van Mark Helprin hebt gelezen is de film een constante kwelling. Het eerste kwartiertje was nog wel charmant, met de droogkomische ontmoeting tussen Peter en Beverly, maar daarna zit je alleen maar op de verschillen tussen boek en film te letten. En dat zijn er echt ontzettend veel. Eigenlijk kun je niet spreken van een verfilming, eerder van ‘heel erg losjes gebaseerd op’. De plot van de film is wel duidelijker dan in het boek. Ik zou je niet met absolute zekerheid kunnen vertellen waar het boek over gaat. Het ene moment denk je dat het een mythisch en absurd liefdesverhaal is en het andere moment lijkt het een soort karikatuur van een stad, of een sprookje over een groot wit paard.

~

[Jeroen] Hoe bedoel je dat, een karikatuur van een stad?

[Joyce] New York wordt in het boek neergezet als personage. De menselijke personages lijken hier ondergeschikt aan: pionnetjes die verduidelijken wat de auteur wil overbrengen. Namelijk dat New York een Grote Boze Wolf is, met vele dieven, maffiagespuis en andere onderkruipsels die de stad regeren, maar dat er uiteindelijk gerechtigheid komt.

[Jeroen]
Interessant. Dat heb ik er in de film niet uitgehaald. Wel dat het allemaal erg groots probeerde te zijn. Volgens mij wilde de regisseur een soort episch verhaal maken – à la Cloud Atlas – met een romantische insteek. Dat is ook te merken aan de scriptclichés die benadrukken hoe alles met alles te maken heeft: ‘We are all connected‘, ‘A darkness gathers‘, ‘We all have a destiny‘, dat werk. Alle monologen probeerden met alle mogelijke clichés episch te zijn terwijl alle dialogen gewoon ontzettend slecht geschreven waren. Waar jij een droogkomische ontmoeting zag, hoorde ik alleen maar belachelijke en ongemakkelijke gesprekken. Is dat in het boek beter? Of had de monoloog-dialoog in de film dezelfde stijl als die in het boek?

[Joyce] De dialogen in het boek zijn filosofisch en zelfverzekerd. De absurdistische denkwijzen van de personages maken het boek boeiend, omdat de personages vaak tegenovergestelde ideeën hebben van wat je zou verwachten. Clichématig is het boek zodoende niet, terwijl we in de film de een na de andere banaliteit geserveerd krijgen. Wat ik in de film nog het meest tenenkrommend vond was het weggalopperen/wegvliegen op het witte paard richting hemel op het eind, zodat Peter als ster weer werd samengebracht met Beverly. Verschrikkelijk. En Beverly’s sterfscène na de eerste vrijpartij was ook erg bedacht en onnodig sentimenteel.

[Jeroen]
Ja, dat soort dingen heb ik inderdaad eerder (en beter) gezien. Maar in het boek is dat dus niet ter sprake? Vertel anders even waar het boek over gaat, want ik heb zelfs na het kijken van de film nog geen idee.

[Joyce]
Ik na het lezen van het boek ook niet, dat is een van de problemen. Een duidelijk plot ontbreekt: er zijn te veel lijntjes die voorbijschieten en weer samenkomen.

[Jeroen]
Is het boek dan een expositie? Want ik begreep dat er fantasy inzit, maar ook elementen uit de echte wereld, en demonen en tijdreizen en weet ik wat.

[Joyce]
Een expositie van de proza van de auteur? Daar kan ik me wel in vinden. Helprin verliest zichzelf in zijn (vele) bloemrijke beschrijvingen en onbegrijpelijke stijlfiguren; een daadwerkelijke verhaallijn lijkt ondergeschikt aan taal en ideeën. Een fantasyboek zou ik het zeker niet noemen, wel een boek met een hoog nadenkgehalte dat toevallig gebruik maakt van mythische aspecten.

[Jeroen]
Maar hangt het nog wel een beetje goed samen? Want als dat goed wordt gedaan kan het een heel interessant boek opleveren. In ieder geval een stuk interessanter dan hoe deze film in elkaar zit.

[Joyce]
Het duurt even voordat alles bij elkaar komt en het einde is niet echt bevredigend te noemen. Na al die pagina’s (750) gelezen te hebben is er geen sprake van een ‘oplossing’, maar zegt de auteur: het is nu aan de lezer om te beslissen hoe het afloopt met Peter en Beverly en alle andere personages.

[Jeroen]
Laten we het over die personages hebben. Hoe vind jij de casting? Weten de acteurs de rollen in te vullen zoals jij ze las in het boek?

~

[Joyce] De Peter in het boek heeft veel meer charisma. En hij is loyaal, hardwerkend, hyperintelligent, grappig en gevoelig. Colin Farrell heeft wat mij betreft geen performance neergezet die recht doet aan de complexiteit van het karakter, want in de film was Peter maar saai en kreeg ik geen goed beeld van zijn persoonlijkheid.

[Jeroen] Ja, dat zag ik er ook allemaal niet in. Ik vind Colin Farrell soms een beetje een flapdrol (en vooral in deze film). En dat terwijl uitstekende acteurs als Russell Crowe en Will Smith in een bijrolletje geduwd worden waar ze niet echt in weten te schitteren.

[Joyce] Will Smith’s personage komt niet eens in het boek voor. Ik vond hem als Lucifer echt niet pakkend, de grootsheid en machtigheid van de duivel wist hij niet over te brengen. Russell Crowe was prima gecast als bendebaas, maar zijn rol lag er misschien iets te dik bovenop. Jessica Brown Findlay als Beverly zag er veel te mooi en gezond uit voor iemand die aan tuberculose lijdt.

[Jeroen] Dat stoorde mij dan weer niet zo veel, voornamelijk omdat ik er van uitging dat ze een of andere hocuspocusziekte had (in de film verwijzen ze enkel naar ‘consumption‘, kennelijk een oude term voor TBC). Ik vond het dan overigens wel weer leuk uitkomen hoe 100 jaar later dat andere roodharige meisje Peters destiny bleek te zijn in plaats van Beverly.

[Joyce] Daar is in het boek helemaal geen sprake van. De filmmakers hebben er werkelijk alles aan gedaan om het verhaal kloppend, eenvoudiger en sensationeler te krijgen, waardoor ze zo afwijken dat slechts een minimaal deel van het boek op het witte doek is gekomen.

[Jeroen] Dan zullen ze denk ik inderdaad hebben geprobeerd om het allemaal wat simpeler en duidelijker te maken in de film door er een duidelijker verhaal in te zetten en Russell Crowe een makkelijk vatbare motivatie te geven door gewoon te zeggen dat hij een demon is en dus slecht. Zo’n vage structuur als het boek blijkbaar heeft aanhouden is erg lastig om goed naar film over te brengen. Dit soort veranderingen maken het voor de filmmakers wat makkelijker en economisch veiliger. Maar de uitvoering lijkt nergens op.

[Joyce] Daarom, als je me vraagt om te kiezen tussen boek of film, ga ik voor het boek. Het boek wekt tenminste nog interesse op. Je wilt het vaak even wegleggen om iets op te zoeken: een afbeelding van een gebouw, stijl en object, of een locatie checken op Google Maps. Helprins beschrijvingen zijn dan toch niet helemaal sprekend en kleurrijk genoeg van zichzelf. Het boek vraagt gewoon om een verfilming, alleen niet om deze verfilming.

[Jeroen]
Maar je zou het alsnog niet aanraden op zichzelf?

[Joyce]
Ik zou het boek aanraden voor een lezer met veel tijd en een interesse in wereldse vraagstukken, die niet schrikt van vliegende paarden en onsterfelijke personages. Iemand die het boek even laat sudderen en over een tijdje opnieuw leest, om er de tweede keer weer hele andere dingen in te ontdekken. Voor een lezer die voldoet aan deze beschrijving zal het boek niet snel vervelen. Wat zeg jij als vrienden vragen of ze de film moeten zien?

[Jeroen]
Ik zou het ze sterk afraden en een lijst geven met films die je beter kan kijken dan deze: Cloud Atlas; Eternal Sunshine of the Spotless Mind; Enchanted; Pan’s Labyrinth; V for Vendetta; Edward Scissorhands en misschien zelfs A.I.: Artificial Intelligence of The Terminator. Het zijn allemaal erg verschillende films, maar ze spreken wel over gelijkende thema’s als het lot en het ontdekken van een nieuw soort wereld, met een vleugje romantiek. En ze hebben stuk voor stuk meer te bieden dan Winter’s Tale.