Boeken / Fictie

Zoektocht zonder einde

recensie: Annemieke Gerrist - Het volume van een logé

In 2008 debuteerde Annemieke Gerrist met de bundel Waar is een huis, een titel die een zoektocht suggereert en waar ze zes jaar later in Het volume van een logé nog steeds mee bezig is. Dat is ook hoe deze bundel gezien kan worden: als een zoektocht.

Met Het volume van een logé houdt Gerrist vast aan de stijl die ze in haar debuutbundel liet zien: eenvoudig, direct taalgebruik waarmee alledaagse situaties worden geschetst. Maar deze eenvoud is schijn, want door de abrupte sprongen die gemaakt worden weet ze vervreemding op te wekken:

Mijn moeder visualiseert een vaas met bloemen
Mijn vader koopt ’s ochtends bloemen

God is overal, en wij hebben cola in de koelkast

O, engelbewaarders, er staan verhalen in de grond, wat bewaren jullie?
Ik kijk naar de grond op een voetpad

Grote sprongen worden ook gemaakt tussen de gedichten onderling. In de eerste cyclus lijken de gedichten soms zelfs willekeurig naast elkaar geplaatst en thematisch geen enkel verband met elkaar te hebben. Maar hoewel het de vraag blijft wat sommige gedichten in deze bundel doen, lijkt er naarmate je verder leest steeds meer samenhang te ontstaan.

Zoektocht naar een (t)huis


Een woord dat opvallend vaak terugkomt in deze bundel, is het woord ‘huis’. Dit doet natuurlijk meteen denken aan de debuutbundel Waar is een huis. Wordt er hier (nog steeds) gezocht naar een huis? In ieder geval wanneer het gaat om herkenning, houvast en een zeker gemak. Misschien zelfs nog groter: je draai vinden in het leven. Maar zodra dit gevonden is in de vorm van een huis, blijkt een ‘huis’ niet de oplossing: ‘Haal me weg, ik heb hier een huis gevonden.’ En vier pagina’s verderop in een tweeregelig gedicht: ‘De vrouw viel in slaap in het donker / Iemand had het huis rond haar dichtgemetseld’. Een huis kan dus ook een bedreiging zijn, in de vorm van stilstand.

Gerrist speelt nog op talloze andere manieren met dit thema, een mooi voorbeeld hiervan is de eerste strofe van het titelgedicht:

Twee bedden: 1 van een gezin en 1 van een logé,
gescheiden door een dunne wand.
De logé wordt onderdeel van het gezin door wakker te worden wanneer het
gezin wakker wordt en geluiden gaat maken.
Andersom (de logé die de geluiden begint) maakt geen verschil in het gezin.
het gezin is steviger dan 1 logé die vreemd is.

Ook in andere gedichten komt vaak het gevoel van niet thuis zijn terug: hoe gedraag je je in een omgeving die niet vertrouwd voelt? Hierdoor heerst er een gevoel van ongemak en angst in de bundel. Dat gevoel moet overwonnen worden door iets op te bouwen, een (t)huis te vinden, maar dat blijkt nog niet zo gemakkelijk. ‘Alles waar je bang voor bent / Alles waar je bang voor bent dat dichtbij komt als je er iets van maakt’.

Herinnering, liefde, dood


In enkele gedichten lijkt de zoektocht naar geborgenheid te slagen. Zoals in de vorm van een herinnering, in het gedicht over een vrouw die persoonlijke spullen in de vriezer legt om niet te vergeten, niet te verdwijnen. En in een ander gedicht: ‘Ik wil onthouden wat ik heb aangeraakt en dan slapen onder een deken’. Ook de liefde wordt geopperd als uitkomst, maar in het slotgedicht blijkt dit ook niet altijd een oplossing, wanneer een man op reis gaat en steeds langer wegblijft: ‘De man is bezig het huis van de vrouw af te breken.’ Het wordt duidelijk dat dit een zoektocht zonder einde is, of een zoektocht die misschien alleen kan eindigen met de dood: ‘En misschien ligt de troost daarin: in de stilte die hierna komt, waarin iedereen, / waar dan ook, wordt opgenomen en die onverenigbaar is met de onze.’

Nu is het zeker niet zo dat deze interpretatie direct toepasbaar is op alle gedichten in de bundel. De zoektocht is een duidelijk thema, maar deze bundel is nog zoveel meer. Juist doordat sommige gedichten op zichzelf lijken te staan, gaat het geheel niet vervelen. Gerrist weet een speelsheid in haar poëzie te brengen die er voor zorgt dat ze steeds opnieuw, steeds anders te lezen is. En dat is wat goede poëzie hoort te doen.