Boeken / Fictie

Alweer een formidabele klassieker

recensie: Louis Aragon - De reizigers op de imperiaal

Opeens ploft daar de mastodont De reizigers op de imperiaal van de min of meer vergeten Louis Aragon (1897-1982) uit de literaire hemel. Het werd hoog tijd voor deze vertaling, een heldendaad van good old lady Hannie Vermeer-Pardoen. Aan Aragon én aan haar danken we een onvergelijkelijk meesterwerk.

Aragon zette de laatste punt op 21 augustus 1939, de dag dat Duitsland buurland Polen binnenviel. De roman begint in 1889 bij de op een mooie toekomst gerichte Wereldtentoonstelling in Parijs en eindigt bij het begin van de Eerste Wereldoorlog. Centraal binnen alle omringende figuren staat Pierre Mercadier, en in diens kielzog zijn zoon Pascal.

Ledenpoppen


Vader raakt ernstig gefrustreerd door malheur in de liefde, in geldzaken en in zijn baan als leraar geschiedenis en ergert zich ongeneeslijk aan alle hypocrisie en leegheid om zich heen, aan alle ‘namaakfiguren, ledenpoppen die haastig uit zijn gezichtsveld verdwenen om nog slechts leegte achter te laten of plaats voor andere ledenpoppen.’ Hij ziet meer en meer af van wat een sociale omgeving kan bieden. In halsstarrige eenzaamheid eindigt hij aan de Parijse zelfkant. Als overtuigd misantroop ziet hij zijn ondergang als de logische uitkomst van het bestaan, niet alleen van het zijne. Pas als hij op afstand zijn kleinzoontje stiekem kan gadeslaan, raakt hij tegen wil en dank vertederd.

Om vader Pierre en zoon Pascal heen tekent zich een microkosmos van personages die opkomen, verdwijnen of zich verplaatsen. Ze groeien stuk voor stuk uit tot karakters. Hierdoor wordt de roman rijk aan perspectieven. Iedereen leer je niet alleen vanuit zichzelf, maar ook door de ogen van anderen kennen. Daarbij voegt zich zo goed als naadloos de blik van de auteur. Niet alleen in de betrokken beschrijvingen van tijd en plek, ook in de scherpe psychologie lezen we een panoramische roman. Die psychologie spreekt letterlijk, zonder nader commentaar, vooral uit de sterke dialogen.

Röntgenstralen


Aan de rijkdom van de roman wordt ook bijgedragen door de wisselwerking tussen de oppervlakte van vaak triviale gebeurtenissen en anderzijds de manier waarop Aragon daartegen aankijkt. De bovenlaag heeft geregeld trekken van een bouquetverhaal, maar dat wordt genadeloos doorvorst door Aragons röntgenstralen, met vaak onthutsend effect.

Hij past ook uiteenlopende schrijfstijlen toe. Er zijn soepel literaire passages naast hele stukken waarin de spreektaal de boventoon voert. Talrijk zijn de monologues intérieures, met alle onderbrekingen en afbrekingen van dien. Sowieso heeft Aragon een onbekommerd klinkende vertellerstrant, alsof alles hem spontaan invalt. Dit geeft een tempo dat meesleept.

De vraag wat ontleend is aan feiten en wat verzonnen is, geeft de hele roman een prettige spanning. Veel put Aragon min of meer uit eigen belevenissen, vaak geeft hij daar een eigen draai aan. Au fond plaatst hij zijn verhaal in een duidelijk historisch kader. Vaak zijn geschiedenissen zinvol op onze tijd te betrekken, wat het perspectief nog weer verder uitbouwt.

Jongleur


Knap is ook hoe situaties opeens kantelen of onverwachte richtingen inslaan. Herhaaldelijk begint een passage terwijl pas naderhand de impact ervan ontknoopt wordt. Directe redes lopen binnen één en dezelfde alinea over in gedachten of beschrijvingen en vice versa, zonder dat het je gaat duizelen. Tegenwoordige en verleden tijd wisselen elkaar ongemerkt af. Aragon heeft veel stijlmiddelen in huis en hij gooit ze op als een jongleur zijn balletjes.

En dan ook nog zinnen als: ‘De ondergaande zon scheen door de bomen als op een slecht Japans schilderij.’ Iemand heeft ‘ogen die ze niet helemaal dicht kan doen zo groot waren ze.’ Haar haar is ‘zo kastanjebruin dat kastanjes erbij in het niet vielen.’ ‘Ze loog zelfs als ze niets zei.’ ‘Ze was zo ziek dat ze erin berustte om te blijven leven.’ Er zijn ook talrijke wisecracks, zoals: ‘Getrouwde mannen hebben over het algemeen een nogal vulgaire opvatting van het begrip vrijheid en voelen zich pas vrij als ze een avontuurtje hebben gehad.’

Veelvoud van noten


Het leesgenot lijkt in gelijke mate van roman en vertaling te komen. De vraag dringt zich herhaaldelijk op hoe een vindingrijk vertaalde passage in het Frans geschreven is. De vondsten verraden veel vertaalplezier en dat plezier voert de lezer onontkoombaar mee in een roman die stilistisch en inhoudelijk een veelvoud van noten op zijn zang heeft. Er zijn pas twee korte (lovende) recensies verschenen. Beginnen de kranten klassiekermoe te worden?

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met debutante Bregje Hofstede

‘Ik heb de ziel van Parijs willen vangen’

Bregje Hofstede en ik spreken elkaar in een klein café om de hoek van het Museumplein. Hier is niks te merken van de drukte die daar – het is volop Uitmarkt – heerst. Een perfecte, rustige omgeving om over Hofstede’s debuutroman De hemel boven Parijs te praten, een roman over liefde, dromen en betoverd worden.

Twee uur na haar optreden op de Uitmarkt heb ik met Bregje Hofstede afgesproken haar te interviewen. Ze heeft haar eerste optreden gegeven, voor het eerst officieel haar roman De hemel boven Parijs gezien en gaat nu haar eerste ‘echte’ interview geven. Het zijn spannende dagen voor een beginnend auteur.

Waar gaat De hemel boven Parijs voor jou over?
‘Over lef. Over durven. Het gaat over een man, Olivier, van een jaar of vijftig. Hij is professor kunstgeschiedenis aan de Sorbonne. Een stoere man. Op een gegeven moment wordt hij van zijn stuk gebracht, doordat hij een studente in de les krijgt die heel erg lijkt op een oude liefde, Mathilde. Zij was zijn grote liefde, met wie hij destijds toch niet durfde. Mijn boek gaat over angst voor de liefde.’

Kunst speelt een centrale rol in De hemel boven Parijs. Bregje Hofstede heeft het zelf gestudeerd, onder andere in Utrecht en Parijs. Fie, het meisje dat zo op Oliviers eerste liefde lijkt, studeert ook in Parijs, en probeert zich in die stad staande te houden. ‘Olivier is een verpersoonlijking van Parijs,’ zegt ze. ‘Ik woonde daar zes of zeven maanden. Ik vond het een heel mooie stad, maar ook heel ongenaakbaar. Iedereen kent de Moulin Rouge en Picasso, de grote gebouwen uit de tijd dat alles in Parijs gebeurde. Dat was na 1945 eigenlijk wel afgelopen. Alleen heeft Parijs dat nog niet door.’ Ze denkt even na en corrigeert zichzelf, zoals ze later vaker zal doen. ‘Nee, Parijs heeft dat wel door, maar wil alsnog graag blijven in 1920, 1930, een mooie tijd. Alles wordt nauwkeurig gerestaureerd, nieuwbouw plegen is heel erg moeilijk. Het is een museale stad. Ik had heel erg het gevoel van vergane glorie, goed in stand gehouden weliswaar, maar voorbij. Dat heb ik een kwartslag gedraaid en er een personage van gemaakt. Hoe is het om te leven in het verleden, vroeg ik me af, om niet door te gaan.’

Met zijn beroep, bijvoorbeeld, of met die onaffe relatie.
‘Ja. Hij bestudeert niet voor niets de schilderkunst. Hij leest graag over allerlei kunstenaars die woeste dingen bedenken en zich misdragen, zonder zelf iets dergelijks te ondernemen.’

Daar benadeelt hij ook zijn huidige vriendin, Sylvie, mee.
‘Sylvie is een tragisch personage, omdat haar vriend vreemdgaat, maar tegelijkertijd ook een heel gul personage, die heel veel geeft – of wil geven. In mijn boek zit een scène waarin hij onverwacht bij haar langs komt, ze hebben een lat-relatie. Ze heeft niet op hem gerekend. Hij begint haar op te vrijen, en dan zegt zij, o nee, wacht even, en ze verdwijnt de badkamer in om zichzelf op te maken. Ze zet een masker op.’

‘Ik schep geen meisjes en mannen, ik schep personages. Het maakt geen barst uit of je een man of een vrouw bent, je hebt dezelfde hersenen. Ik kan me verplaatsen. Het grootste verschil tussen Olivier en Fie is niet dat hij een man is en zij een vrouw, maar zijn fysieke overwicht, zijn statuur, zijn aanzien. Ik benadruk hoe groot en lang hij is, en dat zij een blond en bleek meisje is dat bijna niet bestaat. Tegelijkertijd dwingt zij hem tot een bepaalde keuze. Ik speel met de verwachting, maar verder had ik niet de behoefte een jonge vrouw als hoofdpersonage te nemen.’

Later vertelt ze hoe ze speelde met projectie in het opbouwen van Sofie. ‘Olivier ziet haar, maar ook Mathilde. Het is verwarrend voor hem. Die verwarring wilde ik er in houden, maar tegelijkertijd heb ik ook geprobeerd het meisje Sofie een eigen stem te geven. Naarmate het boek vordert en de dingen in beweging komen, gaat zij meer doen, haar tekst wordt langer, er komt verplaatsing in.’

Parijs zit, net als Olivier in de roman, vast, zegt ze. ‘Je ziet overal van die plakkaten op de muur, “hier woonde die en die”. Aan de ene kant is het supertof, want voor jou woonde, weet ik veel, Picasso daar, maar tegelijkertijd ben jij dan de mosterd na de maaltijd. Voorheen woonde hier een grote geest, en nu woon jij er.’ Er komt een anekdote in haar op, uit de tijd dat ze De hemel boven Parijs redigeerde. ‘Het was een jaar geleden, in de zomer in Parijs, in de Jardin du Luxembourg, waar Fie hardloopt en waar ze gaan wandelen. Daar staan allemaal stoeltjes, en in een van die stoelen zat een vrouw, een heel oude vrouw. Ze had een mouwloze jurk aan, met een groot decolleté. Haar borsten hingen heel laag. Ze was verschrikkelijk bruin, had haar haar opgestoken en lag te genieten van de aandacht. Ik vond haar zo’n beeld van Parijs. Ze had besloten: ik blijf twintig. Ik blijf in mijn bloeitijd hangen.’

Foto: Natalie Hill

Foto: Natalie Hill

De titel van haar boek deed mij denken aan de film Der Himmel über Berlin van Wim Wenders. Lachend vertelt Bregje dat zij de titel niet bedacht heeft. ‘Dat heeft mijn uitgever gedaan. Het is een goede titel. De associatie is goed. Parijs is een personage in mijn boek, net zoals Berlijn dat is in de film. Wenders heeft de ziel van de stad willen vangen. Zijn film kent een melancholieke, poëtische sfeer. Dat heb ik ook willen doen.’

Wenders’ film gaat over engelachtige wezens. Ik moet dan aan Fie denken, kort voor Sofie, wat lijkt op ‘fee’ en dan ben je in een magische wereld. In je boek onderbreken haar hoofdstukken de handeling, als het koor in een klassiek toneelstuk.
‘Ik vind het grappig dat je haar als fee hebt geïnterpreteerd. Je kan ook zeggen: ze is hoekig en lomp. Praktisch.’

Een Hollandse fee in Parijs…
‘En de naam Fie is ook fille, meisje. Dat is de associatie die ik bij haar heb.’

We praten door over het motto, een kort gedicht van Hanny Michaelis. Het gaat over levenslang gekoesterde littekens. Ik vraag Bregje of zij denkt dat Olivier zijn littekens koestert. ‘Ja,’ zegt ze resoluut. ‘Als hij in het boek voor het eerst weer denkt aan Mathilde en oude foto’s bekijkt, is hij ontroerd. Zo’n romantische ontroering. Het is een geruststelling voor hem, dat hij, nu hij misschien een beetje een oude lul is met een ingezakte relatie, waar hij zelf trouwens debet aan is, toen zo’n heftige liefde beleefde. Het spreekt tot zijn romantische inborst.’ Daarna: ‘Hij beseft dat zijn leven nog niet voorbij is. Hij wil de pauze opheffen.’

Olivier gaat terug naar, zoals Bregje het noemt, de plek die hij jarenlang gezocht heeft. Het lijkt alsof hij op die manier teruggaat in de tijd en weer in dezelfde situatie wil belanden. Maar hij gaat een nieuwe keuze maken. ‘Hij gaat in ieder geval verder. Het is geen toeval dat ik het hele boek in de verleden tijd heb geschreven en de laatste paar scènes in de tegenwoordige tijd. Op een gegeven moment dacht ik, dit is het moment voor die overgang. Ik had eerst alles door elkaar geschreven.’

Heeft het ook niet iets tragisch, dat hij verder gaat waar hij vijfentwintig jaar geleden gestopt was? Of is het wel goed voor hem?
‘Als Sofie erachter komt dat er iemand is op wie zij lijkt, zegt zij, joh, denk je nog steeds aan haar? Wat treurig, wat zielig. Dat kun je natuurlijk ook denken. Man, ga verder met je leven.’

Dat dacht ik dus ook.
‘Maar hij brengt er tegenin: je kunt natuurlijk alles weggooien uit je leven. Dan ben je klaar. Maar ruimte en leegte liggen heel dicht bij elkaar. Olivier en Sofie interpreteren het allebei anders.’

Er hebben al korte gesprekjes met Bregje op de website van bol.com en in de Volkskrant gestaan. In beide stukken noemt ze haar literaire voorbeelden. ‘De meeste literaire helden herken je totaal niet in mijn stijl,’ zegt ze wanneer ik haar ernaar vraag. ‘Virginia Woolf is verschrikkelijk goed, maar ik schrijf totaal niet zoals zij, dat probeer ik ook niet.’ Ze somt verder op: ‘De Brontë-zusters, Jane Austen, Marlen Haushofer, Annie M.G. Schmidt, Hemingway, Roth… Steinbeck vond ik heel mooi, Of Mice and Men. Ik ben ook fan van Aidan Chambers.’

Chambers is haar literaire mentor, of ‘schrijvers-adoptieouder’ zoals ze hem noemt. ‘Hem heb ik ontmoet toen ik 19 was. Ik mailde hem over zijn laatste boek. We bleven in contact. Op de een of andere manier had hij de overtuiging dat ik een schrijver was, voordat ik dat zelf weer durfde te denken. Vroeger dacht ik dat wel, en ik was blijven schrijven. Maar ik stelde mezelf nooit voor als “ik schrijf” en ik vertelde ook nooit dat ik schreef.’

Hij heeft je de goede kant op geduwd.
‘Ik vond het fijn dat er een ervaringsdeskundige aan de andere kant van de inbox zat. Als ik hem mailde, “Ik heb hier nu twee jaar aan gewerkt, en het is echt slecht, het is prut, ik zie nu dat het niks voorstelt,” zei hij: “Ja, dat soort buien heb ik ook wel eens. Dat gebeurt bij iedereen.” Dat was een enorme aanmoediging.’

Is vertaald worden een van je ambities?
‘Vertaald worden lijkt me echt tof. Ik woon nu in Brussel, en er spreekt bijna niemand Nederlands in Brussel. Tien procent van de mensen. Bijna iedereen die ik spreek, vraagt of zij het kunnen lezen. “Als je Nederlands leert…” zeg ik dan. Ik ben heel benieuwd hoe het is om je eigen stem in een andere taal te lezen.’

Bregje Hofstedes De hemel boven Parijs, uitgegeven door uitgeverij Cossee, is nu te koop in de boekhandel.

Theater
special: de slotceremonie van de Nederlandse CabaretDagen

Hoe verder met Nederlands cabaret?

Maar liefst vier volle dagen werden er voor uit getrokken: het feestje van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD), de organisatie die verantwoordelijk is voor het uitreiken van dé cabaretprijzen van Nederland. Met onder anderen een hommage aan voormalig Neerlands Hoop-lid Bram Vermeulen, de oudejaarsconference van 2007 van Jan Jaap van der Wal en De Snijtafel met grootheden Theo Maassen, Micha Wertheim en Wim Helsen, was de programmering in de strakke en stijlvol gerenoveerde Verkadefabriek subliem te noemen.

Op zondag, de laatste dag van het festival, was het echter niet alleen lachen geblazen. In de kleine zaal, vol (oud-)theaterdirecteuren, impresario’s en andere professionele belangstellenden, werd een debat gehouden over de stand van het cabaret in Nederland. Met vragen als ‘zijn er genoeg speelplekken voor jonge cabaretiers?’ en ‘is cabaret te bescheiden in de kunsten?’ trachtte een deskundig panel, bestaande uit een programmeur, journalist, regisseur en speler, verhelderende en bevredigende antwoorden te geven. Minou Bosua van De Bloeiende Maagden trapte het debat, onder leiding van Trouw-recensente Rinske Wels, geestig af door haar hoop uit te spreken dat het debat zou verzanden in nodeloos hokjesdenken. Dat lukte maar ten dele. Artiesten, impresario’s en programmeurs zitten elkaar soms nog in de weg: artiesten willen zelf bepalen waar en wanneer ze wat maken, terwijl impresario’s hun boekingen op tijd moeten doorgeven aan de theaters, die op hun beurt liever de grote namen programmeren zodat de zalen lekker vol zitten. Juist die lange aanlooptijd zorgt voor veel frustraties, er zou meer op de korte termijn en kleiner geprogrammeerd moeten kunnen worden. Het idee werd geopperd om een speciaal cohort van kleine zalen te reserveren voor beginnende artiesten. Bovendien zouden jonge, onbekende talenten volgens het panel meer aan hun pr moeten doen, met filmpjes op Youtube en sociale media. Regiedocent Ruut Weissman van de Amsterdamse Kleinkunstacademie wees er echter fijntjes op dat de cabaretiers van nu al veel ondernemender zijn dan in de decennia daarvoor. Het plan om jonge talenten in het voorprogramma van gevestigde cabaretiers te zetten, werd off the record afgedaan als ‘been there, done that’ – dat is namelijk al een paar jaar aan de gang. Werkt iedereen in deze sector langs elkaar heen? Het lijkt er wel op.

Zeker als men aan het eind concludeert dat dit debat toch wel ‘fijn’ is, om er op deze manier over te spreken: hoe het instituut cabaret verder te professionaliseren en jonge talenten verder te helpen? Ruut Weissman: ‘cabaret neemt zichzelf nog te weinig serieus, bovendien heeft het een truttig imago. Dans, toneel, jazz zijn nu nog ‘hogere’ kunstvormen dan cabaret, een instituut dat te individualistisch is. De top van cabaret spreekt elkaar niet. Er wordt niet theaterwetenschappelijk over gesproken. We moeten niet bang zijn om elitair gevonden te worden.’ Vivienne Ypma, directeur van De Kleine Komedie te Amsterdam en tevens VSCD-jurylid, beaamde dat het initiëren van dergelijke bijeenkomsten vaker zouden moeten plaatsvinden. Toen ze bekendmaakte dat ze in een organisatie genaamd POOCK (Platform voor Ontwikkeling en Onderzoek van Cabaret en Kleinkunst) zat, werd de verwarring in de zaal echter groter. Wat was POOCK dan precies voor iets? En wat deden ze? Hoe groot was die vereniging dan wel niet? Behalve wat beleidsmatig jargon kwam Ypma ook niet, maar dat de programmeurs, makers, recensenten, directeuren elkaar vaker zouden moeten spreken, stond buiten kijf. Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Dan de uitreikingsceremonie – gepresenteerd door de vileine en scherpe Thomas van Luyn – met in de zaal keurig gedekte tafels voor de genomineerden. Katinka Polderman had een aparte tafel; Emilio Guzman en Martijn Koning zaten gebroederlijk als leden van de Comedytrain naast elkaar. Juryvoorzitter en voormalig impresario Harry Kies ging eerst in op deze genomineerden voor de Neerlands Hoop, de aanmoedigingsprijs voor jong talent. Na de bevlogen voordrachten van Paul Haenen en schitterende nummers van Roosbeef, bleek Emilio Guzman uiteindelijk de gelukkige winnaar met zijn voorstelling Een dunne dekmantel. Een beetje schuchter hield hij zijn dankwoord, alsof hij voor het eerst op een podium stond. De jury roemde hem om zijn gedurfde voorstelling, door niet te mikken op de lach, maar juist de spanning op te zoeken. Dat is inderdaad een compliment voor het cabaret, dat nog wel eens wordt verward met entertainment. Vervolgens was het spannende moment daar: wie zou de Poelifinario, de prijs voor de beste voorstelling van het afgelopen seizoen, in ontvangst mogen nemen? In de Volkskrant van 2 september jongstleden waren Frank Verhallen en journalist Patrick van den Hanenberg allerminst te spreken over het lijstje genomineerden. Ze misten Micha Wertheim, Claudia de Breij en noemden ook Thomas van Luyn als een gemis. Dit keer waren Paulien Cornelisse, Ali B, Erik van Muiswinkel en Theo Maassen (die overigens verstek liet gaan) genomineerd. Hoewel de jury aangaf ‘unaniem, maar niet in duidelijke overeenstemming’, voor een winnaar te hebben gekozen, mocht dat de pret niet drukken. Uiteindelijk bleek Erik van Muiswinkel met Schettino! er met de Poelifinario vandoor te gaan. De voorstelling ging over falend leiderschap, vandaar de naam van de Italiaanse kapitein van de Concordia als titel. Van Muiswinkel bleef er, ook al werd hij genoemd als een van de beste conferenciers van Nederland, uiterst nuchter onder. Zo kwam er een einde aan vier lange dagen vol cabaret in Den Bosch, met een licht verhelderend debat en een weinig bevredigende prijsuitreiking op een zonnige zondagmiddag. 

Kunst / Expo binnenland

Focus Beijing – Nederlandse Romantiek

recensie: Ai Weiwei, Zhang Huan, Wang Guangle, e.a. - Focus Beijing - De Heus-Zomer Collection

.

In museum Boijmans van Beuningen is het Chinese deel van de collectie De Heus-Zomer te zien. Het Nederlandse verzamelaarskoppel heeft vrijwel elke belangrijke Chinese kunstenaar van de afgelopen twintig jaar vertegenwoordigd in hun collectie. De kunst zelf is echter niet het hoogtepunt van de tentoonstelling.

De hedendaagse Chinese kunst werd halverwege de jaren ’90 populair. Het idee van topkunst uit een minder bekende cultuur was zó spannend, dat het een ware hype ontketende. Sindsdien zijn twee generaties Chinese kunstenaars beroemd geworden. De belangrijksten zijn allemaal te zien in Focus Beijing. De hype ontsnapte niet aan kritiek. Veel van de Chinese kunstenaars wordt verweten dat ze zeer direct werk maken, ondersteund door té veel symboliek. Die symboliek lijkt echter snel vergeten als de uitwerking duidelijk wordt.

Zhang Huan, <em>A H Long</em>, 2008, Collectie De Heus-Zomer.

Zhang Huan, A H Long, 2008, Collectie De Heus-Zomer.

Een mooi voorbeeld hiervan zijn de werken van Zhang Huan. Zijn fotorealistische portretten zijn opgebouwd uit as en fixatief. Alle as wordt met veel geduld op de juiste plekken geblazen. Het filmfragment waarin Victoria de Heus-Zomer uitlegt hoe moeilijk dat is om zelf te doen, was eerder dit jaar nog een hit op YouTube.

De schilderijen van Wang Guangle zijn ook zorgvuldig, laag voor laag, opgebouwd. In de streek waar Guangle vandaan komt is het een traditie om de eigen grafkist ieder jaar over te schilderen, als een herinnering aan de dood. De abstracte kleurvlakken in de schilderijen van Guangle worden iedere dag opnieuw beschilderd, alsof hij zo ver uit de buurt van de dood wil blijven. Het resultaat lijkt op schilderijen van Frank Stella of andere schilders uit de jaren ’70. Door een traditie met de schilderkunst uit de jaren ’70 te vergelijken verkleint  Guangle het intellectuele karakter van de westerse abstracte kunst.

Sui Jiangao, <em>Sand of Changsa</em>, 2009, Collectie De Heus-Zomer & Zhang Dali, Forbidden City, 1999, Collectie De Heus-Zomer.

Sui Jiangao, Sand of Changsa, 2009, Collectie De Heus-Zomer & Zhang Dali, Forbidden City, 1999, Collectie De Heus-Zomer.

Helaas is er na het wow-effect weinig te beleven aan deze werken. Interessanter zijn de werken van Ai Weiwei en Ji Xiaofei. Ai Weiwei baseert zijn werkmethodes vaak ook op westerse kunst. Dit levert minder symbolisch werk op. Van Xiaofei zijn er schilderijen te zien over zijn jeugdherinneringen. Ze zijn omgeven door installaties met tl-buizen die een gekleurde gloed op het schilderij werpen. Het geheel is een reconstructie van het gevoel dat hij had bij deze herinneringen. De tl-buizen zijn overbodige informatie voor de bezoekers, die al begrepen dat herinneringen ‘gekleurd’ zijn.

In Focus Beijing is de meeste kunst indrukwekkend, maar meer ook niet. Waar de tentoonstelling over lijkt te gaan is niet de kunst zelf. Het lijkt namelijk vooral over het verzamelen te gaan. Een film aan het begin van de tentoonstelling laat zien hoe echtpaar De Heus-Zomer kunstenaars bezoekt in hun atelier, om daar met een scherpe neus voor kwaliteit het beste werk uit te zoeken. Het is zuivere romantiek. De zware zoektocht naar dat éne werk tussen alle grote kunstenaars, met enkel kennis als wapen. Van het zien van de film zou menig bezoeker al kunstverzamelaar willen worden.

Qui Xiaofei, <em>Dissipate drukenness no. 2</em>, 2014, Collectie De Heus-Zomer.

Qui Xiaofei, Dissipate drukenness no. 2, 2014, Collectie De Heus-Zomer.

Daarmee is deze tentoonstelling een interessante gebeurtenis. De kunstwerken zelf (of gelijkende werken) zijn al opgenomen in tal van catalogi. In het echt zien ze er al even perfect uit als op het fotopapier. Focus Beijing is zorgvuldig samengesteld en enkele werken blijven ook na het eerste zicht interessant om te bekijken. Alles draait echter om de verzamelaar. Met de niet al te lastig te begrijpen werken kan deze tentoonstelling veel toevallige bezoekers aan het verzamelen zetten. Het is een overwinning voor de kunstmarkt.

Theater / Voorstelling

Een ode aan de durf

recensie: Club Gewalt - Man on Wire

Vanaf het eerste moment schreeuwt Club Gewalt zichzelf in alle talen het heelal in. Het is geen voorstelronde, het is regelrechte zelfmanifestatie: als individu, als collectief, als grote inspirator Philippe Petit, claimen zij hun eigen plaats in de wereld, weg van grijs conformisme. Op het Amsterdam Fringe Festival speelt hun nieuwe voorstelling Man on Wire: een lyrische motivatieopera tussen estheticisme en mental coaching in.

De rode draad door de voorstelling is het verhaal van Philippe Petit (1949), de Franse koorddanser die in 1974 drie kwartier lang op een kabel tussen de twee Twin Towers ruim vierhonderd meter boven het centrum van New York balanceerde. Hoewel Club Gewalt ook de aanloop tot deze op meerdere manieren waanzinnige actie behandelt – vanaf het moment dat de zeventienjarige Petit in de wachtkamer bij de tandarts leest over de aanbouw van de Twin Towers – is het verhaal van ’the artistic crime of the century’ eerder een kapstok voor Club Gewalts betoog over durf dan het narratief van de voorstelling. De verschillende stadia richting het bereiken van je ideaal passeren de revue: van de geboorte van de droom tot de angst en twijfel op het moment suprême. Tussendoor leren de acht clubleden ons hoe om te gaan met obstakels, nachtmerries en kritische geluiden. 

Bedwelmd door idealen
Club Gewalt, afkomstig van de studie Muziektheater aan het Rotterdamse Codarts, brak in 2013 door op het Café Theater Festival met Carnavalskinderen, een liederlijke locatievoorstelling over kinderen die verwekt waren tijdens carnaval en de zoektocht naar hun biologische vader. In vorm lijkt Man on Wire totaal anders: de volgestouwde kroeg heeft plaatsgemaakt voor een steriel decor van witte blokken, de bonte verkleedpartij voor een uniforme, haast sciencefictionachtige klederdracht en de carnavalskraker voor bedwelmende, overwegend Engelstalige electro – beiden overigens van hoog muzikaal niveau. Onder de oppervlakte is het verschil echter minder groot; waar Club Gewalt in Carnavalskinderen dronken was van verschraald bier, zo zijn zij ditmaal minstens zo beneveld door hun eigen idealen dat praktische bezwaren futiliteiten lijken, of simpelweg niet meer lijken te bestaan. Juist hierin verschilt Club Gewalt van menig ander gezelschap: hun idealisme is zonder cynisme, hun geloof is puur. Wat anderen als Amerikaanse platitudes beschouwen, durven zij tot universele waarheden te verheffen.

’s Lands dapperste jonge theatergezelschap bezingt de schoonheid van risico’s, het ogenschijnlijk onverstandige en onbezonnene, de passie in het zogenaamd zinloze. In plaats van een reguliere muziektheatervoorstelling is Man on Wire een conceptuele danceact, een pulserende motivatiespeech waarin de anders zo gratuit klinkende kreten opeens als oprechte levenslessen worden opgevoerd. Het waarom is volstrekt irrelevant: het is louter de schoonheid die telt. Het negentiende-eeuwse motto l’art pour l’art wordt effectief vertaald naar het hier en nu: Club Gewalt vecht tegen het gezond verstand, dat in hun ogen niet meer is dan een knieval voor de middelmatigheid.

Kunst / Achtergrond
special: Robert Zandvliet - Stones & Sketches, tekeningen en schilderijen

Een stapje hoger op de meta-ladder

Zeven schone kunsten. Zeven zonden. Zeven sacramenten. Zeven wereldwonderen. Of in het geval van Zandvliet, zeven stenen. Zeven momenten van samengebalde energie en concentratie. Seven Stones, zoals zijn nieuwe serie schilderijen heet, is het stralende middelpunt van Zandvliets tentoonstelling Stones & Sketches in De Pont.

Zaaloverzicht Robert Zandvliet, Seven Stones, courtesy Galerie Onrust Amsterdam, fotografie Peter Cox

Zaaloverzicht Robert Zandvliet, Seven Stones, courtesy Galerie Onrust Amsterdam, fotografie Peter Cox

Rode draad in het oeuvre van Robert Zandvliet (1970) is niet het afbeelden van een specifiek object, maar de zoektocht naar datgene wat onder de steeds veranderende verschijningsvorm van de dingen ligt, door hemzelf het archetype genoemd. Doordat Zandvliets schilderijen in verf gestolde zoektochten naar het archetype zijn, bevragen ze je als toeschouwer in hoe je kijkt, ziet en waarneemt, gelijk aan hoe de kunstenaar zichzelf bevraagt in het maakproces. In de serie Seven Stones (2013 – 2014) wordt deze archetypische zoektocht naar een nieuw niveau getild: niet langer lijkt de vraag te zijn wat de essentie van het ding is, maar wat de essentie is van het ding in het doek en van ding, doek en schilderij in relatie tot elkaar. Zandvliet klimt iets verder op de spreekwoordelijke ladder, het metaniveau wordt hoger: op zoek naar een energetisch samenvallen, een eeuwige vanzelfsprekendheid.

Robert Zandvliet, One Hundred Views, 2014, courtesy Galerie Onrust Amsterdam, fotografie Peter Cox

Robert Zandvliet, One Hundred Views, 2014, courtesy Galerie Onrust Amsterdam, fotografie Peter Cox

Referentiekaders
In de huidige museale context kun je haast niet om de informatie heen, tekstbordjes en hand-outs leiden ons een weg naar de motieven van de kunstenaar of de tijdgeest waarin deze werkzaam is. Zo weten we wat er aan Zandvliets Seven Stones ten grondslag ligt omdat het genoemd wordt in het persbericht en de kwartaalfolder van De Pont. Natuurlijk is het goed duiding te geven aan tentoonstellingen en werken. Maar het roept wel de vraag op of we zien wat we kennen en weten – een beamen dus – of dat we ook in staat zijn buiten dat kennen en weten te ervaren. Met betrekking tot het oeuvre van Zandvliet toepasselijke vragen: wat is perceptie, hoe neem je de dingen waar en hoe kun je de dingen waarnemen?

De tentoonstelling in De Pont geeft genoeg handvatten om met die vragen aan de slag te gaan. Want naast Seven Stones bestaat Stones & Sketches uit de 24 meter lange muurschildering One Hundred Views (2014) en wordt er, de titel van de tentoonstelling verwijst er al naar, voor het eerst Zandvliets werk op papier getoond. Zowel in de tekeningen als in de muurschildering zien we Zandvliets referentiekaders, archetypes en motieven terug. Het is alsof we delen van citaten teruglezen, waardoor je je als toeschouwer goed kunt verhouden tot de werken maar toch ook steeds met iets nieuws kennismaakt. Zo dienen de referentiekaders (of motieven, zo je wilt) van de schilder nu als referentiekaders voor de museumbezoeker. Ze vormen een manier van navigeren door de tentoonstelling.

Robert Zandvliet, Rhytmische Landschaft am Genfersee, 2011, grafiet en oliepastel op papier, 21 x 29,7 cm, fotografie Peter Cox, Eindhoven; courtesy Galerie Onrust, Amsterdam

Robert Zandvliet, Rhytmische Landschaft am Genfersee, 2011, grafiet en oliepastel op papier, 21 x 29,7 cm, fotografie Peter Cox, Eindhoven; courtesy Galerie Onrust, Amsterdam

Voorbeelden van motieven die je kunt ervaren zijn de cipressen in de muurschildering die je ook tegenkomt in de, op een aquarel van Turner uit 1841 geïnspireerde, schets Funeral at Lausanne. Evenals de achteruitkijkspiegel, veelvuldig motief in Zandvliets vroegere werk, die zowel in de schetsen als in de muurschildering terug te vinden is. Daarnaast zijn er in de tekeningen motieven te ontwaren die onder de noemer ‘zien wat je kent’ vallen. Dit zijn voornamelijk motieven die verwijzen naar oude meesters in de kunst. Zo zijn er meerdere studies van schedels, verwijzend naar Cézanne’s Pyramide de Crânes (1901). Een ander voorbeeld is de schets Am Genfersee die Zandvliet maakte als onderzoek naar het schilderij van de Zwitserse schilder Ferdinand Hodler uit 1909. Overigens blijven deze motieven overeind als de kunstgeschiedenis-component je ontgaat, dan verwijzen de motieven onderling naar elkaar: schedels naar schedels in andere schetsen. Idem dito voor het landschap.

Waar in de tekeningen en in One Hundred Views meerdere motieven bij elkaar komen, kenmerkt de serie Seven Stones zich juist door het isoleren van één motief: de steen. Zeven maal onderzoekt Zandvliet in acryl op linnen de energie die de steen met zich meebrengt. Of nu het komt door het heilige getal, het grote formaat van de doeken of de tactiele sensatie van de verf die bijna fluwelig aandoet: Seven Stones straalt zowel berusting als energie uit. Krachtig samengebracht op schilderslinnen.

Robert Zandvliet, Zonder titel, jaar onbekend, grafiet en oliepastel op papier, 29.7 x 21 cm, fotografie Peter Cox, Eindhoven; courtesy Galerie Onrust, Amsterdam

Robert Zandvliet, Zonder titel, jaar onbekend, grafiet en oliepastel op papier, 29.7 x 21 cm, fotografie Peter Cox, Eindhoven; courtesy Galerie Onrust, Amsterdam

Flirten met het kader
Het exposeren van tekeningen en schetsen brengt doorgaans nogal een risico met zich mee, namelijk dat de museumbezoeker het idee krijgt dat de tekeningen het uiteindelijke werk (en vice versa!) moeten legitimeren. De studie is dan interessant bij de gratie van het eindproduct of het eindproduct rekent teveel op bijval van de studies. Maar bij Stones & Sketches is dat geenszins het geval.

Dat komt doordat de tekeningen als series geordend zijn. Hierdoor staan ze, weliswaar gebroederlijk, op eigen benen. Voor het samenstellen van de series was soms een titel, dan weer een bepaalde vorm aanleiding. Deze associatieve manier van selecteren maakt dat er naast de kennismaking met de werkwijze van Zandvliet aangaande de toekomstige doeken nog iets te ontdekken valt, namelijk het samenspel van vorm, kleur, licht en taal.

Dit laatste heeft ook betrekking op One Hundred Views. In warm grijs worden, met de voor Zandvliet zo kenmerkende brede kwaststreken, oude motieven weer tot leven gewekt. In het midden hangt een doek in blauw eitempera met daarop een achteruitkijkspiegel. Het feit dat het grootste gedeelte van dit werk direct op de wand is aangebracht werkt vervreemdend doordat het speelt met een ander soort concentratie en spanning dan dat we van Zandvliet gewend zijn. Immers, er is niet langer sprake van een kader van papier of doek waarbinnen het werk haar wortels heeft. One Hundred Views mondt uit in de museale ruimte. Wat een samenvatting of inleiding lijkt is veeleer een momentum, een kantelpunt waarin het heden en verleden een schilderkunstige context geven aan het doek met de achteruitkijkspiegel. Het lijkt te zeggen: kijken is verbindingen maken.

De tentoonstelling Stones & Sketches en het werk van Zandvliet in het bijzonder valt het best uit te leggen aan de hand van het motief van de achteruitkijkspiegel (Rückblick zoals er onder een van deze schetsen staat). Wat doet een achteruitkijkspiegel? Zij verbindt twee zaken met elkaar, overbrugt en fungeert dus als een metafoor. Ze brengt dat wat achter je ligt samen met dat wat voor je ligt en dat doet ze in het nu. En dat is precies de kracht van de tentoonstelling en de reden waardoor geen van de werken slechts gelegitimeerd wordt door de context die ze bieden. Elke serie is een metaforische achteruitkijkspiegel en al het werk bij elkaar intrigerend als een eindeloos spiegelparadijs.

 

Muziek / Album

Om heel lang en veel van te houden

recensie: Sean Rowe - Madman

Het machtigste instrument dat Rowe bezit is zijn stem. De bariton van Rowe weet hij zo te gebruiken in zijn zelfgeschreven liedjes dat alles daar om draait. Natuurlijk kan dat niet zonder zijn fraaie melodieën en dito teksten.

Rowe stond in september vorig jaar op een aantal Nederlandse podia. Zo ook bij Roepaen en hij trakteerde daar de aanwezige luisteraars op een ietwat heftigere en pittigere uitvoering van de liedjes van zijn – op dat moment – actueelste album The Salesman and the Shark. Op Madman is Rowe meestal aan de ingetogen kant.

Embargo
Het is enorm lastig om de mond te houden over een album dat wordt toevertrouwd onder embargo en er niet over te schrijven totdat de releasedatum nadert, wanneer het een heel goed album betreft. Madman is zo’n album waarover van de daken geschreeuwd mag worden als het gaat om de kwaliteit. Al bij de eerste draaibeurt is duidelijk dat Sean Rowe zichzelf heeft overtroffen en hij een mix heeft gemaakt van zijn studio-leven en zijn muzikale leven op het podium. Het is een album vol met invloeden en stijlen die op papier niet bij elkaar lijken te passen, maar in werkelijkheid als een warme lappendeken om de luisteraar heengeslagen worden.

Rowe gaat er stevig tegenaan in ‘Done Calling You’, maar in de overtreffende trap in ‘The Real Thing’ zoals hij ook live eens heeft geëxcelleerd. Met zijn door hemzelf aangepaste akoestische gitaar creëert hij een distortion-gitaargeluid dat kenmerkend is voor zijn live-optredens.

Jaarlijstjes-plaat
Sean Rowe in één hokje stoppen lukt niet. Zijn rootsmuziek heeft zoveel invloeden van rock, blues, soul en gospel met een eigen draai dat het niet lukt om Rowe één sticker op het voorhoofd te plakken. Dat is natuurlijk ook de kracht van de muziek van deze artiest. Zo volgt op zijn album na het titelnummer de compositie ‘Shine My Diamond Ring’ en het nummer komt op ritme op een manier die alleen maar doet denken aan JJ Cale. Maar in het daaropvolgende ‘Desiree’ brengt Rowe een machtig mooie soul-benadering ten gehore die zelfs aanzet om uit de stoel te komen om te gaan dansen. Bij ‘The Drive’ schotelt hij de luisteraar weer een erg mooie ballad voor met dameszang.

In ‘Spiritual Leather’ schuilt een gospelnummer in een akoestische setting die in de pianoballade ‘My Little Man’ nog verder uitgekleed wordt. Rowe is op Madman van alle markten thuis. Toch smeedt hij alles met zijn kenmerkende stemgeluid en benadering tot een innig geheel. Een album voor de jaarlijstjes en om heel lang en veel van te houden.

Boeken / Fictie

Zo kan zijn leven niet verder, zo is het onaf

recensie: Bregje Hofstede - De hemel boven Parijs

Vorig jaar ontving ze een aanmoedigingsbeurs van literair tijdschrift Hollands Maandblad, nu brengt Bregje Hofstede haar eerste roman, De hemel boven Parijs. Een doordacht en invoelend verhaal over de aantrekkingskracht van het verleden.

De eerste keer dat de Parijse hoogleraar kunstgeschiedenis Olivier Massarin de Nederlandse Sofie Schoonhoven ziet, is zij een silhouet in zijn collegezaal. Ze betovert hem gelijk: ‘Van tijd tot tijd vergat hij naar zichzelf te luisteren.’ In haar debuutroman De hemel boven Parijs volgt Bregje Hofstede (1988) de geschiedenis van deze betovering, en de ontwrichting die zij teweeg brengt in Oliviers leven.

Een collega, bevriend met Sofies moeder, vraagt Olivier het meisje onder zijn hoede te nemen en ervoor te zorgen dat haar tijd in de Franse hoofdstad aangenaam zal zijn. Al snel blijkt dat Fie, zoals ze zichzelf noemt, Olivier aan een oude geliefde doet denken, Mathilde. Vijfentwintig jaar geleden waren ze samen; inmiddels is hij zoveel vriendinnen verder aanbeland bij Sylvie. Naarmate hij meer herinneringen ophaalt aan Mathilde en meer tijd doorbrengt met Fie, komt zijn relatie met Sylvie onder druk te staan.

Inkleuren en uitvlakken

Fie is een magisch meisje. Niet alleen ziet Olivier, en met hem de lezer, haar in het begin als een ware geestesverschijning, lange tijd ontsnapt ze ook de roman. Wanneer ze met Olivier praat, is ze kortaf en terughoudend, gesloten. Maar de invloed die ze op Olivier uitoefent is enorm. Hij wordt door haar in onbalans gebracht; wanneer ze naar het arrondissement naast het zijne verhuist, ‘leek het of het noorden verplaatst was.’

In korte hoofdstukken vanuit Fies perspectief, die als koren in een Griekse tragedie het verdere verhaal ondersteunen, leren we langzaam meer over dit mysterieuze meisje. Zo komt ze steeds een beetje duidelijker in beeld, deze fee, deze engel. Hofstede kleurt haar langzaam maar zeker in.

Tegelijkertijd vlakt Olivier haar uit. Fie doet hem zo aan Mathilde denken, dat hij niet altijd meer de grenzen tussen de twee vrouwen helder ziet. Zijn gedachten beginnen van de een naar de ander te glijden. Hier toont Hofstede haar meesterschap: met deze betovering heeft ze De hemel boven Parijs strak gecomponeerd. Beelden, scènes en zelfs een enkel hoofdstuk worden gespiegeld of tegenover elkaar geplaatst. Dat lijkt zo simpel, maar vergt een niet geringe dosis zelfvertrouwen en kunde, waarover Hofstede zeker beschikt. Dat dit raamwerk soms door de tekst heen steekt, is een subtiele herinnering aan het feit dat De hemel boven Parijs een debuutroman is.

Verzonnen leven

‘Je kent me niet,’ bijt Sofie Olivier op een gegeven moment toe. ‘Alles wat jij over me weet, heb je zelf verzonnen.’ Wie is Sofie? Is zij het kind van Mathilde? En wie is haar vader? Haar wortels zijn in nevelen gehuld, waardoor Olivier de kans krijgt haar naar zijn wens in te vullen. Het klinkt allemaal erg traditioneel mannelijk.

Hofstede wekt echter de suggestie dat Oliviers leven al een lange tijd stilstaat. College geven kan hij ‘bijna zonder naar zijn tekst te kijken. De woorden waren inmiddels afgerond als kiezels; in zijn mond voelden ze even glad en bekend als zijn tanden.’ Deze bekendheid komt terug wanneer hij aan zijn knikkerbaan denkt:

Eindeloos had hij er dezelfde knikker ingegooid, eindeloos prrr prrr prrr tingtingting pok. Totdat het traject zo in zijn oren ingesleten was dat het hem panisch maakte als iemand halverwege de knikker stopte. Zo kon de tijd niet verder, zo was het onaf.

De hemel boven Parijs gaat dan ook over zo’n onaf leven. Niet alleen zijn knikkers stopten af en toe, ook Oliviers leven staat al geruime tijd stil. Sofie biedt hem de gelegenheid verder te gaan op het punt waar hij stil was komen te staan, een kans die hij na lang treuzelen aan het einde pakt. Eindelijk kan hij verder.

Muziek / Voorstelling

Laatste uitroepteken van de 19e eeuw

recensie: Arnold Schönberg (1874 – 1951): Gurre-Lieder

.

Middeleeuwen in Denemarken. Het kasteel Gurre, vlakbij de Sont die het eiland Sjælland scheidt van Zweden, is het decor van een clandestien liefdesnestje. Koning Waldemar bemint er zijn Tove, een droomvrouw, half mens half duif. Het lukt niet om een echte relatie met haar op te bouwen maar ze is zijn lust en zijn leven. Totdat de jaloerse koningin Helwig ingrijpt en het duifje laat vermoorden.

Een woudduif brengt het onheilsbericht aan de koning. Waldemar wordt waanzinnig van verdriet en de tragedie breidt zich uit over de hele regio: een heel leger van doden stijgt op uit het graf, een boer en een nar schreeuwen hun angsten uit, de natuur laat zich gelden in wilde stormen. Ten slotte gaat onverstoorbaar een verblindende zon op.

Door de schilderachtige entourage van het verhaal leent Gurre-Lieder zich goed voor een enscenering. Die is er nu honderd jaar later gekomen, onder leiding van Pierre Audi. Teruggrijpend op de destijds grote voorliefde voor sprookjesachtige, mysterieuze beelden, zoals ook te zien bij de Prerafaëlieten, in de Jugendstil en het Symbolisme, heeft Audi samen met Christof Hetzer (decor en kostuums) en Jean Kalman (licht) prachtig schouwspel neergezet. De regie sluit nauw aan bij de cantatevorm van het stuk, waarin solisten afwisselend hun partij zingen. De afstand tussen de verliefden, tussen droom en daad, de desintegratie van de kleine middeleeuwse samenleving na de moord zijn nu te zien. Ze volgen het cantatemodel van aparte, losstaande figuren die tegelijk op het toneel staan maar elkaar niet bereiken. Een boom met vallende blaadjes en een schitterende reuzenvis, zo weggelopen uit het Narrenschip van Jeroen Bosch, symboliseren verval, chaos en desintegratie. Voor het leger van dode soldaten laat Audi de drie mannenkoren plotseling, als uit hun graf gesprongen, het toneel opkomen. Ze bewegen vreemd houterig en doen denken aan de soldaten van Hagen uit Götterdämmerung. Er zijn meer verwijzingen naar Wagner. De poging tot vereniging van Waldemar en Tove loopt vooruit op de komst van haar dood en is een herneming van de Liebestod

Expressieve kracht
Dirigent Marc Albrecht haalt maximale helderheid uit de enorme partituur. Toch slagen de beide solisten er soms niet in om boven het orkest uit te komen. Emily Magee (Tove) moet met haar lyrische, lichte stem hard werken en zelfs de expressieve Burkhard Fritz (Waldemar) was hier en daar niet meer te horen. Alleen de Woudduif, een fantastische rol van Anna Larsson, houdt de rug recht in het orkestgeweld. Met overtuiging en dramatiek schildert ze het droevige einde en de wanhoop van de koning in haar weeklacht. De boer (Markus Marquardt) de nar Klaus (Wolfgang Ablinger-Sperrhacke) en niet de vergeten de spreekstem van Sunnyi Melles completeren met expressieve kracht dit bizarre muzikale tafereel. Een laatste, postromantisch uitroepteken van de 19e eeuw.

Film / Achtergrond
special: Les salauds

Smerige geheimen

Les salauds kun je met recht een film noir noemen. Donkere beelden en inktzwarte thema’s domineren deze raadselachtige thriller van Claire Denis.

David Lynch heeft er patent op, maar Denis kan er ook wat van. Een film maken die dreigend en spannend is, maar waar je tegelijkertijd je hersens op stuk kraakt. Ook Les salauds (De klootzakken) is zo’n puzzel. Denis husselt de chronologie van haar verhaal door elkaar, waardoor je je regelmatig afvraagt waar in het verhaal je je bevindt.

Hinderlijk is dit niet. Het draagt juist bij aan de duistere atmosfeer. Les salauds is een film over verstikkende familiebanden waarbij er vooral gezwegen wordt over belangrijke zaken. Een verschil met Lynch: na enig denkwerk valt er ondanks de schaarse informatie wel degelijk een logisch verhaal uit Les salauds te destilleren.

Wraakmissie 

~

Dat verhaal gaat over Marco en zijn zus Sandra. Wanneer haar man Jacques zelfmoord pleegt en haar dochter in verwarde toestand ’s nachts naakt van de straat wordt geplukt, schiet Marco te hulp. Sandra geeft de rijke investeerder Laporte de schuld van de vreselijke gebeurtenissen. Marco begint aan een wraakmissie. Hij betrekt een appartement in het gebouw van de veel jongere vrouw van Laporte en bouwt al snel een band op met de eenzame Raphaëlle en haar zoontje. De twee beginnen een relatie. Marco is dan nog niet op de hoogte van de smerige geheimen in zijn eigen familie.

Dreigingsniveau

Denis en haar vaste cameravrouw Agnes Godard dienen het verhaal op in ogenschijnlijk losse, zeer gestileerde scenes. Een naakte vrouw dolend door de straten, bebloede maiskolven op de vloer van een schuur, een autowrak achterop een vrachtwagen. De soundtrack van Denis’ huisband Tindersticks verhoogt het dreigingsniveau nog eens.

Les salauds zal niet iedere kijker bekoren. Het gebrek aan een eenduidig plot kan irriteren, net als de vele onsympathieke personages. Maar wie door die hermetische buitenkant heen breekt en zich overgeeft aan de sfeer, de stemmen en de gezichtsuitdrukkingen, beleeft een huiveringwekkende trip.