Boeken / Fictie

Prachtig pogen een geschiedenis te vinden

recensie: Katja Petrowskaja (vert. W. Hansen) - Misschien Esther

Hoe hebben wij toegang tot het verleden? Is wat verloren is, voorgoed kwijt? Op die vragen probeert Katja Petrowskaja’s roman Misschien Esther een antwoord te vinden.

Misschien Esther is verwant aan het wandelende werk van W.G. Sebald, Cees Nooteboom en Valeria Luiselli – complexe literatuur waarin telkens weer de fictie, het verhaal, ingezet wordt om een verloren verleden te ontsluieren. In Misschien Esther probeert de ik-figuur – of Katja Petrowskaja zelf, waar loopt de scheidslijn? – haar familiegeschiedenis te reconstrueren. Het is een gebroken geschiedenis, een gebroken familie, verscheurd door de grote drama’s van de Europese twintigste eeuw: stalinisme, nationaalsocialisme, de Holocaust.

Petrowskaja, geboren in 1970 in Kiev, is na studies in Estland, Moskou en de Verenigde Staten in Berlijn gaan wonen. Het is vanuit die hedendaagse, Duitstalige context dat ze aan haar zoektocht naar het verleden begint. Ze gaat terug naar Kiev, reist naar Warschau en naar Moskou, waar ze de processen tegen een oudoom uitpluist, en haar omzwervingen door haar familiegeschiedenis brengen haar zelfs in contact met verre ooms en tantes in Engeland en New York.

Reizen door tijd en ruimte

Reizen door de tijd zijn dus ook reizen door de ruimte. Haar reis begint op het station van Berlijn, waar ze met een vreemdeling in gesprek raakt en het woord ‘Bombardier’ op een bord al fantaserend van betekenis voorziet. Maar zie ook haar beschrijving van het station, hoe haar meanderende, denkende, ja, wandelende proza je langzaam meevoert:

Het station …, een van de meest ongastvrije plekken in ons schots en scheef verenigde en toch zeer begrensde Europa, een plek waar het altijd tocht en waar je een woestenij ziet zonder dat je blik de kans krijgt te blijven hangen in een stadschaos, even ergens op te blijven rusten, voordat je vertrekt van daar, vanuit die leegte midden in een stad, die geen regering kan opvullen, met geen enkel genereus bouwwerk en geen enkele goede bedoeling.

Vanuit dit gat, net zo zeer letterlijk als figuurlijk door de geschiedenis geslagen, met verbindingen naar overal, reist Petrowskaja naar het oosten – vooral naar het oosten, want ook het westen roept en trekt af en toe.

En dan vliegen de namen en plaatsen je al snel om de oren. Er zijn ooms en tantes, grootvaders en –moeders van zowel haar vader als haar moeder. Tientallen mensen, en velen van hen zijn in de plooien van de geschiedenis weggevallen, alleen hun namen zij nog over – of zelfs dat niet. Haar overgrootmoeder van vaderszijde werd altijd ‘baboesjka’ genoemd, één van die Russische woorden die tegelijkertijd zo vreugdig en triest klinkt. Zelfs Petrowskaja’s vader kan zich de naam van zijn omaatje niet herinneren, maar misschien heette ze Esther, suggereert hij. Misschien Esther. Daar zit hem de crux: het zal Petrowskaja niet lukken haar familiegeschiedenis op te duikelen. 

De poging als wapen

Dat is een bittere pil om te slikken, maar Petrowskaja is er in geslaagd geweldige literatuur te scheppen uit haar zoektocht. Via moederskant staat ze in een lijn van leraressen aan doofstomme kinderen (daar is weer dat element van geen stem hebben en onzichtbaar zijn, net zoals Petrowskaja’s verloren familie), maar zijzelf is dat vak niet gaan beoefenen. Hoe krachtig is dan een latere scène waarin twee Engelse nichtjes, zonder kennis van de ‘familietraditie’, beiden lerares blijken te zijn.

Uiteindelijk ligt de waarde van zowel Katja Petrowskaja’s zoektocht als Misschien Esther niet in het compleet in beeld brengen van de familiegeschiedenis, maar juist in het zoeken, in het confronteren van het verleden en de poging er iets van te maken. Dat pogen is het krachtigste wapen dat ze heeft om de geschiedenis om te ploegen en aan het licht te brengen. Het brengt ons een prettig melancholische en mijmerende roman.

Film / Films

De existentiële angst van gangsterbot 22

recensie: Chappie

.

Er zijn inmiddels zoveel films over robots met emoties dat we ons kunnen afvragen wat er nog aan dit concept toe te voegen is. Maar, de benadering van de nieuwe sci-fi film Chappie is met wat goede wil toch fris te noemen. De ethische vragen over de gevolgen van kunstmatige intelligentie worden namelijk min of meer genegeerd. De vraag die wel wordt gesteld is: wat gebeurt er wanneer een kind met ledematen van titanium wordt opgevoed door Ninja en Yo-Landi van de rapgroep Die Antwoord?

~

In een rommelig studentenappartementje slaagt een geniale wetenschapper (Dev Patel) erin om ‘bewustzijn’ te programmeren. Dit wordt geïnstalleerd in een afgedankte politierobot, want blijkbaar werkt het bewustzijn pas als het in een lichaam zit. Helaas komt de robot in handen van een groepje gangsters die hem Chappie noemt en hem wil inzetten voor een overval. Probleem: Chappie heeft op dat moment nog de geest van een kind, en moet alles from scratch leren.

Gedateerde esthetiek
Het decor van dit alles is Johannesburg (‘Joburg’ in gangsterjargon), net als in regisseur Blomkamp’s geprezen debuut, District 9. In Blomkamp’s handen is de Zuid-Afrikaanse stad een politiestaat en een Mad Max-achtige ruïne in één. De sci-fi technologie heeft een ouderwetse, industriële esthetiek – zelfs kunstmatige intelligentie lijkt in DOS geprogrammeerd te zijn. Dat alles zorgt voor een kenmerkende visuele sfeer die we vanaf dan Jopunk moeten noemen.

~

In District 9 was de buitenaardse invasie een goed gelukte metafoor voor de apartheid. Wie verwacht dat Chappie een even slimme sci-fi film is komt bedrogen uit. De verwijzingen naar Robocop liggen er dik bovenop, maar Chappie mist het satirische sociale commentaar van die klassieker. Over de implicaties van kunstmatige intelligentie heeft Blomkamp niet nagedacht. De technologie rondom Chappie is ongeloofwaardig en de manier waarop Blomkamp de aard van het bewustzijn benadert is ronduit kinderlijk.

~

Zwak plot
De film heeft te lijden onder een onevenwichtige regie en een onsamenhangend plot. Er wordt op een clichématige manier geprobeerd conflict te creëren. De voornaamste slechterik is een jaloerse ingenieur, gespeeld door een compleet vergetelijke Hugh Jackman, die zijn oorlogsmachine niet meer kan verkopen dankzij Patel’s superieure politiebots. Een personage heeft echter meer dimensies nodig om boeiend te zijn en blijven.

Doch, een film over een robot die gangsterloopjes imiteert en ‘die, fuckmother‘ roept terwijl hij mensen als een lasso in het rond slingert, kunnen we niet onvermakelijk noemen. Dankzij de campy humor en de charme van Sharlto Copley (als Chappie) en Yo-Landi Visser – die er vrijwel direct op staat dat Chappie haar ‘mommy‘ noemt – slaat verveling niet toe. Chappie zelf slaagt erin de film een hart te geven. Want eigenlijk is hij niet meer dan een onzekere, maar leergierige tiener die worstelt met zijn moraal kompas en geconfronteerd wordt met zijn sterfelijkheid. Daarmee is hij een van de meest menselijke robots die we ooit hebben gezien.

Boeken / Achtergrond
special: Het Nijmeegs Boekenfeest 2015

Gevarieerd vermaak

Met ‘waanzin’ als thema van de huidige boekenweek beloofde het Nijmeegs Boekenfeest een doldwaze bedoening te worden. Zoals ieder jaar boden de verschillende zalen en podia in de Vereeniging niet alleen aan auteurs de mogelijkheid om hun kijk op het thema uiteen te zetten, maar mochten ook acteurs, tekenaars, muzikanten, filosofen, tattooëerders en dj’s hun duit in het zakje doen. Het resultaat was een vermakelijke avond die lichtelijk ontsierd werd door een slechte organisatie.

De nieuwe Nijmeegse stadsdichter Froukje Arns opende de avond met een gedicht dat ze had geschreven naar aanleiding van het boekenweekthema. Het gedicht, dat de titel ‘Alleen de witte strepen van het zebrapad’ droeg, was alleszins niet slecht, maar Arns’ slaapverwekkende manier van voordragen deed aan de inhoud geen recht.

Lachwekkende absurditeit
 Direct hierna volgde Jelle Brandt Corstius, die met zijn absurde anekdotes over Rusland en India de lachers op zijn hand had en daarmee het hoogtepunt van de avond was. Hij wist zijn fascinatie voor deze landen moeiteloos over te brengen op zijn toeschouwers met verhalen over Russische reisbureaus die denkbeeldige reizen organiseren om overspelige echtgenoten een helpende hand te bieden en Indiërs die met hun eigen tolpoort aan de weg gaan staan om onwetende bestuurders geld afhandig te maken.

Terwijl K. Schippers in de kleine zaal op onderhoudende wijze sprak over het bijzonder maken van de alledaagsheid, kon je in het café bij Maxim Hartman langsgaan om je waanideeën te bespreken en kon je, als je voor hen ook een tekening wilde maken, een portret laten maken door de tekenaars van Avierkoerier.

Bezoekerswaanzin
Tot hier was er geen vuiltje aan de lucht, maar de problemen ontstonden toen veel te veel mensen bij de Annazaal, een klein zaaltje met een zeer beperkt aantal zitplekken, de korte film en de lezing van filosoof Wouter Kusters bij wilde wonen. De rij strekte zich uit over bijna de gehele welkomsthal (en geloof me, die is groot) en dat had tot gevolg dat veel mensen niet datgene konden zien waar ze voor gekomen waren, wat weer leidde tot boze mensen die in discussie gingen met de zaalwacht en riepen dat ze recht hadden om Wouter Kusters te zien omdat ze lid waren van het Soeterbeeck Programma (de organisatie die verantwoordelijk was voor de filosofische lezing) en weer anderen die gewoon boos naar huis gingen. Ik weet niet of het de bedoeling van de organisatie was, maar het was op dit punt dat ook de bezoekers zelf waanzinnige trekjes begonnen te vertonen.

Bij nader inzien was al die commotie nergens voor nodig geweest, want het verhaal van Wouter Kusters, die zelf twee keer in een psychose raakte en daar het boek Filosofie van de waanzin over schreef, was nogal onsamenhangend, niet in de laatste plaats omdat interviewer Lisa Doeland te veel vragen tegelijk stelde. Daarnaast was Kusters zelf ook niet altijd even helder in zijn bewoordingen, waardoor het moeilijk was om de aandacht erbij te houden.

Geslaagde avond
Op het boekenfeest is er natuurlijk altijd één naam die niet mag ontbreken is de auteur van het boekenweekgeschenk. Dimitri Verhulst werd geïnterviewd door Jaap Robben, en hoewel de vragen niet altijd even interessant waren en Verhulst niet al te veel te zeggen had over het thema aangezien hij een ‘volkomen normaal’ persoon is, maakte Verhulsts sympathieke voorkomen veel goed.

Ondanks het kleine organisatorische drama op het midden van de avond, toonde het Nijmeegs Boekenfeest opnieuw dat ze een interessant, gevarieerd programma aan kan bieden en daarmee veel verschillende soorten mensen aan kan trekken. Het was weer een geslaagde avond.

Boeken / Fictie

De boog van Yates staat niet altijd gespannen

recensie: Richard Yates (vert. Marijke Emeis) - Een goede school

Uitgeverij De Arbeiderspers komt opnieuw met een boek van de herontdekte Amerikaanse schrijver Richard Yates. Zijn grotendeels autobiografische romans worden gekenmerkt door een dramatische psychologische ontwikkeling tussen personages in ontwrichte verhoudingen. In Een goede school doet hij dat minder nadrukkelijk.

Een goede school doet hij dat minder nadrukkelijk.

De vertaling van Revolutionary Road in 2003 zette Richard Yates (1926-1992) definitief op de Nederlandse kaart. De daaropvolgende verfilming met Kate Winslet en Leonardo DiCaprio zorgde voor wereldwijde bekendheid die de schrijver tijdens zijn leven nooit heeft mogen meemaken. Met Cold Spring Harbor en Een geval van ordeverstoring kwamen opnieuw twee prachtige boeken onze kant op, terwijl we met Een goede school duidelijk bij de laatste, en minder interessante kruimels van Yates’ werk zijn aanbeland.

Pispaal
Richard Yates reist af naar zijn eigen verleden als kostschoolleerling aan Dorset Academy in New England. In de persoon van de impopulaire William Grove begint hij zijn opleiding, terwijl de Tweede Wereldoorlog op grote afstand de wereld in haar greep houdt. Grove probeert intensief aansluiting te vinden bij zijn jaargenoten maar verwordt, mede door zijn wat minderwaardige afkomst, al snel tot pispaal in de seksistische pesterijen van de populaire jongens. Als hij later redacteur van de schoolkrant wordt en daarmee wat meer aanzien verwerft, staat hij steviger in zijn schoenen.

En dat is het zo’n beetje. Yates schept een atmosfeer van het internaat door naast William Grove nog een paar andere personen op te voeren in de kleine biotoop achter de kostschoolpoort. Maar hij graaft nergens dieper en dus blijft het een wat oppervlakkige en verhalende beschrijving. Hij fladdert heen en weer tussen de verschillende personages en geeft hun gemeenschappelijke problemen en onderlinge gedoetjes weer, maar laat het daar verder bij.

Zuigend proza
Dat zijn we anders gewend van Richard Yates. De manier waarop hij in Revolutionary Road diep wegkruipt in de ziel van de hoofdpersonen om zodoende de verstoorde verstandhouding haarscherp op papier te krijgen is hier ver te zoeken. Juist in die vorm wordt de lezer volledig meegenomen in de verwikkelingen die door de fraaie schetsen van de schrijver uit de doeken worden gedaan. Het zuigende proza komt tot bloei en draagt het verloop van de geschiedenis op handen. Niets van dat alles in Een goede school, hier wordt een tamelijk richtingloos verhaal verteld dat op diverse golfslagen wegdrijft.

De meelijwekkende toestand van William Grove wordt afgewisseld met de kinderlijke gevoelswereld van leraarsdochter Edith Stone die verliefd is op de knapste student van de Academy. Ook is er aandacht voor de invalide docent Jack Draper die weet dat zijn aantrekkelijke vrouw het bed deelt met docent Franse taal Jean-Paul La Prade. De zwaarmoedigheid van een en ander is het enige stokpaard dat Yates als vanouds weet te berijden.

Bravoure
Toch is duidelijk waar de schrijver heen wil met deze roman: na de deprimerende kostschoolperiode wordt van de leerlingen van de hoogste klassen verwacht dat ze zullen deelnemen aan de oorlog. Hij bouwt een aardig contrast op tussen de afgeschermde schooltijd en de gewelddadige wereld die de jongens te wachten staat. Met de verwachtingsvolle bravoure van het jeugdige testosteron wordt aan het eind van de roman korte metten gemaakt door een nuchtere opsomming van de inmiddels gesneuvelde kameraden.

Dit onderdeel had Een goede school uit het gezapige kostschoolgenre kunnen trekken als Richard Yates het op waarde geschat en voldoende uitgediept had. Dat is niet gebeurd en zo zijn we met deze middelmatige roman bij een vrijwel zeker einde van een heruitgegeven schrijversoeuvre aangekomen.

 

Kunst / Expo binnenland

De stad die nooit af is

recensie: Rotterdam in the Picture - 175 jaar fotografie in Rotterdam

Als een stad al fotogeniek genoemd kan worden, staat Rotterdam op plaats nummer 1. De geschiedenis heeft hier een karakter gevormd dat stoer, modern, ongenaakbaar, sexy en hartveroverend heet te zijn. Dat vele fotografen dat ook zo zien –en door de jaren heen hebben vastgelegd– is nu te bewonderen in het Nederlands Fotomuseum.

            Rotterdam is geen illusie
            door de camera gewekt
            Rotterdam is niet te filmen
            Rotterdam is vééls te ècht

Het oeuvre van Jules Deelder is doorspekt met liefdesbetuigingen aan zijn woonplaats, zoals in Rotown Magic uit 2004. De populaire nachtburgemeester staat met een voorgedragen gedicht-op-film aan het begin van de tentoonstelling: het startpunt van een uitwaaierende kaleidoscoop van Rotterdamse beelden. De overtuiging dat deze stad niet op film is vast te leggen, wordt door Rotterdam in the Picture ten enenmale van tafel geveegd.

Johann Hameter, Spoorbrug over de Koningshaven (1875) Collectie Spoorwegmuseum

Johann Hameter, Spoorbrug over de Koningshaven (1875) Collectie Spoorwegmuseum

Geen geschiedenisles
Samensteller Joop de Jong heeft na grondig onderzoek een enorme hoeveelheid beeldmateriaal bijeengebracht op een over vele vierkante meters uitgestrekte wandoppervlakte. Er is geen chronologie gevolgd, de beelden hangen lukraak door elkaar en wekken hier en daar de indruk losjes gegroepeerd te zijn op onderwerp. Dit visuele spektakel is niet gemaakt om de kijker een geschiedenisles voor te schotelen: de beelden spreken voor zich, overrompelen door hun eigen karakter en vormen in samenhang een fantastisch schouwspel.

Een van de eerste fotografen die Rotterdam in opdracht vastlegden was Johann Hameter die in 1876 de bouw van de spoorbruggen over de Nieuwe Maas fotografeerde. In een fraai perspectief heeft hij zijn camera opgesteld voor de brug. De arbeiders nemen even pauze en staan stokstijf om de tijd haar werk te laten doen. De grootsheid van de moderne ingenieurstechniek vormt een machtig contrast met de statische mensfiguurtjes die het geheel –als de fotograaf klaar is– met eigen handen aan het construeren zijn.

Alphons Hustinx, Meent Rotterdam (1940) Collectie Beeldbank WO2

Alphons Hustinx, Meent Rotterdam (1940) Collectie Beeldbank WO2

Bombardement
En dan is er natuurlijk dat verduivelde bombardement, hét sleutelmoment als het gaat om stedenbouwkundige vernieuwing. Nu had Rotterdam al grootse plannen om de stad beter op de kaart te zetten maar het bombardement heeft daar – ondanks de tragiek van het geweld – een aardig handje bij geholpen. Alphons Hustinx maakte zeer vroege kleuropnamen op 23 mei 1940: de verstilling na de immense vernietigende kracht is extra voelbaar door de haast misplaatste levendigheid van de kleurweergave.

Gerco de Ruijter, Zonder titel - E.M.O Maasvlakte (2000)

Gerco de Ruijter, Zonder titel – E.M.O Maasvlakte (2000)

In de jaren die volgen wordt fotografie steeds meer ingezet als creatief beeldmiddel. Van effectieve registratie verschuift het medium richting vormgeving en beeldende kunst. De samenstellers van de tentoonstelling laten dat uitstekend zien in het getoonde materiaal. Kunstenaar/fotograaf Gerco de Ruijter maakt luchtfoto’s van stedelijke –meestal Rotterdamse– landschappen waarbij hij zijn camera aan een vlieger monteert en als bij toeval de aardse structuren fotografeert. De schoonheid van zijn zeer vervreemdende beelden beweegt zich in een gebied tussen geregisseerde fotografie en abstracte kunst.

Otto Snoek, Hoogstraat Rotterdam (2012)

Otto Snoek, Hoogstraat Rotterdam (2012)

Exactitudes
De stad is een theater waar vooral het decor en de atmosfeer worden getoond en waarin de mensen als figuranten hun rol vervullen. Otto Snoek haalt die mensen naar voren, hij tilt ze uit de omgeving en weet ze op een indringende wijze belangrijk te maken. Het is een combinatie van positie innemen, lang wachten en een uitgekiende flitstechniek. De doorlopende serie Exactitudes van Ari Versluis & Ellie Uyttenbroek laat op een andere manier zien hoe mensen op een voetstuk geplaatst worden. Getypecaste groepen, gearchiveerd door houding, uiterlijk en mode zijn ooit als Rotterdamse verzamelingen vastgelegd en inmiddels tot ver over de grens bekend geworden.

Rotterdam zal altijd in beweging zijn en altijd naar voltooiing streven. Dat is wat Rotterdam in the Picture doorlopend laat zien: een dynamische tijdreis door een bruisende stad. Tegelijkertijd maakt de bezoeker een fascinerende tocht door de ontwikkeling van de fotografie: van stilstand op de lichtgevoelige glasplaat tot computerbewerkte beelden uit digitale bron.

De meest indrukwekkende foto’s zijn te zien in een kleine cabine midden in de ruimte. De Duitse fotograaf Dr. Peter Wotke klimt in 1861 op de toren van de Laurenskerk en maakt in elke windstreek een foto van de onderliggende stad. Door de afstand en de lange belichtingstijd zijn er geen mensen te onderscheiden, we zien het oude Rotterdam in stille rust en volle glorie. Alsof je even kunt kijken naar Atlantis, iets wat ooit was en nooit meer zal zijn: de verdwenen stad.

Muziek

Glanzende diepte

recensie: Die Zauberflöte

.

.

Een klaterend applaus klonk door de ruimte van het Muziektheater op het moment dat vogelvanger Papageno eindelijk zijn vogelvrouwtje Papagena gevonden had en de twee elkaar, na hun beroemde stotter-aria in de armen vielen. Het was het happy end van de ingewikkelde zoektocht van de twee paren, een hemels en een aards, die in de bedrieglijk eenvoudige regie van Simon McBurney hun doel moesten zien te bereiken. Liefde, wijsheid en inzicht, daar gaat het om in een door geweld, corruptie en leugens verscheurde wereld. Sinds 1791, het jaar waarin Mozart zijn meest geliefde opera schreef, is er niets veranderd. Daarom is het een eye-opener wanneer de hogepriester Sarastro zich tot het publiek wendt en zegt:

‘Vrienden, dank voor uw komst. Als ingewijden in de Tempel der Wijsheid moet u weten dat we ons in tijden van crisis bevinden. Met rein geweten verklaar ik u dat onze bijeenkomst van vandaag een der belangrijkste van onze tijd is.’

Wie redt de verloederde maatschappij?
Kan het actueler? Het gaat de wijzen om het bestuur van hun samenleving. Die is in snel tempo aan het desintegreren en men is op zoek naar een mens die de persoonlijke kracht en het inzicht heeft om de destructie te keren. Die ene mens zal in de loop van het verhaal een vrouwelijke metgezel krijgen.

Soms is het alsof de zeventiger jaren van de vorige eeuw terugkomen in deze regie. Er zit iets Brechtiaans in McBurneys aanpak. Een leeg toneel, een simpele bewegende constructie om de vele changementen te suggereren, aangevuld met beeldprojectie links en geluidseffecten rechts van het podium. Steekwoorden in het verhaal worden zichtbaar ter plekke geschreven en geprojecteerd. De toverfluit wordt bespeeld door een orkestlid. De zangers bewegen zich door het publiek heen, het orkest speelt op het toneel.

Het aloude vervreemdingseffect dat Brecht introduceerde om te voorkomen dat de toeschouwer zich als zwijmelende consument gaat gedragen, is hier op geniale wijze ingezet. Er wordt een spel opgevoerd – en speels is het, vol grappen en grollen, maar het gaat om serieuze zaken. Zowel de protesterende vogelvanger – meesterlijk vertolkt door Thomas Oliemans met zijn keukentrapje – als de superbrave prins Tamino en zijn Pamina moeten worden beproefd en ingewijd.

Vuurstorm en tsunami
Deze inwijdingsrituelen zijn ontleend aan de Vrijmetselaars, die in de 18e en 19e eeuw de Verlichting propageerden. Mensen moeten mondig worden en zich een weg naar de vrijheid vechten. De inzet is hoog en hier heeft McBurney het effect niet geschuwd: Tamino en Pamina overleven een vuurstorm en een tsunami. Het ergste, ‘erger dan de dood’ namelijk het zwijgen van de geliefde, hebben ze al doorstaan. In de wonderbaarlijk mooie aria ‘Ach, ich fühls’s, est ist verschwunden’ klaagt Pamina (mooie doorleefde rol van Chen Reiss) over haar verlies. Haar prins moet zwijgen, en zij moet vertrouwen houden. Wanneer het geloof wegebt zijn daar gelukkig de drie wijze oude mannetjes, oorspronkelijk een jongenskoortje, maar hier door McBurney ontdaan van hun jeugd, zo oeroud zijn hun schouderklopjes.

Tragische koningin
De Koningin van de Nacht is in deze regie een tragische, gebroken moederfiguur. Haar macht, in freudiaanse termen de pre-oedipale dominantie, die met name dochters verhindert om zich los te maken en volwassen te worden, sijpelt weg. Krom, witharig, afwisselend met krukken en in een rolstoel, lijkt ze in niets op de fonkelende heerseres die we gewend waren. Het geeft haar grote aria aan het eind, waarin ze haar dochter chanteert en bedreigt, een menselijke tragiek. Iride Martinez zet haar neer als een vrouw in opperste crisis. Maar ook zij wordt aan het slot opgenomen in de grote verzoening. Schoonheid en wijsheid hebben gewonnen.

Er zijn nog voorstellingen t/m 27 maart.

Theater / Voorstelling

Hotel Malaria: een hallucinerende koortsdroom

recensie: NTGent - Hotel Malaria

Hotel Malaria: een hallucinerende koortsdroom

Voor aanvang van de voorstelling wordt het publiek gewezen op het verstilde karakter van de voorstelling. Mobiele telefoons uit. Geen gelach. Geen ruis. Het publiek is namelijk – zo blijkt al snel – onderdeel van deze verstilling, dit geheim verbond. Elk krakend papiertje of onderdrukt gehoest maakt dat de magie van ‘Hotel Malaria’ wordt doorbroken. Het publiek is medeplichtig.

. Het publiek is medeplichtig.

Het toneelbeeld: twee mensen in weinig, gelig licht. We zien de vrouw (gespeeld door Lien Wildemeersch) op een krukje vooraan op het podium zitten. Rechte rug, een glanzend broekpak, slank. Daarachter staat de man (Bert Luppes), hij hakt hout. Vurig, gedreven, fanatiek. Eet soms een snipper. Een ontblote borst met daarover een vest met capuchon, ver over zijn hoofd getrokken. Mannelijk, dierlijk, rauw. Het contrast tussen de twee mensen lijkt groot. Misschien zelfs cliché? Maar al snel ontvouwt zich een spannend spel tussen twee mensen die op zoek zijn naar… ja naar wat? Naar zichzelf, verlangen, naar de liefde, naar zien en gezien willen worden.

Poëtisch en beeldend
De tekst is poëtisch (‘Het verlangen in iets op te lossen. Het verlangen bedwelmd te raken. Niet om de wereld te ontvluchten, maar om die te verhevigen. Ervan doordrenkt te worden. Verzonken in. Verzadigd van. Tot de lippen gevuld, de lippen rood, als na een kus die niet ophoudt’), de spelers reageren nauwelijks op elkaar, het beeld is een beeldend kunstwerk: ‘Hotel Malaria’ heeft meer de vorm van een performance dan een theatervoorstelling. Wat zich er precies tussen de twee figuren gebeurt, blijft in het vage. We weten dat de jonge vrouw de man gevolgd is, hem brieven schrijft en een contract laat tekenen: hij ontvangt haar bij hem thuis en zij zal blijven ’tot gebeurd is wat moet gebeuren’. Maar wie zij is: een prostituee, en toevallige ontmoeting, een verloren liefde? Dat weten we niet. Het is ook niet belangrijk. Het is een gedicht, een improvisatie, een hallucinerende koortsdroom.

Ontroerend spel
Vooral Bert Luppes weet met zijn breekbare donkere stem, zijn onbehouwen lichaam en bewegingen een prachtig evenwicht te vinden tussen een oude balletdanser en een kwetsbare houthakker. Hoe hij zijn been voor de andere plaatst! Maar ook Lien Wildemeersch is ontroerend met haar Belgische zachtheid en expressieve lichaamstaal. Twee mensen die koortsachtig om elkaar heen dansen, elkaar zoeken en misschien wel vinden. ‘Tot in het oneindig stille, roerloze, veelkleurige hart van de malaria.’

Nouvelle Vague
Schrijver en regisseur (en dichter, beeldend kunstenaar, romanschrijver) Peter Verhelst heeft met Hotel Malaria een ode willen brengen aan de Franse cineast Alain Resnais, die deelnam aan de Nouvelle Vague. Een film vol flashbacks, ijldromen en onbestemde geluiden (prachtige muziek van Kreng). Een poëtisch eerbetoon aan de onlangs overleden meester van de Franse cinema. Wie verlangt naar antwoorden, theater en een afgerond verhaal, kan beter thuisblijven. Wie zich een uur lang wil overgeven aan stilte, schoonheid en bezinning: gaan!

Hotel Malaria van NT Gent wordt nog gespeeld tot en met 21 maart.

Speellijst: zie www.ntgent.be

Muziek / Album

Familieband

recensie: The Staves - Blood I Bled

Emily, Jessica and Camilla Stavely-Taylor delen niet alleen een achternaam, maar ook een muzikaal talent. Als the Staves maken deze drie zussen mooie folkliedjes die gekenmerkt worden door hun meerstemmig zang. Eerder stonden ze al in het voorprogramma van de Amerikaanse band Bon Iver, maar inmiddels verkopen ze ook zelf moeiteloos zalen uit. Volgende maand, drie jaar na het uitkomen van het debuutalbum Dead, Born & Grown, verschijnt If I Was. Ter voorbereiding op album twee werd al eerder the Blood I Bled EP uitgebracht, dat een veelbelovend voorproefje blijkt te zijn.

Oud & Nieuw


De EP telt drie nummers die samen een mooie mix van oud en nieuw vormen. Invloeden van eerdere EP’s zijn terug te horen in het eerste nummer ‘Open’. Net als veel oudere nummers, begint ‘Open’ met het zachte getokkel van een gitaar en blijft het, na de toevoeging van andere instrumenten, op instrumentaal gebied rustig. Diezelfde structuur is ook te vinden in ‘America’. Hoewel de nummers voortkabbelen, betekent dat niet dat de muziek daardoor saai wordt. De muziek is simpelweg ondergeschikt aan de samenzang die zodanig sterk is dat er niet per se behoefte is aan onnodige opsmuk. 


Interessante Mix


Dat er niet per se behoefte is aan complexe instrumentals, betekent dat niet dat deze de muziek niet interessanter kunnen maken. Met het titelnummer ‘Blood I Bled’ laten de zusjes zien dat ze hun muziek ook een scherper randje durven te geven. Waar dit nummer in het begin lijkt op oudere nummers, ontvouwt het zich in tegenstelling tot ‘Open’ en ‘America’ grootser. De meerstemmige zang vormt nog steeds de leidraad, maar wordt nu aangevuld met een breder scala aan instrumenten en geluiden. De hand van producer Justin Vernon is duidelijk terug te horen; het is geen nieuws dat Vernon, frontman van onder anderen de Amerikaanse band Bon Iver, ervan houdt om met geluiden te experimenteren. Die interessante mix van geluiden maakt ‘Blood I Bled’ het absolute hoogtepunt van de EP, en mogelijk ook van het aankomende album.



Al met al lijkt de The Blood I Bled EP een goede voorbode te zijn voor de rest van If I Was. Deze verwachting is alleen nog maar bevestigd door de nummers ‘Black & White’ en ‘Steady’, die inmiddels ook zijn uitgebracht. Bovendien ziet ook de verdere toekomst er buitengewoon rooskleurig uit voor de zussen uit Watford met muzikale vrienden als Vernon, Mumford & Sons en Ben Howard, een uitverkochte tour en een groeiende fanbase. Gelukkig zit het in de familie, zullen we maar zeggen. 

Boeken / Fictie

Tot ons zwijgen een houten paal werd

recensie: A.P.E. Veraar - Zinkgaten

Sommige debutanten scoren gelijk een acht met hun eersteling. Anderen halen eerst een mooie zeven, maar maken duidelijk dat je ze goed in de gaten moet gaan houden. Dat laatste is ook het geval met A.P.E. Veraar.

Veraar (1985) zit duidelijk vol ideeën, maar die komen in wisselende kwaliteit op papier terecht. In haar eerste gedichtenbundel Zinkgaten staat evenwel een aantal sterke, behoorlijk ‘affe’ gedichten die het hoofd van de lezer laten borrelen. Veraar heeft bovendien oog voor beelden die blijven hangen. Het gedicht ‘Stockholm-syndroom’ bijvoorbeeld, over een vroegwijs kind dat moedwillig meegaat met een kinderlokker, besluit ze met:

[A]ls we eindelijk bij je vrijstaande huis
met geluiddichte kelder zijn aangekomen
laten we dan samen geheimen maken

En dan beloof ik je
dat ik nooit iemand zal vertellen
over je verzameling opgezette dieren

Spanningsvelden
De thematiek van Zinkgaten wordt sterk bepaald door de dreiging dat zekerheden weg zomaar weg kunnen vallen. Een van de afdelingen in de bundel heeft ook die titel. De afdeling bestaat uit een korte reeks van vier gedichten, waarvan de eerste opent met:

Ik had nooit gehoord van zinkgaten
maar het blijken gaten in de grond te zijn
die plotseling ontstaan
en waarin je zomaar kunt verdwijnen

Er wordt ’s nachts gepiekerd over de mogelijkheid dat er hoogteverschillen tussen huis en stoep ontstaan. (Saillant detail: Veraar woont in Groningen, waardoor de reeks nog opvallend actueel wordt ook.) De volgende ochtend wordt de ‘ik’ begroet door de krantenjongen, en concludeert dan opgelucht:

Er zijn weinig plaatsen op de wereld
waar een mens zich veilig waant
hoeveel geluk heb je dan in je eigen straat
begroet te worden door zo’n heel normale jongen

Tussen deze twee ‘polen’ ontstaat een fijne spanning. Toch bekruipt het gevoel dat de uitwerking wat scherper had gekund. In ‘Stockholm-syndroom’ weet Veraar immers op een veel kleiner oppervlakkig een minstens zo indringende juxtapositie en spanningsveld neer te zetten.

Belofte
Veraar mist vaker net nog een beetje scherpte. Soms wordt bijvoorbeeld een achterliggend gevoel net te expliciet benoemd, terwijl dat eigenlijk beter ongezegd had kunnen blijven. In het titelloze slotgedicht staan bijvoorbeeld de erg fraaie regels ‘[we reden door] tot ons zwijgen / een houten paal werd / het prikkeldraad / het gras daaronder / een modderplas een koe / die zo leeg naar ons staarde’. Dat beeld blijft bij, omdat dat het zwijgen zo tastbaar maakt. Daar staat dan een passage tegenover als ‘de sporen afdrukken / bleken van ons gedeeld / verleden dat achter / in onze kelen bleef steken getuige / ons zwijgzaam samenzijn’. Na ‘steken’ is de strofe eigenlijk al af; dat de wij-personen zwijgen was al eerder duidelijk gemaakt. Dat er een verder ongedefinieerd verleden is waardoor er gezwegen wordt is niet zo interessant, waardoor het wat overbodig wordt.

Zinkgaten is al met al een prima debuut, met bovendien een aantal fraaie, memorabele gedichten. De bundel laat zien dat A.P.E. Veraar een belofte is, die, als ze nog wat verder rijpt, tot heel mooie dingen in staat zal zijn.

Boeken / Non-fictie

Tussen onderdrukking en losbandigheid

recensie: Naema Tahir - Gesluierde vrijheid

Wil een moslima volledig emanciperen, dan dient ze haar hoofddoek af te slingeren en te breken met het geloof van haar ouders. Naema Tahir vindt dat we af moeten van dat simplistische beeld. De moslima emancipeert op haar eigen manier.

Na de aanslagen van 11 september 2001 begon Naema Tahir zich te mengen in het islamdebat. Als mensenrechtenjurist en moslima liet zij zich vaak kritisch uit over de achtergestelde positie van de islamitische vrouw. Dat doet ze in Gesluierde Vrijheid nog steeds, maar wel met de boodschap dat de meeste moslima’s die strijd allang aan het voeren zijn. Het is alleen minder zichtbaar omdat het subtieler gebeurt.

Emancipatie mét religie
Dat komt, zo betoogt Tahir, door het westerse beeld van vrouwenemancipatie, afkomstig van het feminisme van de jaren zestig. Religie (vooral islam) en vrouwenemancipatie zouden elkaar volgens dat beeld uitsluiten. Zo zien veel moslima’s dat niet: zij willen emanciperen op hun eigen manier. Mét religie. Tekenend is de Vlaamse organisatie Baas Over Eigen Hoofd, een vrouwenbeweging die strijdt voor het recht een hoofddoek te dragen.

Tahir schrijft niet over abstracties als ‘dé islam’ maar over concrete moslima’s – een welkome uitzondering in het islamdebat. De moslima’s die in het boek voorkomen willen het liefst westerse verworvenheden als persoonlijke vrijheid combineren met de oosterse tradities en wensen van de familie. Dat is schipperen omdat die twee idealen soms met elkaar botsen. 

Gearrangeerde huwelijken

Tahir focust voornamelijk op de partnerkeuze. Binnen de islamitische gemeenschap is dat lang niet altijd een vrije keuze. Maar dat de keuze niet volledig vrij is, wil niet zeggen dat er ook altijd sprake is van een gedwongen huwelijk. In de praktijk zit het vaak tussen deze uitersten in: van ouders die kandidaten slechts voorstellen tot ouders die alles met de aanstaande schoonfamilie al bekokstoofd hebben waarna de druk zo groot is omdat de zoon of dochter bij weigering de familie grote schande toebrengt. Er is geen sprake van duidelijke dwang maar het huwelijk wordt het kind wel opgedrongen. Vaak accepteert zoon of dochter de voorgestelde partner om de lieve vrede te bewaren. Dit ‘gedrongen’ huwelijk, zoals Tahir het noemt, ziet zij het meest.

Wanneer de partnerkeuze niet strookt met de wens van de familie, staan moslima’s voor een tragische keuze: kiezen voor het eigen geluk of voor de eer van de familie. Het is slechts een kleine minderheid die zich volledig onderwerpt aan, of juist radicaal breekt met de ouders. De meerderheid probeert een tussenweg te vinden of leidt een dubbelleven. Soms is de kloof niet te overbruggen en leidt het tot trieste gevallen, vrouwen die er maar niet in slagen een serieuze partner te vinden die geaccepteerd zal worden door de ouders. Andere keren geven de ouders toe en brengen een groot offer, zoals in het geval van Aliyah die met een katholiek besloot te trouwen. Haar ouders gaven uiteindelijk hun zegen over het huwelijk, ‘gewoon omdat het lieve mensen zijn die hun dochter gelukkig willen zien’. En de moeder? Die zat heel de bruiloft te huilen – en niet van geluk.

Naema Tahir roept op tot een volgende stap in het islamdebat, net name wat betreft de emancipatie van moslima’s. Daarbij moet meer aandacht komen voor de moslima’s die die strijd, vaak in het verborgene, allang voeren. Zij kunnen een voorbeeld zijn voor hun geloofsgenoten. Met dit boek, dat eens verhalen ván en niet louter óver moslima’s bevat, is een goede stap in de juiste richting gezet.