Film / Films

Een héél modern sprookje

recensie: 5 to 7

In de film 5 to 7 wordt de Franse kijk op de liefde vanuit Amerikaans perspectief onderzocht. Met de uitdrukking ‘cinq à sept’ (van 5 tot 7) wordt in Frankrijk een buitenechtelijke verhouding aangeduid, eentje waarvan de partner meestal op de hoogte is.

Liefde zal ongetwijfeld het meest gebruikte onderwerp in films zijn, met lust als goede tweede. Soms worden maîtresses en minnaars ook betrokken bij het verhaal, maar meestal alleen als gebruiksvoorwerp (To Die For, Basic Instinct), geschifte probleemveroorzaker (Fatal Attraction) of anderszins onprettig verschijnsel. In 5 to 7 doen ze het anders.

Hoewel de film in veel opzichten Amerikaans is, wordt er ook licht spottend naar de eigen cultuur gekeken. Met name de Amerikaanse houding ten opzichte van het huwelijk, in eerste instantie als bekrompen en ouderwets neergezet, krijgt er van langs. Maar als je na afloop van de film terugkijkt, verschijnt uiteindelijk een veel subtieler beeld: een ode aan de liefde en haar veelzijdigheid.

Kortstondige romance

Brian (Anton Yelchin) is 24 jaar, schrijft zonder succes verhalen en slijt zijn dagen achter zijn typemachine in een troosteloos kamertje in New York. Hij weet zelf ook wel dat hij nog wat wereldvreemd is, maar heeft even goed maar één ambitie: gepubliceerd schrijver worden. Op een dag ontmoet hij Arielle (Bérénice Marlohe). Zij is Frans, ouder dan hij en prachtig.

Je hebt van die actrices over wie geen discussie mogelijk is; Marlohe – bekend als Bond-girl uit Skyfall – is er zo een. Ze spat werkelijk van het doek. Je zou verwachten dat een jochie als Brian daar alleen van mag dromen, maar de vonk is wederzijds en een romantische vriendschap ontstaat.

Al snel wordt deze echter ruw onderbroken. Arielle heeft namelijk aangegeven alleen ‘tussen vijf en zeven’ te kunnen afspreken en dacht dat daarmee de situatie duidelijk was, maar hier komt het cultuurverschil tussen.

Duidelijke afspraken

urlBrian had het niet begrepen, en is not amused wanneer tot hem doordringt dat hij zijn geliefde zal moeten delen. Met een diplomaat en hun twee kinderen nog wel. Hij verbreekt de zich nog ontluikende relatie. Maar principes zijn er om gebroken te worden, en omdat het bloed ook hier kruipt waar het niet gaan mag, houdt Brian het niet heel lang vol. Hij stemt uiteindelijk toch toe met een relatie die zich tussen 5 en 7 ’s middags afspeelt, en dat betekent ook dat hij deel uitmaakt van een bijzondere ‘familie’ – een waarin heel duidelijke regels gelden.

En die zijn ook nodig. In tegenstelling tot wat veel mensen denken is een ‘open relatie’ geen vrijbrief om maar te doen waar je zin in hebt. Er worden vooraf duidelijke afspraken gemaakt over wat wel en niet kan en die worden ook regelmatig besproken. De man van Arielle heeft een vriendin, en die wordt gewoon uitgenodigd op feestjes. Brian moet er erg aan wennen. Zijn schoorvoetende stapjes in de wereld die polyamorie heet zijn aandoenlijk en de rol die zijn ouders daarin spelen erg grappig. Het is net een soort Disney-sprookje, maar dan wel heel modern.

Iets te zoet

5 to 7 is dan ook een bijzonder vermakelijke film, waarin de liefde in al haar facetten uitgebreid wordt besproken en onderzocht. Woody Allen lijkt geraadpleegd te zijn voor de dialogen, die natuurlijk overkomen en aanzetten tot nadenken en de acteurs zijn duidelijk goed op hun plek.

Toch mist er iets: een vleugje venijn. In goede sprookjes worden we altijd geconfronteerd met een boze stiefmoeder (of –vader), gemene zus of andersoortig sujet dat een crisis veroorzaakt zodat het geloofwaardig blijft. 5 to 7 mist dat evenwicht; niemand werpt echte hindernissen op of schiet lang genoeg uit z’n slof om problemen te veroorzaken. Misschien wilden de makers een controverse vermijden, maar er hoeft geen oordeel geveld te worden. Om in een sprookje te kunnen geloven moeten dingen alleen gewoon ook goed mis kunnen gaan, net als in het echte leven, zodat we bij het einde die zucht van opluchting kunnen slaken. Dan leeft iedereen tenminste echt lang en gelukkig.

Kunst / Expo binnenland

Gezicht op Europa

recensie: FACES - European Portrait Photography since 1990

In roerige Europese tijden is het goed eens een blik te werpen op ‘der Mensch’ achter de oververhitte verhoudingen en dichtgespijkerde reglementen die door de politiek in stand worden gehouden. De hedendaagse Europeaan – en zijn fotograaf – toont zich in de tentoonstelling FACES – European Portrait Photography since 1990.

Het is een bijzondere samenwerking die tot deze expositie heeft geleid. Het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam, het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en het Museum of Photography in Thessaloniki tonen onder de bezielende leiding van curator Frits Gierstberg een overzicht van de Europese portretfotografie die sinds 1990 een vernieuwing heeft ondergaan.

Thomas Ruff, Portrait (Andrea Kachold), 1987, Courtesy de kunstenaar

Thomas Ruff, Portrait (Andrea Kachold), 1987, Courtesy de kunstenaar.

Persoonlijk landschap

Die vernieuwing is enerzijds zichtbaar in het onderwerp van de foto’s: de Europese mens, vol overeenkomsten en toch zo verschillend, profiterend van of worstelend met de economische eenwording. Het begrip ‘identiteit’ dat tot een culturele uitdaging is geworden. Maar de vernieuwing is vooral zichtbaar in de diversiteit van de fotografische aanpak in het portretteren van mensen. De ontwikkelingen in de Europese samenleving, samen met de kunstzinnige revolutie in de fotografie, maken dat het portretgenre een boeiende wereld van persoonlijke landschappen ontsluit.

Sinds de renaissance is het afgebeelde individu de spiegel waarin we naar de ander én naar onszelf kijken. De klassieke weergave van rijkdom, macht en identiteit is in de hedendaagse portretfotografie naar de achtergrond verdwenen: de gewone mens in al zijn eigenaardige aanwezigheid vormt zich naar het inzicht van de al even belangrijke fotograaf.

Juergen Teller, Alex Paton London 21st December 1998, Courtesy de kunstenaar

Juergen Teller, Alex Paton London 21st December 1998, Courtesy de kunstenaar.

Iconische gezichten

Thomas Ruff (1958) lijkt het startpunt in de expositie te markeren. Zijn grote portretten uit de late jaren tachtig vormen de essentie van de menselijke afbeelding. Hij probeert zo neutraal mogelijk, zonder enige gezichtsuitdrukking of karakteristieke identiteit het portret te ontdoen van de emotionele lading die het als vanzelf in zich draagt. De vrijwel ‘nietszeggende’ gezichten zijn iconisch geworden in de fotografiegeschiedenis en behoren juist tot de meest veelzeggende foto’s in deze tentoonstelling.

Naast bekende namen als Anton Corbijn, Rineke Dijkstra, Beat Strueli, Koos Breukel en Juergen Teller zijn diverse andere fotografen vertegenwoordigd die het Europese gezicht hebben vastgelegd. Tina Barney (1945) ontbreekt niet met haar betekenisvolle portretten van upper class-families. Paola De Pietri (1960) portretteert zwangere vrouwen in een uitgestorven stadslandschap. Het ijle licht versterkt de eenzaamheid die de blijde verwachting lijkt te overheersen. De Tsjechische Jitka Hanzlová (1958) toont een prachtige serie over haar geboortedorp in Oost-Bohemen, waar melancholie en armoede met elkaar strijden om de aandacht. Opvallend is de aanwezigheid van maar liefst drie Griekse fotografen. Hun vlakke, middelmatige bijdrage aan deze tentoonstelling lijkt eerder een geste aan de Griekse mede-organisator dan een overtuigde kwalitatieve keuze. Europese politiek is nooit ver weg.

Bij de indringende zwart-witportretten van Stefan Vanfleteren (1969) hangt een groot doodsportret van de in 2014 overleden Belgische kunstpaus Jan Hoet. Met diens voorafgaande toestemming heeft de fotograaf op uiterst intieme wijze een portret gemaakt van het definitieve einde. Waar fotografie altijd een split second van de werkelijkheid laat zien, om daarna nooit meer te kunnen achterhalen, is hier de tijd voor altijd stilgezet.

Paola De Pietri, Untitled, in 'Io parto', 2007, Courtesy Galleria Alberto Peola Arte Contemporanea.

Paola De Pietri, Untitled, in ‘Io parto’, 2007, Courtesy Galleria Alberto Peola Arte Contemporanea.

Miljoenen selfies

Voor wie deze bijzondere tentoonstelling wil bezoeken: er resten nog slechts enkele weken in het Nederlands Fotomuseum te Rotterdam. Vanaf 11 september 2015 is FACES te zien in Thessaloniki, Griekenland, maar de geïnteresseerde kijker kan zich doorlopend verlustigen aan het fraaie boekwerk dat de tentoonstelling begeleidt. Groots opgezet, in perfecte reproductie en met veel ruimte voor alle fotografen die in het museum te zien zijn. Van de vele teksten – politicus, museumdirecteur, filosoof: iedereen lijkt zijn Europese plasje te moeten doen – springt de degelijke beschouwing van Frits Gierstberg er uit. Hij schrijft over de portretkunst vanaf de gelijkende weergave van het individu in de renaissance tot en met het hedendaagse fenomeen selfie – de miljoenen portretten die dagelijks gemaakt worden en grotendeels in de vergetelheid verdwijnen. De opmerkelijke kwaliteit van de Europese portretfotografie wordt er alleen maar opvallender door.

Film / Serie

Van science fiction naar werkelijkheid

recensie: Recensie: Black Mirror, seizoen 1 & 2

Toen het eerste seizoen van de Britse miniserie Black Mirror in 2012 werd vertoond, leek deze zwartkomische satire op de technologische samenleving nog science fiction. Drie jaar later blijkt deze absurde wereld steeds meer werkelijkheid te worden. Alle afleveringen draaien rondom de black mirror, oftewel het zwarte scherm van de telefoon, tablet, tv of computer. De eerste aflevering geldt nu al als een klassieker.

 

Wanneer een populaire Engelse prinses wordt ontvoerd, eist de kidnapper dat de Engelse prime-minister in ruil voor haar vrijlating live op tv seks heeft met een varken. Geen haar op het hoofd van de politicus die er aan denkt dat in te willigen. Aanvankelijk staat het volk aan de kant van de premier, maar wanneer de prinses werkelijk in levensgevaar lijkt te zijn, draait de publieke opinie om. Onder druk van sociale media is er voor de man geen ontkomen meer aan. En ondanks dat iedereen walgt van de eis van de ontvoerder, wil niemand een moment missen van het intieme samenzijn van premier en varken. Ook wij niet.

Existentiële vragen

In andere afleveringen wordt de werkelijkheid nog dichter benaderd. De futuristische samenleving waarin de bevolking op hometrainers credits verdient om tot een reality- of talentenshow te worden toegelaten, heeft inmiddels navolging gekregen in Brazilië. Daar kunnen gevangenen zich richting vervroegde vrijlating trappen. Realityseries vanuit de bajes zijn inmiddels heel gewoon.

Ook de aflevering over geïmplanteerde camera’s en het onfeilbare geheugen raakt inmiddels de realiteit. Maker Charlie Brooker stelt wel existentiële vragen over de nadelen van zo’n totaalgeheugen dat met de komst van het Google Glass snel dichterbij komt.

Grofgebekte cartoonbeer

In het nieuwe, tweede seizoen van Black Mirror gaat Brooker door op dezelfde tour. Exemplarisch is de aflevering over een grofgebekte cartoonbeer die tijdens een verkiezingscampagne uitgroeit tot een publieksfavoriet, dankzij zijn anti-politieke en anti-establishment ideeën. Een Amerikaanse overheidsdienst ziet in het tekenfilmfiguur een ideaal middel om buitenlandse regimes te ondermijnen.

Lollig wordt Black Mirror echter nooit. Daarvoor zijn de thema’s van deze moderne versie van de Twilight Zone te ongemakkelijk en te herkenbaar. Het eerste seizoen heeft al bewezen dat de voorspellingen van Charlie Brooker angstwekkend correct kunnen zijn.

Boeken / Non-fictie

Het vangen van veelzijdigheid

recensie: Dubravka Ugrešić (vert. Roel Schuyt) - Europa in sepia

Dubravka Ugrešić’ nieuwe bundel Europa in sepia gaat over Europa in de eenentwintigste eeuw en alles wat daarin anders is dan in haar jeugd. Ugrešić’ essays zijn bij vlagen briljant.

De laatste tijd heb ik de neiging om elk beeld van Centraal-Europa en de mensen die ik daar ontmoet met een automatische klik van een inwendige camera om te zetten in een foto. Meteen daarna wordt er een bewerkingsprogramma ingeschakeld: import – effects – sepia – done. Alsof mijn omgeving een beeldscherm is en mijn hand vastzit aan een schakelaar met drie standen: verleden, heden, toekomst. En de enige stand die werkt is het verleden, in sepia.

Zo begint het tweede, titulaire essay van Dubravka Ugrešić’ bundel Europa in sepia. Dit is de kleurstelling van de essays, de modus: sepia, nostalgie, vervreemding, met een licht wanhopige ondertoon. Welke relatie heeft het Europa anno nu – zeg, het Europa van de economische crisis – met dat van Ugrešić’ jeugd? Wat is dit continent waar wij door zwerven, of, beter nog, hoe bestaat dit continent?

Ugrešić, in voormalig Joegoslavië geboren, maar tijdens de nationalistische oorlogen – die haar oude vaderland verslonden en onherkenbaar herschikten tot een aantal deelrepublieken – eerst naar Berlijn en daarna naar Amsterdam gevlucht, is een bereisd schrijfster en intellectueel. In menig essay is ze op een vliegveld, op zoek naar een taxi in een vreemde stad, of anderszins onderweg. Nederland figureert slechts als dat ooit zo tolerante land waar die malle geblondeerde politicus wat roeptoetert.

Grafmonumenten van het vooruitgangsdenken

In de kern draait Europa in sepia om het verdwijnen van het oude Europa. Ugrešić is een post-Joegoslavische schrijver, die door de toevalligheden van haar biografie begin jaren negentig Kroatische werd, maar zich niet met dat land verbonden voelt. Ergens wil ze terug naar Joegoslavië, naar de jaren voordat oorlog de velden verscheurde – naar Tito en de Amerikaanse films die ze als kind in de bioscoop zag. Joegoslavië werd immers gezien als een soort bufferzone tussen de VS en de Sovjet-Unie. Maar dat is niet de enige reden van haar nostalgie.

Haar ongemak met de wereld is groter dan dat. In het essay ‘Manifest’ constateert Ugrešić dat iedereen in Europa moppert – niet alleen de mensen in het oosten, ook de mensen in het westen. De kracht van Europa in sepia zit hem niet alleen in scherpe constateringen, maar ook in Ugrešić’ dwingende proza. In ‘Manifest’ schrijft ze:

Ja, Europa ligt in puin… In heel Europa zie je industriële bouwvallen en verlaten fabrieksterreinen, het zijn de grafmonumenten van communistisch en kapitalistisch utopisme en vooruitgangsdenken; overal zie je schemerzones, bevolkt door slachtoffers, door ‘menselijk afval’, menselijke ratten, junks en alcoholisten, geestelijke en lichamelijke wrakken, kortom: door levende doden die hard op weg zijn om daadwerkelijk een einde aan hun leven te maken.

Europa ligt in puin… Cultuurpessimisme is vaak gemakkelijk: vroeger was alles beter, mooier en aangenamer en dat tijdperk komt niet meer terug. Einde verhaal. Het mooie in Ugrešić’ essays is nu juist dat de dingen nooit makkelijk, eenvoudig of eenduidig zijn. Ugrešić is begaan met de wereld, met haar medemens, met onze geschiedenissen en weet de veelzijdigheid van al die dingen in haar essays te vangen.

Gedreven door noodzaak

Roel Schuyt is al zo’n twintig jaar Ugrešić’ kundige en vaste vertaler – want hoewel zij al ongeveer net zo lang in Amsterdam woont, schrijft ze nog steeds in het Kroatisch. Dat maakt het laatste deel van Europa in sepia, dat ogenschijnlijk het meest persoonlijke is, ook zo sterk. Hierin gaat ze impliciet de dialoog aan met het onlangs verschenen Where I’m Reading From van de Brits-Amerikaanse auteur Tim Parks. Ugrešić doet dat vanuit het cultureel en linguïstiek verdeelde Europa, en vanuit een klein taalgebied. De essays in dit deel zijn fascinerend.

Hoewel de bundel als geheel net iets te lang is en daardoor zijn spanningsboog verliest, wordt dat ruimschoots gecompenseerd. De essays in Europa in sepia zijn gevarieerd in onderwerp, bedachtzaam geschreven, bij vlagen briljant, gedreven door een innerlijke noodzaak. Ugrešić bereikt wat in alle goede literatuur zou moeten gebeuren: ze roept vragen en patstellingen op, toont problemen in al hun complexiteit, doet aanzetten tot antwoorden, maar laat het sluiten van die vragen uiteindelijk over aan anderen.

Kunst / Expo binnenland

Geslaagde samenspraak tussen eigentijdse beelden

recensie: ArtZuid. Internationale Beeldenroute Amsterdam

Het lijkt of ze willekeurig in de plantsoenen van de lanen zijn neergezet. Maar schijn bedriegt; er zit wel degelijk samenhang in de plaatsing van de zeventig beelden bij ArtZuid, de jaarlijkse internationale beeldententoonstelling in Amsterdam.

Je kunt de samenhang zoeken in de overeenkomst qua grootte: enorme sculpturen die het kunnen opnemen tegen de bomen die langs de Apollolaan, Minervalaan en Zuidas bij het WTC staan. Of je benadrukt het feit dat bij deze vierde editie van ArtZuid vooral figuratieve beelden te zien zijn en beelden op de grens tussen figuratie en abstractie. Maar interessant is het om juist op combinaties te letten, op gesprekken die ze onderling lijken te voeren.

Markus Lüpertz

KAWS – ALONG THE WAY © ARTZUID JW KALDENBACH

KAWS – ALONG THE WAY © ARTZUID JW KALDENBACH

Neem het beeld van de componist Salieri van Markus Lüpertz aan de ene kant van een plantsoen aan de Minervalaan, en aan de andere kant ervan een tweede beeld dat dezelfde kunstenaar maakte van een rivaliserende vakgenoot: Mozart. Het formele verschil zit in het standbeen. Bij Salieri is dat het linker, bij Mozart het rechter been. Hun gezichten staan niet naar elkaar toegewend maar naar die van de bezoeker; de vete tussen de twee lijkt nog niet voorbij en de toeschouwer wordt er bij wijze van spreken in betrokken. Net zoals bij twee beelden van KAWS, die elkaar over de kruising van de Apollo- en de Minervalaan, over de hoofden van de automobilisten, fietsers en voetgangers heen lijken aan te kijken.

Oorlog

A.R. PENCK – FUTURE OF THE SOLDIERS © ARTZUID JW KALDENBACH

A.R. PENCK – FUTURE OF THE SOLDIERS © ARTZUID JW KALDENBACH

Een andere samenhang lijkt het thema oorlog te zijn. Met aan de ene kant van de Apollolaan een Wachter van Shinkichi Tajiri, en aan de andere kant Future of the soldiers van A.R. Penck. Ook bijvoorbeeld twee sculpturen uit de serie Untitled Enemies van Thomas Schütte aan de Minervalaan passen binnen dit al dan niet toevallig tot stand gekomen thema. De aandacht voor Lüpertz, Schütte en andere vrienden en bekenden van de samensteller van de beeldententoonstelling kan niet missen, als je weet dat de keuze van de werken voor ArtZuid is gemaakt door Rudi Fuchs, oud-directeur van onder andere het Stedelijk Museum in  Amsterdam, en diens assistent Maarten Bertheux. Het feit dat Fuchs veel, zo niet alle vertegenwoordigde kunstenaars kent, en in het geval van Schütte ook lanceerde, maakte deze tentoonstelling ongetwijfeld mede mogelijk.

West-Europese kunst

RUDI FUCHS

RUDI FUCHS

Want laten we wel wezen: je kunt natuurlijk kniezen over het feit dat er praktisch alleen West-Europese, figuratieve beeldhouwkunst valt te zien en dat Nederland slechts met één naam is vertegenwoordigd: Klaas Gubbels, als je de Nederlands-Amerikaanse Tajiri van Japanse afkomst niet meetelt. Maar het is vast geen sinecure om anno 2015 zo’n grote, geslaagde expositie met werken van hoog niveau in de publieke ruimte neer te zetten, zodat in ieder geval het eerste argument genuanceerd dient te worden; de kosten zouden alleen al door het vervoer anders de pan zijn uitgerezen. Amsterdam mag blij én trots zijn op zo’n tentoonstelling binnen zijn grenzen!

Boeken / Fictie

De hand van de poppenspeelster

recensie: Guus Middag – Met een bevroren jas en een geleend tientje. Herinneringen van Thérèse Cornips

De kleurrijke, soms droevige, herinneringen van de begaafde beeldend kunstenaar en vertaalster Thérèse Cornips bestrijken bijna een eeuw. Haar vrolijk verdragen armoede en haar rebellie tegen de kleinburgerlijke Nederlandse samenleving geven tezamen een beeld van een wonderbaarlijk leven.

Virginia Woolf heeft in haar verhaal ‘Phyllis and Rosamund’ opgemerkt dat veel vrouwenlevens zich afspelen als het beroep van de poppenspeler. De hand achter de schermen, die de touwtjes van de marionetten in beweging zet zodat we de figuurtjes zien dansen, blijft zelf onzichtbaar. En die marionetten – dat zijn de mannen, waar wij, het publiek, bewonderend naar kijken. Nu geldt dat zeker niet voor alle huwelijken, maar ‘de vrouw achter de kunstenaar’ past meestal naadloos in de metafoor van Woolf.

Spinroc

Begaafde vrouwen worden verliefd op begaafde mannen – en doen dan een levenslange stap naar achteren. Zo iemand is Thérèse Cornips, zelf beeldend kunstenaar en vertaalster van À la recherche du temps perdu van Marcel Proust. Haar herinneringen zijn vastgelegd door essayist en vertaler Guus Middag. Middag bezorgde voor uitgeverij Van Oorschot het verzameld werk van de dichter Chris van Geel (1917-1974) die tien jaar lang met Cornips getrouwd was. Zo kwam Guus Middag met Thérèse in contact. Van januari 2011 tot november 2014 voerden zij intensieve gesprekken. Aanvankelijk over het moeilijke huwelijk met Van Geel en de grote rol die Thérèse speelde bij de totstandkoming van zijn gedichten. Met name zijn eerste bundel Spinroc – een omkering van haar achternaam – vormde het voornaamste thema. Maar de gesprekken verdiepten zich en regen zich aaneen tot de kroniek van een kunstenaarsleven – het hare! – en een tijdperk.

Eenzaam en onafhankelijk?

Cornips werd geboren in Maastricht in 1926. Haar moeder was een tirannieke vrouw die nauwelijks haar gevoelens toonde. Haar vader erkende de baby niet als zijn dochter, omdat ze geboren werd na een lange afwezigheid van de moeder in een kuuroord. Als peuter maakte Thérèse een ziekteperiode door waarin ze geïsoleerd verpleegd werd. Zo werd de basis gelegd voor een eenzame en onafhankelijke persoonlijkheid.

Na een ingrijpend conflict met haar moeder vlak na de oorlog over de relatie die ze had met Nico Frijda, vertrok ze voorgoed uit het ouderlijk huis. Haar leven werd chaotisch, vooral door de vele verhuizingen en het voortdurende geldgebrek. Ze trouwde met de Belgische schilder Klaus Grünewald, die haar aan de kant zette voor een minnares. Later trok ze, zwaar verliefd, in bij Chris van Geel en woonde tien jaar met hem in Groet, in een huisje in de duinen. Van Geel had de gewoonte altijd mensen om zich heen te verzamelen om hem te helpen in het creatieve poëtische proces. “Tuttelaars” noemde hij deze meelezers en –schrijvers. Cornips werd zijn belangrijkste tuttelaar, wat hem niet verhinderde haar verschrikkelijk te behandelen. Ze was regelmatig slachtoffer van zijn gewelddadige driftaanvallen en pathologische jaloezie. Toen ook hij toegaf aan een nieuwe verliefdheid vertrok ze, haar atelier en materialen achterlatend.

De woede kwam achteraf

Het lijkt erop dat ze achteraf zelf ook niet helemaal begrijpt wat ze zich door haar partners liet welgevallen. “Ik heb wel een onafhankelijke geest, maar ik heb nooit geleerd om echt zelfstandig te worden” zegt ze ergens. Na het huwelijk met Chris van Geel had ze nog meer destructieve relaties. De woede werd weggestopt en kwam dan veel later, soms pas in de gesprekken met Middag, naar boven. Gesprekken die daardoor ook af en toe enorm zwaar voor haar waren. Het mooie van dit levensverhaal is dat noch Cornips zelf, noch haar toehoorder en kroniekschrijver, aan het analyseren zijn geslagen. Verder dan een opmerking over “secundair reageren” komen ze niet. De hoofdstukken zijn eenvoudig en chronologisch ingedeeld. Zo ontstaat een relaas dat bijna een eeuw bestrijkt en de lezer met verwondering achterlaat. Een sterke, onafhankelijke kunstenares, gebutst en gekwetst door het leven, die voluit kan vertellen over haar gelukkige momenten.

 

Boeken / Fictie

Getekend door het verleden

recensie: Hanya Yanagihara - A little life

Traditiegetrouw valt, na een flitsend debuut, het tweede boek altijd tegen. Met A Little Life (2015) schrijft Hanya Yanagihara dat cliché aan flarden. Het is een modern meesterwerk dat haar debuut The People in the Trees (2013) op alle fronten overtreft.

 

Soms verschijnt er een boek dat je leven overneemt, je eraan herinnert waarom je überhaupt leest, je vertrouwen in de literatuur herstelt. A Little Life is zo’n boek. Het is een reis langs de grenzen van de menselijke wreedheid, een schokkende en ontroerende vertelling over pijn, vriendschap en kortstondige verlossing.

Een wreed leven

Het begint allemaal zo onschuldig. New York, vier talentvolle vrienden, net afgestudeerd: de wereld ligt voor ze open. Langzaam leren we ook hun voorgeschiedenis kennen. Maar een van de vier, Jude, blijft lang in duister gehuld. Stukje bij beetje ontdekken we waar hij vandaan komt: hoe hij als kind op straat is gevonden en in een klooster opgroeide, en welke gruwelijkheden zich voltrokken.

Het verleden van Jude is schokkend. Steeds als je denkt dat je het ergste gehad hebt, dat je de limiet van de wreedheid bereikt hebt, test Yanagihara je uithoudingsvermogen met een nieuwe verschrikking. Het lezen van A Little Life is daardoor een emotionele uitputtingsslag; je wordt langzaam murw geslagen totdat je geen verwachtingen, geen hoop meer durft te hebben, enkel nog mee kunt bewegen met het onverbiddelijke ritme van het verhaal.

Schaamte en liefde

Dat verhaal draait om Jude’s pogingen om de schaamte voorbij te komen en over zijn verleden te gaan spreken. Alleen daardoor, suggereert de schrijfster, zou er iets in hem kunnen helen, zou zijn vertrouwen in zichzelf en anderen hersteld kunnen worden. Maar wat er gebeurde is zo heftig dat Jude zich niet kan openen en, opgesloten in zichzelf, andere manieren zoekt om de pijn de dempen en de stroom aan herinneringen te stelpen.

Het is een boek van contrasten. Yanagihara sleurt de lezer naar de donkerste uithoeken van het leven, maar toont ook het licht: liefde, mededogen, en onvoorwaardelijke vriendschap. Juist in momenten van lichtheid raakt ze het meest, als Jude krijgt wat hij als kind moest ontberen. Ook over een gebroken leven, lijkt de boodschap, kan een licht van liefde schijnen, al is het maar voor even; A Little Life is een hopeloze maar geen deprimerende roman.

Moderne catharsis

Het is een heftig boek, dat heftige reacties oproept. Er is een Facebook-groep opgericht voor lotgenoten wier leven ontwricht is door het verhaal, en de recensent van de sobere Los Angeles Times schreef: “I’ve read a lot of emotionally taxing books in my time… but A Little Life is the only one I’ve read as an adult that’s left me sobbing”. Door die emotionele impact is A Little Life een louterende leeservaring: catharsis in de beste zin van het woord.

Uiteindelijk gaat het over vriendschap, het enige wat weerstand biedt aan de verschrikkingen van het leven. In een interview zei Yanagihara: “The 20th century was all about romance, but that is quite a recent idea. Friendship is perhaps a purer relationship.” In hun vriendschap vinden de hoofdpersonen troost en betekenis, en vindt ook de lezer een reden om door te gaan, meer dan 700 bladzijden lang, door een verhaal – een klein leven – dat veel vraagt maar ook veel geeft: een louterende ervaring van onvergetelijke intensiteit.

Boeken / Fictie

Het publieke leven van monarchen

recensie: Lucas Zandberg - De vergeten prins

De afgelopen maanden verschenen twee historische romans van Lucas Zandberg. In beide staat hetzelfde probleem centraal. Al schrijvend probeert Zandberg tot inzichten te komen.

De nieuwe roman van Lucas Zandberg, De vergeten prins, draait voor het eerst om een mannelijk personage. Net als de hoofdpersonages uit eerder werk verkeert dit personage in gegoede kringen – ditmaal in die van de jonge Nederlandse monarchie in de negentiende eeuw. Wiwil, zoon van koning Willem III en koningin Sophie en kroonprins, woont met (slechts!) één lakei ver weg van het Haagse hof, in Parijs. Hij houdt zich afzijdig van wat er in het vaderland gebeurt; in plaats van staatszaken af te handelen drinkt hij liever met de toekomstige Britse koning tot in de nachtelijke uurtjes…

Een losbol dus, die Wiwil. Een onverantwoordelijk type, niet geheel charmant ook. Misschien is het niet zo erg dat hij zijn vader nooit heeft opgevolgd (dat zou immers zijn stiefmoeder doen, Emma van Waldeck-Pyrmont, die als jong meisje een leuke bijrol in deze roman heeft). Wanneer Wiwil terug is in Nederland, om ervoor te zorgen dat zijn vader zijn maandelijkse uitkering niet intrekt, wordt hij verliefd op Mathilde van Limburg Stirum. Een gravin. In het Nederland van 1870 kan dat niet: een troonopvolger trouwt met een prinses uit een andere koninklijke familie. Alles daaronder is – vér – beneden zijn stand. De gravin had net zo goed een bemodderde melkmeid kunnen zijn, verschil had dat niet gemaakt.

Zeggenschap

Ziedaar het drama dat De vergeten prins drijft. Zandberg volgt in zijn roman de star-crossed romance tussen Wiwil en Mathilde. Dat verhaal dient hij smeuïg op, met de benodigde vaart en inlevingsvermogen. Wie aan het hof vindt wat, en waarom? Waarom mag een kroonprins niet trouwen met wie hij wil? Waarom heeft hij, een van de machtigste mannen van het kleine koninkrijk, zo weinig zeggenschap over zijn leven? Wie heeft dat bepaald?

Het levert een interessante paradox op, die Zandberg vooral via Wiwils lakei uitwerkt. Deze man is van eenvoudige komaf, zijn vader en zus wonen in een negentiende-eeuwse krottenwijk. Deze familie kent geen enkele vrijheid: er moet gewerkt worden, van dageraad tot schemering, anders is er ’s avonds geen eten. Al gaat Wiwil gebukt onder de wensen van zijn vader en de regering, hij kent wél de pleziertjes en gemakken die deze familie ontzegd worden. Toch trekt iets in deze familie hem aan: het gebrek aan protocol en ritueel, de vrijheid om te doen wat aantrekkelijk lijkt.

Dat maakt De vergeten prins een vermakelijke en leerzame roman. Je zou echter wensen dat Zandberg het innerlijk van zijn personages meer zou ontsluiten. Hij schrijft vlot, maar misschien net iets te: scènes zouden aan rijkdom winnen wanneer de gedachten en observaties van Wiwil en anderen meer beschreven zouden worden. De vergeten prins is vakkundig geschreven, maar het palet zou nog rijker mogen.

Een wanhoopskreet

Ongeveer gelijktijdig met De vergeten prins verscheen ook een ander boek van Zandberg: Mijn leven is van mij, een vermeerderde en herschreven herdruk van zijn debuut Sisi’s winterlied (2007). In deze roman staat Elisabeth van Oostenrijk centraal, vrouw van keizer Joseph en bij het grote publiek bekend als Romy Schneiders Sisi. Hier echter niks van de zoetsappigheid en romantiek van die films van halverwege de twintigste eeuw: deze roman komt dichter bij de tragiek van Elisabeths leven. In Wenen voelde zij zich gevangen in een vrij liefdeloos huwelijk met de keizer en verstikt door de omhelzing van het Oostenrijkse volk.

De titel van deze roman is een wanhoopskreet, die in zekere zin al Zandbergs romans kan typeren. Net als in De vergeten prins treffen we een adellijk figuur, ditmaal geen prins maar een keizerin, die zich totaal niet thuis voelt waar ze is. Met dien verstande, natuurlijk, dat zij niet, zoals Wiwil, ‘slechts’ in opleiding is een land te leiden, maar gedefinieerd wordt als keizerlijke kraamkamer. Haar baarmoeder is haar leven, en haar baarmoeder hoort de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie toe.

Schrijver met lef

In 1858, twintig jaar oud, baart Elisabeth haar derde kind, kroonprins Rudolf. Haar vader, op kraambezoek, zegt dat hij en zijn dochter hun lot maar moeten dragen:

‘Er helemaal aan ontsnappen zullen we nooit. Het is een roeping, een goddelijke plicht. Althans, dat maken we ervan zodra we de vruchten kunnen plukken. We kunnen er slechts het beste van maken. Maar jij hoeft niet te wanhopen, want jouw leven is een stuk gemakkelijker geworden. Jouw leven is nu weer van jou.’

Elisabeth trekt zich vervolgens zo veel mogelijk terug van het hofleven, maar wordt haar leven daarmee weer van haarzelf? Het lijkt er niet op: ‘mijn leven is van mij’ blijft een wanhoopskreet.

Twee romans dus, met dezelfde thematiek. Met het herschrijven van zijn debuut toont Lucas Zandberg zijn kracht en lef als schrijver, en dat komt de roman ten goede. Toch voelt De vergeten prins als het werk van een rijpere auteur, die steeds vanuit een ander perspectief dieper op zijn thema inzoomt.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – augustus

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Acht uit twaalf: Ann Lee (2011)

Bijna automatisch loop ik de trap op naar de eerste verdieping, op zoek naar de situatie van augustus. De eerste regel die ik begin dit jaar maakte, niet vragen waar het werk zich bevindt, hanteer ik nog steeds. En dus constateer ik, na het dwalen door alle zalen die de bovenverdieping telt, dat het werk zich wel beneden moet bevinden. Ik loop de trap af en sla linksaf richting de collectie vormgeving. Daar, ingeklemd tussen twee met design gevulde zalen, bevindt zich Sehgals situatie van de maand augustus: Ann Lee.

Op het moment dat ik de zaal betreed zitten er twee mensen op de grond en leunt er eentje nonchalant tegen de muur. Een meisje – haar leeftijd is moeilijk te schatten, maar erg oud is ze niet – vraagt aan de toeschouwers in de zaal: “What is the difference between a sign and melancholia?” “That is a really difficult question”, luidt het antwoord van een van de bezoekers. “Ok, take care”, zegt het meisje, alvorens in slowmotion de zaal uit te lopen. Niet veel later gaat het licht uit, springt er een beamer aan en verschijnt er een blauw projectievlak op de muur.

“No ghost, just a shell”

In 1999 kochten kunstenaars Pierre Huyghe (Parijs, 1962) en Philippe Parreno (Oran, 1964) van het Japanse bedrijf Kworks, dat gespecialiseerd is in het creëren van cartoons, strips en videogames voor de manga-industrie, de rechten van een mangakarakter. Huyghe en Parreno doopten hun aanschaf Ann Lee (of AnnLee, Annlee). Ann Lee was goedkoop, slechts 46.000 yen. De prijs is afhankelijk van hoe complex een karakter is, aangezien dat ook invloed heeft op hoeveel ‘episodes’ ze kan overleven. Met andere woorden, door haar simpele opzet was ‘Ann Lee’ goedkoop, maar ook gedoemd tot een niet al te lange verhaallijn. Een niet al te lang leven dus. Parreno: “True heroes are rare and extremely expensive”. Huyghe en Parreno onttrokken Ann Lee aan de vergetelheid. Ze introduceerden het karakter in de wereld van de beeldende kunst. Behalve haar context te geven in hun eigen werk nodigden ze ook andere kunstenaars uit, onder wie Rirkrit Tiravanija en Liam Gillick, om Ann Lee op te nemen in hun werk. De noemer van het project: No Ghost Just a Shell.

Op het moment dat het meisje niet in de ruimte is, wordt de video Anywhere Out of The World (2000) van Philippe Parreno vertoond. In het zojuist nog lege, maar helblauwe kader verschijnt een mangafiguurtje. We zien alleen haar bovenlijf, ze is gekleed in een lichtblauw v-hals shirt en heeft blauw haar met de voor manga zo kenmerkende piekerige pony. Haar ogen zijn omrand met zwarte wimpers, maar missen pupillen, irissen – invulling van enig soort – de oogkassen zijn een eindeloos vlak grijs. Het eerste dat het karakter uitbrengt is: “My name is Ann Lee – Ann Lee. You can spell it however you want, it doesn’t matter. No, it does not”. Sehgals werk draagt de titel Ann Lee, met een spatie tussen beide namen, maar in andere werken van andere kunstenaars bestaan de varianten Annlee en AnnLee ook.

Ann Lee vertelt hoe leeg ze is: “I am no ghost, just a shell”. Ze vertelt dat ze geen context, geen geschiedenis heeft. Niet meer dan een omhulsel is ze, overgeleverd aan degene die haar koopt en haar invulling geeft – “I’ve got nothing to sell. How can I? I am a product”. Na circa vier minuten eindigt Anywhere Out of The World met een blauw scherm. Dit houdt even aan en dan komt er een meisje met trage passen de ruimte binnengelopen. Ze kiest het midden van de ruimte, houdt haar hoofd iets gebogen. Totdat het licht aangaat. Op dat moment kijkt ze op en spreekt: “Hi, my name is Ann Lee”.

I guess I’m sort of known”

Om te zeggen dat het meisje als twee druppels water op het mangakarakter uit de video lijkt voert te ver, zeker omdat Ann Lee in Anywhere Out of The World vrij oningevuld is. Maar er zijn overeenkomsten: het tengere, kind-achtige en het feit dat de fysieke Ann Lee is eveneens niet groot van stuk is. Maar in plaats van blauw is haar haar donker, loshangend over de schouders, met twee piekerige plukken los voor de oren. Ze draagt een strakke broek, gympies en loszittend t-shirtje.

Haar manier van spreken is traag. Hoewel ze niet staccato, maar vloeiend spreekt, klinkt het toch enigszins robotachtig. Enerzijds doordat je als bezoeker wellicht invult dat Ann Lee niet meer is dan een inmiddels bezield product, anderzijds doordat de toon waarop ze spreekt – vrij hoog en lichtelijk ijl – haar voordracht iets gekunstelds geeft. Alsof ze nog niet klaar is om als individu te anticiperen op andere individuen die haar omringen. Dit alles wordt versterkt door haar bewegingen. Haar hoofd beweegt, evenals haar armen en handen, langzaam, alsof het voor Ann Lee nog ietwat onwennig is om haar spieren te gebruiken. Terwijl ze spreekt bewegen haar armen en handen continu, het zijn lang niet altijd logische bewegingen. Vaak is het een op en neer bewegen van armen, soms voor zich uitgestrekt, dan weer met de armen naast het lichaam, waarbij de ene arm omhoog gaat, als de ander daalt. Ook hiervoor geldt: traag, als in slowmotion, alsof het geprogrammeerd is.

Ann Lee doet de geschiedenis van Ann Lee uit de doeken – “I guess I’m sort of known in the contemporary art field”. Ze vertelt hoe ze gekocht werd door twee de kunstenaars, Philippe en Pierre, die de wens hadden dat ze zichzelf zou bezitten, eigen rechten zou hebben (“who wanted me to own myself”). “First I was two-dimensional. Then three-dimensional. And now, I figured it was time to become – stilte – four-dimensional”, legt Ann Lee uit. “I wanted to be embodied so I decided to ask Tino if he could help me with that”.

En hier staat ze dan, de vleesgeworden versie van wat ooit als iets tweedimensionaals begon. Ann Lee vertelt dat haar wens voor ‘embodiment’ voortkwam uit het gegeven dat ze nu eindelijk de mensen – wij, het publiek – die haar bezochten in “these art places” eens wilde ontmoeten. “So nice to meet you. How are you?” – hierbij kijkt ze een bezoeker aan in de hoop dat deze antwoord geeft. Dit gebeurt soms wel, soms niet. Wanneer Ann Lee gevraagd wordt hoe het met haar gaat antwoordt ze meestal met “I’m fine. Thank you”.

Waarde en betekenis

Dat Tino Sehgal, die naast dans politieke economie studeerde, geïnteresseerd is in het ter discussie stellen van zaken zoals waarde en betekenis is inmiddels geen verrassing meer. Zijn situaties, die zich alleen materialiseren wanneer ze opgevoerd worden en de overige tijd tot het domein van het niet tastbare behoren, confronteren ons met de manier waarop we waarde en betekenis geven. Een manier die vaak gekoppeld is aan ‘dingen’; tekens geven ons betekenis, waarde. Aan een overdracht of uitwisseling geven we letterlijk vorm. Niet voor niets verleidde het in maart opgevoerde This is exchange (2003) bezoekers om mee te discussiëren in ruil voor de mogelijkheid met een verkregen wachtwoord drie euro te ‘verdienen’ door naar de kassa van het Stedelijk te gaan.

Daarmee lijkt mangakarakter Ann Lee een kolfje naar Sehgals hand te zijn. Haar waarde was niet zo hoog, zoals gezegd, ze was goedkoop. De reden daarvoor; dat ze niet zo uitgewerkt was, dat ze niet zoveel betekenis op zichzelf had. Dat maakte haar vluchtig, een minder interessant karakter om langdurig op te voeren in verhalen of animaties.

Door Ann Lee te materialiseren ontstaan er interessante verhoudingen tussen haarzelf en het publiek. Allereerst is het de vraag of Ann Lee samenvalt met Ann Lee. Doordat de titel hetzelfde is als haar naam, wordt een dubbele suggestie gewekt: Ann Lee spreekt ofwel vanuit zichzelf, ofwel vanuit haar positie als werk (titel). Of zouden beide samen kunnen vallen; zou ze ook vanuit beide tegelijkertijd kunnen spreken? Daarnaast maakt het feit dat het werk opgevoerd wordt door een adolescent aandoend meisje, dat het publiek welwillender is om te participeren. Dit wordt versterkt door de context – het verhaal van de fysieke Ann Lee en het videowerk van Parreno – waardoor mensen geneigd lijken te zijn de wat wereldvreemde Ann Lee bekend te maken met hoe wij, mensen, communiceren. Ann Lee’s vragen – “How are you?”, “Would you rather be too busy or not busy enough?” Of, “could you explain it to me?” wanneer ze net een ingewikkeld citaat aanhaalt – worden meestal beantwoord door het publiek, waar eerdere werken van Sehgal op een sceptischer en stilzwijgender respons konden rekenden. Ann Lee wekt sympathie op. Het publiek lijkt zich bewust te zijn van haar rol betekenis te kunnen verlenen aan Ann Lee. Haar een gevoel van eigenwaarde te kunnen verschaffen.

Melancholie als teken

Verschillende Ann Lee’s voeren Ann Lee uit. Soms is het twee keer hetzelfde meisje na elkaar, dan weer drie keer een ander. Hun verhalen overlappen gedeeltelijk. Maar ze vertellen wisselende anekdotes. Als nieuwe bezoekers de ruimte binnenkomen en Ann Lee midden in haar verhaal zit, interrumpeert ze zichzelf door te zeggen: “please hold on a sec”. Vervolgens geeft ze een beknopte versie van haar geschiedenis om te vervolgen met “so, where were we?”

Could I ask you one last question?”, vraagt Ann Lee alvorens ze de ruimte verlaat. Of er nu wel of geen instemming klinkt, Ann Lee vervolgt: “What’s the relation between a sign and melancholia?” Terwijl ze dit vraagt staat ze met haar rug tegen de muur en kijkt ze alle bezoekers stuk voor stuk aan door haar hoofd langzaam van links naar rechts te bewegen. Vaak komt er geen antwoord.

Sehgals Ann Lee spreekt al eerder over ‘a sign’ wanneer ze zegt “a sign owning itself is having the rights to itself”. Het doet denken aan de tweedeling tussen teken en betekende in de taalfilosofie. Hoe verhoudt een teken zich tot betekenis? Kan een teken emoties hebben op zichzelf, of kan er slechts emotionele lading aan toegekend worden door anderen? In de taalfilosofie is het de context, de gebruiker, die betekenis verleent aan het teken. Er is dus sprake van afhankelijkheid, het teken is afhankelijk. Dit komt ook op een meer impliciete manier te sprake wanneer Ann Lee aankaart dat een ieder die haar adopteert steeds zo druk is – Pierre en Philippe “seemed very busy”, “lately I’ve been trying to hang out with Tino” en “The other day I was at Tino’s place but as usual he was talking on the phone”. En nu wendt ze zich tot ons, toeschouwers.

Zou de melancholie ook betrekking hebben, evenals ‘a sign’ dat heeft, op Ann Lee? En zo ja, ervaart ze die dan zelf, of is het onze projectie van een gevoel op een teken, een huls, iets dat van zichzelf geen betekenis heeft? De melancholie van Ann Lee zou gelegen kunnen zijn in het feit dat ze nooit volledig onderdeel kan zijn van de ‘echte’ wereld – hoe graag ze ook vierdimensionaal wil zijn – maar deze tegelijkertijd ook niet kan verlaten. Dit komt door haar ontologie; gemaakt om vermaakt te worden, gemaakt om opgeroepen te worden door anderen. Deze paradox sluit aan bij Sehgals werkwijze. Zijn situaties bestaan als ze niet opgevoerd worden, op eenzelfde manier die Ann Lee melancholisch maakt: dolend als een product van de geest, als een herinnering.

Boeken / Non-fictie

Componeren, componeren!

recensie: Philip Glass (vert. Catalien en Willem van Paassen) - Woorden zonder muziek

Eén van de groten in de hedendaagse klassieke muziek, Philip Glass, heeft zijn memoires te boek gesteld. Woorden zonder muziek heet het, en er worden veel boeiende anekdotes opgedist.

De door Philip Glass gecomponeerde muziek voor de film The Hours (2002) is misschien wel de mooiste filmmuziek ooit gemaakt. Alles wat zijn muziek zo kenmerkend maakt is aanwezig: de langzame, maar stuwende ritmes, de zachtjes van akkoord veranderende melodieën. In Glass’ nieuwe memoires wordt zijn werk voor deze film slechts kort aangestipt, in het hoofdstuk over filmmuziek dat verder vooral gewijd is aan zijn eerste stappen in dit genre onder de vleugels van filmmaker Godfrey Reggio (Koyaaniqatsi, Powaqqatsi).

Dit hoofdstuk is aan het einde van Woorden zonder muziek geplaatst. We hebben dan al vele pagina’s met Glass doorgebracht, zijn door zijn jeugd gegaan, zijn studie, een grote reis naar India, zijn eerste werken als componist en zijn leven in New York. Er staat veel in dit boek: veel over muziek, veel over hoe Glass tot een eigen stijl is gekomen. Echt grote conflicten zijn er niet – al slaat hij wel in de jaren zeventig een keer een Nederlander neer die meende dat hij zijn eigen muziek niet goed speelde.

Alles om te kunnen componeren

Philip Glass wordt in 1937 geboren in Baltimore. Al vroeg is hij geïntrigeerd door het geluid van de wielen van de nachttrein en wanneer hij bijna dertig jaar later in India bij Ravi Shankar studeert, zal hij die nachtelijke herhalingen tot muziek leren maken. ‘Wielen binnen wielen,’ zo zal hij zijn muziek later omschrijven. In 1952 gaat de jonge Philip, vijftien jaar oud, naar Chicago om te studeren. Daar raakt hij bekend met hedendaagse jazz, maar het zou allemaal pas echt in New York gebeuren. Daar, aan het eind van de jaren vijftig, beginnen de elementen uit Glass’ leven langzaam samen te komen.

Na studies in Parijs en India keert Glass in 1967 terug in New York. Hij maakt vrienden – schrijvers, schilders, installatiekunstenaars, acteurs – en begint te componeren. Zijn eerste succes is klein: Music in Twelve Parts, geschreven tussen 1971 en 1974, kent bijvoorbeeld een beperkte maar fervente aanhang. Het zou tot 1976 duren, wanneer de opera Einstein on the Beach in première gaat tijdens het festival in Avignon, dat Glass doorbreekt: hij en zijn partner Bob Wilson verkopen twee avonden in de Metropolitan Opera volledig uit.

Vanaf 1978 leeft Glass geheel van de muziek. Later zal hij ook een kantoor moeten inrichten met mensen die voor hem werken. Daarvoor had hij allerhande baantjes om zichzelf te bedruipen. Dit is het meest vermakelijke en intrigerende deel van Woorden zonder muziek. Wij cultiveren graag een bohemien beeld van de kunstenaar, maar Glass is open over hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag: hij was verhuizer, loodgieter, taxichauffeur, poseert in de jaren zeventig in een reclame – alles om maar te kunnen componeren.

Méér anekdotes!

De vergelijking met Patti Smith – twee keer genoemd in Woorden zonder muziek – dringt zich op. Enkele jaren geleden schreef zij het succesvolle Just Kids, over haar komst naar New York en haar relatie met fotograaf Robert Mapplethorpe, dat in de Verenige Staten de National Book Award won. Glass haalt het niet bij haar eloquentie en stijl: wat hij schrijft is spreektaal, een die in het Nederlands bovendien ook heel erg vertaald overkomt. Zo is er het herhaaldelijke gebruik van het woordje ‘meneer’ – ‘meneer Copland’, ‘meneer Wolfe’ – dat als bijkomend nadeel de tekst ook nogal infantiel laat klinken.

Vorm en inhoud moeten samengaan in de kunst, maar in het geval van Woorden zonder muziek is het duidelijk: de inhoud is interessanter dan de vorm. Van de verhalen en anekdotes wil je meer, vooral ook over meer recente jaren. Hoe dan ook: laat Philip Glass maar componeren, want daarvoor is hij op deze aarde.