Theater / Voorstelling

Geschiedenis geserveerd met meligheid en hysterie

recensie: Theatergroep Aluin – 1600 Slag bij Nieuwpoort

In het eerste deel van het drieluik De Vaderlandse Oorlog, over Maurits van Oranje en Johan van Oldenbarnevelt, ontloopt Theatergroep Aluin vakkundig het risico van politisering. Wat het gezelschap wel wil zeggen, wordt helaas naar de achtergrond gedrukt door chaos en het ontbreken van een sterke dramatische lijn.

Nieuwpoort 09 © Sanne Peper  De kennis over de Slag bij Nieuwpoort reikt bij veel mensen – de schrijver van deze recensie incluis – niet veel verder dan het eenvoudig te onthouden jaartal 1600 en de daaruitvolgende deductie dat de veldslag waarschijnlijk iets met de Tachtigjarige Oorlog te maken gehad zal hebben. Het hoe en waarom en het wie tegen wie, alsook de plaats van de gebeurtenis binnen een bredere context van de Nederlandse onafhankelijkheid, liggen wat verder weggezonken in het collectieve geheugen. De familievoorstelling 1600 Slag bij Nieuwpoort is niet zozeer een algehele opfriscursus, maar zoomt in op de complexe verhouding tussen Prins Maurits, stadhouder en legeraanvoerder, en raadpensionaris Van Oldenbarnevelt.

Historische mediakritiek

In een sterk gepolariseerd klimaat wat betreft de nationale identiteit, ligt een toneelstuk over de geschiedenis van Nederland al snel onder een vergrootglas. Buig te veel de ene kant op en je bent een neo-koloniale chauvinist, buig te veel de andere kant op en je verkwanselt je eigen achtergrond met je politiek correcte cultuurrelativisme. Scenarist Erik Snel weet een diplomatieke middenweg te vinden door wel het belang van Maurits (Jilles Flinterman) en Van Oldenbarnevelt (Boris van Bommel) voor de onafhankelijkheid van Nederland te benadrukken, maar ze tegelijkertijd als respectievelijk een door demonen geplaagde casanova en een manipulatieve technocraat neer te zetten. Voor een meta-narratief is de dwarse dichter en historicus Gerard Both (een flink schmierende Klaas Postmus) aan de geschiedenis toegevoegd. Hij wordt de propagandamachine van de prille Republiek en de vraag rijst of zijn gekleurde berichtgeving nu positief is voor de opstandelingen, want het sterkt de moraal – of juist negatief, want de opgeklopte overwinningsverhalen kunnen leiden tot valse hoop en roekeloosheid.

Nieuwpoort 03 © Sanne PeperOvervloed

Deze kritisch mediabeschouwing vormt een interessant uitgangspunt, maar blijft onder de oppervlakte sluimeren. Dat de vijf spelers (naast de hierboven genoemden ook Hiske Eriks en de ontwapenende stagiair Dennie Lukkezen) meerdere rollen op zich nemen, is op zichzelf geen probleem. De luide meligheid en de chaotische wisselingen waarmee dit gepaard gaat, leiden echter de aandacht af van de thematiek. Waar de dialogen soms spitsvondig zijn, kijk je op andere momenten naar een niet optimaal uitgevoerde Klokhuis-sketch. De scènes die wel enige beroering beogen, zoals de momenten waarin Maurits zijn dode moeder ziet verschijnen, verliezen door de hectiek hun impact en worden plat. Door te mikken op verschillende genres, van klucht tot leerstuk tot Shakespeariaans konings- of eigenlijk prinsendrama, komt geen enkel aspect echt tot wasdom. 1600 Slag bij Nieuwpoort is namelijk te opzichtig, te druk en mist een spanningsboog, waardoor het in potentie sterke onderwerp van deze hertelling van de geschiedenis niet beklijft.

Kunst / Expo binnenland

Verfrissende blik

recensie: The Glasgow Boys - Schots impressionisme 1880-1900

Het Drents Museum in Assen vormt korte tijd het thuis voor de Britse kunstenaarsgroep ‘The Glasgow Boys’. Het Schotse impressionisme dat aan het eind van de negentiende eeuw furore maakte is voor het eerst in honderd jaar in een overzichtstentoonstelling te zien buiten Groot-Brittanië.

De zogenaamde ‘Glasgow Boys’ zetten zich af tegen de gevestigde orde. Ze wilden een nieuwe, frisse schilderkunst van landschappen en figuren creëren, los van opsmuk. Zij vonden het waard om het doodnormale te verbeelden, vaak op grote doeken. Zo heeft een van de pioniers, James Guthrie, een werk gemaakt van een meisje dat ganzen begeleidt naar een nieuwe weide. Er is eigenlijk niets opmerkelijks op dit werk te zien, het is heel alledaags, en dat maakt het juist zo mooi.

Knippen en plakken 2.0

George Henry, Het middaguur, olieverf op doek, 1885. Particuliere collectie. Foto: Drents Museum

George Henry, Het middaguur, olieverf op doek, 1885. Particuliere collectie. Foto: Drents Museum

In de tentoonstelling is aandacht voor de verschillende inspiratiebronnen die de kunstenaars hadden. ‘The Boys’ trokken erop uit in de vrije natuur van Schotland en Frankrijk. Hun opleiding volgden ze voornamelijk bij Parijse ateliers, maar educatieve reizen naar Japan waren ook niet uitzonderlijk. Ze maakten zich verschillende stijlen eigen en namen Franse thema’s uit het destijds moderne leven over. Het werken in de buitenlucht en de schetsachtige werkwijze die een impressie van de werkelijkheid wilde overleveren, namen de Schotten ook over van de Fransen. De naturalist Bastien Le-Page was een van hun iconen, hij is daarom ook nadrukkelijk aanwezig in de tentoonstelling. Het naturalisme was een geliefde stijl bij ‘The Glasgow Boys’, wat terug te zien is in de natuurgetrouwe landschappen en beelden van het boerenleven. Een voorbeeld hiervan is het werk van James Guthrie, waarin hij een verstild moment van het nostalgische plattelandsleven vast heeft gelegd. In warme aardetinten is een meisje te zien dat kolen oogst. ‘The Boys’ keken ook naar de Haagse School, waardoor er ook werken van onder andere Anton Mauve, Jozef Israëls en Matthijs Maris te bewonderen zijn. Verschillende invloeden uit diverse landen en streken overnemend, wisten de ‘Boys’ toch een eigen, frisse en vernieuwende stijl te vormen.

Stap in de goede richting

Edward Atkinson Hornel, The Goatherd, olieverf op doek, 1889, Glasgow Museums Kelvingrove. Foto: Drents Museum

Edward Atkinson Hornel, The Goatherd, olieverf op doek, 1889, Glasgow Museums Kelvingrove. Foto: Drents Museum

De opbouw van de tentoonstelling is erg helder. De inspiratiebronnen worden weergeven en er is zelfs een leuke zijstap naar het prentenkabinet, die de werkmethode van de mannen laat zien aan de hand van hun tekeningen. Bij een deel van de groep was het werk halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw al wat decoratiever. Uiteindelijk gingen de kunstenaars George Henry en Edward Hornel hier mee door en zagen steeds meer af van de naturalistische weergave. Ze wilden meer vanuit de verbeelding werken. De groepsleden volgden steeds meer hun eigen weg aan het einde van de jaren tachtig. In de tentoonstelling is er ook de mogelijkheid om verschillende paden te bewandelen. Er is voor gekozen om dit uiteenlopen van stijlen in de tentoonstelling te verwerken. Hoewel dit een risico is wat betreft het overzicht, heeft dit erg goed uitgepakt.

Met deze tentoonstelling heeft het Drents Museum Schotland tijdelijk haar grootste schatten ontnomen. De chronologisch opgebouwde tentoonstelling is overzichtelijk, maar bovenal ook inzichtelijk. Inzichtelijk in de, niet bij iedereen bekende ‘Glasgow Boys’, die met deze tentoonstelling een welverdiend eerbetoon krijgen.

Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal

Twaalf keer Sehgal – december

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Op de benedenverdieping van het Stedelijk loop ik door de vaste collectie en de collectie vormgeving. Ik ben op zoek. Mijn tempo sluit daardoor niet aan op dat van de gemiddelde museumbezoeker, ik loop te hard en passeer de werken zonder ze een blik waardig te gunnen. Overtuigd beklim ik de trap: december bevindt zich boven.

Twaalf uit twaalf: This occupation (2005) en Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000)

De afgelopen elf maanden ben ik vanaf het moment dat ik het museum betreed meer alert op de geluiden om me heen. Hoor ik mensen converseren, hoor ik gezang? Ik spits mijn oren voor een mogelijke aanwijzing waar Sehgals werk zich deze maand kan bevinden – hoewel het gepaard gaan met spraak of zang geen vast gegeven is in zijn situaties. Als bij toeval kies ik de ‘juiste’ route en bevind me in de zaal waar in november ten overstaan van de schilderijen van Tuttle en Mangold kritiek geleverd werd – This is critique (2008).

“Zij zal niet met je praten, hoor”

In de zaal zijn twee mannen met elkaar in gesprek. Ze staan middenin de ruimte. Het voelt raar om daar als derde naar te blijven kijken, maar ik doe het toch – weliswaar vanaf een afstandje, de zaal is groot genoeg. Een van de mannen is rond de dertig en de audiotour om zijn nek verraadt dat hij bezoeker is. Betekent dat dan dat de andere man, al redelijk op leeftijd, vertolker is? De voor de rest lege zaal doet vermoeden van wel. Gekleed in een felrode trui, bordeauxkleurige broek, donkere gympies en een felblauwe sjaal maakt hij een joviale indruk. Deels door zijn kleding, deels door de manier waarop hij praat: licht slissend en op een zangerige toon.

Ik vang flarden van het gesprek op – “Dit is een werk van Tino Sehgal en de vrouw in de ruimte hiernaast is óók een werk van Tino Sehgal”. Maar, “zij,” en hij lacht terwijl hij dit zegt, “zal niet met je praten, hoor”. Met zijn vinger prikt de man een paar keer in de schouder van de jongeman om zijn betoog kracht bij te zetten. De jongeman wijst naar de belendende ruimte en neemt afscheid door de man een hand te geven. Mijn verwachting is dat de vertolker, na het vertrek van de jongeman, naar mij toe zal komen: ik ben namelijk de enige andere bezoeker in de zaal. Niets is minder waar. Hij keert me de rug toe en loopt met zijn gezicht in de richting van een van de zaaldoorgangen. Terwijl hij loopt, zingt en praat hij tegelijkertijd: het zijn langgerekte klanken, maar wat ik hoor kan ik niet plaatsen. Pas als hij vervolgt met “Tino Sehgal, This occupation, 2005” begint het me te dagen dat de klanken die hij daarvoor uitbracht tezamen ook ‘this occupation’ vormen. Thiiiiiiiiiiiis oooooooooooooo cuuuuu paaa tion.

“Als er iemand binnenkomt moet ik occupied zijn”

Na het uitspreken van de titel zoekt de vertolker zijn centrale plek in de zaal weer op, kijkt me vriendelijk aan, diept een bontgekleurd, gehaakt hoesje op uit zijn broekzak en haalt daaruit een telefoon tevoorschijn. “Tijd?” vraag ik. Hij loopt naar me toe en houdt het schermpje van de telefoon voor mijn gezicht: 16:20 staat er in het display van een oude Nokia. “Nog lang niet,” zegt hij.

“Als er geen nieuwe bezoekers de zaal betreden dan mag ik praten. Dat heeft al tot heel veel interessante gesprekken geleid. Ook met toeristen. Maar als er iemand binnenkomt dan moet ik occupied zijn. Hoorde je me net?” Hij verwijst naar het zangerige uitspreken van de titel. Over het werk van Sehgal zegt hij: “Ook al ben ik zelf ook spiritueel, ik ben het niet eens met zijn ideeën. Maar dat geeft niet.”

Hij vertelt me dat hij 32 jaar dakloos is geweest in Amsterdam voordat de Protestantse Diaconie zich over hem en andere daklozen ontfermde. Of hij nu nog steeds dakloos is, laat hij in het midden. Hij maakt onderdeel uit van het koor – “We zingen spirituele liederen, maar ook volksliederen” – en van een filosofiegroep, geleid door studenten en gastdocenten. Hij heeft gehoord dat Sehgal een gift heeft gedaan aan de Diaconie en dat hij, in ruil daarvoor, gevraagd heeft of een aantal van hen This occupation wil vertolken. “Er waren audities en repetities en iedereen wilde wel voor vijftien euro per uur.”

De titel werkt wonderwel: door het uitspreken van ‘this occupation’ wordt het uitvoeren van het werk, van de situatie, ook daadwerkelijk een occupatie. De vertolker ís bezig, neemt bezit van en geeft invulling aan iets. Dit alles maakt dat het woord ‘was’ in “ik was 32 jaar dakloos”, misschien een kortstondig ‘zijn’ is. Nu, op dit moment, is hij het in ieder geval letterlijk niet.

Reconstructie van herinnering

Het is laat in de middag en de hoeveelheid daglicht die door het glazen plafond valt is minimaal: het zorgt voor een stemmige sfeer. Een jonge vrouw ligt op de grond, ze draagt gewone kleding; een donkerrode gebreide trui, donkerblauwe pantalon, zwart-witgestreepte sokken en zwarte herenschoenen. Haar blonde krullen verhullen het merendeel van de tijd haar gezicht. Als door onzichtbare krachten voortgestuwd beweegt en kronkelt het lichaam van de vertolker over de vloer van het Stedelijk. Dit werk, Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things, was in de afgelopen twaalf maanden twee keer eerder te zien: in januari en in maart. Vijf keer in totaal was ik dit jaar getuige van het werk, en hoewel ik de beheersing en concentratie waarmee de bewegingen worden uitgevoerd herken, ben ik opnieuw verbaasd door de traagheid van dit werk – zo langzaam, zo subtiel. Wat stil lijkt, is niet stil.

In januari schreef ik, na het zien van Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things: “Veel bezoekers passeren het werk zonder het meer dan één blik waardig te gunnen. Af en toe stopt een rondleiding om in deze zaal halt te houden. Bezoekers lopen door de ruimte heen, komen tot de ontdekking dat de vrouw in de hoek een kunstwerk is, lopen vervolgens terug naar het titelbordje en kijken, alvorens door te lopen naar de volgende zaal, nog even over hun schouder naar de bewegende figuur op de grond.” Ontregelde museumbezoekers, niet goed wetend hoe ze op het werk moeten reageren: niet zo vreemd voor eenieder die het werk van Sehgal ook maar een beetje kent. Toen ik dit fragment een aantal weken geleden herlas, was ik verbaasd over de aanwezigheid van het titelbordje. In Sehgals werken is er niks anders dan de fysiek van de vertolker aanwezig, is niks blijvend behalve de herinnering: het lichaam van de vertolker is het vehikel, de drager van het werk. De ongeschreven regel is: geen documentatie, in welke vorm dan ook.

Het herlezen van mijn beschouwing leidde ertoe dat ik ging twijfelen aan het daadwerkelijke bestaan van het titelbordje. Heb ik me vergist? Durf ik, maanden later, mijn hand in het vuur te steken voor het feit dat er werkelijk een titelbordje aan de muur hing? Ik heb er tenslotte over geschreven.

Uitzondering of regel?

Bij binnenkomst van de zaal waar in december Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things opgevoerd wordt, is er dan ook één ding dat mij direct opvalt: er hangt wederom een titelbordje aan de muur. Ik kan weinig anders dan me herhaaldelijk afvragen waardoor deze keuze in het leven is geroepen. Met betrekking tot januari, de eerste maand van Sehgals retrospectief van een jaar, is deze keuze nog enigszins voor te stellen: er was immers sprake van de eerste ‘situatie’.

Reden voor het plaatsen van het titelbordje was wellicht om bezoekers te attenderen op het feit dat er wel degelijk een werk aanwezig was in de ogenschijnlijk lege museumzaal. Of om te voorkomen dat bezoekers alarmerend de suppoosten in zouden schakelen, keer op keer wijzend naar die vreemd kronkelende figuur op de grond, in de veronderstelling dat er iemand onwel was geworden. Bovendien konden bezoekers elkaar, door de aanwezigheid van het titelbordje, op de hoogte brengen en zich ervan vergewissen dat er wel degelijk sprake was van een kunstwerk. “Kijk maar”, zouden ze dan zeggen, wijzend op het titelbordje met daarop de lange titel, “het is wel degelijk een kunstwerk”.

De vraag waarom Sehgal er in januari en december voor kiest om dit werk te tonen met titelbordje is geen flauwe exercitie naar een verklaring. Over het algemeen blijf ik liever in het ongewisse – zoals ik ook liever niet weet hoe Sehgals vertolkers worden uitgekozen en getraind, of wat er achter ‘this’ steekt in zijn titels. Het mysterie, het niet weten, is onderdeel van de ervaring. Maar dit keer is er iets anders aan de hand, ik ben gefascineerd door wat een kunstenaar die zo radicaal is met betrekking tot het niet vastleggen en documenteren van zijn werk – geen geschreven contract, geen foto’s, geen catalogi – beweegt om daarvan af te wijken?

Wellicht heeft het iets van doen met het feit dat van de zestien situaties die ik in de afgelopen maanden mocht aanschouwen, er veertien ‘zichzelf’ uitspraken door de titel van het werk te noemen: This is good (2001), This is new (2003), This is propaganda (2002), This is exchange (2002), Kiss (2002), This is so contemporary (2004), Kiss (clean version) (2006), This variation (2012), Ann Lee (2011), This situation (2007), This is progress (2010), This is critique (2008) en Selling out (2002). Van Yet Untitled (2013) ben ik niet zeker, op de momenten dat ik daarbij aanwezig was, heb ik het de vertolkers nooit de titel horen noemen. Wat Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things betreft durf haast met zekerheid te zeggen dat de vertolker de titel nooit hardop uitspreekt. Is dat in het universum van Sehgal een valide reden voor een titelbordje?

Een radicale gedachte is dat het titelbordje een atypisch werk zou kunnen zijn. Dat met het wél plaatsen van het titelbordje ook een serie ontregelingen in gang gezet wordt, evenzeer met schaarsheid als voedingsbodem. Mijn twijfel aan de aanwezigheid ervan in januari is daar het bewijs van: door Sehgals stellige aanname zijn werk op geen enkele manier te documenteren, het bestaat slechts in zijn hoofd, dat van de vertolkers en degenen die het aanschouwen, durf ik als toeschouwer bijna niet meer op mijn eigen waarneming te vertrouwen. De aanwezigheid van het titelbordje ontregelt in zo’n sterke mate dat ik aan mezelf begin te twijfelen. Nu december mijn waarneming van januari bevestigd heeft, wordt er een nieuwe vraag in het leven geroepen: was er in de zaal waar Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things in maart getoond werd dan ook een titelbordje te zien?

Muziek / Album

Mag het een onsje minder donker?

recensie: Roots Manuva – Bleeds

Roots Manuva gaf zijn negende studioalbum de donkere naam Bleeds. In opener ‘Hard Bastards’ schetst hij meteen al een rauw beeld van het moderne Engeland: ‘Kids are having kids, kids that will never work / Grandaddy never worked, daddy never worked now / Three generations don’t give a shit about work’.

Helaas weet Roots Manuva die sfeer niet vast te houden. Bleeds is een beetje een geval van, zoals dat in de Engelse taal heet, hit and miss. Bij vlagen is de plaat heel sterk, het urgente ‘Hard Bastards’ en de donkere triphop van ‘Stepping Hard’ zijn echte hoogtepunten, maar er zijn net zoveel minder overtuigende momenten. Dat ligt meestal aan de muziek. Het samplen van huilende kinderen op ‘Crying’ klinkt op papier als een goed experiment, maar pakt op plaat maar matig uit. De sample is eerder vervelend dan sfeerverhogend. De wisselvalligheid van Bleeds is opvallend, want we hebben hier niet met zomaar iemand te maken. Roots Manuva is een grote naam binnen de Britse hiphop, scoorde een fraaie hit met ‘Witness (1 Hope)’, en had glansrollen op Gorillaz-nummer ‘All Alone’ en Leftfields ‘Dusted’.

Modderig

Het geluidsbeeld op Bleeds is donker, en een beetje modderig. Afzonderlijke lagen krijgen weinig ruimte. De producers opereren in een grensgebied tussen hiphop, elektronica, triphop en dub. Die genres vertonen al veel raakvlakken, en op Bleeds wordt te vaak naar die overeenkomsten gezocht, in plaats van de verschillen te benutten. Die houding haalt de spanning vaak uit de muziek. Muzikale details liggen vaak een eindje onder bas, drums en grauwe sfeer verstopt. Het is tevergeefs hopen op een mooi, contrasterend of in elk geval opvallend element als die synthlijn op ‘Witness (1 Hope)’.

Consistente raps

Roots Manuva zelf is vrij consistent, met eenvormigheid als risico. Hij varieert weinig in zijn flow en zijn zware accent drukt een dito stempel op zijn raps. Daarnaast valt zijn stem een beetje weg in dat modderige geluidsbeeld. Daardoor verslapt de aandacht van de luisteraar iets te vaak, en dat is jammer. Een paar goede gastrappers of godbetert wat catchy refreintjes hadden Bleeds erg ten goede kunnen komen. Bovendien weet Roots Manuva de urgentie van ‘Hard Bastards’ verderop op de plaat niet meer op te roepen. Hij valt nergens op binnen het peloton van nogal als elkaar klinkende Britse rappers waar we de afgelopen tijd kennis mee hebben gemaakt. (Iedereen die zich DELS nog herinnert: steek je hand op. Niemand?) En dat is jammer voor iemand met zo’n staat van dienst als deze man.

En toch heeft Bleeds zijn charmes. De compacte speelduur (zo’n veertig minuten) helpt erg, en er zijn genoeg prima momenten om de plaat te redden. Dit is weer zo’n typische plaat die, hoewel er veel op aan te merken is, uiteindelijk toch ergens tussen een 6,5 en een 7 scoort (zie wederom DELS). Laten we het maar niet over houdbaarheid hebben.

Boeken / Non-fictie

Dienende politiek

recensie: Pieter Jan Dijkman, Rien Fraanje, Maaike Kamps, Maarten Neuteboom - Gemeene Gratie: wat de christendemocratie voor Nederland kan betekenen

In een tijd van secularisering en ontkerkelijking doemt de vraag op of de christendemocratie nog toekomst heeft. Volgens vier werknemers van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA is dat wel degelijk zo – en zeker niet alleen voor christenen.

Die visie – dat de christendemocratie ook interessant is voor niet-christenen – bouwt voort op de door Abraham Kuyper gemunte theologische notie ‘gemeene gratie’, tevens de titel van het boek. Kuyper was behalve voormalig premier van Nederland ook een van de voorvaderen van het CDA: hij richtte in 1879 de Anti-Revolutionaire Partij op, die later opging in het CDA. Gemeene gratie staat voor Gods algemene genade: de mens is zondig, maar God houdt de wereld in zijn hand. Het goede is daarom ook aanwezig in het wereldse en ook onder de heidenen.

Normen en waarden

Het boekje opent met de constatering dat de grootste zorg van Nederlanders, zo blijkt uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau, niet de economie is, maar het gebrek aan normen en waarden. Het ontstaan van een zekere ‘graaicultuur’, niet alleen bij banken maar ook bij woningcorporaties en zorginstellingen, is niet zozeer het gevolg van een verkeerd systeem maar van een gebrek aan een moreel kompas.

Dit gebrek aan een moreel kompas is een gevolg van de instrumentalisering van politiek, beleid én samenleving. Met het sociaal-liberale mensbeeld in het achterhoofd werden waardeoordelen in het debat naar de achtergrond gedrukt en wordt alles bepaald volgens economische maatstaven als effectiviteit en efficiëntie.

Ruimte voor de samenleving

De christendemocratie maakt zich juist hard voor een politiek gebaseerd op (christelijke) waarden. Daarbij kijken zij, in tegenstelling tot de sociaal-democraten, niet in eerste instantie naar de overheid maar naar de samenleving. De politiek dient voorwaarden te creëren en ruimte te scheppen voor mensen die zelf initiatief nemen en bijdragen aan de samenleving. De politiek moet niet leiden maar vooral dienen, volgens de christendemocraten.

De Franse filosoof Alexis De Tocqueville wordt met goedkeuring aangehaald. Hij beweert dat een te grote overheid verstikkend kan werken en elk maatschappelijk initiatief in de kiem kan smoren. De door het huidige kabinet uitgeroepen ‘participatiesamenleving’ biedt mogelijkheden. Volgens de schrijvers is de christendemocratie principieel een voorstander van zo’n participatiesamenleving, maar wordt het nu vooral uitgevoerd als een platte bezuinigingsmaatregel. Een zich terugtrekkende overheid biedt namelijk meer ruimte voor eigen initiatief uit de samenleving.

Dit principe kent een lange geschiedenis in de christendemocratie. Maar toen Kuyper streed voor meer ‘soevereiniteit in eigen kring’, voor meer vrijheid van de overheid dus, deed hij dat in de wetenschap dat die vrijheid positief ingevuld zou worden. Hij wilde ruimte scheppen voor een deel van de samenleving dat zich vond in christelijke waarden en daar via instituties en verenigingen uiting aan gaf. De vraag doemt op waar de christendemocratie anno 2015 ruimte voor wil creëren? Wie vult de ruimte op die een terugtrekkende overheid achterlaat? Niet de markt, maar de samenleving zou die ruimte volgens hen moeten opvullen. Maar is zij daartoe in staat?

Relevantie

Het probleem is dat het maatschappelijk middenveld, alles tussen het individu en de staat, aan het afkavelen is. Vakbonden, omroepen, religieuze instellingen, politieke partijen: allen kampen ze met teruglopende ledenaantallen. Een vaste baan wordt steeds minder gebruikelijk waardoor hetzelfde geldt voor een vaste woonplaats. Hoeveel mensen wonen nog hun hele leven in hetzelfde dorp of dezelfde stad? Dit alles draagt bij aan de individualisering van de samenleving. En zelfs het door het CDA geprezen gezin (‘de hoeksteen van de samenleving’) is aan erosie onderhevig – een ontwikkeling waar ook De Tocqueville geen rekening mee had gehouden.

In het boek worden terecht nieuwe maatschappelijke initiatieven genoemd die in het vacuüm springen: Buurtzorg Nederland, de Broodfondsen voor zzp’ers en de Thomashuizen. Maar veel stelt het allemaal (nog) niet voor. Daar hadden de schrijvers wel wat dieper op in mogen gaan.

De vier auteurs bieden een goede inkijk in de christendemocratische idealen en de geschiedenis van de vaderlandse christendemocratie. Maar aan de vraag welke rol de ideologie in de toekomst kan spelen – wat toch de centrale vraag van dit beknopte werk is – wordt te weinig aandacht besteed.

Kunst / Expo binnenland

Spaanse contrasten en mystiek in Amsterdam

recensie: Recensie: Spaanse Meesters uit de Hermitage

Spaanse kunst staat bekend om zijn sterke contrasten. Maar dat er ook een andere, meer mystieke kant aan zit, toont de tentoonstelling Spaanse Meesters in de Hermitage. Getoond wordt schilderkunst, grafiek en toegepaste kunst vanaf de Spaanse Gouden Eeuw tot de vroege Picasso uit de Hermitage in St. Petersburg.

hermitage-spaanse_meesters-03

El Greco (Doménikos Theotokópoulos, 1541–1614) De apostelen Petrus en Paulus, 1587–92 © State Hermitage Museum, St Petersburg

El Greco (Doménikos Theotokópoulos, 1541–1614)
De apostelen Petrus en Paulus, 1587–92
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Wat over de hele linie geldt, is dat Spaanse ‘trots en temperament’ gepaard gaan met een grote intensiteit. Of het nu de felle Spaanse zon of de duisternis van historische drama’s is, het wordt allemaal intens weergegeven. Gevoelens zijn duidelijk af te lezen van de gezichten van Bijbelse figuren als Petrus en Paulus, zoals El Greco (1541-1614) ze schilderde. Ook in de licht/donker-werking op het gezicht van Hiëronymus door Ribera (1591-1652) en in de scherpe schaduw op de hals van een man in profiel van Vélazquez (1599-1660) zien we sterke contrasten. Het laatste schilderij is één van de hoogtepunten in de zogenaamde Spaanse zaal die ook op het affiche is afgebeeld. Deze zaal vormt het hart van de tentoonstelling, een kopie van de gelijknamige zaal in  de Hermitage in St. Petersburg, waarvan de Hermitage in Amsterdam een dependance is.

José de Ribera (1591–1652) Sint Hiëronymus en de engel, 1626 © State Hermitage Museum, St Petersburg

José de Ribera (1591–1652)
Sint Hiëronymus en de engel, 1626
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Mystiek

Een ander kenmerk dat meestal in verband wordt gebracht met Spaanse meesters, is een mystieke, aan het rooms-katholieke geloof ontleende ondertoon van veel schilderijen uit met name de Gouden Eeuw. Op een bijschrift wordt erop gewezen dat dit was te danken aan de invloed van de beroemde mystica Theresia van Avila. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het schilderij Visioen van St. Antonius van Murillo, waarop hemel en aarde door het kleurgebruik ineen vloeien. Sommige schilders geven ook aan alledaagse voorwerpen een mystieke lading mee, zoals oplichtend metaal op De slijper van Antonio de Puga. Ook dat is Spanje!
Contrastwerking en mystieke eenheid komen ook op latere doeken terug. Gevoel en ratio, vooruitgang en angst voor het onbekende sijpelen door op Spaanse dans (1901) van Hermenegildo Anglada Camarasa. Een voor velen onbekende naam, die al aangeeft dat ook kleine meesters zijn vertegenwoordigd.

Antonio Pereda (1611–1678) Stilleven met kastje, 1652 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Antonio Pereda (1611–1678)
Stilleven met kastje, 1652
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Extra’s

Ook Antonio Pereda (1611-1678) is een kleine meester. Zijn Stilleven met kastje is zo goed en zo kwaad als het gaat als een extra toevoeging in een vitrine nagebouwd, terwijl naast Picasso’s Stilleven met glaswerk een soortgelijke Catalaanse wijnkaraf is neergezet. Het prikkelt de fantasie, met name van kinderen. En het komt, net als de nagebouwde zaal uit St. Petersburg, ‘echt’ over.
Aan kinderen is trouwens meer gedacht. Speciaal voor hen zijn er drie extra’s: een kinderspeurtocht, aangegeven door middel van een loepje met een cijfer dat bij sommige bezoekers al vragen opriep, commentaren bij de werken door jongeren die deelnamen aan de Hermitage voor Kinderen (Open Blik-route), en een puur muzikale audiotour met door dj Von Rosenthal raak gekozen fragmenten. Raak gekozen, omdat het geen muzak is, maar de gevoelens die op de schilderijen tot uitdrukking komen verhevigt.

Pablo Picasso (1881–1973) Stilleven met glaswerk, 1906 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Pablo Picasso (1881–1973)
Stilleven met glaswerk, 1906
© State Hermitage Museum, St Petersburg

De bedoeling van deze tentoonstelling is om de Spaanse kunst uit St. Petersburg ook daarbuiten meer bekendheid te geven. Dat is gezien het aantal bezoekers dat de tentoonstelling nu al trekt, gelukt. Daarnaast zijn er enkele leuke extra’s die de tentoonstelling ook voor kinderen aantrekkelijk maken. Al met al een bezoekje waard. Wie meer, en over de gehele linie sterkere kunst van Spaanse meesters wil zien, kan in het Prado in Madrid terecht.

het werk van Harry Mulisch
Boeken
special: Het werk van Harry Mulisch in samenwerking met uitgeverij De Bezige Bij
het werk van Harry Mulisch

Vrolijk op zoek naar het kwaad

Toen Harry Mulisch vijf jaar geleden op 83-jarige leeftijd overleed, werd de herdenkingsbijeenkomst live op televisie uitgezonden. Zijn portret prijkte groot op de Amsterdamse Stadschouwburg. De man die schreef over het grootste kwaad dat de mensheid ooit heeft gezien, kreeg de laatste eer die hem toekwam.

Dat grote kwaad is de Tweede Wereldoorlog. Harry Mulisch, geboren op 29 juli 1927, was twaalf toen die oorlog uitbrak. ‘Ik bén de Tweede Wereldoorlog’ is zijn bekendste uitspraak; een uitspraak die heel letterlijk genomen moet worden. Met een joodse moeder en een vader die voor de nazi’s werkte, verenigde hij de oorlogsjaren in één persoon. De oorlog houdt hem voor de rest van zijn leven bezig en roept complexe vraagstukken van schuld en onschuld, goed en kwaad bij hem op. Vragen te groot voor antwoorden, maar nooit om voortdurend te blijven onderzoeken zonder verbitterdheid.

Abstract realisme

Mulisch debuteerde als romanschrijver in 1952 met Archibald Strohalm, een verhaal over een kunstenaar die ten onder gaat aan zijn eigen schepping. Een roman waarin de schrijvers liefde voor mythe en symboliek al sterk aanwezig is. In een periode waarin het realisme de boventoon voerde in de Nederlandse literatuur, is de schrijver een vreemde eend in de bijt. ‘Abstract realisme’ noemde hij zijn stijl. Een stroming waaraan hij de gehele jaren vijftig trouw zal blijven.

Aan het eind van die jaren vijftig treedt de Tweede Wereldoorlog voor het eerst in zijn werk op de voorgrond. In Het stenen bruidsbed schetst Mulisch de terugkeer van een oud-gevechtspiloot naar Dresden, de stad die door geallieerde bombardementen grotendeels werd verwoest. Het boek wordt een van Mulisch’ meesterwerken. De ex-piloot, nu tandarts, Norman Corinth is – evenals het oeuvre van  de schrijver – alles in een: het goede en het kwade, een slachtoffer en een oorlogsmisdadiger. Maar naar welke kant helt de balans over? Naar geen enkele: alles in een oorlog is even krankzinnig en zinloos.

De zaak 40/61

Tijdens de jaren zestig schrijft Mulisch nauwelijks fictie. Ideeën genoeg, maar hoe deze in de juiste vorm te gieten? Hij reist af naar Jeruzalem, tezamen met tal van journalisten, om het proces tegen Adolf Eichmann, een nazikopstuk, te verslaan. Mulisch trok dezelfde conclusie als Hannah Arendt, de filosofe die met haar boek Eichmann in Jerusalem: a Report on the Banality of Evil voor opschudding zorgde door te beweren dat Eichmann geen monster was, maar een kleurloze ambtenaar die uitvoerde wat men hem beval. Voor zijn ogen ziet Mulisch iets gebeuren waardoor hij beseft wat de echte kracht van mythologiseringis, de techniek die hijzelf veelvuldig in zijn fictieve werk toepast. Van meet af aan heeft Eichmann geen schijn van kans. Het monster, het kwaad, moet vernietigd worden. Mulisch schrijft: ‘Men deed iets met hem (met Eichmann red.), waar hij geen ogenblik op verdacht is geweest: er werd een mythe van hem gemaakt. Ik geloof niet, dat dit ooit eerder in de wereldgeschiedenis gebeurd is met iemand, die het minder waard was.’

Het verslag verschijnt aanvankelijk in Elseviers Weekblad, later worden de bijdragen gebundeld in het boek De zaak 40/61. Het bijwonen van het proces, de conclusies die hij trekt, het oog in oog staan met een restant van de holocaust; dit alles heeft grote invloed op de schrijver. Zoals Truman Capote na het schrijven van In Cold Blood nauwelijks meer een letter op papier kon krijgen, kon ook Mulisch in de jaren daarna moeilijk loskomen van zijn ervaring.

Succes

Mulisch behoorde tot ‘De Grote Drie’ van de naoorlogse Nederlandse literatuur, samen met Willem Frederik Hermans en Gerard Reve. Iets wat deze schrijvers bond was, naast hun status, hun overeenkomstige thematiek: de Tweede Wereldoorlog. En daarmee houdt het ook wel op, want – al dan niet gespeeld – deden ze het voorkomen weinig in elkaars werk te zien. Zo dichtte Reve de legendarische regels:  ‘Het werk van Mullis, is niks als vullis. Het werk van Reve, dat is leve.’

Toch is het ‘Mullis’ die qua lezerspubliek de andere twee de baas was. Zeker na het verschijnen van De aanslag, een boek dat op alle eindexamenlijsten prijkt, werd Mulisch ongekend populair. Hij is tevens de meest vertaalde schrijver in het Nederlands taalgebied.

Voor zijn werk ontving hij diverse prijzen zoals de Prijs der Nederlandse Letteren en de P.C. Hooft-prijs. Lange tijd werd Mulisch ook als kandidaat beschouwd voor de Nobelprijs, maar die eer is hem nooit te beurt gevallen. Niet dat hij dat erg vond: hij vond het lijstje niet-winnaars even indrukwekkend als het lijstje winnaars.

Magnum Opus

Tien jaar na het verschijnen van De aanslag verscheen in 1992 zijn volgende succesroman De ontdekking van de hemel. Het is overduidelijk zijn belangrijkste werk, een boek dat zijn gehele oeuvre met elkaar verbindt door middel van motieven, thematiek en symboliek. Ook duikt daar plots het hoofdpersonage uit De aanslag, Anton Steenwijk, weer op als anesthesist in het ziekenhuis, wanneer Quintin geboren moet worden. In De ontdekking van de hemel is Quinten Quist de uitverkorene op aarde om de decaloog terug te halen. Om dat plan te doen slagen voltrekken zich rücksichtslos een reeks gebeurtenissen die, voor de aardse stervelingen in het verhaal, allemaal toeval lijken. De lezer weet echter wel beter.

Het boek werd in 2007 verkozen tot ‘Beste Nederlandse roman aller tijden’. Ook later werk dat verscheen, werd goed besproken en verkocht. In 2001 kwam Mulisch’ laatste roman uit: Siegfried. Een roman die de verbanden tussen Nietzsche en Hitler blootlegt. Dat Mulisch niet enkel een ideeënschrijver was, maar ook een groot stilist bewijst de volgende zin:  ‘Na de dood van God stond het Niets voor de deur, en Hitler was zijn eniggeboren zoon.’

Siegfried bleek zijn laatste werk te zijn, al leefde de schrijver nog negen jaar na verschijning. Maar het was genoeg geweest. Het schrijven classificeerde hij als ‘een bevlieging’. Net als het pijproken; op een dag werd hij wakker en smaakte het niet meer. Hij vulde zijn dagen met nietsdoen; ook een kunst. Hij had alles gezegd wat hij wilde zeggen. En dat alles was heel wat. Mulisch bestudeerde de mens, niet zonder mededogen en vaak vergezeld van een vrolijk soort ironie. Een studie waar wij Mulisch niet dankbaar genoeg voor kunnen zijn.

Vanuit het hiernamaals

De dood betekent niet het einde voor de uitbreiding van Mulisch’ oeuvre. Eind oktober verscheen namelijk zijn meest recente roman De ontdekking van Moskou. Na een jarenlange worsteling met het manuscript heeft Mulisch het verhaal nooit afgerond of gepubliceerd. Wel zijn diverse fragmenten uit het verhaal in zijn andere boeken gebruikt en is de roman De aanslag zelfs uit een van deze fragmenten ontstaan. In De ontdekking van Moskou neemt het hoofdpersonage zich voor om een boek te schrijven over de mislukte expeditie naar Moskou in het jaar dat Christoffel Columbus voet aan land zette op het continent dat later Amerika is genoemd. Het boek is een typische Mulisch met een verhaal in een verhaal in een verhaal en doet door de onvoltooide staat een beroep op de fantasie van de lezer.

Lees hier meer over De ontdekking van Moskou of doe mee met onze prijsvraag en win een exemplaar van dit bijzondere boek!

De ontdekking van Moskou

Boeken / Fictie

Sterven volgens plan

recensie: Thornton Wilder - De brug van San Luis Rey

Waarom zij? Een veelgehoorde vraag na rampzalige gebeurtenissen. Waarom moest deze catastrofe uitgerekend deze mensen treffen? Wat dreef hun leven naar deze noodlottige dag? In De brug van San Luis Rey laat een getuige het niet bij de vraag alleen, maar gaat hij daadwerkelijk op zoek naar een antwoord.

‘Op vrijdag 20 juli 1714, rond het middaguur, brak de mooiste brug van heel Peru en werden vijf reizigers in de afgrond daaronder geslingerd.’ Zo begint Thornton Wilders in 1927 uitgegeven roman, die nu voor het eerst in het Nederlands vertaald is (in 1988 verscheen er een bibliofiele editie met illustraties van Simon Koene). Wilder schreef naast fictie toneel. Voor zowel zijn fictie als toneel won hij de Pulitzerprijs; uniek tot op de dag van vandaag.

De Peruanen, zo schrijft Wilder, die over het ongeluk hoorden waren geschokt, de meeste bedachten wanneer zij voor het laatst de brug waren overgestoken. Alleen de monnik Juniper, getuige van het dodelijke ongeluk, stelt zulke vragen niet – terwijl hij toch ook de brug had willen oversteken vlak voordat deze instortte –, maar denkt:

Waarom is dit déze mensen overkomen? Als er ook maar iets was voorbestemd in het universum, als er ook maar enig patroon bestond in een mensenleven, dan zou de latente, geheimzinnige aanwezigheid daarvan in deze vijf zo plotseling afgebroken levens ongetwijfeld ontdekt kunnen worden. Of wij leven toevallig en sterven toevallig, of wij leven volgens plan en sterven volgens plan.

Vijf levens

Vijf mensen komen door de ineenstorting van de brug om het leven. Vijf levens die de schrijver aaneenvlecht zonder gekunsteld over te komen – de toneelinvloed is nooit ver weg. Dolende, excentrieke, teleurgestelde, maar volop levende zielen die besluiten nog iets van het leven te maken. Vijf levens die abrupt aan een einde komen, uitgerekend op het moment dat ze een doorslaggevende beslissing nemen. Een beslissing die hun juist het leven kost. Maar moeten wij, de lezers, nu verdrietig zijn omdat hun ideaal geen werkelijkheid werd? Of kunnen we ons troosten met de gedachte dat ze opgetogen en dromend over een nieuwe start aan hun einde zijn gekomen?

Hoopvol

Wat Wilder met zijn soepel geschreven roman duidelijk wil maken, is dat aan een onbegrijpelijke, schijnbaar willekeurige gebeurtenis, duizend-en-een voorvallen vooraf zijn gegaan die reeds richting de spreekwoordelijke afgrond wijzen. In dit geval: het instorten van de brug van San Luis Rey. Een toevallige gebeurtenis, maar dat het juist deze mensen waren die samen met haar naar beneden stortten, is dat niet. Een opeenstapeling van beslissingen leidde hen naar die brug, naar dat ene fatale moment. Een brug ook die symbool staat voor nieuw leven dat aan de overkant op hen wachtte, maar dat ze niet konden bereiken. Dat ze stierven op het moment waarop hun harten vol hoop klopten, is een troostrijke, actuele gedachte die Wilder ons negentig jaar na dato schenkt. Zonder sentimenteel te worden, in prachtige bewoordingen en een stijl die doet denken aan de grote Zuid-Amerikaanse schrijvers (Wilder zelf was Amerikaan), roept de schrijver met De brug van San Luis Rey een hartstochtelijke wereld op, waarin leven en sterven nauw met elkaar samenhangen.

Boeken / Fictie

Een omgekeerde Proust

recensie: Karl Ove Knausgård - Vrouw

Het laatste deel van de serie Mijn Strijd van Karl Ove Knausgård is een monsterboek van 1075 pagina’s. Zijn verbazingwekkende kroniek eindigt met de opluchting dat hij voortaan geen schrijver meer is. Zo zet Knausgård Marcel Proust op zijn kop, die honderd jaar geleden, aan het eind van zijn lange romancyclus, vaststelde dat hij schrijver was geworden.

Vrouw is zijn antwoord op de negatieve reacties van familie, vrienden en media op het verschijnen van de eerdere vijf delen. Knausgård schrijft door zijn schaamte heen, doorbreekt taboes en openbaart wat iedereen doorgaans voor zich houdt. Zijn doel is het vinden van de Waarheid door te vechten met een onderdrukkende samenleving. Vervolgens krijgt hij natuurlijk de volle laag.

Hij plaatst zich hiermee in de romantisch traditie van individu versus massa. Het ontroerende in zijn strijd voor onafhankelijkheid is dat het hem zelden lukt zich te bevrijden van de innerlijke vaderterreur, gepersonifieerd door boze Oom Gunnar. Deze dreigt met een proces als de roman vol vuile familiewas uitkomt. Knausgård lijdt in weerwil van zijn vrijheidsmissie aan een peilloos schuldgevoel en de obsessieve neiging om het iedereen naar de zin te maken. Dat zijn Oom Gunnar hem van leugens beschuldigt doet hem fundamenteel aan zichzelf twijfelen. Heeft hij wellicht toch gelogen?

Taboe

De vergissing die hij maakt is het gelijk stellen van taboes aan grenzen die de intimiteit in een relatie moeten waarborgen. Hij begrijpt niet dat mensen boos worden, omdat ze onverholen met hun eigen naam in zijn boek terecht zijn gekomen en zijn machteloze objecten zijn geworden. Knausgård observeert minutieus en razend knap vooral diegenen die hem het liefst zijn. Zijn kinderen Vanja, Heidi en John zijn lang voordat ze het beseffen wereldberoemd.

Angst om taboes te doorbreken is misschien de reden dat de uitgever van de Nederlandse vertaling heeft besloten om de suggestieve Noorse titel Min Kamp te negeren en te veranderen in aparte, damesbladachtige titels, dit keer Vrouw. Merkwaardig, want zijn echtgenote Linda – zelf schrijfster – komt pas de laatste honderd bladzijden in beeld door haar psychiatrische ziekte.

Het ultieme Kwaad

Middenin de roman heeft hij een essay ingelast dat uitmondt in een nauwgezette lezing van Hitlers Mein Kampf. Het essay heet De naam en het getal, met een verwijzing naar de problemen die ontstaan als je iemands naam weglaat of verandert. De drager van de naam is zelf die naam. Deze gedachten licht hij toe met een mooie interpretatie van een gedicht van Paul Celan. Hierin wordt de vernietiging van diens joodse familie weergegeven in niet-taal, non-taal?. Het getal zes miljoen is een on-getal, het getal van het ontelbare. Hoe was de holocaust mogelijk? Knausgård volgt het spoor terug in Mein Kampf en suggereert overeenkomsten tussen zichzelf en Hitler. Ook die was door zijn vader mishandeld en paarde een extreem laag zelfbeeld aan torenhoge ambities. Knausgård vraagt zich af wat maakt dat bij Hitler het ultieme kwaad de overhand krijgt.

Alles is fictie, behalve de tekst

Maar ook hijzelf is niet zonder zonde. Zelfs op de meest intieme momenten, die oplichten in het heel gewone bestaan, geeft hij toe dat hij naar iets anders verlangt, iets dieps, het afwezige. Om vervolgens te beseffen dat zoiets geen zin heeft.

We kunnen de werkelijkheid laag na laag afpellen zonder ooit tot de kern door te dringen, want wat de laatste laag bedekt is het onwerkelijkste van alles, de grootste fictie van alle, de eigenlijkheid.

Hier ontkracht de schrijver zijn zoektocht en veegt in een keer alle waarheidspretentie van tafel. Wat overblijft is een fascinerende tekst.

Theater / Voorstelling

Schaamte is de bron van trots

recensie: Peter van Rooijen – Nergens veilig

We leven in een tijd waarin angst en schaamte steeds meer de boventoon voert, vindt Peter van Rooijen. Zonde, want het is niet nodig en levert alleen maar frustratie op. In zijn geval komt dat het meest tot uiting vanwege zijn baard. Hij ziet een verandering in gedrag door de mensen om hem heen, zoals een uitgebreide fouillieercontrole bij de douane. Zijn baard is daarom de rode draad in zijn tweede programma ‘Nergens veilig’, dat eigenlijk nergens echt onveilig wordt.

Peter van Rooijen (1983) kijkt met fonkelende ogen de zaal in. Hij oogt sympathiek, maar toch vraagt hij zijn publiek om hem te vertrouwen, om zeker te weten dat er niks gebeurt. Sinds hij zijn baard heeft laten staan – hij werd ooit afgewezen bij een auditie voor een zwerverrol – merkt hij dat men anders naar hem is gaan kijken. Voor Van Rooijen is het echter geen reden om hem af te scheren; integendeel, hij laat ‘m juist staan, als provocerend statement. Vanaf dat gegeven treden we binnen in de binnenwereld van Van Rooijen, die er nogal absurd uitziet. Zo zingt hij een liedje over zijn kat die op sterven ligt, of scheldt hij iedereen uit voor ‘lul’ wanneer hem onrecht wordt aangedaan. Zo volgen de sketches elkaar rap op en lijkt het een licht verteerbare avond te worden. Maar er is ook een duistere kant: zijn relatie met de buitenwereld is moeizaam, zoals hij zelf aangeeft, en die worsteling is voelbaar. Genoeg stof tot boeiend materiaal, maar helaas resulteert het niet in originele, goed doordachte grappen.

Grammofoonplaat

Dat is gelijk het grootste mankement van de voorstelling; Van Rooijen zingt leuke liedjes, heeft als hoogtepunt een goed uitgewerkte sketch met zijn pianist Anne Punt en hij toont hier en daar zijn engagement door in te gaan op thema’s als moslimextremisme en xenofobie, maar toch: het beklijft niet en ontstijgt het niveau van puberale gedachtespinsels nauwelijks. Ook probeert Van Rooijen hier en daar stoutmoedig de rafelranden van het toelaatbare aan te raken met grappen over etnische of religieuze minderheden, al is die grammofoonplaat al door meerdere voorgangers afgespeeld. Een poging van dit soort metacabaret – laten zien dat de dunne lijn tussen theaterpersonage en realiteit verwarrend kan zijn – strandt vrijwel altijd in lelijkheid. Jammer, want Van Rooijen heeft wel degelijk een komisch talent en ook muzikaal staat hij zijn mannetje. Dat laatste smaakt zeker naar meer. De rest van het programma mag nog iets meer bijgespijkerd en doortimmerd worden.