Boeken / Non-fictie

Dienende politiek

recensie: Pieter Jan Dijkman, Rien Fraanje, Maaike Kamps, Maarten Neuteboom - Gemeene Gratie: wat de christendemocratie voor Nederland kan betekenen

In een tijd van secularisering en ontkerkelijking doemt de vraag op of de christendemocratie nog toekomst heeft. Volgens vier werknemers van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA is dat wel degelijk zo – en zeker niet alleen voor christenen.

Die visie – dat de christendemocratie ook interessant is voor niet-christenen – bouwt voort op de door Abraham Kuyper gemunte theologische notie ‘gemeene gratie’, tevens de titel van het boek. Kuyper was behalve voormalig premier van Nederland ook een van de voorvaderen van het CDA: hij richtte in 1879 de Anti-Revolutionaire Partij op, die later opging in het CDA. Gemeene gratie staat voor Gods algemene genade: de mens is zondig, maar God houdt de wereld in zijn hand. Het goede is daarom ook aanwezig in het wereldse en ook onder de heidenen.

Normen en waarden

Het boekje opent met de constatering dat de grootste zorg van Nederlanders, zo blijkt uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau, niet de economie is, maar het gebrek aan normen en waarden. Het ontstaan van een zekere ‘graaicultuur’, niet alleen bij banken maar ook bij woningcorporaties en zorginstellingen, is niet zozeer het gevolg van een verkeerd systeem maar van een gebrek aan een moreel kompas.

Dit gebrek aan een moreel kompas is een gevolg van de instrumentalisering van politiek, beleid én samenleving. Met het sociaal-liberale mensbeeld in het achterhoofd werden waardeoordelen in het debat naar de achtergrond gedrukt en wordt alles bepaald volgens economische maatstaven als effectiviteit en efficiëntie.

Ruimte voor de samenleving

De christendemocratie maakt zich juist hard voor een politiek gebaseerd op (christelijke) waarden. Daarbij kijken zij, in tegenstelling tot de sociaal-democraten, niet in eerste instantie naar de overheid maar naar de samenleving. De politiek dient voorwaarden te creëren en ruimte te scheppen voor mensen die zelf initiatief nemen en bijdragen aan de samenleving. De politiek moet niet leiden maar vooral dienen, volgens de christendemocraten.

De Franse filosoof Alexis De Tocqueville wordt met goedkeuring aangehaald. Hij beweert dat een te grote overheid verstikkend kan werken en elk maatschappelijk initiatief in de kiem kan smoren. De door het huidige kabinet uitgeroepen ‘participatiesamenleving’ biedt mogelijkheden. Volgens de schrijvers is de christendemocratie principieel een voorstander van zo’n participatiesamenleving, maar wordt het nu vooral uitgevoerd als een platte bezuinigingsmaatregel. Een zich terugtrekkende overheid biedt namelijk meer ruimte voor eigen initiatief uit de samenleving.

Dit principe kent een lange geschiedenis in de christendemocratie. Maar toen Kuyper streed voor meer ‘soevereiniteit in eigen kring’, voor meer vrijheid van de overheid dus, deed hij dat in de wetenschap dat die vrijheid positief ingevuld zou worden. Hij wilde ruimte scheppen voor een deel van de samenleving dat zich vond in christelijke waarden en daar via instituties en verenigingen uiting aan gaf. De vraag doemt op waar de christendemocratie anno 2015 ruimte voor wil creëren? Wie vult de ruimte op die een terugtrekkende overheid achterlaat? Niet de markt, maar de samenleving zou die ruimte volgens hen moeten opvullen. Maar is zij daartoe in staat?

Relevantie

Het probleem is dat het maatschappelijk middenveld, alles tussen het individu en de staat, aan het afkavelen is. Vakbonden, omroepen, religieuze instellingen, politieke partijen: allen kampen ze met teruglopende ledenaantallen. Een vaste baan wordt steeds minder gebruikelijk waardoor hetzelfde geldt voor een vaste woonplaats. Hoeveel mensen wonen nog hun hele leven in hetzelfde dorp of dezelfde stad? Dit alles draagt bij aan de individualisering van de samenleving. En zelfs het door het CDA geprezen gezin (‘de hoeksteen van de samenleving’) is aan erosie onderhevig – een ontwikkeling waar ook De Tocqueville geen rekening mee had gehouden.

In het boek worden terecht nieuwe maatschappelijke initiatieven genoemd die in het vacuüm springen: Buurtzorg Nederland, de Broodfondsen voor zzp’ers en de Thomashuizen. Maar veel stelt het allemaal (nog) niet voor. Daar hadden de schrijvers wel wat dieper op in mogen gaan.

De vier auteurs bieden een goede inkijk in de christendemocratische idealen en de geschiedenis van de vaderlandse christendemocratie. Maar aan de vraag welke rol de ideologie in de toekomst kan spelen – wat toch de centrale vraag van dit beknopte werk is – wordt te weinig aandacht besteed.