Boeken / Achtergrond
special: Een gesprek met Willem Brakman

Het labyrint der zinnen

.

Een groot schrijver met een klein publiek

~

Brakman heeft nooit te klagen gehad over slechte recensies: consequent worden zijn boeken, waarvan er elk jaar steevast minimaal één verschijnt, goed besproken in de vooraanstaande dag- en opiniebladen. Deze positieve recensies hebben er echter niet toe geleid dat Brakman grote oplages haalt. Daarvoor is zijn stijl te eigenzinnig, te weinig lineair, kortom: te weinig lezersvriendelijk. Brakman heeft weinig op met ‘verhaaltjes’ – die zijn ‘voor anderen’. Hij gaat liever naar binnen, onderzoekt de geest in al haar facetten. Dit leidt ertoe dat de ruimte in zijn verhalen soms op slag kan veranderen, al naar gelang de gemoedstoestand van de personages. Dit levert wendingen op die op het eerste gezicht onmogelijk lijken, maar die in hun totaliteit een droomachtige wereld oproepen, waarin de werkelijkheid naar de geest van de schrijver gebogen wordt. Waar het normaal is dat de personages zich schikken naar hun ruimte werkt Brakman precies andersom, de ruimte moet zich schikken naar het karakter. Het is dan niet raar dat een dode, zoals in zijn laatste boek De Afwijzing, met een beschuldigende vinger ineens zijn moordenaar aanwijst. Het kan, omdat de schrijver dat wil.

Het gaat Brakman om de “glans van de geest in al haar facetten”; zijn bekende metafoor hierbij is het bospad, waar hij dan vanaf dwaalt in het struikgewas, en op zoek gaat naar het ‘geritsel en gefritsel’, dat voor hem het wezenlijke aspect van de belevingswereld uitmaakt. Daar, in de periferie van de geest en de werkelijkheid, ligt een onuitputtelijke bron van inspiratie. Wanneer Brakman zijn lust voor het ervaren van het randgebeuren de vrije loop laat, wordt dikwijls de rode draad van het verhaal uit het oog verloren – wat hem in staat stelt (zoals in zijn laatste drie romans) detectiveverhalen te schrijven waarbij het oplossen van de moord tot een bijzaak wordt.

(Het ervaren van) de ervaring

~

Zijn boeken lezen zodoende als een labyrint. Je zou dan ook denken dat de schrijver een belevingspark in zijn dorp met de naam Labyrinth der Zinnen wel zou aanspreken. Het was voor ons in ieder geval genoeg aanleiding om te vragen of hij was gepolst voor de opening. Het antwoord verraste achteraf echter niet; hij verklaarde (niet helemaal zonder verontwaardiging) er nog nooit geweest te zijn en het ook niet van plan was. Hij zou zich er zeker “lullig” voelen. Herhaaldelijk heeft Brakman in essays zijn afkeer van de vermaaksindustrie uitgesproken. Hij is een zelfverklaard individualist: “Mijn blik is altijd naar binnen gericht geweest. Het liefst ben ik alleen, maar ik voel me nooit eenzaam.” Brakman heeft aan zichzelf genoeg, omdat hij zich kan beroepen op een buitengewoon “ervaringsvermogen”, zoals hij dat zelf noemt. Hij was zich als jongetje al bewust van dit vermogen, dat hij méér dan anderen bezat. Zijn jeugdervaringen, opgedaan in de driehoek Scheveningen, Den Haag en Duindorp, zijn de basis van zijn schrijverschap: “Het is onbegrijpelijk dat dat kleine plekje de bron is geweest van bijna een hele boekenkast vol. En prachtige boeken, ik kan het niet anders zeggen.” En over zijn jeugd: “Mijn vader maakte zich wel zorgen. Hij was een opvoeder, had richtlijnen, en ik hoor hem nog zeggen: “Hij is niet als andere jongens”. Ik had ook geen voetbalschoenen en schrammen op mijn benen, zoals mijn broer. Ik trok mij terug met een oud boek over plantkunde, in een klein kastje dat ik afsloot met een gordijn, en verlichtte met een kaars. Dan zei ik: “ik ben een geleerde.” Dit kastje is precies die blik naar binnen.” Deze blik naar binnen manifesteerde zich ook in de kijkdozen die hij maakte. Hier wordt de spanning duidelijk tussen Brakman de individualist, en Brakman de verteller. “Ik was dwingend aanwezig om anderen te laten kijken naar de kostbare schatten in de kijkdozen die ik maakte. Maar ik heb in heel wat dode ogen gekeken. Toch was ik al vroeg in staat de ervaring als niet al te lullig neer te zetten.”

De kern van het schrijverschap is voor Brakman dan ook het voelen van de dwang te vertellen over zijn ervaringen. Hij noemt dit het “ervaren van de ervaring.” Brakman: “Tegenwoordig schrijft iedereen, maar niet iedereen voelt de dwang te vertellen. Het is pijnlijk iets niet te kunnen vertellen. Als je in dode ogen kijkt, beroven die ook jezelf, want dat wat je vertelt moet opgevangen worden. Een lezer die overtuigd wordt, verrijkt mijn leven.” Vertellen is dus overtuigen. Brakman permitteert zich hierbij een absolute vrijheid, die zich niets gelegen laat liggen aan de eisen van werkelijkheid en waarheid. De ondertitel van zijn aankomende boek: J’accuse. Een autobiografie, kan dan ook worden opgevat als een provocatie. Dit boek draait wederom om de ervaring van de ervaring, en deze ervaringen zijn in Brakmans ogen wel degelijk waarheid, omdat ze voor hem waar zijn. Maar in de ogen van zijn ‘officiële’ biograaf – Gerrit Jan Kleinrensink – zouden het best wel eens leugens kunnen zijn, zegt Brakman met een zeker duivels genoegen. Op dezelfde wijze levert hij gevechten met zijn redacteur bij de uitgeverij. “Wanneer hij zegt dat een bepaalde zin echt niet kan in het Nederlands, zeg ik: “het is een fout, maar wel een mooie fout.” En als ik bijvoorbeeld Shakespeare verkeerd geciteerd blijk te hebben, zeg ik: maar dit is mooier.”

~

Het is Brakman ten voeten uit; hij is zich welbewust van de excentriciteit van zijn geest – zoal hij er al niet mee koketteert. Welbewust is hij zich ook van de vrijheid die hij als schrijver kan, en moet nemen. Brakman, die tot in zijn dertiger jaren werkzaam was als bedrijfs- en huisarts, verklaart desgevraagd dat de vrijheid van de schrijver zich niet laat verenigen met engagement of ander praktisch werk: “Kunst is vrijheid. Een geëngageerde schrijver, die zich inzet voor bijvoorbeeld Artsen zonder Grenzen, is zijn vrijheid kwijt. Ik ben allerminst geëngageerd. Dat is voor anderen. De artsenstudie was plezierig, maar in de praktijk verveelde ik mij. Ik heb spijt van iedere dag dat ik in mijn leven heb moeten werken. Ik mis het talent om mensen gezond te maken. Als huisarts breng je ’s nachts een kind ter wereld, maar dan reed ik daarna naar de boulevard, en dan zei ik tegen mezelf: “Wat een rotleven.”” Een krasse uitspraak voor een dokter, maar niet voor een schrijver die ons verzekert dat “een gezond mens geen goede boeken schrijft”.

Humor als afwijzing

Brakman mag zich dan teruggetrokken hebben in het rustieke Boekelo, zijn boeken schrijven met potlood en typemachine – de laptop (alhoewel Brakman zelf niet op het woord kwam) van zijn biograaf komt zijn kamer niet in –, helemaal wereldvreemd is hij niet. In zijn kamer staat een zilver glanzende breedbeeldtelevisie die wat onwerkelijk aandoet in de setting. Het apparaat blijkt in huis gezet te zijn door zijn zoon, toen de oude “mooi bruine” het plots begeven had. “Ook al staat hij uit, dan moet ik er soms nog met de zonnebril naar kijken.” Toch blijkt hij het ’s avonds een genot te vinden om, na het werk, verstrooid voor de beeldbuis te zitten. Hij heeft dan geen idee waarnaar hij kijkt, maar dan is het: “Hé een man met een baard” of “daar loopt iemand”. Op deze manier televisie kijken is haast een uitvlucht. “Als ik op een bankje apathisch voor me uit zit te kijken, wat ik graag doe, dan krijg je van die reacties: “gaat het wel goed?”. Dan is een televisie wel een uitkomst, het is de enige plek om voor je uit te staren zonder dat je lastige vragen krijgt.” Toch blijkt hij wel favoriete programma’s te hebben: direct komt hij met Jiskefet, waarvan hij een paar scènes opdist. Hij geeft te kennen dat de humor die hij in Jiskefet vindt een gelijkenis heeft met de zijne. Er zit een venijn in dat hij herkent en ook gebruikt.

~

In recensies van Brakman’s werk wordt dikwijls de grappigheid ervan geprezen. Maar Brakman ergert zich aan de oppervlakkige waardering voor zijn humor: “Dan lees ik dat de recensent over de grond rolde van het lachen. Maar dan vraagt men zich nooit af waarom ik mij van die humor bedien. Humor is bij mij een manier om het ondragelijke dragelijk te maken. Je hoeft geen grote geest te zijn om te zien dat er over de wereld om ons heen weinig positiefs te vertellen valt.” De humor die ontegenzeggelijk in zijn oeuvre zit, dient een ander doel dan de lach; erachter schuilt een afkeer van de wereld, wat hij critici heeft willen inpeperen met de titel van zijn laatste boek. De oppervlakkige omgang met zijn humor doet hij dan ook af met een: “Vaak krijgen goede boeken slechte recensies.”

Sprekende schilderijen

Nadat we een ruime twee uur bij Brakman te gast zijn geweest en we het schrijfgerei al lang en breed aan de kant geschoven hebben, weet Brakman steeds opnieuw te komen met verhalen, herinneringen en anekdotes. Kennelijk blijkt het onze ogen niet te ontbreken aan levendigheid. Aan de muur hangen schilderijen van zijn hand, in de kenmerkende in het oog springende kleuren. Brakman lijkt de schilderen zelf opnieuw te ontdekken als we er voor staan; met haast kinderlijk enthousiasme wijst hij ons op details. De schilderen sieren de recente uitgaven van zijn boeken; zo zien we op de omslag van De Afwijzing een non in een kamer.

~

Typisch voor Brakman is dat er meer is dan het in eerste instantie bloot geeft; als we het boek een kwartslag draaien verandert het decor in een ijslandschap. Zijn schilderijen zijn niet onopgemerkt gebleven: hij heeft in het Twents Museum een expositie gehad, en daar zal er naar alle waarschijnlijkheid nog één volgen. Met het museum heeft hij sowieso een warme band. “Ik ken er iedereen en kan er binnenlopen wanneer ik wil. Meestal waarschuwen de suppoosten mij als er een schoolklas aanwezig is. Want ze weten dat ik het liefst alleen kijk. Eigenlijk zou het museum alleen voor mij opengesteld moeten worden. Als je een zaal binnenloopt dan is er vaak een bepaald schilderij dat een grote aantrekkingskracht heeft, waar je haast naartoe gezogen wordt. Het lijkt dan of dat schilderij mij speciaal aanspreekt. Dan kan ik er niet een klas met drukke kinderen bij gebruiken.”

Boeken / Fictie

De tevreden lezer

recensie: Maarten 't Hart - Lotte Weeda

In Monward gaan, net als elders, mensen dood en er worden baby’s geboren. Ploteling lijkt dit uit evenwicht: wie zijn portret in het boek Sluitertijd van fotografe Lotte Weeda terugziet lijkt ten dode opgeschreven. Naast Lotte Weeda is er nog een iemand in het dorp met een boek op zijn naam: de ikfiguur is met zijn roman De roekeloze buiteling de bekendste figuur uit het dorp. Als hij het voorwoord voor het fotoboek schrijft, wordt hij door de dorpsbewoners als paria, maar ook als aangenaam aantrekkelijk beschouwd.

Lotte wil na het grote succes van het fotoboek over haar eigen dorp markante mensen uit Monward op de foto zetten. De dorpelingen die niet op de foto komen voelen zich nogal gepasseerd. Monward hoort tijden niets van Lotte en plotseling is het boek af. Dan blijken er plotseling veel mensen die in het boek staan te overlijden. Eerst verzint de hoofdpersoon, een gescheiden bioloog, nog dat het oude mensen waren, maar als ook hij een aantal vreemde ongelukken meemaakt, begint hij ook te vrezen voor de magische krachten die de Indonesische Lotte heeft.

Waan van de dag

Op sommige momenten is t’Hart zo dicht bij de actualiteit dat er tussen het verhaal door splinters maatschappijkritiek de kop opsteken. Zo stipt hij de vogelpest aan, de oorlog in Atjeh en klonen. Het zijn echter randgebeurtenissen, die misschien wel invloed hebben op het leven in Monward –hij kan zich er ook zeker over opwinden – maar ze zetten niet het leven in de Zuid-Hollandse polder op z’n kop. Dat doet eerder het fotoboek van Lotte en alle andere kleine gebeurtenissen die de mensen aangaan. Het is de waan waarin mensen geloven en zich aan over gegeven en daar kan de hoofdpersoon zich bijzonder over opwinden.

Het verband dat wordt gelegd tussen een foto in het fotoboek en de dood van mensen in het fotoboek heeft niet het effect dat ’t Hart wilde bewerkstellingen. Het klinkt soms net iets te ongeloofwaardig om echt spannend of thrillerachtig te worden, het blijft eerder bijzonder of vreemd. Ook gelooft de hoofdpersoon er zelf helemaal niet in, waardoor de visies van andere personen op een ironische manier beschreven worden, die niet bijdraagt aan het thillerachtige karakter van de roman. De al te nuchtere schrijfstijl zorgt enkel voor een beetje spanning.

Anton Wachter returns

In sommige fragmenten doet de hoofdpersoon denken aan een van de meest afwachtende figuren uit de Nederlandse literatuur, Anton Wachter. De hele roman is in de ikfiguur geschreven. De hoofdpersoon voelt zich soms als Anton Wachter, wanneer hij een grintpad betreedt en in de stenen wegzakt. De ikfiguur woont wel in het stadje, maar is er op een afstand mee verbonden.

Molly, Sirena, Leonora en Marie. De bioloog mag dan gescheiden zijn, hij onderhoudt met de vrouwen in zijn dorp een bijzondere relatie. Ze storten zich om de beurt op hem, letterlijk. Anton Wachter wist zich in zijn eigen romancyclus omringd door verschillende vrouwen. In het eens door de uitgeverij afgekeurde manuscript Kind tussen vier vrouwen beschrijft Simon Vestdijk de geschiedenis van zijn jeugd. Evenals de jonge Simon bevindt de ikfiguur zich tussen vier vrouwen in het dorp en zelfs een vijfde, de bijzondere Lotte.

Thuiskomen

Maarten ’t Hart blijft in zijn romans vaak dicht bij zijn eigen persoon en bij figuren uit ouder werk. De ikfiguur is opnieuw bioloog. Elk hoofdstuk begint met een aanduiding in het seizoen en tijdens wandeling met zijn hond Anders worden bermen en planten beschreven. Een ander bekend element is het christelijk geloof, de kerk en de bijbel. De bioloog mag dan atheïst zijn, hij slaat iedereen met bijbelteksten om de oren, net als in bijvoorbeeld De aansprekers. Ook orgelmuziek en Bach zijn belangrijke elementen in het leven van de biologische kluizenaar.

Lotte Weeda is een boeiend verhaal. De dialogen zijn spits en vaak bijzonder geestig, evenals de suggestieve verhalen. Door veel herkenbare elementen uit vorige romans is ’t Hart misschien niet vernieuwend. En zo spannend, dat je nekharen overeind blijven staan, wil het ook niet worden. Dat hoeft ook niet, het plezier zit in het lezen van het boek zelf.’t Hart stelt tevreden, zeer tevreden.

Muziek / Album

Een Spartaanse aanpak van de emocore

recensie: Sparta - Porcelain

Nadat ze waren uitgeblust, ziek waren van zichzelf en van elkaar en de tranen droogden na hun laatste concert in Vera, implodeerde At The Drive-In en gingen de leden via gescheiden wegen verder. Als in een vorm van competitie werd er gewerkt aan het eerste resultaat na de split van de meest legendarische band uit El Paso, Texas. De twee afro’s Rodriguez en Bixler verenigden zich in The Mars Volta en wonnen door als eerste de Tremulant EP uit te brengen. De andere drie, Hinojos, Hajjar en Ward, gingen samenwerken onder de naam Sparta en kwamen krachtig terug met de EP Austere en de volledige plaat Wiretap Scars. Terwijl de heren van The Mars Volta de krochten van de muziek verder verkenden, deden de heren van Sparta een stapje terug naar een degelijke, maar sterke vorm van emocore. Nadat The Mars Volta een succesvol punt scoorde met de plaat De-Loused in the Comatorium, was het de beurt aan Sparta en de verwachtingen waren hoog opgelopen. Misschien te hoog.

~

Wiretap Scars was een aangename verrassing. Het album was niet zo puntig, wild en enerverend als hetgeen At The Drive-In had gedaan, maar het stond als een huis. De plaat was doorspekt van inventiviteit en technische hoogstandjes. Zelfs aan de hoes was veel aandacht besteed. Bij de opvolger is er dus een bepaalde verwachting en het hele punt bij de plaat is dat Porcelain moeite heeft om aan die verwachting te voldoen. Ze doen hun best, hun uiterste best, maar slagen er bij vlagen in het niveau van het debuut te evenaren. Om van overstijgen maar te zwijgen. Maar dat maakt Porcelain zeker geen slechte plaat, ondanks dat hij een goede kans maakt om de prijs voor de lelijkste hoes van het jaar in de wacht te slepen. De muziek zit perfect in elkaar. Misschien iets te goed, want alle gaatjes zijn als met een soort van muzikale Alabastine dicht gestopt, waardoor de plaat te vol klinkt en nergens ruimte is voor de soms onmisbare stilte om bepaalde spanningsbogen op te bouwen.

Nauwelijks kippenvel

De plaat vraagt veel van de luisteraar, omdat het met de opener Guns of Memorial Park meteen pittig van start gaat. In het sterke Hiss the Villain gooit Sparta er nog een aantal kolen op en na het derde nummer While Oceana Sleeps, dat rustiger is dan de vorige twee, heb je het eigenlijk wel een rustpauze nodig. Maar er komen daarna nog een lading emoties op je af en steeds met uithalen, waardoor je het op een gegeven moment wel hebt gehoord. Dan komt de emotie niet meer over en dan is het echt zoeken naar afwisseling, want je gaat dan twijfelen aan de geloofwaardigheid van zanger Jim Ward. Die broodnodige afwisseling komt pas bij Lines in Sand. Dit nummer is anders qua opbouw en gitaarspel en jammer genoeg is het de vreemde eend van de plaat. Het instrumentale Syncope laat zien dat Sparta wel van die Amerikaanse sound af kunnen stappen, dat ze wel gevoelig kunnen spelen en dat ze daarom nog steeds de moeite waard kunnen zijn. Dat gevoel vindt zijn vervolg deels in Tensioning. Maar de bijna gehuilde kreet ‘I miss you’ in Travel my Bloodline is het enige moment waarbij kippenvel te constateren valt. En dat is wel heel weinig voor een plaat met veertien nummers.

Muziek / Album

De spanningsboog is niet gespannen

recensie: Archie Bronson Outfit - Fur

Het Engelse label Domino Records is goed bezig. Met een heel scala aan interessante artiesten (zoals Bonnie ‘Prince’ Billy, Stephen Malkumus en Adem) bestoken ze de markt al geruime tijd met aansprekende titels. Het echt grote kassucces kwam recent met het debuut van Franz Ferdinand. Een goed moment dus om nieuwe bands te presenteren en ditmaal is het de beurt aan Archie Bronson Outfit en haar debuut Fur.

~

Archie Bronson Outfit klinkt onmiskenbaar Engels, door het accent van zanger Sam Windett maar meer nog door het arty geluid dat ook bij Franz Ferdinand prominent aanwezig is. Maar daarmee houdt de vergelijking met Archies labelgenoot meteen op; Fur is namelijk minder gepolijst en klinkt veel rauwer.

Psychedelisch ronkend

Fur is een harde plaat, van het kaliber ronkende gitaren en beukende drums. De opener en eerst single Butterflies zet de toon met een groovende bas, een harde gitaar die af en toe op zijn jaren-zeventig jankt en steunt en de soulvolle stem die ‘I need you!’ uitschreeuwt. Verder is het een echte garagerockplaat. Veel nummers zijn in één sessie opgenomen, zonder overdubs of toeters en bellen. De rauwe nummers komen als stroop uit de boxen – je zult er wel voor moeten gaan zitten want het geluid is zo aards en dik dat het absoluut niet als achtergrondmuziek geschikt is.

Kort maar krachtig?

Zoals veel albums tegenwoordig duurt ook Fur nog geen veertig minuten – waarschijnlijk zal het te maken hebben met de vermeende authenticiteit van de langspeler. Daar ligt evenwel het probleem met de plaat. De opener Butterflies is erg sterk en ook het daaropvolgende Islands overtuigt met een hakkende drum, een overstuurde slaggitaar en psychedelisch jankende elektrische gitaar. Dan echter zakt het wat in en hoewel de Archies hun best doen om variatie aan te brengen lukt dit niet helemaal. De rustige passages duren te lang en zijn eigenlijk vooral irritant, zoals in On the Shore. Dat is een probleem met de garagerockbands: het is blijkbaar lastig om – met hun zelfopgelegde beperkingen – de aandacht vast te houden. Misschien slaagt Archie Bronson Outfit daar met haar tweede plaat wel in. Fur is, om het clichématig te zeggen, vooral een plaat die laat horen dat Archie Bronson in potentie een erg goede band kan worden. Er zijn zeker mooie dingen te ontdekken maar voor een kort album zou de spanningsboog wat strakker moeten zijn.

Boeken / Non-fictie

Twee oorlogen, niet één

recensie: David Fromkin - De laatste zomer

Het is 28 juni 1914 als de terroristische scholier Gavrilo Princip de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw vermoordt. Zesendertig dagen later, op 4 augustus 1914, is de Eerste Wereldoorlog een feit. Nadien hebben velen zich afgevraagd hoe het toch mogelijk was dat de moord op twee mensen, die in eigen land eerder gehaat dan geliefd waren, een wereldoorlog kon veroorzaken. David Fromkin geeft daarvoor in zijn nieuwste boek De laatste zomer: waarom de wereld in 1914 ten oorlog trok een even simpele als heldere verklaring. Volgens hem was de moord niet de reden, maar het excuus om een oorlog te beginnen.

David Fromkin werkt als hoogleraar geschiedenis en internationale betrekkingen aan de universiteit van Boston. Na een carrière in het leger en de advocatuur begon hij historische studies te schrijven, waaronder het veel geprezen A Peace to End All Peace (1989) dat onder andere werd genomineerd voor de Pulitzer Prize.

Vooral een samenvatting

In De laatste zomer geeft Fromkin een boeiende reconstructie van de gebeurtenissen die tot WO1 leidden, maar op sommige punten herhaalt hij zichzelf ergerniswekkend vaak, wat de structuur van zijn betoog niet ten goede komt. Fromkin ontsluit geen nieuwe bronnen maar neemt vanuit het perspectief van het meest recente onderzoek, de oude kwesties weer eens onder de loep. Het boek bestaat vooral uit een samenvatting van al eerder verzameld bronnenmateriaal, waaruit Fromkin echter wel zijn eigen conclusies trekt.

~

Fromkin gaat te werk als een detective die zijn bewijzen minutieus bij elkaar scharrelt. Hij ontrafelt vele complotten en samenspraken, hij legt het gekonkel van de politici bloot en toont ons de genante vergissingen en dommigheden van politieke en militaire leiders. Aan het eind brengt hij al deze gegevens bij elkaar en ontraadselt hij, zo goed en zo kwaad als het kan, alle mysteries die rondom het ontstaan van WO1 hangen.

Op interessante wijze laat Fromkin zien hoe de moord op Franz Ferdinand door Oostenrijk-Hongarije als excuus werd gebruikt om het gewraakte Servië binnen te vallen. De aanvalsplannen kwamen uit de koker van Duitsland, die zijn bondgenoot aan zich wilde binden. Bovendien was keizer Wilhelm II, die nauwe banden met de aartshertog onderhield, razend vanwege de lafhartige moord op zijn vriend. Oostenrijk-Hongarije moest de oorlog zelf voeren, maar als de boel uit de hand zou lopen zou Duitsland te hulp schieten.

Twee oorlogen

Aanvankelijk hoopte Duitsland op een bliksemoorlog die alweer afgelopen zou zijn voor de rest van de wereld kon reageren. Door het getreuzel van Oostenrijk-Hongarije werd de aanval echter zo lang uitgesteld dat ze niet meer te verkopen was. Pas op dat moment werden de plannen gewijzigd en zagen Duitse generaals als Moltke en Falkenhayn hun kans schoon om de door hen gedroomde wereldoorlog te ontketenen, tegen de wil van de keizer in.

Deze wereldoorlog kwam, volgens Fromkin, niet voort uit de oorlog tegen Servië, zoals Duitsland de wereld wilde doen geloven. Integendeel: de lokale oorlog tegen Servië moest worden afgeblazen ten behoeve van grote de oorlog die Duitsland tegen Rusland en Frankrijk wilde voeren. Op sluwe wijze verwisselden de Duitse generaals beide oorlogen met elkaar. Ze deden daarbij net alsof de lokale oorlog tegen Servië zodanig uit de hand was gelopen dat een wereldoorlog niet meer te voorkomen was.

~

Ondertussen hadden ze die wereldoorlog echter zelf in gang gezet door een aanval op Frankrijk te lanceren. Er was, aldus Fromkin, zodoende sprake van twee oorlogen: de lokale oorlog van Oostenrijk-Hongarije die werd afgeblazen en de grote oorlog van Duitsland tegen Frankrijk en Rusland die uiteindelijk uit zou monden in een wereldoorlog.

Geen donderslag bij heldere hemel

Desondanks was WO1, aldus Fromkin, geen donderslag bij heldere hemel, zoals vaak wel verondersteld wordt. Hij laat zien hoe er in de militaire top van Duitsland al sinds 1905 gepleit werd voor een zogenaamde preventieve oorlog. In diezelfde tijd werd er in Europa bovendien een enorme wapenwedloop in gang gezet, die Duitsland er toe dwong maar liefst negentig procent van zijn begroting aan het leger te spenderen. De Europese landen fokten elkaar zo steeds verder op en Europa had al verschillende keren eerder op het randje van de oorlog gestaan.

Sommige militairen, zoals generaal Moltke, werden verder ook nog eens beheerst door het waanidee dat Duitsland al zwakker en zwakker werd. Om die reden waren ze ervan overtuigd dat er zo snel mogelijk een oorlog ontketend moest worden. Ze stuurden daarom al langere tijd aan op een preventieve oorlog, een oorlog die erger zou moeten voorkomen.

Oorlog is gezond

Ten tijde van WO1 meenden veel staatshoofden dat oorlog normaal en gezond was. Zoals een tuin af en toe gesnoeid moet worden, zo moest ook de wereld bij tijd en wijle onder het mes. Toch was er uiteindelijk bijna niemand die oorlog wilde. Toen het puntje bij het paaltje kwam wilde zelfs keizer Wilhelm II van Duitsland liever vrede. Op dat moment was het echter al te laat, de oorlogszuchtige haviken hadden aan het langste eind getrokken.

Als WO1 niet was uitgebroken wat het, aldus Fromkin, ongetwijfeld op een later tijdstip wel tot een uitbarsting gekomen. De oorlog hing immers al jaren in de lucht. De enige reden dat de oorlog juist in 1914 uitbrak, was dat er op dat moment een duidelijke aanleiding voor was.

Muziek / Album

Hoe een dilettant boven zichzelf uit steeg

recensie: Cesar Cui - Feast in a Time of Plague

Schoenmaker, blijf bij je leest. Als je een leuke carrière hebt als leraar, begin dan niet als criticus. En als je zo nodig kritieken moet schrijven, waag je dan niet aan componeren. En probeer in elk geval niet alles te combineren, dat leidt alleen maar tot ellende. Meestal althans; af en toe bevestigt een uitzondering de regel.

Tegen het einde van de jaren 1870 was Pjotr Iljitsj Tsjaikovski wel ongeveer de meest beroemde (zij het niet de meest gespeelde) componist van Rusland. Tsjaikovski was als musicus in de eerste plaats gekwelde ziel, maar verder vooral Europeaan. Dat viel niet altijd even lekker bij het Mogoetsjaja Koetsjka (‘machtige hoopje’), een clubje componisten dat had besloten dat nieuwe Russische muziek vooral gebruik moest maken van Russische volksthema’s.

Wodka

Het mogoetsjaja koetsjka: van links naar rechts een zangeres, Modest Moessorgski, Nikolaj Rimski-Korsakov, de criticus Vladimir Stasov (zittend), Mily Balakirev, Cesar Cui
en Aleksandr Borodin

Over Moessorgski was Pjotr Iljitsj lyrisch: “mogelijk de meest getalenteerde van het stel” (beetje jammer van die drie liter wodka per dag, dat wel), Borodin was een heel goede vriend, Balakirev weliswaar irritant maar toch een goede inspirator en Rimski-Korssakov, tenslotte, “een heel vaardig musicus”. Je vraagt je dan ook af waarom Tsjaikovski zo’n hekel had aan het ‘machtige hoopje’. De verklaring ligt enerzijds in Balakirevs eigenwijsheid, maar vooral in de activiteiten van Cesar Cui (1835-1918), een militair ingenieur-annex-criticus en tweede-generatie allochtoon (zijn Franse vader was blijven hangen toen Napoleon de aftocht blies). Niet de meest geschikte achtergrond om de idealen van de Russische muziek te promoten, zou je denken.

Volksmuziek

Cui zelf dacht daar bepaald anders over. Door zijn kritieken was hij bepalend voor de manier waarop er in ‘hogere’ kringen over muziek werd gedacht. Critici zijn vaak mislukte musici die aan hun nieuwe baantje een arrogantie ontlenen die ze als componist bespaard zou zijn gebleven en Cesar was bepaald geen uitzondering. Zijn criterium voor ‘goede’ Russische muziek was de muziek die de ‘geest van de natie’, de Russische natie uiteraard, ademde. Voldeed het daar niet aan, dan deugde het niet. Tsjaikovski interesseerde zich echter geen zier voor Russische volksmuziek zolang daar geen lekkere deun in zat en het zal nauwelijks verbazing wekken dat Cui’s recensies van Tsjaikovski’s stukken niet altijd even gunstig waren. Nou kon je van Pjotr Iljitsj veel zeggen, maar dat hij open stond voor kritiek? Nee. Tussen Cui en Tsjaikovski was het dus dikwijls oorlog.

Schaduw

Die oorlog werd overtuigend gewonnen door Tsjaikovski, want zelfs Cui’s medestanders moesten toegeven dat de goede man als componist niet eens in de schaduw van Pjotr Iljitsj kon staan. Musicologen hebben hem sindsdien neergezet als een fantasieloos serpent. Maar ja, musicologen…

Variabel

~

Een tijdje geleden bracht Naxos al eens Cui’s Suite Concertante voor viool en orkest uit en die bevestigde wel een beetje mijn bange vermoedens. Het is een stuk van een suïcidale truttigheid die je nauwelijks voor mogelijk houdt, zo mogelijk nog minder oorspronkelijk dan het gemiddelde Rubinstein-concert. Ik hield mijn hart dan ook vast toen ik deze CD in de la schoof. De conclusie was meteen dat de kwaliteit van Cui’s werk nogal variabel moest zijn. Want Feast in a time of plague, naar een verhaal van Poesjkin, is niet alleen goed, het is zelfs erg goed. Hoewel nogal kort van duur een dik half uur) komt Cui hier beduidend geïnspireerder voor de dag dan in het vioolgeneuzel. Als docent aan de militaire academie was Cui gespecialiseerd in fortificaties en dat merk je ook in zijn muziek. Structuren zijn vaak tamelijk ‘vierkant’, keurig afgerond met een begin, midden en einde. Dat maakt het vrij conventioneel, maar het is vooral Cui’s gevoel voor melodie en drama dat hier voor de verrassing zorgt. De instrumentatie doet, zoals eigenlijk wel verwacht, nadrukkelijk denken aan die van de vakbroeders uit het ‘hoopje’, vooral die van Rimski-Korsakov.

Vulling

De ‘vulling’ van de CD, met elkaar een krappe veertig minuten, is van hetzelfde gehalte als Feast, met de belangrijke uitzondering van de Drie Scherzo’s: zeker charmant, maar ze hadden zo door Rimski of Borodin geschreven kunnen zijn. Wederom wordt bevestigd dat Cui’s talent zich blijkbaar toespitste op het schrijven voor de stem. Bijzonder is vooral het erg geslaagde Les deux ménétriers, een ballade die hier met het gepaste gevoel voor drama wordt neergezet door sopraan Tatjana Sjarova.

Uitgebalanceerd

Het niveau van de uitvoerenden is dan ook wat deze CD boven het gemiddelde uittrekt. De hele cast van Feast (die ook de overige stukken voor zijn rekening neemt) spant zich tot het uiterste in en het resultaat is ernaar. Daarbij slagen bariton Andrei Baturkin en Sjarova er nog in om boven het hoge gemiddelde uit te steken. De begeleiding door Polyansky en zijn orkest is voorbeeldig. De opname is prachtig uitgebalanceerd, waardoor de rol van het orkest in de ondersteuning van het drama nog eens wordt benadrukt.

Een revelatie, deze schijf. Cesar Cui mag dan een middelmatig componist geweest zijn in het meeste van zijn werk, hier stijgt hij boven zichzelf uit. Het feit dat de uitvoerenden en de technici van Chandos dat ook doen, maakt het tot een regelrechte aanrader voor iedereen die gecharmeerd is van deze muziek.

Cesar Cui, Feast in a Time of Plague; 3 Scherzo’s; Les Deux Ménétiers; Lente; Boedrys en zijn zoons. Andrei Baturkin (bariton), Aleksei Martinov (tenor), Dmitri Stepanovitsj (bas), Ljudmila Kuznetsova (mezzosopraan), Tatjana Sjarova (sopraan). Russisch Staats Symfonieorkest o.l.v. Valeri Polyansky. Chandos 10201. Ong. 20 Euro.

Film / Films

In Rusland leven de robots verder

recensie: Piter (Docuzone)

Hoe kon dit gebeuren? Deze gedachte blijft door mijn hoofd spelen na het zien van het bloedbad in Beslan. In het mortuarium van Noord-Ossetië liggen bijna 400 lijken, terwijl er nog 200 kinderen vermist zijn. De ouders die naar de school wilden lopen om hun kinderen te redden, staan op mijn netvlies gebrand. Ze lieten zich tegenhouden door de soldaten van Poetin. Rusland lijkt nog steeds even machteloos platgeslagen als voor de perestrojka, zo toont ook de documentaire Piter.

~

Gespleten maatschappij

Het eeuwenoude Sint Petersburg is verworden tot een gespleten maatschappij die gebukt gaat onder haar recente verleden. In de geest van de oorlogsveteraan Elena leeft het ‘heldendom’ van Stalin nog voort, maar een twintigjarige weet amper wie hij was. Evenmin als Lenin. De een werd opgevoed als een volgzaam lid van de konsomol, de ander als een mens met een vrije wil in een verenigd Europa. Wat doet dit alles met mensen? Robots bevrijden zich niet zomaar van hun ijzeren harnas. Worden de burgers gedreven door hun overlevingsdrang of hebben ze nog zeggenschap over de kwaliteit van het leven? De robots van toen zijn hun mechanische pasjes nog niet verleerd. Op zoek naar zichzelf is nog niet iedereen mens geworden.

Dagelijks leven

~

De documentaire volgt het dagelijkse leven van zeven bewoners van Sint Petersburg, door hen liefkozend Piter genoemd. Nog steeds wachten ze op het beloofde paradijs. Misschien hadden ze, net als Mozes, veertig jaar moeten wachten om het beloofde land binnen te mogen trekken. Dan was de oude generatie uitgestorven geweest. Nu veranderden hoge partijbonzen van vroeger net zo gemakkelijk van filosofie als een kameleon van kleur. Zo staat oud-communist Alexander Ivanov nu als kapitalist aan de top van een bloemenimperium. Anatoli, een journalist die vroeger al kleur durfde te bekennen, is nu aangewezen op liefdadigheid en het vinden van lege statiegeldflessen. En nog steeds leven meer dan zeshonderdduizend Sint Petersburgers in grauwe woonbunkers waar ze met elkaar de keuken en badkamer delen. Als oud KGB-er kent Poetin vooral het oude regime. ‘Hij probeert de deksel weer op de put te krijgen,’ zegt co-regisseur Jessica Gorter.

Lopende band

Terwijl de jongeren hoopvol naar de toekomst kijken, omarmen ouderen het ‘glorieuze’ verleden. Met gratis gezondheidszorg en openbaar vervoer bood het arbeidersparadijs meer zekerheid. Niemand was werkloos, nu leven velen op een bestaansminimum van slechts 10 dollar per week. In dit ongewisse bestaan roept de evangelist Andreji ‘de stad is een groot bos waarin je gemakkelijk kan verdwalen, maar ik denk dat ik de weg wel weet.’ De oudere krantenverkoopster Natasja is blij met de nieuwe verworvenheden van de perstrojka. Gedurende de vijftien jaar dat ze aan de lopende band stond, deed ze nooit haar mond open. Nu maakt ze regelmatig een praatje.

Schimmige wereld

Terwijl de camera het dagelijkse leven volgt, komen we terecht in een schimmige wereld vol emoties van gewone mensen. Als publiek kijken we mee over de schouders van Jessica en Frank Gorter die zich vooral door het toeval lieten leiden. Zo krijgen we een waarheidsgetrouw beeld van de ‘verborgen’ binnenwereld achter de classicistische galerijen, portalen en zuilen van Sint Petersburg. Piter is een indringend sfeerbeeld van een stad die worstelt met zichzelf.

Muziek / DVD

Moloko backstage even leuk als op het podium

recensie: Moloko - 11,000 Clicks

Vorig jaar speelde Moloko op zowel Pinkpop als Lowlands de sterren van de hemel en afgelopen mei gaf de Britse live-dans-band nogmaals een geweldig optreden op Pinkpop. Het zijn vooral het gemak en plezier waarmee zangeres Roisin Murphy en toetsenist Eddie Stevens op het podium staan dat de optredens van Moloko zo leuk maakt. Het vermaken van het publiek is voor deze twee zeker zo belangrijk als de muziek. Voor een ieder die Moloko nog nooit live heeft gezien, is er nu de dvd 11,000 Clicks, met daarop het laatste optreden van de overal zo bejubelde tour.

~

Deze show, op 22 november 2003 gehouden in The Brixton Acadamy, toont 16 nummers in 110 minuten – van opkomst tot afscheid en terugkomst en definitief afscheid. Het hele optreden is dus in beeld gebracht en op het schijfje geperst. Naast de vele verkleedpartijen van Murphy en de rare dansjes van Stevens is het vooral interessant om te zien hoe alles tot in de puntjes georganiseerd is. Als Murphy op een gegeven moment spontaan van het podium springt om een stukje door de ruimte tussen de bühne en het publiek te rennen, staat daar al een medewerker met een zaklampje klaar die Murphys pad belicht. Niks geen spontane actie, maar een strak georganiseerde show.

Dancing prawns

De registratie van het optreden in Brixton is zo goed, dat 11,000 Clicks niet alleen voor de Moloko-fan de moeite waard is, maar voor iedere liefhebber van concert-dvd’s. Naast de perfecte show zijn beeldkwaliteit en geluid uitmuntend. Het leukste aan heel de dvd is evenwel niet het optreden, maar de 25 minuten durende documentaire Ed’s Film: Roadies, ligers, chicks that digus, riggers, truckers, punters, bouncers, blaggers, boozers… Dancing Prawns, opera singers, yodellers; all in the average Day in the life of a Rock Musician. Toetsenist Eddie toont een dag uit het leven van een rockmuzikant, zoals hij het zelf noemt. En wat die dag bevat? De titel van de film zegt het al: dansende garnalen, roadies, een jodelende vrouw, meisjes die geilen op Eddie (of is het andersom?) en veel meer onzinnige dingen.

Opera of jodelaar?

Moloko heeft de vorige avond in Berlijn opgetreden en is nu in Wenen. Op het moment dat Eddie ontwaakt en de camera aanzet, rijdt de bus net de Oostenrijkse hoofdstad in. Het lijkt erop dat de camera de rest van de dag niet meer is uitgeweest. Eddie dwaalt door het gebouw waar de band ’s avonds zal optreden, Eddie legt aan een Ween die geen Engels begrijpt uit dat hij verdwaald is, Eddie raakt verzeild in een tentoonstelling van kunstacademiestudenten waar Eddie niks aan vindt, Eddie denkt met een fan het bed in te kunnen duiken, maar dat plannetje mislukt, terwijl ze zitten te eten worden Eddie en de rest van de band verrast met het optreden van een plaatselijk operazangeres of jodelster (het onderscheid is moeilijk te maken en volgens de titel komen ze beiden voor): het gemiddelde leven van de rockmuzikant, zeg maar.

Gecensureerd

Het leuke aan deze documentaire is dat het een fijne blik achter de schermen van Moloko geeft. Het beeld dat er uit oprijst is dat de bandleden allemaal, maar vooral Eddie zelf, vrolijk gestoord zijn en van een bijzonder flauw geintje houden. Het schijnt trouwens dat het allemaal nog leuker had gekund, want volgens zangeres Murphy waren er veel bandleden die bepaalde passages niet op de dvd wilden hebben. Hopelijk bewaart Eddie al het materiaal en maakt hij er nog eens een echte, lange film van.

Film / Films

Op naar de sequels

recensie: Infernal Affairs

Zien is geloven. Dat is althans wat de makers van de Infernal Affairs-cyclus kijkers beloven. Het eerste deel van de serie draait nu en deel twee (de prequel) en deel drie (de sequel) zullen respectievelijk in november en januari uitkomen. Liefhebbers van de Aziatische cinema mogen zich de komende maanden verheugen op een duivels hete winter.

~

In deel één volgt de kijker de mollen Ming (Andy Lau) en Yan (Tony Leung). Yan is als politie-infiltrant doorgedrongen in de hoogste regionen van de georganiseerde misdaad, en omgekeerd is Ming door maffiabaas Sam (Eric Tsang) het politiekorps binnengesmokkeld. Tijdens een belangrijke politieoperatie komen de twee allebei een spion in het thuisfront op het spoor (inderdaad: de ander) en wordt tegelijkertijd de eigen positie onzeker. Nadat de sleuteloperatie mislukt, wordt Ming overgezet naar Interne Zaken, vanwaar hij, begenadigd met toegangscodes tot geheime dossiers, nog beter zal kunnen jagen op de identiteit van Yan, om deze vervolgens door te briefen aan baas Sam.

Barok

Infernal Affairs is een Aziatische misdaadfilm in de beste traditie, en was dan ook een fantastische hit in Azië (en de Hollywood-remake staat op til). Het kan zijn dat je even moet wennen aan de ingenieuze uitwisselingen van koffers en informatie, aan de vette saus van sentimentele violen, aan poserende acteurs, of aan de raadselachtige keuzes die personages soms maken – er schijnt zelfs een vleugje boeddhisme in de film te zitten, maar deze gemakzuchtige Westerse recensent kon het er niet in ontdekken. Desondanks slaat Infernal Affairs nooit door in die wat barokke (hoort uw recensent daar ‘kitscherige’?) stijl die sommige exotische films kenmerkt.

~

Doordat de film niet één maar twee tragische helden heeft, verdubbelt de actie zich onwillekeurig en leef je dubbel zo hard mee. Maar het duale karakter ten spijt is het Hong Kong renaissanceman Andy Lau (uitblinker in zang, drama en Chinese kalligrafie), die door zijn manhaftiger rol de aandacht naar zich toetrekt. Lau mag als schmierende schurk die aan de verkeerde kant van de wet terechtgekomen is, fijne huzarenstukjes leveren en zowel de smeris als de snoodaard in de kaart spelen. Tony Leung moet zich vooral bedienen van het toch minder tot de verbeelding sprekende morsealfabet en een schichtige blik. Verder bestaat de taak van Leungs personage voornamelijk uit het in ieder geval niet door eigen gekluns verraden van zijn undercover-positie.

Infernal Affairs bevat te weinig actie en te weinig geweld om door te gaan voor een typische misdaadfilm. We zien alleen oorzaak en gevolg, nooit de gewelddadige handeling zelf, wat de film op een soort Hitchcockiaanse manier ten goede komt. Terwijl de kijker zich nog afvraagt hoe het toch af zal lopen met die arme hoofdinspecteur, valt de uitkomst van de zaak de kijker al rauw op het dak. Van twintig etages hoog, zo op het dak van een taxi, welteverstaan.

Op naar deel twee

Deel één doet hoge verwachtingen rijzen voor de komende twee delen. Het verhaal loopt lekker vlot en er blijft wat te raden over wat betreft de motieven van sommige van de karakters, en wellicht dat die beweegredenen dan opgehelderd worden in wat nog komen moet. We zullen af moeten wachten tot november: dan zal worden onthuld hoe het zo heeft kunnen lopen met de twee helden. Ik zie er alvast naar uit.

Muziek / Album

Van het kaliber Springsteen

recensie: Pearl Jam - Benaroya Hall October 22nd 2003

Het houdt ook niet op met de releases. Echte fans van Pearl Jam zijn of rijk of failliet. De band brengt nog steeds elk concert integraal uit, wat toch nog steeds een aardige tegemoetkoming is naar het publiek. Het is echter wel eens leuk als er iets uitkomt dat afwijkt van de gemiddelde concertopname. Vandaar dat ik persoonlijk toch wel weer stond te springen om de registratie van het concert dat de band op 22 oktober vorig jaar gaf in de Benaroya Hall, met name omdat de setlist behoorlijk afwijkt van wat de fans normaal te horen krijgen.

~

Dat de muziek van Pearl Jam akoestisch uitstekend tot zijn recht komt wisten we al van de legendarische MTV-sessie uit 1992, toen de band de meeste nummers van Ten met verve speelde. Dat gruwelijk mooie debuut komt nu amper meer in beeld. Natuurlijk kan de band niet om het prachtige Black heen, maar voor de rest ligt het zwaartepunt op de laatste twee à drie platen en op de B-kantjesverzamelaar Lost Dogs. Van die laatste komen Fatal, Down en Dead Man voorbij: nummers waarvan je je echt afvraagt waarom ze nooit op een album zijn verschenen.

Masters Of War

In Benaroya Hall speelde Pearl Jam een set die laat zien dat de band volwassen is geworden in wat je misschien wel de Springsteen-traditie kunt noemen. Ouderwetse, typisch Amerikaanse rock ‘n’ roll met een belangrijke rol voor de akoestische en elektrische gitaar. En voor de boodschap: Eddie Vedder beseft zich terdege wat een frontman van een grote band op maatschappelijk vlak kan betekenen. Hij zette zich eerder in voor de groene Ralph Nader en gaat nu samen met Springsteen, Dave Matthews en de onvermijdelijke Bonnie Raitt op tournee tegen die machtige Texaan in Washington. Het zal Vedder bewogen hebben om zijn interpretatie van Dylans Masters Of War, die hij jaren geleden voor het eerst speelde bij het 35-jarige jubileum van His Royal Bobness, weer eens van stal te halen op dit album. Toepasselijker kan het niet.

Passie en gedrevenheid

De muziek is dan misschien niet meer zo urgent als vroeger, maar wordt de laatste jaren eigenlijk alleen maar beter. De laatste plaat Riot Act was weer een hoogtepuntje in het oeuvre, maar wat Pearl Jam aan muzikale invloed verliest wint de band aan maatschappelijk belang. Benaroya Hall is weer een prachtig plaatje. Twee uur muziek van een solide band die zichzelf helemaal heeft gevonden en daardoor passie en gedrevenheid uitstraalt. Hoe lang gaat Bruce Springsteen eigenlijk al mee?