Muziek / Album

Blues is de boodschap

recensie: Blues Explosion - Damage

BENG! 27 September lag hij in de winkel, het allernieuwste en inmiddels zevende album van Jon Spencer en zijn Blues Explosion: Damage. Oplettende fans hebben hier in augustus al een voorproefje van kunnen horen tijdens een eenmalig optreden in Nederland, wat bovendien live op de radio te horen was. Maar wat is er toch met hun naam gebeurd? Geen paniek, de kleine verandering in de bandnaam (voorheen: Jon Spencer Blues Explosion) is geen reden om je zorgen te maken. Volgens de immer in zwart leer gehulde voorman zelf is er eigenlijk helemaal geen sprake van een naamsverandering, aangezien het trio altijd al de Blues Explosion heeft geheten en het nooit een soloproject geweest is. Er is ook zeker geen sprake van veranderingen in het geluid van de band. Gelukkig maar, want Damage klinkt precies zo explosief en in your face als we van de bluesrockers gewend zijn.

~

En dat is maar goed ook, want van het bekende Blues Explosion-format van zweet, geiligheid en gitaren (waar heb je een bas voor nodig?) wordt niet afgeweken. Volgens de hoes is wat je in handen hebt, zelfs “de moeder aller Blues Explosion-albums”. Zou dit geluid dan de essentie van de Blues Explosion treffen?

Veelzijdig

Dat is niet zo’n hele rare gedachte. Damage klinkt namelijk meer blues dan de meest recente voorgangers van deze plaat, waarop de Blues Explosion zich iets meer heeft toegelegd op soul. Toch is deze invloed zeker nog zeer aanwezig, net als rhythm & blues, garage, rockabilly, hiphop, funk, een snufje surf en – wat we nog niet eerder hoorden bij de Blues Explosion – hier en daar wat elektronische effectjes. Een ander bewijs van de grootse veelzijdigheid van de heren Spencer, Simins en Bauer is de productie van dit album. Opnames vonden plaats in niet minder dan vijf verschillende studio’s. Ook imposant zijn de namen die aan het album hebben meegewerkt: onder andere David Holmes, DJ Shadow (productie), James Chance, Chuck D en Martina Topley Bird (gastvocalen).

Testosteron

Deze aanpak heeft een hele krachtige plaat opgeleverd. We worden gelijk bij het eerste nummer al overdonderd door de titelsong Damage, broeierig, stomend en met het libido van Hendrix. Over libido gesproken, de hele plaat is doordrenkt van testosteron. Meisjes worden meermalen verleid met hitsige krachttermen. Het instrumentale nummer Rivals zou regelrecht afkomstig kunnen zijn uit een Tarantino-film. Spencer gromt als een Captain Beefheart in Rattling en krijst in Fed Up And Low Down. In Help These Blues preekt hij ons echter weer toe, als door de duivel op de hielen gezeten. En elke keer zo sexy en sleazy! Het laatste nummer van de plaat worden we nog getrakteerd op een stelletje smerige gitaren, zodat niemand de boodschap van de Blues Explosion licht zal vergeten. Spencer: “I have moved Heaven and Earth to bring you people this message! These blues are gonna kill me!”

Boeken / Achtergrond
special: In gesprek met jeugdboekenschrijver Hans Hagen

‘Vier of drie keer dong, dat luistert heel nauw’

In 1980 debuteerde hij met het boek Elke dag een hokje. Inmiddels is Hans Hagen uitgegroeid tot een belangrijk auteur binnen de Nederlandse jeugdliteratuur. Van boeken voor kleuters, tot poëzie voor alle leeftijden, Hagen schreef het. Drie keer won hij een Zilveren Griffel, één van de belangrijkste prijzen in jeugdliterair Nederland. Dit jaar won hij maar liefst twee griffels: een zilveren voor Zwaantje en Lolly Londen, en een gouden voor De dans van de drummers. Voor dit laatste boek komt de bekroning op een gunstig moment. Het thema van de Kinderboekenweek (6 t/m 16 oktober) is namelijk muziek. En, zoals de titel al doet vermoeden, speelt dit een belangrijke rol in het boek.

~

In korte, ritmische zinnen vertelt Hagen het verhaal van zes kinderen die op het punt staan les te krijgen van meesterdrummer Dudu Addi. Of toch niet? Want eerst moeten ze de juiste trommel kiezen. “Welke trommel hoort bij jou? Als je de verkeerde kiest, krijg je geen les.” Ieder kind vertelt een belangrijk verhaal over zijn of haar leven wat resulteert in een mooie raamvertelling. “Zes levenslessen over universele thema’s: lot en noodlot, moed en lafheid, trouw en ontrouw, geluk en verdriet worden in deze maanverlichte nacht verteld,” aldus het juryrapport van de Griffeljury.

Ook uit eerder werk van Hans Hagen valt op te maken dat muziek een belangrijke rol speelt in zijn leven. Samen met muzikant Erik Karsemeijer reisde hij rond met de vertellingen Koning Gilgamesj (naar één van zijn eerste boeken) en Maliff en de wolf. Waar Hagen vertelde, kleurde Karsemeijer de vertellingen in met klank en muziek.

~

Zijn deze verhalen voor u nog los te zien van de geluiden die er tijdens de voorstelling aan toegevoegd worden?

“Dat is inderdaad moeilijk. Ik ga vrij los om met een tekst tijdens de vertellingen. Je ontdekt allerlei nieuwe zijpaden en wegen. Er zijn in de jaren dat we met het verhaal hebben opgetreden een heleboel dingen bij verzonnen. Maliff en de wolf is kort geleden gebundeld met een ander kort boek. Wilde beesten heet het nu. Speciaal voor deze uitgave heb ik het verhaal opnieuw bewerkt met dingen die ik mooi vond van de vertelling. Tien jaar geleden heb ik het boek omgewerkt naar de vertelling. En van de vertelling dus nu weer naar een boek.”

Ook in de rest van uw werk lijkt muziek een steeds grotere rol te spelen.

“Muziek is belangrijk ja. In De dans van de drummers is die drummer belangrijk als figuur. En in een historische roman die ik eerder schreef zit een verteller die zichzelf begeleid met een zevensnarige harp. Maar het is meer dat muziek heel belangrijk is als drager, als ondersteuner van woorden, dan als muziek op zich.
Ik luister veel naar muziek als ik schrijf. Bij De dans van de drummers had ik alleen maar Afrikaanse muziek op staan. Veel percussie en bekende artiesten als Youssou N’ Dour en Babaa Maal. Maar ook de cd van de drummeester uit Ghana waarop het verhaal gebaseerd is: Mustafa Tettey Addi.”

~

Het boek lijkt geschreven in de cadans van de drums. Komt dat door de muziek tijdens het schrijven of bent u heel bewust bezig met schaven om dat resultaat te bereiken?
“Dat is altijd een combinatie van dingen. Soms lees je een zin en dan denk je ‘dat zit niet lekker’. Wanneer je dan een woord vervangt omdat het een lettergreep meer of minder heeft, loop het ineens wel. Maar het is ook een kwestie van intuïtie. De eerste regels van het boek zijn ‘Dong-kadong! Dong-kadong!’ Op dat soort klanken zit ik heel lang te puzzelen. Of er vier of drie keer dong moet staan luistert heel nauw.”

Bent u bij het schrijven bewust bezig met hoe het zou klinken als het wordt voorgelezen?

“Ja, ik lees alles over. In mijn hoofd of hardop. In De dans van de drummers gebruik ik heel korte zinnen. Dan kun je snel vervallen in zo’n ritme van onderwerp, persoonsvorm met nog wat er achteraan. Dus steeds dezelfde zinsopbouw en woorden van twee of drie lettergrepen op steeds dezelfde plek. Door het vaak over te lezen voorkom je dat. Dan zie je of het ritmisch goed in elkaar steekt.”

Zou het mogelijk zijn geweest De dans van de drummers te schrijven zonder daadwerkelijk een bezoek aan Ghana te hebben gebracht?

“Dat is natuurlijk gissen. Ik heb heel veel reisimpressies gebruikt voor het boek. Dingen die opvallen, die er om vragen om in een verhaal terecht te komen. Maar of zonder deze reis ook een drummeester centraal zou hebben gestaan, dat weet ik niet. Toen ik ergens in een bus van Kenia naar Tanzania reed, stond er een jongetje langs de weg. Op dat moment dacht ik zeker te weten dat hij ook in het boek voor zou komen. Maar goed, die doet uiteindelijk helemaal niet mee. Je hebt best kans dat hij in een volgend boek, wat helemaal niet in Afrika speelt, wél terugkomt. Het gaat om het beeld. Misschien niet letterlijk. Meer hoe iemand daar helemaal verlaten in het landschap staat. De energie die daar in zit. Dat probeer ik terug te halen.”

Wat maakt Afrika voor u zo bijzonder?

“Ghana was voor mij heel indrukwekkend, het was mijn eerste keer in ‘zwart’ Afrika. De mensen op straat waren heel vriendelijk en open. Vanaf het moment dat je jezelf openstelt tenminste. Je moet gewoon de straat op gaan in je ouwe kloffie. Zonder kostbare dingen bij je en je fototoestel in een plastic tasje van de plaatselijke supermarkt. Als je daar als typische toerist rondloopt, leg je een stuk minder makkelijk contact.”

Bent u tijdens zo’n reis ook echt op zoek naar een verhaal?

“Niet bewust. Als ik op reis ben zie ik dingen die ik gebruik. Dingen die ik interessant vind of waar ik meer van wil weten. Maar dat heb ik ook als ik hier in Noordwijk over het strand loop. Ik zie beelden die me bijblijven. En misschien komen die wel een keer terug in een verhaal.”

Muziek / Album

Voor de geduldige liefhebber

recensie: Brother Danielson – Brother Is To Son

Brother Danielson is de benaming van het groepje rondom Daniel Smith, de grote man achter het projectmatige Danielson Famile. Al jaren wordt Smith in muzikaal opzicht door zijn broertjes en zusjes, zijn vrouw Elin, zijn vader Lenny en singer/songwriter Sufjan Stevens gesteund. In Brother Danielson nemen de broers en zussen meer een figurantenrol in en zijn Smiths’ vader, zijn vrouw en zijn makker Stevens een stukje belangrijker geworden. De groep is zelfs uitgebreid met een aantal extra muzikanten, maar op de nieuwste langspeler klinkt Danielson nog altijd als Danielson. Dezelfde manier van songs benaderen is wederom aanwezig en ook de religie neemt nog steeds een heel belangrijke plaats in.

~

Wie het werk van dit genootschap kent, weet wat hij of zij kan verwachten. Namelijk de soort van alledaagse liedjes over de problemen met en rondom het geloven in een god. Maar waar het eerdere werk van Smith soms een vrolijke ‘o, wat zijn we blij’-tint had, moet de verwachting rondom Brother Is To Son aanpassen. Het is nog steeds doorspekt met liefde voor de Heer, maar dit keer is de rode draad vooral een kwellende twijfel over het genoeg toegewijd zijn aan God. Dat maakt het album, en vooral wanneer het zijn hoogtepunt bereikt, behoorlijk depressief.

Op zijn sterkst

Het hoogtepunt van het album wordt vooral bereikt wanneer Smith afstapt van zijn enthousiaste manier van zingen en van zijn Beefheart-achtige gekte. Want Daniel Smith weet vaak een geluid te produceren waarbij krassende nagels over een schoolbord in één keer balsem voor de oren wordt. De verschrikkelijke en onbeschrijfelijk snerpende tonen vermijdt hij grotendeels in het fijne Daughters Will Tune You. Dan is Danielson op zijn sterkst. Ook in het schitterende Physician Heal Yourself is het de ingetogen stem die voor een bepaalde spanning zorgt. Het lange en bevreemdende Sweet Sweeps wordt nergens vervelend en de rol voor Elin Smith die het nummer als het ware openbreekt is uiterst belangrijk, maar bovenal mooi. Mede door haar inbreng wordt er meer dan acht minuten lang de aandacht vastgehouden.

Meer draaibeurten nodig

Hoewel het afsluitende nummer Brother Is To Son kan fungeren als een soundtrack van de plaat, omdat de banjo’s, de Polyphonic Spree-achtige samenzang en het vertwijfelende gezang van Smith als een soort van samenvatting van het voorgaande vormt, is het mooiste nummer Hammers Sitting Still. Hierbij wordt op een beklemmende wijze nagedacht over het probleem dat zijn werk als timmerman een volledige overgave aan het geloof in de weg staat. Steevast komt zijn vrouw als zijn beschermheilige ten tonele en verlost hem, voor zover mogelijk, van de twijfel. Om de hoogtepunten te ontdekken heeft de plaat meerdere draaibeurten nodig, maar als het spreekwoordelijke kwartje met veel pijn en moeite valt, dan zorgen de hoogtepunten ervoor dat de plaat van Brother Danielson nog meerdere draaibeurten zal krijgen. Dat is misschien het grootste compliment voor iemand die soms moeite heeft met overtuigend opereren in het vage schemergebied van de marge. Want de muziek van Daniel Smith is typisch muziek voor de geduldige liefhebber.

Kunst / Expo binnenland

De koers van het GEM

recensie: Bruno Perramant - De Tuin der Lusten

Tot en met 14 november is in het GEM (Museum voor Actuele Kunst, Den Haag, gevestigd in hetzelfde gebouw als het Fotomuseum, vlak naast het Haags Gemeentemuseum) de eerste museale solotentoonstelling te zien van de Franse schilder Bruno Perramant. Daarmee zou je de tentoonstelling als baanbrekend kunnen zien, en dat is ook precies wat het GEM tracht te doen bij het presenteren van hedendaagse kunst op internationaal, nationaal en Haags niveau.

Op de GEM website kunnen we lezen: “Baanbrekende solo- en groepstentoonstellingen belichten de nieuwste tendensen. Een grote diversiteit aan disciplines komt aan bod: (video)installaties, schilder- en beeldhouwkunst, multimedia, performance, film, fotografie, tekeningen, digitale kunst, design, etc. Behalve exposities vinden er ook activiteiten plaats als lezingen, discussies, performances, optredens, filmvertoningen en boekpresentaties”. Een beetje pretentieus misschien, maar eerlijk is eerlijk, het signaleren van de nieuwe tendensen (wat in eerste instantie misschien meer iets is voor een galerie) geeft een kunstmuseum bij uitstek de mogelijkheid om zich te profileren. Wanneer je de kop boven het maaiveld uitsteekt, is er geheid iemand die hem eraf wil slaan. Moet je daar rekening mee houden? Nee, je moet er allereerst van overtuigd zijn dat de koers die je vaart de enige juiste is. Zo ook het GEM. Maar nu we toch aan het azijn pissen zijn, doen De Appel (Amsterdam) en Witte de With (Rotterdam) eigenlijk niet iets soortgelijks? Is het GEM (opening in 2002) daarmee in feite niet mosterd na de maaltijd, hoe verdomd lekker die maaltijd ook is? De tijd zal het leren.

De plank misslaan

Le Chien Blanc, 2002

Met het signaleren van nieuwe tendensen loopt een museum het risico de plank finaal mis te slaan, denk maar eens aan het voorbeeld van Frans Haks die in zijn periode als museumdirecteur in het Groninger Museum met de ene na de andere opmerkelijke tentoonstelling op de proppen kwam. Het onderbuikgevoel, de intuïtie zo je wilt, was zijn voornaamste graadmeter, maar wie heeft er naderhand ooit nog iets gehoord van de kunstenaars die deelnamen aan tentoonstellingen als Business Art/Art Business? Iemand de tentoonstelling uberhaupt gezien? Daarnaast dient de vraag zich aan wat de achterliggende gedachte is achter het signaleren. Is het de educatieve taak, het tonen van de relevante nieuwe ontwikkelingen? Met andere woorden, is Perramant een hot item? De twijfel slaat toe. Of een tentoonstelling baanbrekend is, hangt voor een groot deel af van de kwaliteit van het tentoongestelde. Daarbij is de vraag in hoeverre de curator durft te experimenteren met de vorm van de tentoonstelling, in Nederlandse musea is dat over het algemeen bijzonder weinig het geval.

Geplaatst binnen de schilderkunstige traditie

Matrice no 1, 1997-1998

Ook in het GEM zijn er veel witte muren in de traditie van het Witte Wanden museum zoals ook toegepast door Willem Sandberg in het Stedelijk Museum, waar hij in de periode 1945-1962 de scepter zwaaide. Niet vernieuwend, maar het geeft wel alle ruimte aan de tentoongestelde werken. In dit geval zijn dat ongeveer 80, uiteenlopend qua stijl en onderwerp. We kunnen de in 1962 in Brest geboren kunstenaar gemakkelijk plaatsen binnen de traditie van de figuratieve schilders, zoals ook Luc Tuymans en Sigmar Polke in dat hokje te vatten zijn, al zien we tussen de werken opmerkelijke onderlinge stijlverschillen. “De geschilderde landschappen herinneren aan negentiende-eeuwse schilderkunst in de trant van het realisme…de aftitelingen, daarentegen, vertonen sporen van van twintigste eeuwse abstracte tradities, zoals colour field painting,” aldus Roel Arkesteijn in de tentoonstellingscatalogus. De titel van de tentoonstelling, De tuin der Lusten, verwijst natuurlijk naar het schilderij van Jeroen Bosch, geschilderd in 1503-1504, waarmee Perramant zich nadrukkelijk in de schilderkunstige traditie plaatst. (Daarnaast bestaat een werk van Perramant meer dan eens uit verschillende doeken, vergelijkbaar met Middeleeuwse triptieken.)

De tentoonstelling

Lorraine no. 8, 2003

Je zou kunnen zeggen dat het is te zien dat deze tentoonstelling in het GEM Perramants eerste museale solotentoonstelling is. Niet alle schilderijen zijn namelijk krachtig genoeg voor de museale context. Te vaak heeft Perramant nog tekst nodig om zijn boodschap over te brengen, zo ook in het uit 2004 afkomstige Ou est notre coeur?, waarin Spiderman met zijn webslingers alle waarden en normen, de eigen identiteit van de landen behorend tot het verenigd Europa vast tracht te houden. Of het hem lukt? Geen idee. Hetzelfde verhaal geldt min of meer voor When Martin meets Bill uit 2004. Op het pastelkleurige doek (overigens olieverf op doek) zien we abstracte verfklodders en de tekst “Is. it depends on what ‘is’it”. Waarom zou je tekst gebruiken als je het ook met de kwast kunt verbeelden? Het antwoord laat zich raden, omdat de doeken an sich niet sterk genoeg zijn. Quasi-filosofische diepgang kunnen we missen als kiespijn. Doet de tekst in veel gevallen afbreuk aan het totaal? In mijn ogen wel.

Aan de andere kant, niet alles is irrelevant. Krachtig zijn vooral de geschilderde filmaftitelingen (al moet je de catalogus erop naslaan om erachter te komen dat het filmaftitelingen betreft) en de dromerige vrouwenportretten waarbij de figuren menigmaal lijken op te lossen tegen de achtergrond. Ook de serie Love story no 2 uit 2004 waarop een man en een vrouw in de bosjes met elkaar vrijen straalt die landelijkheid, die dromerigheid uit. De figuren van Perramant ogen daarbij vaak afwezig. De tijd zal leren of deze solotentoonstelling voor Perramant te vroeg kwam of niet.

Film / Films

Een groene horzel zonder superkracht

recensie: The Green Hornet: Collector's Edition

Uit de vruchtbare akker die de DVD-markt heet, ontspruiten somtijds smaakvolle gewassen die voor grote sommen verhandeld kunnen worden. Maar sappig fruit lokt schijnbaar nutteloze en irritante insecten. Voor de etmoloog hebben sommige van die beestjes nog wel waarde, maar vaak ook vangt zo’n verzamelaar een ordinaire wesp (paravespula vulgaris) of strontvlieg (scatophaga stercoraria). The Green Hornet, zogenaamd ‘voor de verzamelaar’, is zo’n parasiet.

~

Laten we, voor uw recensent te hard van stapel loopt, bij het begin beginnen: toen Bruce Lee in 1973 stierf en de vraag naar zijn films explosief toenam, verknipten een stel geinponems een stuk of wat afleveringen van de oude en impopulaire televisieserie The Green Hornet, waarin de kleine kungfumeester een rol had als side-kick Kato. Vervolgens monteerden die slimme graaiers de knipsels met weinig aandacht voor continuïteit tot twee avondvullende films, om op die manier snel geld te verdienen.

Filter

De films op deze DVD zijn allerminst een zegen voor de kungfuliefhebbers onder ons, hoezeer de aanwezigheid van de Bruce Lee-documentaire The Legend Continues de fans ook van het tegendeel tracht te overtuigen. Van de slecht gechoreografeerde vechtscènes valt bijna niets te zien, omdat ze gefilmd zijn met een donker filter om een nachtelijk tijdstip te suggereren.

Pooier

~

En ook liefhebbers van kinderseries of obscure superhelden zal deze DVD behoorlijk tegenvallen: de Groene Horzel heeft geen psychologisch jeugdtrauma dat hem aanzet tot het bestrijden van de misdaad en het ontbreekt hem zelfs aan het minste beetje superkracht – ja, redeloos intimideren, dat kan die luie en huichelachtige Horzel goed, door zijn lijfeigen Kato bij weer en ontij op te laten draven en met zijn handen te laten wapperen. Eigenlijk zou de Groene Horzel Kato moeten rondrijden in dat lelijke slagschip van ‘m, in plaats van andersom. In zijn donkergroene jas en dito hoed ziet Britt Reid, het alter ego van de Horzel, eruit als een pooier. Hij heeft een even fantastisch als lachwekkend wapenarsenaal en geen enkele schurk heeft respect voor hem. Over zijn slechte manieren bijvoorbeeld, worden in zijn aanwezigheid grapjes gemaakt.

‘Spul’

De films ademen evenveel sfeer uit als een kartonnen doos en bereiken een graad van samenhangendheid die alleen geëvenaard kan worden door een avond te zappen. Mocht u in een vlaag van verstandsverbijstering of verzamelwoede toch The Green Hornet dubbel-DVD gekocht hebben, dan raad ik u aan wat ‘spul’ te halen bij uw plaatselijke coffeeshop en daar eens flink van te inhaleren alvorens u de film start. Als dat niet alsnog een unieke kijkervaring oplevert, tuur dan enige tijd naar de metallic-groene hoes. Succes verzekerd.

Film / Films

Verboden liefde

recensie: Ae Fond Kiss...

Sommige filmmakers hebben, net als andere kunstenaars, een politieke agenda. Ze filmen keer op keer over dezelfde maatschappelijke thema’s, en doen dat met een vaak niet afnemende bevlogenheid. Ken Loach is zo iemand. De Britse filmmaker, al sinds het eind van de jaren 60 actief, is de ongekroonde koning van het sociaal-realistisch drama. In zijn films zie je ze nog: van die typische Britse achterstandwijken, met kleine arbeidershuisjes waarin probleemgezinnen wonen met werkloze, drinkende vaders en kinderen die op het slechte pad raken. Steevast krijgen ze de sympathie van Loach. De regisseur maakt over hen warme, menselijke films die de kijker naar de keel grijpen.

~

In navolging van zijn collega Stephen Frears, die met Dirty Pretty Things (2003) een film over hetzelfde onderwerp maakte, ontfermt Loach zich in Ae Fond Kiss… over de ‘onmogelijke’ liefdes tussen twee mensen met een verschillend geloof. Een problematiek die opnieuw actueel is geworden door de vele islamitische immigranten die West-Europa binnenkomen. Vroeger zei men over een relatie tussen een katholiek en een protestant: “Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.” Nu gaat dat spreekwoord op voor een relatie tussen christenen en moslims.

Muziek en religie

~

In Ae Fond Kiss… zijn dat de twintigers Roisin, die muziekles geeft op een katholieke school en Casim, die werkt als deejay in hippe clubs. De liefde voor elkaar en hun muziek is niet het enige dat hen bindt. Hij moet van zijn familie binnenkort trouwen met zijn Pakistaanse nichtje, zij wordt ontslagen omdat ze samenwoont met een islamitische man en voor de kerk nog altijd getrouwd is met haar vorige partner. Het geloof zit hun relatie in de weg.

Duivels dilemma

Het knappe van Ae Fond Kiss… is dat Loach, ondanks de stereotiepe karakters in zijn film, een genuanceerd beeld geeft van zo’n verboden liefde. Dat blijkt uit het feit dat niet alleen Casim problemen krijgt met zijn geloof, maar ook doordat begrijpelijk wordt hoe het in een meer collectivistische gezinscultuur werkt. Casim staat voor een duivels dilemma: zijn hart volgen en bij Roisin blijven, of zijn familie niet teleurstellen en trouwen. Logisch dat hij die knoop niet zomaar door kan hakken. Logisch ook dat zijn ouders niet zomaar kunnen accepteren dat hun zoon niet de eeuwenoude tradities volgt. Logisch dat Casims zus Roisin opzoekt om haar te smeken hem te verlaten, in naam van hun familie.

Partij kiezen

Het maakt Loach’ film er alleen maar aangrijpender op. Je wordt niet gedwongen partij te kiezen, sterker nog, je kúnt geen partij kiezen omdat je voor beide partijen begrip hebt. Tegelijkertijd is de liefde van Casim en Roisin zo intens dat je hen niets anders gunt dan samen blijven. De enige die in Ae Fond Kiss… niet op begrip hoeft te rekenen is de bisschop die weigert Roisins brief voor een vaste aanstelling op school te ondertekenen. Hier rekent Loach af met de conservatieve krachten in eigen land, en laat hij ondubbelzinnig zien dat ook de westerse wereld haar geloofsdogma’s nog altijd niet van zich af heeft geschud.

Muziek / Concert

Bloed, zweet en tranen

recensie: Archie Bronson Outfit en The Hunches in Vera Groningen

Het was een avondje pure rock. De trashband The Hunches heeft haar live-reputatie ten volle ingelost. Totale waanzin. Een zanger die de helft van het concert in het publiek ligt te rollen. Een gitarist die al bloedend de set uitspeelt. En dan hebben we het alleen nog maar over de stage-act. Opwarmertje voor The Hunches was Archie Bronson Outfit die met licht psychedelische garagerock nummers van hun debuut Fur speelde. Twee bands in Vera dus. Twee bands die eigenlijk weinig met elkaar te maken hebben. Het vrij melodieuze Archie Bronson Outfit tegenover de absolute trash van The Hunches. Even schril was het contrast tussen de introverte Archies en het extatische Hunches.

~

We waren wel benieuwd naar die jongens van Archie Bronson Outfit. Het verhaal gaat dat ze door de baas van het hippe Domino Records getekend werden op basis van anderhalf concert. Dit voorjaar kwam het debuut Fur op de markt, een album waarvan 8WEEKLY concludeerde dat het een in potentie erg goede band is, maar dat Fur wat te saai en weinig afwisselend is om van begin tot eind te boeien. Maar goed, als Domino Records-baas Laurence Bell de jongens tekent op basis van anderhalf concert, dan moet dat toch wat zeggen? Het eerste nummer (en ook de opener van Fur) beloofde veel: wat een lekker nummer is Butterflies! Groovy, hard en lekker: “I only need you!”. Maar dán; helaas kwam het er maar half uit. De Archies speelden strak de nummers van hun plaat, maar doordat ze nauwelijks een appearance hebben, blijft het vonnis over Fur ook hier overeind: hoewel er veel moois is te horen, is het toch een beetje te weinig om van begin tot eind te boeien. Nog steeds is Archie Bronson Outfit een band die in potentie een hoop moois kan gaan maken, maar ze zullen moeten werken aan de performance en de overbodige stukken inkorten of weglaten. (RV)

Maniakaal

~

Daarna was het de beurt aan The Hunches. Hoewel. Ineens zit er een onbekend gezicht achter het drumstel die begint te hakken en (een poging doet tot) zingen. En hij wordt ook nog begeleid door een paar Hunches? Er wordt verbaasd rondgekeken. Na dit intermezzo van tien minuten, waarbij een roadie op drums zijn kunnen liet zien, betraden The Hunches het podium. Drie mannen en een dame. Ze speelden hun nogal maniakale trashgarage al eens vaker in Vera. Misschien stelde dat zanger Hart Gledhill genoeg gerust om van het podium te stappen en op de grond te gaan liggen kronkelen. Dit terwijl gitarist Chris Gunn op het podium bluesy interpozen bleef afwisselen met volkomen doorgeslagen gitaarriffs en drummer Ben Spencer en (charmante) bassiste Sarah Epstein onverstoord voor de strakke basisritmen zorgden. De goed ontvangen albums Yes. No. Shut It en het recent verschenen Hobo Sunrise (beide op In The Red) werden beide aangedaan. Uiteindelijk zag het publiek Gledhill tegen het einde weer terug, die nogal onbehouwen op een olievat ging rammen. Na een ongelukkige botsing met zijn instrument ramde Gunn in het laatste nummer een scheur in zijn wenkbrauw, die hem overigens niet zou beletten een toegift te spelen. Bloed, zweet en tranen… Rock ’n Roll. (KtH)

Boeken / Strip

Een boek vol plaatjes

recensie: Leporello

Joost Swarte (1947) is zonder twijfel Nederlands meest internationaal befaamde striptekenaar en daarom reist er nu een tentoonstelling met de naam Leporello door Frankrijk en Duitsland. Het door De Harmonie en Oog & Blik uitgegeven gelijknamige boek is de catalogus van deze tentoonstelling.

Swarte is begonnen als striptekenaar, maar heeft zich de afgelopen 15 jaar vooral toegelegd op illustraties en grafisch ontwerp. Nadat hij in 1973 bij het Franse stripblad Charlie Mensuel was geïntroduceerd rees de ster van Swarte snel. Hij publiceerde bijvoorbeeld als eerste Nederlander in het Amerikaanse underground stripblad Raw, van Art Spiegelman, de enige striptekenaar die ooit de Pulitzerprijs won en in het uiterst prestigieuze literaire blad The New Yorker. Behalve met het maken van strips was Swarte ook actief in de rest van de stripwereld. Zo was hij medeoprichter van uitgeverij Oog & Blik en initiator van de stripdagen in zijn woonplaats Haarlem.

Klare lijn

Swarte tekent in de stijl die wordt aangeduid als de ‘klare lijn’. Deze stijl is ontwikkeld door Hergé, de geestelijke vader van Kuifje. De basis van deze stijl zijn de omtreklijnen van de afgebeelde personen en objecten. Deze zijn vrij dik en heel duidelijk, vandaar de naam. De tekeningen zijn vaak egaal ingekleurd, zonder veel weergave van de stoffelijkheid van het materiaal. Swarte beheerst deze klare lijn tot in de finesses en heeft er door de jaren heen een heel eigen gezicht aan gegeven. Helaas zijn in het boek niet veel oude voorbeelden te vinden, maar door vergelijking van het oudere werk met het nieuwere werk valt op dat de tekeningen vooral steeds hoekiger zijn geworden en dat Swarte zich beperkt tot basisvormen, zoals de cirkel, het vierkant en de driehoek. Dat hoekige is ook terug te vinden in de opzettelijk houterige bewegende figuurtjes.

352 plaatjes

~

Het overzichtswerk bevat allerlei illustraties, strips en zo nu en dan ook lettertypes die Swarte zelf heeft ontwikkeld. De stripalbums van Swarte zijn eigenlijk nooit zo heel erg doorgebroken bij het grote publiek. Nog niet zo heel lang geleden waren bij De Slegte nog twee van zijn recentere uitgaven van de strip Katoen + Pinbal voor een luttel bedrag te koop. De illustraties zullen echter wel veel mensen bekend voorkomen. Swarte ontwierp postzegels, telefoonkaarten, veel affiches, maar ook pakpapier voor onder andere De Bijenkorf. Leporello biedt een uitgebreide keuze van maar liefst 352 ontwerpen uit het oeuvre van Swarte. Van de voorkant tot de achterkant is gebruik gemaakt van elke bladzijde om de ontwerpen te tonen. Zelfs de schutbladen, waarop onder andere het ontwerp voor pakpapier en een ballpointbedrukking is afgedrukt.

Swarte of Not-so-Swarte?

Wat opvalt, is de gigantische verscheidenheid aan ontwerpen die Swarte door de jaren heen heeft gemaakt. Naast grafisch ontwerp zijn er namelijk ook heel andere dingen, zoals ontwerpen voor glas-in-loodramen, wandschilderingen, meubels en zelfs een compleet gebouw, theater De Toneelschuur in Haarlem. Dat brengt wel de vraag met zich mee wat dit nog met strips te maken heeft. Voor het glas-in-lood en de wandschilderingen is dat nog wel duidelijk. Swarte hanteert daarin dezelfde beeldtaal als in zijn strips en grafische ontwerpen. Het gebruik van de klare lijn, egale kleurvlakken en de hoekige vormen zijn allemaal terug te leiden naar het papieren werk.

~

Maar wat maakt een gebouw of een lettertype nou typisch Swarte? Bij de letters is het wat moeilijk aan te duiden, maar het is een zekere hoekigheid en het gebruik van basisvormen in de letter die het kenmerkt. Verder is het vooral herkenbaar omdat je het al eens in een van zijn ontwerpen hebt gezien. Bij de architectuur is die eigenheid nog minder duidelijk. De Toneelschuur is van buiten modernistisch (nogal hoekig en op functionaliteit gericht) en van binnen meer postmodernistisch (een combinatie van elementen uit verschillende bouwstijlen). Op zich is het wel een mooi gebouw, maar alleen te herkennen als typisch Swarte door de neonletters met de naam van het gebouw.

Een beetje onduidelijk

Leporello is als boek echt een lust voor het oog, maar er is toch nog wel iets aan op te merken. Bij de plaatjes is niet direct een bijschrift geplaatst. De verklarende tekst staat daarom op een uitklapvel, dat door het om te klappen naast de afbeeldingen komt te liggen. De tekst hierop is helaas een beetje opsommerig, omdat alle beschrijvingen direct achterelkaar staan, waardoor je snel verliest waar je ook alweer was. Verder vertelt de tekst niet zo veel. Vaak wordt alleen de opdrachtgever genoemd, of een beschrijving van de tekening. Beiden zijn in de meeste gevallen niet bijster interessant of zelfs overbodig. De tekeningen uit de Humo, waarvan er veel zijn afgebeeld, hebben vaak een thema, maar dat wordt beslist niet prijs gegeven. Ook een beschouwing van het werk door een kunsthistoricus of stripkenner mist. Verder is het jammer dat de strippagina’s in de meeste gevallen zijn opgevat als illustraties en daardoor nogal eens verkleind zijn afgebeeld en daardoor minder leesbaar zijn. Maar dat zijn eigenlijk allemaal dingen die je meteen vergeet als je overdonderd wordt door het visuele genot dat je krijgt van de schat van materiaal in Leporello.

Muziek / Achtergrond
special:

The Libertines bestaan nog

Eurosonic 2003. Ze speelden in Vera. De zaal aan de Oosterstraat in Groningen was een half uur voor de show al afgeladen vol. Er was flink wat persaandacht voor de band geweest na de debuutplaat Up the Bracket. Buiten stond nog een lange rij wachtenden. Net iets te lang bij Caesar blijven hangen. Het was koud. De portier wilde echter niemand meer binnenlaten, totdat er genoeg mensen het pand hadden verlaten. Meermalen werd door medewerkers omgeroepen dat het vol was. Langzamerhand kwam de begintijd 22:00 dichterbij. Als door een wonder mochten tenslotte nog twintig mensen binnenkomen. The Libertines waren net begonnen.

~

Het optreden was eigenlijk niet eens bijzonder goed. Het geluid stond veel te hard en beide gitaristen speelden nogal slordig. De bassist stond erbij als een levend standbeeld dat alleen zijn armen kon bewegen. Pete Doherty en Carl Barât dansten echter wild op het podium. De laatste had een leren jekkie aan, waarvan, met instemming van het aanwezige vrouwelijke publiek, de rits steeds verder openging. Er werd stevig gepogood. Na de reguliere set liep de zaal snel leeg, terwijl de band nog eens terugkeerde voor een onverwachte toegift. Het jasje ging uit en het concert werd één van mijn hoogtepunten van de editie.

Het begin

Terwijl de plaat al in 2002 uit was gekomen in Nederland werd Up the Bracket na Eurosonic met stip de favoriete walkmanplaat om in de ochtend mee naar buiten te nemen. Meezingend met de fijne “Take a tip from me”-koortjes in Vertigo en het hectische refrein van Horrorshow en meeknikkend op de rammelende gitaarriffs van publieksfavoriet Boys In The Band. De perfecte popsong Up the Bracket komt voorbij. Plus het bij fans van The Libs immens populaire zinnetje uit The Good Old Days: “If you’ve lost your faith in love and music, Oh the end won’t be long. Because if it’s gone for you then I too may lose it, and that would be wrong.” De band was toen al uitgeroepen tot hoop van de Britse rockmuziek.

Problemen

Na het verschijnen van het debuutalbum beginnen echter ook de problemen. Doherty raakt verslaafd aan drugs en wekelijks verschijnen roddelverhalen in de Britse pers. De beide frontmannen halen genoeg covers van tijdschriften als New Musical Express (NME) om tien huizen mee te behangen, en de vreemdste verhalen doen de ronde. Doherty heeft ingebroken in het huis van Barât, en werd daarvoor opgepakt; een gevangenisstraf volgde. Doherty probeert meermalen vergeefs af te kicken en reisde daarvoor zelfs naar een klooster in Thailand. Onverrichter zake keerde hij terug en wordt opgepakt voor verboden wapenbezit. Ondertussen werden de meeste concerten van The Libertines afgezegd of uitgesteld, waaronder de meeste in Nederland. Een optreden in de Melkweg in juni 2003 wordt verprutst, waardoor de meeste aandacht uitgaat naar het voorprogramma, het eerste optreden van de latere hype Gem. Er wordt besloten Doherty tot nader order uit de band te zetten, en er wordt getoerd met invaller Anthony Rossomando. Pete Doherty speelt ondertussen in zijn eigen band, Babyshambles.

Nieuw materiaal

~

Ondanks alle problemen wordt in de zomer van 2004 toch een nieuwe plaat van The Libertines aangekondigd. Voorafgegaan aan de cd werd de single Can’t Stand Me Now uitgebracht. Het nummer heeft een sterk persoonlijke tekst, die de relatie tussen de beide protagonisten treffend beschrijft. “An ending fitting for the start. You twisted and tore our love apart (…) No, you’ve got it the wrong way round, you shut me up, and tried to blame it on the brown. (…) Have we enough to keep it together. Or do we just keep on pretending. And hope our luck is never ending…” De teksten van de songs zijn afkomstig van zowel Doherty als Barât. De tekst is dan ook een soort dialoog tussen hen. De release van het tweede album The Libertines volgde in september. De tekst van Can’t Stand Me Now bleek geen uitzondering. Veel songs op de plaat gaan over de ontstane situatie. Problemen die zelfs doorwerkten tot in de studio waar het album werd opgenomen. Daar waren bodyguards aanwezig om mogelijke ruzies tussen de heren te voorkomen.

Rammelend

Toch is de nieuwe plaat weer een succes. Hoewel sommige nummers nog harder rammelen als op Up the Bracket is het niveau van de songs nog steeds hoog. De genoemde single is hier een voorbeeld van, evenals Music When The Lights Go Out en The Man Who Would Be King. Waarvan de laatste de intro kopieert van Tell your King op het debuut. Ook de tekstlijntjes zijn weer erg moeilijk uit het hoofd te krijgen. Een mooi voorbeeld is het terugkerende zinnetje: “If I have to go, I will be thinking of your love” in Last Post on the Bugle. The Libertines bevat weer vele koortjes, die, samen met de rammelende gitaarsound, kenmerkend zijn voor de sound van de band. Soms klinken de songs enigszins onvoltooid en Doherty doet af en toe zijn best om zo vals en brabbelend mogelijk te zingen. Een heerlijk zorgeloos kabbelend liedje als What Katie Did doet echter al gauw een draak als Don’t Be Shy vergeten. Het laatste nummer op het album What became of the Likely Lads? is een finale verwijzing naar alle commotie rond de band, waarbij Barât en Doherty om beurten de ander “Please don’t get me wrong. See I forgive you in a song” toezingen. Zelfs het coverfoto toont een schijnbaar wankelende Doherty die overeind wordt gehouden door Barât.

Bazar Curieux

Wat volgde was een hernieuwde wereldwijde hype rond de band, voor zover die ooit was verdwenen. The Libertines gaven op 18 september een exclusief Nederlands concert op het Bazar Curieux festival in Nighttown Rotterdam. Zonder Pete Doherty, mèt Anthony Rossomando, gaf de band een vlammend concert in een afgeladen grote zaal. Vele Engelse fans waren naar de havenstad afgereisd, en zij waren (zoals gebruikelijk) degenen die zich lomp gedroegen en zelfs begonnen te moshen. Op twee songs na kwam het hele eerste album voorbij, maar ook het nieuwe materiaal werd niet geschuwd. De zang van Barât had, vooral in de eerste helft van de set, wel wat harder mogen staan. Aangezien Doherty er niet bij was, werden de tweede stemmen vervuld door bassist John Hassall en Rossomando, die deze taak amper aankonden. Laatstgenoemde vervulde zijn taak op gitaar echter een stuk beter. Toen Barât What Became Of The Likely Lads zachtjes aankondigde met “This is for my friend, he’s not here…”, werden we andermaal herinnerd aan het feit dat de band niet compleet was. Met zoveel goede songs is het misschien ook wel moeilijk een set neer te zetten die ik slecht zou vinden. En buiten sommige liedjes die hij op plaat zingt, heb ik Doherty op het podium eigenlijk niet echt gemist. The Libertines bestaan dus nog. Hopelijk komt het nog goed tussen de creatieve breinen in de band, anders heb ik volgend jaar een gat in mijn jaarlijstje.

Muziek / Album

Met een beetje hulp

recensie: The Thrills - Let's Bottle Bohemia

Een moeilijke tweede plaat voor The Thrills. Deze Ierse heren, die net doen alsof ze uit de achtertuin van The Byrds komen, maakten met hun debuut So Much For The City een ijzersterke indruk. Met broeierige perfecte popsongs, die de zomer nog net iets aangenamer maakten en je bijstonden tijdens de najaarsbuien. Let’s Bottle Bohemia is de titel van de opvolger, die waarschijnlijk niet toevallig tussen de zomer en de herfst werd uitgebracht.

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: Let’s Bottle Bohemia maakt bij mij niet hetzelfde los als So Much For The City. Ik krijg simpelweg niet zo veel en zo vaak kippenvel als van het debuut. Misschien is dat omdat de plaat wat minder diepgang lijkt te herbergen en daarbij wat minder natuurlijk klinkt. Het kan ook zijn dat ik steeds meer het idee krijg dat ik veel liedjes van The Thrills al vaker heb gehoord. Dat is altijd het gevaar wanneer je het geluid van je groep grotendeels baseert op stromingen uit het Verleden. Verleden met grote V.

Van Dyke Parks

En dat ligt er ook nog eens vrij dik bovenop, want wie komen we tegen op Let’s Bottle Bohemia? Van Dyke Parks, de man die meewerkte aan Smile van The Beach Boys en zich onlangs ook bemoeide met die prachtige reconstructie van Brian Wilsons Smile. Verder is R.E.M.-gitarist Peter Buck present op het nummer The Curse Of Comfort. Het is de Amerikaanse West Coast-traditie die de klok slaat. Met een beetje hulp van wat vrienden.

Gewoon mooi

Het zou echer onzin zijn te beweren dat dit een slecht album vol gejatte liedjes is. Integendeel: The Thrills blijven meesters in het schrijven van mooie popdeuntjes. En daar komt bij dat die jongens immer alles van zichzelf geven, wat altijd zorgt voor extra punten. De stem van Conor Deasy is weer net zo breekbaar als op So Much For The City en de strijkers, koortjes en andere arrangementen zijn weer uit de kunst. Gewoon een mooie plaat.

Geschreeuw om commercieel succes

Het is alleen dat sommige aspecten uit de muziek van The Thrills gewoon iets te veel voor de hand liggen. Dit minpuntje zal ze overigens geen financiële nadelen gaan opleveren, want Let’s Bottle Bohemia schreeuwt toch om enig commercieel succes, zonder dat The Thrills hier een knieval maken. Mijn zegen hebben ze; ik zou het niet erg vinden dit soort liedjes vaker op de radio te horen. Daar zou ik zelfs erg gelukkig van worden.