Film / Films

Een serieuze Chan in politieke knokfilm

recensie: The Foreigner

Is het een verdrietig kitchen sink drama? Is het een complexe politieke thriller over het post-troubles-tijdperk in Noord-Ierland? Nee, The Foreigner is de nieuwste knokfilm met Jackie Chan in de hoofdrol. Regisseur Martin Campbell maakt overigens wel handig gebruik van die twee Engelse genres.

Vrijwel alle botten in zijn lijf heeft hij wel eens gebroken, 63 jaar is hij inmiddels. Maar, nog steeds doet Jackie Chan, de grootste actiester van Azië, al zijn stunts zelf. Ook in The Foreigner levert dat weer enkele knappe trap- en klapscènes op, die balanceren tussen acrobatiek en slapstick. Zo is het erg vermakelijk wanneer Chan tijdens een politie-inval uit een benauwd arbeidershuisje weet te ontsnappen. Tegelijkertijd maakt The Foreigner handig gebruik van het feit dat de jaren aan Chan zijn af te zien. Niet langer is hij onbreekbaar en onoverwinnelijk. Chan krijgt hier ook echt iets te acteren, zoals wanhoop en woede.

IRA

Chan speelt de rol van Quan Ngoc Minh. Hij is een Chinese restauranthouder in Londen wiens rustige bestaan overhoop wordt gegooid wanneer Noord-Ierse terroristen een bomaanslag plegen op een winkel die zijn dochter bezoekt. Het meisje sterft in zijn armen. De vertwijfelde Quan begint aan een tocht langs instituties op zoek naar antwoorden en gerechtigheid. Wie hebben dit op hun geweten en waarom doet de Engelse politie zo weinig?

In Noord-Ierland probeert de katholieke premier Liam Hennessy (Pierce Brosnan) op hetzelfde moment zijn politieke toekomst veilig te stellen door zijn achterban rustig te houden. De bomaanslag is gepleegd door ontevreden jonge IRA-leden die af willen van het vredesakkoord met de Britten. Voor de politicus zijn de aanslagen een handig agendapunt in de onderhandelingen met de regering in Londen. Wanneer hij de opstandige katholieken weet te beteugelen, wil hij daar wel iets voor terug zien. Tegelijkertijd krijgt Hennessy, die opvallende overeenkomsten vertoont met voormalig IRA-voorman Martin McGuinness, te maken met vroegere strijdmakkers die hem herinneren aan zijn eigen duistere, terroristische verleden.

Krasse knar

Quan is ondertussen naar Noord-Ierland afgereisd en wijst Hennessy in een persoonlijk onderhoud op zijn verantwoordelijkheden. Wanneer die hem af denkt te wimpelen, neemt Quan, die ooit een door de Amerikanen getrainde commando was, zijn toevlucht tot agressievere pressie. Met wat kleine bomaanslagen drijft hij Hennessy in het nauw. Waarna een klopjacht begint waarin Quan en Hennessy de rol van kat en muis om beurten op zich nemen.

The Foreigner is gebasseerd op het boek The Chinaman van Stephen Leather en ziet eruit als een groezelige achtervolgingsfilm uit de jaren zeventig. Regisseur Martin Campbell maakte eerder twee Bondfilms, GoldenEye en Casino Royale. Uit die eerste film nam hij de inmiddels 64-jarige 007 Pierce Brosnan mee. Brosnan zet een doortrapte opportunist neer met een vet Iers accent, maar toch is het krasse knar Chan die verrast met zijn acteerkwaliteiten. Diep graaft het allemaal niet, maar dankzij de doorleefde hoofdrol, het duistere decor en het niet eens zo ongeloofwaardige politieke plot is The Foreigner net ietsje meer dan de zoveelste knokfilm. Het wachten is nu op de eerste serieuze Chan-film zonder hak- en breekwerk.

Kunst / Kunstboek

Latijn van de metselaar

recensie: Apenrotsen en andere nauwe verwanten

Architectuur is volgens de Romeinse architect Vitruvius te vatten in drie woorden: utilitas, firmitas en venustas. Doelmatig, stevig en mooi, dat zijn de kenmerken van een goed gebouw. Maar hoe zit het met originaliteit en imitatie? Bernard Hulsman gaat op onderzoek uit.

In het lijvige Apenrotsen en andere nauwe verwanten neemt NRC-architectuurpublicist Hulsman ons mee langs een veelvoud aan onderwerpen binnen de internationale bouwkunst. Zijn artikelen uit de reeks Nauwe verwanten, geschreven voor de krant, worden afgewisseld met langere essays, reportages en interviews met architecten. Hulsman is geen architect maar een journalist en dat is een goede zaak. Zijn observerend vermogen in combinatie met een uitgebreide kennis van de materie maakt hem tot de perfecte registrator van onze bouwende omgeving. Onafhankelijkheid, een kritische blik en een nuchtere pen zorgen voor een uiterst leesbare verzameling artikelen.

Erasmusbrug, Rotterdam, Ben van Berkel/UNStudio, 1996 (foto uit besproken boek)

Geen plagiaat

Hulsman schreef in 1996 over de gelijkenis tussen de Rotterdamse Erasmusbrug van Ben van Berkel en de Alamillobrug in Sevilla van diens vroegere leermeester Santiago Calatrava en kreeg direct een aanklacht wegens smaad aan de broek. Géén plagiaat, had de schrijver nog verkondigd, maar een duidelijke verwantschap. Het mocht niet baten, de gevoeligheid omtrent na-aperij in de architectuur blijkt een heikel punt. Dat is opvallend omdat in de klassieke bouwkunst imitatie – of beter gezegd: navolging – niet gold als zonde maar juist als eerbetoon aan de voorgangers. In Apenrotsen wordt een uitgebreid onderzoek naar vormen van inspiratie, gelijkenis en imitatie gedaan, maar ook gespeurd naar de ‘moraal’ achter de schermen van de moderne architectuur.

In dat opzicht belandt de lezer telkens weer in de diversiteit aan stromingen die de bouwkunst rijk is. Dat de modernisten van het Nieuwe Bouwen aan de basis van onze hedendaagse architectuur staan is helder, maar hoe de rollen op dit moment zijn verdeeld wordt niet altijd even duidelijk. Het postmodernisme, de vrije vorm waarin alles kan, is als reactie op de modernisten tot een vergaarbak van terminologieën verworden. Zelfs de grondlegger van het rechtlijnige structuralisme, Aldo van Eyck, kan volgens Hulsman tot de postmodernisten worden gerekend, een kwalificatie die de oude meester hartgrondig verwierp. Het postmodernisme was in zijn ogen een grote stap achteruit en droeg geen enkele eigentijdsheid of toekomstbelofte in zich.

Ontwerp Al-Wakrahstadion, Qatar, Zaha Hadid Architects, 2013 (foto uit besproken boek)

Witte badkuip

Ook neomodernist Rem Koolhaas wordt de oren gewassen als zijn stedebouwkundig plan voor het Amsterdamse IJplein onder de loep wordt genomen. Teruggrijpen op ideeën van modernistische voorgangers: je reinste retro-architectuur. En is de driedelige superhoogbouw De Rotterdam van Koolhaas werkelijk zo eigentijds? Hulsman legt de vinger telkens weer op de zere plek: in architectuur is vrijwel nooit sprake van een onafhankelijke originaliteit. Zelfs de ondoorgrondelijke aanbouw van het Stedelijk Museum in Amsterdam, de spierwitte badkuip die zonder enige referentie tegen de 19e eeuwse gevel is geplakt, blijkt een illustere voorganger te hebben in een oud ontwerp van architect en beeldend kunstenaar John Körmeling.

Niet alleen navolging wordt in Apenrotsen besproken, er is ook ruimte voor diverse inspiratiebronnen van buiten de architectuur. Opvallende gebouwen die in vorm en aanwezigheid onder de noemer ‘iconen’ worden gepresenteerd. Vele wolkenkrabbers, door hun fallusvorm aangeduid als de ‘erecties van het kapitaal’, zijn voor Hulsman aanleiding eens te kijken naar een vrouwelijke tegenhanger. Die vindt hij in het Al-Wakrahstadion in Qatar dat na presentatie van het ontwerp door critici vergeleken wordt met een vagina. ‘Bespottelijk’ volgens architecte Zaha Hadid, terwijl ze onbewust haar pijlen richt op de mannenwereld die de architectuur nog altijd is.

Gelukkig is Bernard Hulsman geen onderzoeksjournalist die er op uit is de grootheden in de wereldarchitectuur te ontmaskeren. Hij is ook geen theoreticus die met onbegrijpelijke teksten de architectuur in het domein van de deskundigheid wil houden (‘Per slot van rekening is een architect een metselaar die Latijn kent’ zei architect Adolf Loos al eens). Architectuur is van de straat. Het gaat ons allemaal aan: we wonen er in, we werken er in en we lopen er dagelijks tussendoor. Hulsman geeft met kennis van zaken en een prikkelende nieuwsgierigheid zijn grote liefde voor de bouwkunst weer. Ondersteund door een schitterende verzameling afbeeldingen maakt dit Apenrotsen tot een onmiskenbaar prachtboek.

 

Bernard Hulsman: Apenrotsen en andere nauwe verwanten
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
ISBN: 9789046817612
384 pagina’s
Prijs: € 29,99

 

Theater / Voorstelling

Liefde met de Franse slag, heerlijk!

recensie: Het Nationale Theater – De hereniging van de twee Korea’s

We zijn van van Eric de Vroedt gewend dat hij (meestal zelf geschreven) toneelstukken regisseert, die gaan over maatschappelijke kwesties. De hereniging van de twee Korea’s klinkt politiek, maar is dat verre van. De Vroedt brengt een stuk van de Franse schrijver en regisseur Joël Pommerat dat gaat over de LIEFDE. l’Amour! Om met Maurice Chevalier te spreken met een Frans accent: ‘Heaven, I’m in heaven’.

Want zowel Frankrijk als Franse muziek spelen een grote rol. Dat begint al in de foyer van de Koninklijke Schouwburg Den Haag waar we beelden van Parijs, de stad van de liefde, zien en flarden van liefdes- en scheidingsscènes uit (niet alleen Franse) films. Want liefde gaat ook over liefdesverdriet. Vooràl over liefdesverdriet.

Lessen in liefde

Het toneelbeeld maakt een zowel Franse als filmische indruk: een trappenhuis met een aantal deuren, een lift en een raam waar mooie lichteffecten mee gecreëerd worden. Er wordt af en toe gezongen en wel op oude Franse hits zoals natuurlijk ‘Je t’aime, moi non plus’, maar ook ‘Non non rien a changé’ van Les Poppys. De kleding is vijftiger/zestigerjaren-achtig en, vooral bij de vrouwen, buitengewoon elegant.

Er zijn twintig scènes over de liefde, volgens De Vroedt zijn dat lessen in liefde want zelf vindt hij wel degelijk overeenkomsten tussen zijn vorige werk en dit liefdesstuk. Want net als in The Nation en Race worden de personages belemmerd door de beelden die ze van de (onbekende) ander hebben.

De negen acteurs dragen ontelbare pruiken, we herkennen constant mensen die we al eerder hebben gezien maar ontdekken ook steeds nieuwe. Terugkerende personages zijn onder anderen een autoverkoper, een hilarische Mark Rietman met een kaalmaakpruik en zijn vrouw Muriël, een even hilarische Betty Schuurman die tot haar schrik, verwarring en verrukking geconfronteerd wordt met liefdes uit haar verleden. Schuurman is in een andere scène ook de zus van alle andere vrouwen die allemaal met dezelfde man hebben gezoend, een op dat moment enigszins creepy Hein van der Heijden.

Het is fijn om Esther Scheldwacht weer terug te zien bij De Vroedt, onder andere met een Amy Winehouse hairdo, maar eigenlijk zijn alle acteurs om van te smullen. Op het begin na dat een beetje stroef en houterig gaat – het is première, misschien is dat de reden? – wordt er door het ensemble gretig en met heel veel plezier gespeeld.

Vindingrijk

Scènes vloeien naadloos en uiterst vindingrijk, soms zelfs in het kleurgebruik, in elkaar over. De lift speelt een belangrijke rol. Eén van de hoogtepunten is een  lied dat de kwade zussen in de deuropening staan te zingen.

Het stuk gaat over hartstochtelijke liefde, onbeantwoorde liefde, voorbije liefde, zinnelijke liefde, betaalde liefde, liefde voor kinderen, tragische liefde en onmogelijke liefde. Erg geestig is een scène waarbij Keja Klaasje Kwestro verlekkerd fantaseert over een verkrachting, zich snel verontschuldigt tegenover de #metoo beweging maar met een kokette zwaai van haar been toch bij haar standpunt blijft.

Eén van Scheldwachts personages is een oudere dame die een woedend betoog tegen de liefde houdt: liefde bestaat niet, het is een illusie, het is een neurofysieke ervaring, op een dag ontdek je dat de man van wie je denkt te houden een klootzak is die stinkt. Een erg geestige scène die op precies de juiste manier eindigt.

De hereniging van de  twee Korea’s is een werkelijk heerlijke voorstelling, waarin je veel herkent, waardoor je geraakt wordt, waarom je moet lachen en die uiteindelijk ook ontroert. En na het applaus wanneer de spelers op liefdevolle wijze van ons afscheid nemen, is onze liefde voor hen en voor de liefde gegroeid.

Theater / Voorstelling

Metropolis #1: een trip in een technocratische nachtmerrie

recensie: Trouble Man & Het Nationale Theater - Metropolis #1

Het was zo’n mooi idee: de iconische tv-serie The Wire als inspiratie voor een theatervierluik. Met Code 010 zou Sadettin Kirmiziyüz de haven, het onderwijs, de media en de politiek van Rotterdam verkennen. Het project dreigde een vroege dood te sterven met Kirmiziyüz’s vertrek bij het RO Theater, maar nu is het –onder de nieuwe naam Metropolis – herrezen in Den Haag. Metropolis #1 duikt in het Haagse onderwijs en laat een heuse technocratische nachtmerrie zien.

Excellentie-utopie

Het Oranjecollege verkeert in slecht weer. De helft van de leerlingen haalt de eindstreep niet, twintig van hen zijn jihadisten geworden. Nieuwe rectrix Erica Kromhout  (Antoinette Jelgersma) gooit radicaal het stuur om. Haar school moet en zal het predicaat “excellent” halen, en daar is een genadeloos beleid voor nodig. Probleemgevallen worden aan hun lot overgelaten, terwijl de uitblinkers op handen worden gedragen. Geslaagde leerlingen zijn immers niet alleen goed voor het imago, maar leveren ook een smak geld op. Herrieschoppers dienen volgens Kromhout “normaal te doen” of kunnen vertrekken. Het doet denken aan een ongelukkige uitspraak van een niet nader te noemen politicus. De racistische ondertoon is ook hier volop aanwezig: want wie is dan precies normaal? Niet Mo, die volgens Kromhout precies in het profiel past van een potentiële moslimterrorist. Dat zijn witte, hoogbegaafde klasgenoot Bram volgens zijn geschiedenisdocent een veel groter probleem is, is aan dovemansoren besteed. In de excellentie-utopie van Erica Kromhout past geen weerwoord: leerlingen en zelfs docenten die tegengas geven, krijgen te maken met een wel erg dubieuze ‘sfeerbewaker’.

Selectieve sympathie

Conciërge Otto Blom (Stefan de Walle) is een Hagenees van de oude stempel en moet niets hebben van Kromhouts regime. Met een goed gesprek en een broodje pindakaas probeert hij door te dringen tot Bram (Kaspar Schellinghout), die na de zelfmoord van zijn vader langzaam dreigt te ontsporen. We lijken hier af te stevenen op een bekend high school filmnarratief, waarin een getroebleerde jongere wordt gered door een leraar die zijn of haar potentie ziet. Zo simpel is het echter niet. Uiteindelijk staat ook Otto machteloos voor de problemen waar Bram mee kampt: het trauma van een verlies, en een schuld van 15.000 euro bij een louche drugsdealer. Bovendien zet de idealistische nieuwkomer Sophia Papastaatlaatopolous (Mariana Aparicio Torres) kanttekeningen bij zijn – en ook onze – sympathie. Is die niet nogal selectief? Zou Otto zich niet ook moeten bekommeren om de leerlingen van kleur die zo gemakkelijk door Kromhout worden weggezet? En worden wij als publiek niet ook gestuurd in onze sympathie? We zien hoe een leerplichtambtenaar bij verschillende leerlingen op bezoek gaat, maar echt dichtbij komen we niet. We voelen toch het meest voor een jongen die door Kromhout als ‘normaal’ wordt gezien. Een bewuste zet, lijkt me: één die ons doet nadenken over wat wijzelf als normatief accepteren.

Archetypes

Wat voor beeld schetst Metropolis #1 nu precies over de Haagse onderwijswereld? We zien een wereld waarin rendement hoogtij viert en scholen zijn verworden tot diploma-producerende bedrijven. In die wereld verdrinken de leerlingen, met name diegenen die niet aan het stereotype van de witte Hollander voldoen. Als bijlesgever stap ik zo nu en dan in deze wereld, en heb alle archetypes waar Kirmiziyüz mee speelt wel voorbij zien komen: de nice-nasty managerdocent, de alom geliefde conciërges, de hippe nieuwkomers die alles anders gaan doen. Heerlijke types om te spelen, natuurlijk, maar het zorgt er hier en daar ook voor dat er een wel erg grimmige schets van het Haagse onderwijs wordt gegeven. Of er echt docenten als Kromhout zijn die zwangere meisjes van havo naar vmbo sturen als ze geen abortus plegen, lijkt me sterk. Het doet tekort aan het oprechte streven van de meeste docenten die ik ben tegengekomen – zelfs de meest verschrikkelijke – om hun leerlingen een beter leven te bieden. Desondanks kaart Metropolis #1 misstanden in het onderwijs aan die wel degelijk spelen: de transformatie van scholen in grote bedrijven, en de ontheemding van leerlingen die zich niet gehoord voelen.

Boeken / Fictie

Moeizame speurtocht naar geheimzinnige auteur

recensie: David Foenkinos - Het geheime leven van Henri Pick

Met Het geheime leven van Henri Pick heeft de Franse schrijver David Foenkinos een niet geslaagde poging gedaan de hypes van de boekenindustrie en de intriges van schrijvers en uitgevers in een ironisch en kritisch daglicht zetten.

Geheime verzameling afgewezen manuscripten

Foenkinos begint zijn verhaal wat omslachtig met een bibliothecaris uit de VS die een verzameling door de uitgever afgewezen manuscripten aanlegt.

Misschien heeft de auteur zich laten inspireren door de befaamde Parijse Salon des Refusés uit vroeger tijden. In de 19e eeuw werd nieuwe beeldende kunst tentoongesteld in de Salon. Alleen kunstwerken die voldeden aan de gangbare klassieke maatstaven werden geaccepteerd. Voor de nieuwlichters – impressionisten bijvoorbeeld – was er vanaf 1863 de mogelijkheid geweigerde werken te exposeren.

Terug naar het boek: een collega-bibliothecaris, Gourvec, uit het Franse Bretagne leest over het Amerikaanse fenomeen en besluit hetzelfde te doen. Vervolgens reist een jonge uitgeefster, Delphine, naar het Bretonse dorp met de geheimzinnige manuscripten-verzameling, in gezelschap van haar vriend Frédéric, een debuterende romanschrijver. Ze vinden daar een verrassend mooie roman over de gewelddadige dood van de Russische schrijver Poesjkin en, parallel daaraan, een aflopende liefdesrelatie. Het boek blijkt te zijn geschreven door de inmiddels overleden eigenaar van een pizzeria.

Estafette van personages

Dan ontspint zich een relaas van verschillende, losjes met elkaar verbonden gebeurtenissen, die uiteindelijk naar een matig verrassende plot leiden. Foenkinos introduceert het ene personage na het andere, die als het ware het verhaal in een doorlopende estafette voort moeten trekken. Over de protagonisten: Delphine, Frédéric, de bibliothecaris Gourvec en de weduwe van de geheimzinnige schrijver Pick, Madeleine, komen we weinig te weten. Aan ieder nieuw personage wordt een soort anamnese toegevoegd – is zo en zo oud, komt daar en daar vandaan, beroep zus of zo, heeft dit of dat plan. Vervolgens beleeft de betrokkene iets dat verband houdt met de speurtocht naar de toedracht rond het gevonden boek. De meeste personages blijven bordkartonnen figuren die weinig empathie oproepen.

Hier en daar staan opvallend lelijke zinnen – ligt het aan de vertaling?

‘… Maar het was een tastbaar bewijs voor het feit dat onze maatschappij richting een totale overheersing van vorm op inhoud ging’

 

‘… Uiteindelijk besloot hij het ervan af te zien’

Aan clichés geen gebrek:

‘…Waarom had ze toegegeven dat ze hem knap vond? Dat was het enige waar ze aan kon denken, waarbij de rest in het niets (sic, ICR) viel.’

Tussendoor strooit Foenkinos op postmoderne wijze met namen van andere schrijvers, die de gaten moeten vullen die hij in de loop der gebeurtenissen laat vallen. Van Poesjkin tot Houellebecq, van Borges tot Kafka.

Show, don’t tell…

Het geheel geeft de indruk van een auteur die zich heeft voorgenomen om een bijtende satire te schrijven over de hypes in het boekenvak. De rol van de media, het verlangen van de boekenconsument naar achtergronden en privéleven – de droevige leegheid van dit alles – deze onderliggende thema’s komen aan bod in de loop van het verhaal. De auteur probeert een ironisch effect te bereiken door een afstandelijke stijl, vol met tongue-in-cheek-uitleg. De gewoonste emoties als boosheid of verliefdheid worden analyserend besproken. Foenkinos schrijft bepaald niet volgens de regel show, don’t tell en het gevolg is een opsomming van wat er gebeurt. Zo kom je als lezer bijna nergens echt in het verhaal.

In dit boek moet een gegeven, dat op zich spannende mogelijkheden opent, het opnemen tegen satire die niet uit de verf komt, het strooien met personages en een teleurstellend slot. Daarbij is de stijl saai. Het is mogelijk dat de roman in het Franse origineel een sfeer en een eigen toon heeft die in de vertaling helaas niet overkomt. Maar daar hebben Nederlandse lezers weinig aan.

Tijl_Kehlmann_Querido
Boeken / Fictie

Verdwijnkunstenaar

recensie: Daniel Kehlmann - Tijl
Tijl_Kehlmann_Querido

Tijl Uilenspiegel, de ongrijpbare potsenmaker die in de loop van de geschiedenis veel verschillende gedaantes heeft aangenomen, is door schrijver Daniel Kehlmann opnieuw tot leven gewekt. Feit en fantasie worden in deze roman tot een prachtig huwelijk gesmeed.

Kehlmann plaatst Uilenspiegel in het tijdperk van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in een door godsdienstoorlogen geteisterd Europa. De chaotische situatie vol strijd en misère is een perfecte omgeving voor de raadselachtige verschijning van de hoofdpersoon. Die indruk wordt nog versterkt doordat de schrijver hem in het boek op verschillende momenten in zijn leven tevoorschijn laat komen. Om te beginnen in zijn jeugd, waar Tijl zich in zijn van armoede vergeven familie ontpopt als vreemde snuiter die zichzelf leert jongleren en koorddansen. Als zijn vader, een eenvoudige molenaar die zich in magische sferen begeeft, wordt veroordeeld en terechtgesteld wegens hekserij ontvlucht Tijl zijn ouderlijk huis.

Hans Klok

Op bijzondere wijze brengt Kehlmann de strijd van de Roomse kerk tegen het voortwoekerende bijgeloof onder woorden. Mensen bedrijven allerlei vormen van tovenarij, alchemie en duivelskunsten – voornamelijk uit angst en onwetendheid – terwijl de geestelijkheid probeert het geheel in eigen hand te houden. Dat is de wereld waaruit de antiklerikale Tijl Uilenspiegel voortkomt en het tekent de manier waarop hij zijn toeschouwers een spiegel weet voor te houden. Zijn verschijning brengt amusement, maar zijn kunsten doen het publiek ook huiveren. Van ontzag voor zijn bedrevenheid, maar ook uit vrees voor het onbekende. Als een Hans Klok avant la lettre laat hij in het midden wat tastbare realiteit is of pure zinsbegoocheling.

Dat gevecht om de werkelijkheid weet Kehlmann ook in zijn roman over te brengen. In een achttal delen waaruit geen enkele chronologie blijkt, krijgt de lezer verschillende episodes uit Tijls leven voorgeschoteld. De Dertigjarige Oorlog wordt daarbij als leidraad genomen. De wat sullige keurvorst Frederik V – door de Protestantse Unie tot koning van Bohemen gemaakt en na enkele maanden alweer afgezet – is van zijn grondgebied verdreven en strijkt neer in Den Haag. Als hofnar brengt Tijl Uilenspiegel nog wat vertier in het gemankeerde koninkrijk van deze zogenaamde ‘Winterkoning’. Of eigenlijk verwarring. In een slimme variant op ‘De nieuwe kleren van de keizer’ zaait hij zoveel onrust in het toch al getroebleerde huwelijk van de royals, dat hij de eerste de beste gelegenheid aangrijpt om de benen te nemen.

Vrede van Westfalen

Dat verdwijnen is, naast angst, het andere thema dat de schrijver gebruikt om deze Tijl Uilenspiegel vorm te geven. Met de souplesse van een rasechte illusionist duikt de nar ergens op en is hij net zo snel weer verdwenen. Tijdens de belegering van Brno door het Zweedse leger zit hij opeens in de ondergrondse gangen van de verdedigende troepen. Terwijl de ontploffingen heviger worden en de schachten dreigen in te storten, spreekt Tijl zichzelf moed in met de woorden die zijn persoonlijke motto zouden kunnen zijn: “Ik ga nu. Zo heb ik het altijd gedaan. Als ik het benauwd krijg, vertrek ik. Ik ga hier niet dood.”

Met dezelfde lichtheid en soepelheid die de bewegingen van Uilenspiegel kenmerken, vertelt Kehlmann het ene na het andere voorval uit de geschiedenis van de kunstenmaker. Hij plaatst hem in een rondtrekkend circus met een sprekende ezel, in het getouwtrek dat uiteindelijk de Vrede van Westfalen zal opleveren en in het kielzog van een wetenschapper die op draken jaagt. De schrijver weet het drama van oorlog en armoede, van honger en ellende er bezield omheen te componeren, terwijl de luchtigheid – en vluchtigheid – van zijn hoofdpersoon bepalend is voor de algemene toon. Geen geschiedschrijving en geen sprookjeswereld, Kehlmann zit er met zijn betoverende pen precies tussenin.

Kunst / Expo binnenland

Mix van meesters

recensie: Hollandse Meesters uit de Hermitage. Oogappels van de tsaren

Museum Hermitage Amsterdam pakt groot uit met drieënzestig schilderijen van vijftig Hollandse meesters uit de Hermitage St Petersburg. Verwacht geen duidelijk verhaal, maar wel alle pracht en praal van de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderkunst in groot formaat en luxe uitvoering, met Rembrandt als middelpunt.

Voor een tentoonstelling van deze kwaliteit en omvang moeten we meestal naar het buitenland. Verspreid over twee verdiepingen is een selectie uit de collectie tentoongesteld, vol Bijbelse taferelen, genrestukken, mythologische scenes, stillevens, portretten tot stadsgezichten en kerkinterieurs. Vele kunstwerken zijn voor het eerst in meer dan tweehonderd jaar terug in hun thuisland en gerestaureerd voor de gelegenheid.

Hollandse Meesters top 10

Rembrandt van Rijn, Jan Steen, Ferdinand Bol, Govert Flinck, Joachim Uytewael, Frans Hals, Willem Kalf, Pieter Lastman of Gerard Dou, bijna alle grote schildermeesters van de Hollandse zeventiende eeuw zijn hier in Amsterdam vertegenwoordigd. De Russische tsaren vanaf Peter de Grote in de achttiende eeuw waren dol op de Hollandse meesters vanwege hun natuurgetrouwe nabootsing van de werkelijkheid en het dagelijks leven.

Rembrandt Harmensz. van Rijn: Jonge vrouw met oorbellen, 1656 © State Hermitage Museum St Petersburg

Enige grote afwezige is Johannes Vermeer. Maar Rembrandts schilderijtje Jonge vrouw met oorbellen is bijna net zo elegant en mysterieus als Vermeers wereldberoemde Meisje met de parel en is niet voor niets één van de postergirls van de tentoonstelling.

Rembrandt en zijn cirkel

Hart van de expositie is de cirkel rondom Rembrandt met als middelpunt een innemend portret uit 1634 van Rembrandts vrouw Saskia, uitgebeeld als de Romeinse vruchtbaarheidsgodin Flora met bloemen in het haar (zie foto boven, © State Hermitage Museum St Petersburg). In het glanzen van haar mantel en de ongelofelijke details van haar weelderige kostuum herkennen we de grootmeester. Maar vooral ook in haar gezichtsuitdrukking, alsof ze op het punt staat een gedachte uit te spreken.

Govert Flinck: portret van een jonge man, 1637 © State Hermitage Museum St Petersburg

Van topkwaliteit zijn eveneens de portretten van Rembrandtleerlingen Ferdinand Bol, Govert Flinck, Samuel van Hoogstraten en Arent de Gelder. Deze magistrale fijnschilders gebruiken het donkere bruin, rood en de okerkleuren van hun leermeester, maar zonder de ruwe en trefzekere schildertoets die Rembrandts schilderijen zo levensecht en ontroerend maakt.

Onverwachte meesters en meesterwerken

Een paar bekende Rembrandts uit Russisch bezit, zoals de Terugkeer van de verloren zoon en de Danae, krijgt het Nederlandse publiek jammer genoeg niet te zien vanwege de kwetsbaarheid en populariteit van deze publiekslievelingen.  ‘Het was soms alsof we het Rijksmuseum vroegen om de Nachtwacht’, legt directrice van de Hermitage Cathelijne Broers uit in een documentaire voor NPO2.

Gerard Dou: Baadster, ca. 1660-65 © State Hermitage Museum St Petersburg

De verborgen schatten van deze tentoonstelling zijn de onbekendere schilderijen van grote meesters, zoals de drie exquisiete schilderijtjes van twee naakte vrouwen en een naakte man in een boslandschap door Gerard Dou. Ze zijn de enige tot nu toe bekende naaktschilderingen uit Dou’s oeuvre van voornamelijk portretten en huiselijke taferelen. Ook een eigenaardig politiek beeldverhaal in een jachtschilderij van Paulus Potter en een immens grote Verkondiging aan de herders door Nicolaas Berchem geven een verrassende nieuwe kijk op deze Hollandse meesters.

Vele verhalen

Door het grote aantal schilderijen en de losse brokken informatie kan deze tentoonstelling enigszins overweldigend zijn. Een centraal thema, zoals de Russische verzamelgeschiedenis van Hollandse meesters, had de expositie beter behapbaar kunnen maken. Ook de twee audiotours, ingesproken door Jan Six jr. en Geert Mak, nemen de bezoeker niet volledig aan de hand, maar verschaffen wel waardevolle informatie.

Pieter Janssens Elinga: Huiskamer, ca. 1665-75 © State Hermitage Museum St Petersburg

Met zo veel topstukken bij elkaar is Hollandse Meesters een unieke tijdelijke aanvulling op de kunstwerken uit de Gouden Eeuw die we in onze eigen Nederlandse musea gelukkig altijd kunnen bekijken. Dankzij de hoge kwaliteit en diversiteit van de schilderijen is de tentoonstelling ontegenzeggelijk ‘meesterlijk’ te noemen.

 

 

 

 

Boeken / Fictie

Aan deze novelle klopt alles

recensie: Yasushi Inoue - Het jachtgeweer

Het schijnt niet zo goed te gaan met de in 2016 opgerichte uitgeverij Bananafish. Maar dankzij boeken als de recentelijk vertaalde novelle Het jachtgeweer van de Japanner Yasushi Inoue (1907-1991) zou het tij weleens kunnen keren.

De Japanse prijswinnende novelle verscheen in 1949 als het debuut van de toen 42-jarige journalist en literair recensent Yasushi Inoue. De schrijver had hierna de smaak te pakken en ontpopte zich als veelschrijver. Vijftig romans, waaronder menig historische, en 150 korte verhalen verschenen van zijn hand. Of hij het niveau van zijn eersteling min of meer heeft kunnen handhaven, is voor het Nederlandse taalgebied nog de vraag.

Bedrog van de liefde

Het jachtgeweer speelt zich halverwege de vorige eeuw af. De novelle bestaat hoofdzakelijk uit drie brieven van verschillende vrouwen aan één geadresseerde en wordt opgebouwd volgens de vernuftige verteltechniek van de raamvertelling. In het begin is het even goed opletten wie aan wie schrijft, maar daarmee begint eigenlijk al de sterk oplopende spanning die door de drie perspectieven wordt opgebouwd. Een dochter schrijft aan haar oom, haar moeder aan diezelfde man en ook de man zijn echtgenote schrijft hem een brief.

Het thema is het bedrog van de liefde, maar dan wel op een beschroomd Japanse wijze in beeld gebracht en niet op een expliciet Hollywoodse manier. Dit niet geheel onbekende thema heeft de auteur in de vaste greep van de toegepaste constructie en zijn verbazend geoefende stijl. Elk van de drie brieven is geschreven in de stijl en met het karakter van iedere brievenschrijfster. Inoue laat hier een sterk staaltje van vermogen tot inleving zien. Hoe kan een debuut toch zo door en door rijp zijn?

Vijf sterren en meer

Is de liefde zelf bedrieglijk of bedriegen zij die liefhebben? Wordt impulsief aan lust toegegeven of kan bedrog door de mechanismes van het verschijnsel liefde ongeveer voor de hand liggen? Die vragen werpen zich op, omdat het bedrog in dit verhaal niet gepaard gaat met banaliteiten. Alsof er op een integere manier liefdesbedrog gepleegd kan worden wanneer er menselijk gesproken goede redenen voor zijn. Inoue theoretiseert hier niet over, maar hij laat zien. Door deze praktische insteek ontkomt de lezer er niet aan zijn eigen relationele ervaringen aan het thema te spiegelen. Maar een slotsom zal niet voor het grijpen liggen.

Gezien de Engelse, Duitse en Franse vertalingen is het een raadsel waarom Het jachtgeweer nu pas in het Nederlands vertaald is. Wel beleefde de novelle een toneelversie in 1999 dankzij Ger Thijs. Als er geen zuinig maximum van vijf waarderingssterren was geweest, hadden we er zeker zes of zeven toegekend. Binnenkort verschijnt Stierensumo, waarmee Inoue de prestigieuze Akutagawa-prijs won. Om naar uit te kijken!

Theater / Voorstelling

Vergeetachtige Marx

recensie: Het Zuidelijk Toneel & Stefaan Van Brabandt – MARX

Na de succesvolle voorstelling Socrates, waagden Het Zuidelijk Toneel en de Vlaamse theatermaker en filosoof Stefaan Van Brabandt zich aan een nieuwe filosofische theatermonoloog. Ditmaal met Frank Lammers als Karl Marx in de hoofdrol. Frank Lammers – ook wel bekend als jolige vader in de Jumbo-reclames en Michiel de Ruyter in de gelijknamige film – kroop in de huid van de Duitse filosoof die in zijn tijd vooral werd gehekeld. Hij zet een sterke monoloog neer, op enkele vergeetachtige momenten na.

‘Ik ben het spook dat al eeuwen door Europa waart’, zegt Lammers, opkomend in een chique zwart/rood pak. Vanavond is híj voor even Marx, de filosoof die opkwam voor de arbeiders en streefde naar een klassenstrijd. In een introductie legt Marx uit dat het nooit zijn bedoeling is geweest om zoveel ellende op aarde teweeg te brengen. Dat zijn leer is uitgemond in het socialisme en communisme. Het communisme dat de Russen en Chinezen kennen, heeft niets te maken met zijn theorieën. Evenmin heeft het ‘marxisme’ te maken met hemzelf, Marx.

Naast deze kwestie, komt ook het levensverhaal van Marx aan bod: zijn huwelijk met Jenny, hun kinderen en het tragische lot dat hen ten deel viel. Met de nodige humor vertelt Marx over het trammelant dat hij veroorzaakte in Duitsland, Frankrijk én Engeland. Haast in ieder land wist Marx de regering tegen hem te keren, door de politieke toestand in deze landen te bekritiseren. Marx moést schrijven, het was een natuurlijke aandrang van hem. De keerzijde hiervan was dat hij zijn eigen gezin, zijn hooggeboren vrouw Jenny von Westphalen en zeven kinderen, in armoedige leefomstandigheden bracht. Met gebroken stem vertelt Marx hoe de gehele familie Marx in London het huis uit werd gezet en hoe zijn bezittingen werden afgenomen. De familie was uitgeleverd aan honger en armoede. Dit eiste zijn tol: vier van de zeven kinderen van Karl en Jenny kwamen te overlijden. Hun huwelijk kwam op losse schroeven te staan, al helemaal door de komst van het buitenechtelijke kind Frederick. De intimiteit met zijn dienstmeid Helene Demuth, was Marx duur komen te staan.

Pauzemomenten

Het jammere aan de voorstelling is dat er zoveel ruimte is opengelaten voor de biografische details ten opzichte van ruimte voor het gedachtegoed van Marx. Richting het einde, is er steeds meer aandacht voor de statements die Marx maakte in o.a. Het communistich manifest en Das Kapital. Het spel wordt dan ook veel krachtiger en zinniger. Lammers begint namelijk erg vertwijfeld aan de monoloog en ijsbeert in gedachten verzonken over het toneel. De biografische details brengt hij met de nodige dramatiek aan het publiek en het wordt soms net iets té dramatisch. De bezoekers moeten lang wachten voordat Lammers de echte filosofische kwesties aansnijdt.

Opvallend is dat Lammers middenin de monoloog tot twee keer toe het podium verlaat met zinnen als ‘Denk daar maar even over na’ en ‘Ik moet even weg’. Of Lammers zijn tekst is vergeten of dat dit bij de ‘warrigheid’ van Marx past, wordt in het midden gelaten. Toch kunnen die twee onderbrekingen worden gereduceerd tot ‘begrijpelijke pauzes’. Lammers weet zich na die twee ‘pauzemomenten’ heel goed te herpakken en verwoordt ijzersterk Marx’ gedachtegoed. Dit gedachtegoed kan overigens ook toegeschreven aan een andere filosoof: Marx’ goede vriend Friedrich Engels en medeauteur van Het communistisch manifest. Engels was keer op keer een helpende hand in barre omstandigheden, door de familie Marx geld te lenen en huisvesting voor hen te zoeken. Bovendien was Engels één van de zeven bezoekers op de begrafenis van Marx, die zijn vrouw Jenny overleefde.

Bezinning

Wie de zaal verlaat, heeft zijn hoofd vol met wijze spreuken. Daarvoor is filosoof Stefaan Van Brabandt verantwoordelijk. Hij wist Marx’ gedachtegoed te reduceren tot enkele prachtige, diepzinnige filosofische uitspraken. Niet alleen krijgen we een aaneenschakeling van filosofische overpeinzingen te horen; ze worden ook gekoppeld aan vraagstukken uit de actualiteit. Lammers neemt onze consumptieverslaving door het slijk en wijst met beschuldigende vinger naar het publiek dat nooit haar verlangens in vervulling ziet opgaan. Deze theatermonoloog heeft daarmee een hoge actuele waarde.

De waarde van Marx’ werken, werden dan eerder ook uitgedrukt in het boek Het Kapitaal van de Franse econoom Thomas Piketty. Deze theatermonoloog maakt de toehoorder nieuwsgierig naar de Vlaamse variant: in België staat niet Lammers, maar Johan Weldenbergh op het podium als Marx. In welke taal of in welk accent dan ook: dit toneelstuk zet toe tot nadenken over de huidige maatschappij.

Theater / Voorstelling

Platonov als Millennial is uiterst herkenbaar

recensie: Theater Utrecht - Platonov

Platonov gaat net als alle andere stukken van Tsjechov over gedesillusioneerde mensen die geen raad weten met zichzelf, hun leven en hun verlangens en die aan het eind van het stuk soms wijzer, maar meestal nog ongelukkiger zijn dan aan het begin. Of dood. De Platonov die Thibaud Delpeut bij Theater Utrecht regisseert is qua inhoud niet anders, maar de vormgeving is inventief, hedendaags, herkenbaar en levert een zeer interessante voorstelling op.

In Tsjechovs oorspronkelijke tekst is Platonov een schoolmeester die met vrouw en kind in de provincie woont en de maatschappij waarin hij leeft haat, al beseft hij daar onderdeel van uit te maken. Bij Theater Utrecht bestaat die maatschappij uit een huis waarin een aantal Millennials samenwoont. Studenten en ex-studenten zonder echte richting en met teveel keuzemogelijkheden in hun leven. Ze staan laat op, eten avocado’s, rijstwafels en door bezorgdiensten gebrachte maaltijden, kijken op hun telefoon, gamen en worden constant omringd door beelden op grote televisieschermen waar ze niet naar kijken.

Zoekend

Misja Platonov komt met vrouw en baby terug van een reis naar India waar hij tevergeefs naar de betekenis van het leven heeft gezocht. Iedereen is in eerste instantie blij en opgewonden, maar onmiddellijk is er heibel. Misja is overtuigd van het eigen gelijk, neemt geen blad voor de mond en jaagt daarmee iedereen tegen zich in het harnas. Hij is echter de enige met duidelijke standpunten en maakt daardoor een krachtige indruk, geen wonder dat alle vrouwen voor hem vallen. Ook als publiek zie je hem graag want, op homo Mark na, zijn de andere personages nogal vaag. Waar ik als recensent denk: Zou dat nog tijd behoeven? Zouden de andere spelers misschien meer in hun rol moeten groeien? Zegt mijn gezelschap, zelf een Millennial: ‘Nee, dit klopt. Dit vage is weliswaar een cliché maar het hoort bij ons leven.’ Dat moge zo zijn, spannend is anders.

Toch is er gelukkig voldoende te herkennen voor non-Millennials want ook wij zitten vaak online, zijn gewend aan beeldcultuur en het belangrijkste:  uiteindelijk kennen ook wij de universele pijn die bij leven hoort.

Vincent van der Valk is een mooie Misja, aanvankelijk ad rem en zelfverzekerd met een gigantisch grote bek, later bang en alleen, al blijft hij op geestige wijze iedereen uitschelden die hem in de steek laat. In de oorspronkelijk versie wordt hij doodgeschoten, hier sterft hij een ander soort dood.

Soundscape

Vormgeving en soundscape zijn fantastisch en spelen een belangrijke rol. Niet lang na Misja’s thuiskomst zien we op één van de schermen de tekst van het op dat moment gespeelde ‘Go tell the Women’ van Grinderman. Het is bijna een waterscheiding. Misja begint te drinken, verliest controle en kracht en krijgt diepongelukkig makend zelfinzicht. Als hij uiteindelijk in wanhoop hulp zoekt bij de eerder door hem verlaten vrouwen zien we op het ene scherm beelden van een zoekend lief grootogig cartoon figuurtje en op het andere van een enge spin met gigantische poten.

Uiteindelijk, als Misja zijn strijd heeft opgegeven, zingen de Rolling Stones, de grootvaders van deze Millennials, ‘You can’t always get what you want’. Tragisch en briljant.