Muziek / Album

Joseph Marx’ Romeinse kastelen

recensie: Orchestral Music Vol. 4 – Romantisches Klavierkonzert / Castelli Romani

Een nieuwlichter is niet altijd een groot kunstenaar – omgekeerd is een groot kunstenaar niet per definitie een vernieuwer. Bach is een goed voorbeeld: een groots vakman, maar niet echt een innovator. Het omgekeerde zou je kunnen zeggen van Schönberg. Als ik de Oostenrijker Joseph Marx (1882-1964) in dit plaatje probeer in te passen, kom ik eerder uit aan de kant van Bach dan aan die van Schönberg. De man was zeer conservatief en week nooit meer echt af van het toonpalet dat hij in zijn vroegste jaren als componist gebruikte.

Dat is althans het gebruikelijke verhaal. Maar luisterend naar Marx’ muziek begin je aan dat vaak genoemde conservatisme te twijfelen. Natuurlijk, het is geen twaalftoonsmuziek. Maar anderzijds is het ook geen schaamteloze kopie van muziek uit de tijd van Tsjaikovski, waar veel van zijn collega’s zich tot in de jaren dertig aan schuldigmaakten.

Traditioneel, but different

Marx heeft goed geluisterd naar impressionisten zoals Ravel, naar Richard Strauss en vooral naar zijn Weense ‘buurman’ Erich Korngold. En net als die laatste moest hij inderdaad niets hebben van nieuwlichters zoals Arnold Schönberg. Maar dat betekende, net zoals bij Korngold, zeker geen slaafse navolging van de traditie. Dat veel schrijvers over muziek dat nog steeds voor zoete koek aannemen zegt meer over het succes van Schönbergs PR-oorlog, dan over hun vermogen om zelf naar muziek te luisteren.

Want je zult een stuk van Marx geen ogenblik verwarren met dat van iemand anders. Zo ook deze pianoconcerten, met een uitbundig gebruik van contrapunt, stekelige ritmes en een zeer afwisselende orkestratie – op het ene moment bijna voluptueus, dan weer heel sober.

~

Het eerste stuk, het Romantisches Klavierkonzert uit 1919, is precies dat: een groots opgezet, romantisch concert, met ongelooflijk virtuoze passages die in brede golven op de luisteraar afkomen. Concentratie is noodzakelijk om door het buitengewoon dikke bos de bomen nog te zien. Ik kan me zomaar voorstellen dat dit niet ieders kost is, omdat in de veertig minuten die het concert duurt de melodische lijnen niet altijd even duidelijk worden. Het is vooral een vehikel om de pianopartij goed te doen uitkomen; het orkest vormt de broeierige achtergrond waartegen de solist scherp afsteekt.

Het Romantisches Klavierkonzert werd eerder door Hyperion opgenomen met Marc-André Hamelin als solist en Osmo Vänskä als dirigent. Het opvallende verschil tussen Hamelins versie en deze met David Lively is vooral dat dirigent Sloane Marx’ breedsprakigheid nog eens aanzet, en dat komt de structuur van het geheel niet altijd ten goede. In de veel compactere versie van Vänskä waren de lijnen soms al moeilijk te volgen, maar hier wordt het af en toe wel heel erg lastig.

Romeinse rondgang

Maar alles, echt alles wordt goedgemaakt door de opname van Marx’ tien jaar later geschreven tweede pianoconcert met de titel Castelli Romani. Marx probeert hierin een rondgang door het oude Rome uit te beelden – de delen zijn dan ook genoemd naar Romeinse gebouwen: Villa Hadriana, Tuscanum en Frascati. Het is een dikke tien minuten korter dan het eerste concert en mede daardoor ook veel spannender. Maar ook het feit dat Marx veel van zijn melodieën uit de Italiaanse volksmuziek haalt draagt bij tot de samenhang. Volksmuziek kent over het algemeen een eenvoudige ritmiek, terwijl Marx juist neigt naar heel ingewikkelde ritmes. Het is dus juist het gemis van Marx’ volledige vrijheid dat het stuk ten goede komt.

Lively kan dit werk goed aan – geen moment klinkt het geforceerd, maar daarbij moet wel worden gezegd dat de eisen die dit werk aan de pianist stelt minder extreem zijn dan die van het Romantisches Konzert, waarvan de concurrentie (Hamelins opname voor Hyperion) duidelijk de betere versie afleverde. De begeleiding van Sloane en diens Bochumers is ook zeer behoorlijk, zij het niet briljant. Hetzelfde orkest voerde dit concert een aantal malen live uit, en is bovendien bezig om alle orkestwerken van Marx voor ASV op te nemen. Zet deze opname af tegen de eerste (met de Naturtrilogie) en het is duidelijk dat het orkest bezig is zich dit repertoire meer en meer eigen te maken.

Al heel lang was er behoefte aan een opname van Castelli Romani en het is heel goed dat die er nu eindelijk is. Het is gelukkig ook een heel goede opname, maar die van het Romantisches Klavierkonzert is desondanks niet van hetzelfde niveau als die van Hamelin. Lively en Sloane zijn duidelijk veel meer op hun gemak in Castelli dan in het Klavierkonzert. En het is dat stuk dat de aanschaf van deze CD meer dan rechtvaardigt.

Boeken / Fictie

Angst van de mens

recensie: H.G. Wells - The War of the Worlds

De wetenschap heeft het grootste deel van de mensheid nu gerustgesteld, maar lange tijd geloofde men massaal in een invasie van Marswezens. De Britse schrijver H.G. Wells speelde in het beruchte War of the Worlds (1898) in op die angst. Onlangs werd het boek opnieuw verfilmd. En aangezien een Hollywood-blockbuster de verkoopcijfers nooit veel kwaad kan doen, en omdat de vorige vertaling reeds een aantal decennia oud was, verscheen zijn bestseller pasgeleden in een nieuwe Nederlandse vertaling. Arie Storm, zelf schrijver, viel de eer te beurt het boek te vertalen.

In het rustige plaatsje Woking, ergens in Engeland, verschijnen de Marsbewoners voor het eerst. Ze worden gelanceerd in de richting van de aarde en komen daar neer in vreemde cilinders. Aanvankelijk vormen de nieuwe wezens geen probleem – ze bestaan, volgens de beschrijving van de ik-persoon, vooral uit hoofden, omdat ze al zover zijn in de evolutie dat ze alle overbodige lichamelijke vormen hebben afgelegd. Wanneer ze echter beginnen te sleutelen aan vreemde machines, neemt ieder exemplaar een schild en een driepoot aan, zodat ze nagenoeg onverslaanbaar worden. Bovendien storten meer en meer cilinders neer in het geteisterde land.

Overweging

~

Wells’ voornaamste doel is niet een sensationeel verhaal te schrijven. Door de verwijzingen van de ik-persoon, die het verhaal achteraf opschrijft, is al snel duidelijk waar het verhaal naar toe gaat. Belangrijker is de gedachte die Wells het boek meegeeft: alles waar we bang voor zijn, een invasie, uitroeiing, bewerkstelligen we zelf al tegenover anderen.

En voordat we hen te scherp veroordelen moeten we ons eerst maar eens herinneren welke meedogenloze en totale vernietiging onze eigen soort heeft uitgevoerd, niet alleen op dieren, zoals de verdwenen bizon en de dodo, maar ook op onze eigen lager ontwikkelde rassen. Zijn wij zelf zulke vredesdiscipelen dat we mogen klagen als de Marsbewoners oorlog voeren in diezelfde geest?

Deze boodschap is van alle tijden, want er gaat geen tijdsgewricht voorbij zonder een oorlog waarin mensen talloze soortgenoten ombrengen en de natuur onherstelbaar beschadigen; de Middeleeuwse kruistochten, de conflicten in het Midden-Oosten, het huidige terrorisme.

Merkwaardig hedendaags

Het feit in aanmerking genomen dat H.G. Wells het verhaal al in 1898 op papier zette (de gloeilamp was toen nog geen twintig jaar in gebruik), is War of the Worlds nog merkwaardig bij de tijd. Wells beschrijft dat de Marsbewoners technologisch gezien veel verder zijn dan de aardebewoners, in een schets die ook in een nieuw boek voor zou kunnen komen:

Het apparaat maakte de indruk van een metalen spin met vijf samengevoegde, beweeglijke benen en met aan het lichaam een buitengewoon aantal nauw samenwerkende hefbomen, stangen en tastende en grijpende tentakels.

Commotie

~

The War of the Worlds werd pas echt bekend toen in 1938 een hoorspel uitkwam dat gebaseerd was op het boek. Vele mensen geloofden de nieuwsberichten die in scène waren gezet, ze raakten in paniek en sloegen massaal op de vlucht zodat zelfs enkele wegen dichtslibden. Wells zelf beschrijft het heel anders. Zijn nuchtere Engelse personages blijven zo lang mogelijk gewoon thuis en verlaten pas terughoudend de huizen wanneer ze het nieuws niet meer kunnen ontwijken. Nog dagenlang na de inslag van de eerste cilinder zijn er mensen die de nieuwsberichten niet geloven, ook omdat die niet anders verspreid worden dan via kranten en mond-tot-mond-reclame.

Verfilmingen

H.G. Wells’ oeuvre omvat vele boeken, maar de reden dat The War of the Worlds daar de bekendste van is, is dat het boek al twee keer verfilmd is. In 1953 sleepte de eerste verfilming een Oscar voor de beste special effects in de wacht. Steven Spielberg regisseerde de versie die eerder dit jaar uitkwam. Beide films bevatten nogal wat dichterlijke vrijheden; The War of the Worlds anno 1953 speelde zich af in Amerika en Spielberg verving de rustige Engelse hoofdpersoon door een gescheiden man die zijn twee kinderen in een moordende autorit naar hun moeder moet brengen. En dus geldt voor The War of the Worlds wat voor zoveel verfilmde boeken geldt: het boek is beter.

Muziek / Achtergrond
special: Een interview met Biohazard-Billy

‘We schrijven muziek voor onszelf en niet voor de platenmaatschappij of de pers.’

~

Allereerst kan ik je feliciteren met een fantastisch afscheidsalbum, dat een hoop kritiek van de afgelopen jaren van tafel blaast. Wat ik me echter afvraag is waarom jullie er na zo’n album toch mee stoppen.

Als je door de platenmaatschappij wordt gevraagd of je Billy Graziadei van Biohazard wilt interviewen zeg je natuurlijk geen nee. Zeker niet nu deze roemruchte New Yorkse hardcore-band net zijn laatste album Means to an End heeft uitgebracht en het als groep voor gezien houdt. In een gesprek met Billy kijken we zowel naar de huidige stand van zaken als naar het verleden en de toekomst.

“Dank je, het is zeker prettig om waardering te krijgen voor dit album. Het is inderdaad zo dat er altijd wel kritiek is geweest, maar bij ons heeft het altijd gedraaid om ons eigen plezier in de muziek. We schrijven muziek voor onszelf en niet voor de platenmaatschappij of de pers. De reden om te stoppen met Biohazard heeft voornamelijk te maken met het feit dat we toch enigszins uit elkaar zijn gegroeid op muzikaal gebied.
Ik blijf echter zeker actief binnen de muziek met mijn nieuwe band Suicide City, dus ik zie het voorlopig zeker niet als een afscheid.”

Kijkend naar de eerste reacties op Means to an End zie je vooral veel lovende woorden over het feit dat het weer teruggrijpt op het geluid van Urban Discipline en State Of The World Adress. Zoals je zelf al aangeeft is het niet een reactie op de pers of de platenmaatschappij. Kun je vertellen wat wel de motivatie voor dit album is geweest?
“Voor het maken van dit album ben ik er eens rustig voor gaan zitten, en ben alle albums die we hebben gemaakt eens langsgegaan. Op die manier heb ik geëvalueerd wat de echte Biohazard-sound is. Ik sta nog steeds achter elk album dat we hebben gemaakt, en elk album bevat ook ingrediënten die kenmerkend zijn voor onze muziek. Juist die ingrediënten moesten samenkomen op deze plaat. Het doel van dit album was dan ook om de energie weer terug te krijgen en een klassieker neer te zetten die precies weergeeft waar Biohazard voor staat.”

Op het album staat ook één nummer dat muzikaal gezien niet direct als een heel typisch Biohazard-nummer klinkt. Ik doel op To the Grave: dit nummer begint met een riff die telkens lijkt te verschuiven. Dit terwijl het refrein weer een slepende vierkwartsmaat is. Waar komt deze invloed vandaan?
“Eigenlijk kan ik daar niet echt een duidelijke invloed voor aanwijzen. Het is niet zo dat het direct geïnspireerd is op een bepaalde band. Meestal start zo’n nummer gewoon met een bepaalde riff als basis, en vloeit er op die manier uit wat ik in mijn hoofd heb. Eigenlijk staat er ook op elk Biohazard-album wel een min of meer afwijkend nummer, denk maar aan bijvoorbeeld Hallowed Ground op Kill or be Killed of Tears of Blood op Urban Discipline. Op dit album is het dus To the Grave.”

~

Een ander punt dat me opviel is dat dit album opgenomen is met alweer de vijfde gitarist van Biohazard (Scott Roberts van de band Cro-Mags). Kun je vertellen wat hier de oorzaak van is? Op Kill or be Killed speelden jullie nog met Carmine Vincent.
“Ja, dat klopt. Carmine heeft echter maar heel kort deel uitgemaakt van de band. Toen we tourden voor Kill or be Killed werd hij ziek en Scott heeft hem toen vervangen gedurende de rest van de tour. Dit is ontzettend goed bevallen, omdat hij ook een hoop energie terugbracht in de band. Ook live is het een gitarist die perfect binnen de groep past, en sinds Bobby (Hambel, gitarist van het eerste uur die na State Of The World Adress de band verliet) is hij ook de beste gitarist waarmee ik heb gespeeld. Het sprak voor zich dat hij op dit album ook mee zou doen.”

Nu je het toch over touren hebt, kunnen we jullie nog in Europa verwachten om afscheid te nemen?
“In eerste instantie was het niet de bedoeling nog te gaan touren, maar we zijn met zijn vieren om de tafel gaan zitten en hebben besloten toch een tour te doen en daarbij ook zeker Europa aan te doen. Dat zal echter niet eerder dan 2006 worden.”

En zal er ook nog een blijvende herinnering (lees: DVD) uitgebracht worden?
“Ja, we zijn al een hele tijd bezig met het idee een DVD uit te brengen, maar dat is telkens om de een of andere reden misgelopen. Ik wilde eigenlijk ook bij dit laatste album een DVD toevoegen, maar uiteindelijk kon dit niet door de platenmaatschappij, dus duurt het nog even.”

Op de vraag wat er precies op de DVD komt te staan, zegt Billy dat we ons maar moeten laten verrassen. Als ik aangeef dat ik eigenlijk door mijn vragen heen ben, wil hij toch nog even iets kwijt over Nederland.
“Door de jaren heen hebben we een hoop landen aangedaan en een van de dingen die me bijgebleven zijn, is de sfeer die er altijd heerst in Nederland. We hebben hier vaak optredens gedaan en jullie zijn altijd heel erg laid-back en relaxt. Jullie zijn geïnteresseerd in waar het echt om draait en niet in alle bullshit. Hier in Amerika worden we overspoeld met allerhande keuzes – er zijn alleen al 150 tv-kanalen – terwijl de dingen waar het echt om draait vaak uit het oog worden verloren; familie, vrienden, een dak boven je hoofd en iemand om van te houden. Elk land is weer anders qua sfeer en wij proberen er altijd samen met het publiek een feest van te maken. In Holland hebben we altijd een fantastische respons gehad!”

En met deze woorden besluiten we het gesprek. We kunnen dus uitkijken naar een bezoek van Biohazard aan Nederland, maar wie weet zien we Billy ook nog terug met Suicide City.

Boeken / Strip

Novelle met de grafische diepgang van een ansichtkaart

recensie: Rudolf Kahl - Herinneringen: mijn jeugd op de puinhopen van het Derde Rijk

Stripauteur Rudolf Kahl, geboren in Hamburg, besloot op 17-jarige leeftijd te emigreren naar Nederland. Na de nodige omzwervingen die hem zelfs tot Brazilië brachten, vond hij hier de juiste omgeving om zich verder te ontwikkelen. Een kortstondig verblijf op de kunstacademie werd gevolgd door een carrière in de reclamewereld. Ook schreef en illustreerde hij in die tijd enkele boeken over oude wapens. Dit alles bleek de opmaat tot (volgens velen) zijn magnum opus: Herinneringen.

Begin jaren tachtig werd Herinneringen voor het eerst in albumvorm uitgegeven. Ondanks lovende kritieken en de toekenning van de Dick Bos-prijs werd het niet het succes dat de auteur voor ogen stond. Nu het album onder de noemer Graphic Novel opnieuw het levenslicht ziet, zijn de belangstelling en het enthousiasme aanmerkelijk groter.

Praatje bij een plaatje

~

Zoals de titel Herinneringen al aangeeft, handelt het album over de jeugd van Rudolf Kahl. We volgen hem vanaf zijn prilste herinneringen tijdens de laatste jaren van de oorlog, tot aan zijn emigratie naar Nederland. Het interessante aspect van de Graphic Novel is het geraffineerde samenspel tussen tekst en beeld. Al snel valt te constateren dat deze synergie in dit album ver te zoeken is. Door het toevoegen van te veel verklarende tekst, wordt de indruk gewekt dat de auteur weinig fiducie heeft in de zeggingskracht van zijn afbeeldingen. Op een aantal uitzonderingen na blijft het geheel steken in een ‘praatje bij een plaatje’. In plaats van elkaar aan te vullen, ondernemen tekst en beeld voortdurend pogingen afzonderlijk de aandacht van de lezer te winnen.

Stijf en onwennig

Toch zou deze concurrentiestrijd tussen woord en beeld niet eens zo desastreus hoeven zijn voor het verhaal. Ware het niet dat ook de kwaliteit van de afzonderlijke ingrediënten veel te wensen overlaat. De tekeningen ogen zeer professioneel, maar ontberen de juiste lijnvoering om de lezer echt te beroeren. De in beeld gebrachte personages en taferelen doen meestentijds aan verstilde filmfragmenten denken. Hoe knap de haast fotografische tekenstijl ook mag zijn, het draagt nauwelijks bij aan de emotionele beeldingskracht van de verschillende scènes. Het is indrukwekkend te zien hoe natuurgetrouw Rudolf Kahl stations, autos, boten en gebouwen vormgeeft, maar in de meeste gevallen hebben ze de grafische diepgang van een ansichtkaart. Het zijn niet meer dan gekopieerde vakantiekiekjes en overgetrokken foto’s uit diverse brochures. Dit alles zonder de intentie de verbeelding van de lezer te prikkelen. Ook lukt het de auteur slechts bij vlagen om zijn personages de juiste gezichtsuitdrukkingen mee te geven. Hierdoor blijven het zielloze creaties, die ongewoon star hun kunstjes vertonen binnen de hen toegemeten kaders.

Quasi-literaire eloquentie

~

Ook op de prozaïsche stijl is het nodige aan te merken. Veel passages worden taalkundig zo gerationaliseerd dat de ware aard van het momentum zielloos verloren gaat. Als we de auteur als jongeling terugvinden te midden van een herfstachtig landschap, starend in het niets, past slechts stilte. Een fragment uit het onderschrift luidt echter:

In feite voltrok zich hier het Darwinistische principe van de natuurlijke selectie, waarbij de mannen van de stakkers gescheiden werden. Ik was een buitenstaander, een freak. Als het woord toen al bestaan had, had je me een nerd kunnen noemen.

Hier is geen man aan het woord die zijn vroegere twijfels en sprakeloosheid betekenis wil geven, maar een schrijver die koketteert met zijn quasi-literaire eloquentie. Het zijn met name deze momenten die Herinneringen zo ongenietbaar maken.

Het heeft er alle schijn van dat Rudolf Kahl geen keuze kon maken in welke vorm hij zijn verhaal zou gieten: strip of proza. Hij koos uiteindelijk voor het hybride karakter van de Graphic Novel. Een dappere daad, waarmee hij tegelijkertijd pijnlijk duidelijk maakt dat dit genre in Nederland nog volop in de kinderschoenen staat.

Muziek / Album

Minder is meer?

recensie: Brahms' eerste voor twee pianisten

Ik ben een paar keer in mijn leven in het Rijksmuseum geweest. Het is een verbijsterende plek (of dat was het althans voor de verbouwing). Tussen hordes spiegelreflexende Japanners, halfdronken Britten en stonede Amerikanen sleep je je van het ene zeventiende-eeuwse meesterwerk naar het andere. Allemaal even barok vormgegeven en gigantisch – met als hoogtepunt Rembrandts Nachtwacht. ‘Oehs’ en ‘aaaahs’ klinken links en rechts om je heen. Heel indrukwekkend allemaal. Maar ook wel een beetje veel.

Schets van Hendrikje Stoffels door Rembrandt
Schets van Hendrikje Stoffels door Rembrandt

Het doet mij in ieder geval terugverlangen naar Rembrandts prachtige pentekeningen en etsen. Hier geen metershoge doeken, maar kleine prenten waarin met een paar simpele halen een afbeelding ontstaat waar zoveel meer leven inzit dan in dat mannenclubje rond de Amsterdamse Donald Trump anno 1640. De terecht beroemde tekening van de slapende Hendrikje Stoffels (mevrouw Rembrandt nummer twee) is een goed voorbeeld daarvan.

Pakkend

Bij muziek werkt het soms net zo en dat is iets dat deze CD met Brahms’ symfonische eersteling en het Triumphlied onderstreept. Johannes Brahms was niet alleen een zeer getalenteerd bedenker van pakkende melodieën, hij had naast de grootste baard van Midden-Europa ook een bijzonder vermogen om het orkest optimaal in te zetten om zijn melodieën zo effectvol mogelijk te spelen. En Johannes schreef graag voor het orkest.

Brood op de plank

Maar ja, er moest ook brood op de plank komen. Orkestpartituren brachten de hoognodige centen niet binnen en pianoboeken wel. Het gemiddelde laat-negentiende-eeuwse Duitse gezin greep elke mogelijkheid aan om met z’n allen rond de piano te gaan zitten, en er ontstond een grote markt voor vierhanden-pianoversies van beroemde orkeststukken. Soms werd daarmee dat stuk tot een schaduw van zijn vroegere zelf gehakt, maar daar was Brahms de man niet naar. Toen hij in 1876 zijn eerste symfonie had voltooid verzorgde hij, toen nog baardloos overigens, zelf de vierhanden-versie.

Architectuur

En het resultaat klinkt echt bijzonder goed. Waar Brahms’ orkestratie nog wel eens wil leiden tot een heel dicht en geconcentreerd geluidsbeeld, blijven op de piano de melodielijnen heel duidelijk en kun je de ‘architectuur’ van het stuk veel beter onderscheiden. En die helderheid maakt het gemis van het effect van het orkest (vooral de veel minder grote verscheidenheid in volume) bijna helemaal goed. Bovendien hoor je de Brahmsroots vrij goed – waar een orkest een wals van geluid over een stuk kan heentrekken, is hier duidelijk te merken waar invloeden van bijvoorbeeld Beethoven en Mozart de kop opsteken.

Transparantie

Johannes Brahms
Johannes Brahms

In de eerste symfonie doet met name die eerste dat nogal eens. Brahms werkte ruim vijftien jaar aan het stuk en schrok er lang voor terug het te publiceren, vooral vanwege de volgens hem onvermijdelijke vergelijking met Beethoven (zegt ook wel iets over Brahms’ ego, overigens). Het stuk werd positief ontvangen en wordt ook tegenwoordig tot Brahms’ beste composities gerekend – waarschijnlijk terecht. De structuur is zeer divers en menig dirigent heeft zijn tanden er sindsdien op stukgebeten. En juist die eigenschap maakt deze, van opsmuk ontdane en daardoor zoveel meer transparante vierhandenversie zo waardevol.

Filler

Het Triumphlied, dat hier als filler wordt opgevoerd naast de eerste symfonie, is wat minder substantieel, ooit geschreven om de totstandkoming van het Duitse Rijk in 1871 te vieren. Wat dat betreft is het een soort nationalistische tegenhanger van Ein Deutsches Requiem, en evenals dat stuk is het gebaseerd op een nogal apocalyptisch stukje bijbel met een grote rol voor zangers en koor. Het gemis van die zangpartij doet zich bij de pianotranscriptie wel voelen, temeer omdat het hierboven genoemde Duitse gezinnetje die teksten wel gezongen zal hebben en Brahms deze pianomuziek ook met die bedoeling publiceerde.

Samenspel

Ik zou echter niet graag een negentiende-eeuws kind zijn geweest dat met deze partituur werd geconfronteerd, want Johannes heeft er geen simpel pingelstukje van gemaakt. De transcriptie is dan misschien heel direct, het samenspel tussen de pianisten vereist een niveau van concentratie dat de gemiddelde thuispianist niet altijd gegeven zal zijn.

Christian Köhn en Silke Thora-Matthies hebben al een hele serie van deze Brahmsuitgaven achter de rug en dat is merkbaar. Natuurlijk zijn het toch al geen misselijke pianisten, maar ze zijn goed op elkaar ingespeeld en zo langzamerhand duidelijk op hun gemak bij dit repertoire. Wel moet gezegd worden dat de langzame delen hier beter gedijen dan de allegro’s, waarin het tweetal zich af en toe wel heel erg laat gaan. Maar Brahms’ afwisseling, met name in deze eerste symfonie, van virtuoze en meer verstilde passages, maakt de balans soms ook moeilijk vindbaar. Die balans wordt echter heel goed gevonden door de technici van Naxos, die hier heel degelijk werk hebben verricht.

Als je echt van Brahms houdt, is deze uitgave onmisbaar, vooral vanwege de eerste symfonie. Weliswaar verlang ik na deze CD soms terug naar de orkestversie, maar het omgekeerde gebeurt vaker – en dat is geen geringe verdienste.

Film / Films

De gimmick van een maatschappijcriticus

recensie: Manderlay

Het lijkt wel alsof de Deense regisseur Lars von Trier teleurgesteld is in de maatschappij en hij dit via zijn films wil verwerken. In bijna al zijn films is de maatschappij hard en oneerlijk (The Idiots, Breaking the Waves, Dancer in the Dark) en het lijkt alsof individuen met geen mogelijkheid hun eigen weg weten te vinden zonder tegenslag na tegenslag te ondergaan. ‘De maatschappij, niets voor mij’, lijkt Von Triers levensmotto te zijn. Nu is hij bezig met een trilogie die nogal kritisch is ten aanzien van de ontwikkelingen in de Amerikaanse maatschappij van de vorige eeuw. Deel één, Dogville, liet de worsteling zien die een nieuweling moet ondergaan om in een maatschappij opgenomen te worden, en de kilheid waarmee deze maatschappij de goede bedoelingen van de buitenstaander beantwoordt. In het vervolg, Manderlay, gaat Grace opnieuw het gevecht aan met een bekrompen maatschappij.

~

Grace vertrekt met haar vader en zijn bende gangsters uit Dogville en komt aan in het plaatsje Manderlay. Ze stuiten op een oude katoenplantage waar zeventig jaar na afschaffing van de slavernij nog altijd slaven in dienst zijn. Grace besluit de plantage onder haar hoede te nemen en de slaven en onderdrukkers een nieuw leven met nieuwe machtsverhoudingen te leren. Al snel leert ze dat de voormalige slaven in hun harten niet vrij denken en dat ze misschien niet eens vrij willen zijn.

Dogma’s

Manderlay zal voor velen een iets lichter verteerbaar cinematografisch hapje zijn dan Dogville was. Niet alleen duurt de film ongeveer een uur korter, er zit ook wat meer tempo in het verhaal. Daarbij is het heel spannend: je wilt samen met Grace dat de situatie voor de zwarte bevolking beter wordt en dat de dogma’s plaatsmaken voor werkelijke vrijheid. Als kijker voel je dezelfde frustraties als Grace, wanneer het niet gaat zoals ze wil. Voor Manderlay werd Nicole Kidman vervangen door Bryce Dallas Howard (The Village), die als Grace niet erg uit de verf komt. Howard doet het niet echt slecht, maar haar vertolking is een beetje kleurloos en weet maar matig te overtuigen (met uitzondering van de ademstokkende scène waarin Grace een van de vroegere slaven moet straffen voor het stelen van eten). Let ook op de sterke rol van Danny Glover als nestor van de groep slaven.

Gimmick

~

Ik heb het ondertussen wel gehad met de cameravoering van Von Trier; schokkend, out of focus, zoomend, jump-cuts, draaiend, na een filmpje of drie weet je het wel en begint de gimmick (want meer is het niet) aan kracht te verliezen. Bij een film als The Idiots is een dergelijke stijl functioneel (de film wil overkomen als een documentaire), maar bij Manderlay heeft het geen enkele toegevoegde waarde. Von Trier zal per film moeten gaan bekijken of hij deze onrustige stijl bij het verhaal vindt passen, als hij geen kopie van een kopie van een kopie van zichzelf wil worden.

Irak

Maar als je na een minuut of twintig de vervelende stijl hebt weten te negeren, weet Manderlay tot aan de opzienbarende, maar toch niet heel erg verrassende ontknoping wel te boeien. De parallellen tussen de gedwongen bevrijding van Manderlay en Irak zijn zo overduidelijk dat hij ongetwijfeld op veel kritiek uit de Verenigde Staten en lof uit Europa zal kunnen rekenen. Nog één deel te gaan (Wasington, zonder h) en dan is Von Triers ‘USA – Land of opportunities’-trilogie ten einde.

Boeken / Fictie

De veelbelovende ‘krantenrommel’ van Tsjechov

recensie: Anton Tsjechov - Verzamelde verhalen deel I (1880-1885) & deel 2 (1885-1886)

Anton Tsjechov staat niet alleen bekend als een uitmuntend toneelschrijver, maar wordt ook alom beschouwd als de grootmeester van het korte verhaal. Deze reputatie heeft hij te danken aan de vele honderden korte verhalen die hij tijdens zijn leven geschreven heeft. Sinds 1953 is een groot deel van deze verhalen in de vertaling van Charles B. Timmer beschikbaar in De Russische bibliotheek van Van Oorschot. Onlangs is het vertalerstrio Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel begonnen met het opnieuw vertalen van de hele serie Tsjechov-verhalen.

Het vertalerstrio heeft er met een bondige en krachtige vertaling voor gezorgd dat Tsjechovs messcherpe proza stukken beter tot zijn recht komt dan in de vertaling van Charles B. Timmer. Zijn vertaling was nogal wijdlopig en stond vaak onnodig ver af van het origineel. Bovendien hadden veel van Timmers zinnen de neiging te ontsporen, waardoor de beeldende taal van Tsjechov vaak net niet helemaal goed over kwam. Wie Tsjechovs verhalen reeds in Timmers vertaling heeft gelezen, kan daarom maar beter weer opnieuw beginnen. Een straf zal dat niet wezen, aangezien het lezen van Tsjechov telkens weer een ongekend genot is.

Paardekop

Geen enkele vertaling kan het origineel vervangen, maar Eekman, Prins en Stoffel komen er een stuk dichter bij in de buurt dan Timmer. Oordeel zelf.

Timmer vertaalt:

In de poort verscheen eerst een paardekop onder een groen geschilderd boogstel, daarna kwam het hele paard in zicht en tenslotte vertoonde zich een donkergekleurde, plompe brístsjka met grote, afschuwelijke spatborden, die op de vleugels van een kever leken, als deze op het punt staat op te vliegen.

Bij Prins is dit:

In de poort verscheen eerst een paardekop in een groen haam, daarna het hele paard, en tenslotte een donkere zwarte brik met grote, monsterlijke spatborden die deden denken aan de vleugels van een kever op het punt van wegvliegen.

Afgezien van het feit dat er in de laatste variant bijna tien woorden minder nodig zijn om hetzelfde te zeggen, komt het beeld dat Tsjechov schetst er ook veel beter tot zijn recht. Naast dit voorbeeld uit het verhaal De laatste Mohikaanse zijn er nog talloze voorbeelden te noemen die de relevantie en superioriteit van deze nieuwe vertaling bevestigen. Toch is er ook wel iets op aan te merken. De vertaling is nu soms wel erg kaal en letterlijk en weet zich ook niet altijd goed los te maken van de Russische brontekst. Uiteindelijk zijn dit echter maar kleinigheden, over het algemeen is deze ‘nieuwe’ Tsjechov vele malen leesbaarder dan zijn voorganger.

Gevalletjes

~

Gezien Tsjechovs huidige reputatie zou je niet verwachten dat hij ooit begonnen is als broodschrijver. Als negentienjarige student moest hij in zijn eigen levensonderhoud voorzien en bovendien zijn familie financieel ondersteunen. Hij schreef verhaaltjes voor bladen die wellicht nog het best vergeleken kunnen worden met Mijn geheim, Libelle en dat soort pulp. Hij verdiende er een magere boterham mee, maar artistiek gezien waren zijn verhalen nog allerminst perfect. Waarschijnlijk is dat de reden dat Tsjechov zijn hele leven aan zijn eigen verhalen is blijven twijfelen. In zijn brieven laat hij zich vaak denigrerend uit over zijn korte verhalen die hij ‘gevalletjes’, ‘nonsens’ en ‘krantenrommel’ noemt. Dit veranderde slechts gedeeltelijk toen hij in 1886 opeens in de schijnwerpers kwam te staan en steeds meer bekendheid verwierf.

Op het eerste gezicht zijn Tsjechovs verhalen inderdaad niet zo bijzonder. Veelal zijn ze erg kort en anekdotisch en wordt er slechts één bepaalde gebeurtenis uitgewerkt. Vooral zijn eerste verhalen uit Verzamelde verhalen deel I (1880-1885) doen vaak denken aan anekdotes die de ene reiziger aan de andere vertelt. Er staan vele drakerige, conventionele en oubollige verhalen tussen die je echt niet per se gelezen hoeft te hebben. Ook in dit eerste deel vinden we echter al sporen van Tsjechovs latere genialiteit. Het verhaal Oesters bijvoorbeeld is hartverscheurend in zijn terloopse wreedheid. Ook de mindere, ietwat conventionele verhalen verraden al iets van de hand van de latere stilist. Aan deze eerste verzameling verhalen is overigens ook nog de verdienstelijke roman Drama op de jacht toegevoegd.

Absurd en oerkomisch

Gedurende de verhalen uit Verzamelde verhalen deel 2 (1885-1886) begint zich pas echt af te tekenen waartoe Tsjechov in staat is. Hoewel hij ook hier nog niet op de top van zijn kunnen is, staan er enkele geweldige stukken proza in. Zoals Een misdadiger, waarin we het hilarische gesprek kunnen volgen tussen een rechter en een onnozele boer die verschillende moeren uit de spoorrails heeft gedraaid om ze te gebruiken als loodje bij het vissen. Doordat hij niet de enige was die dit deed, is uiteindelijk de trein ontspoord. Het verhaal is absurd en oerkomisch en tegelijkertijd heeft het een kritische ondertoon. Hoewel het idioot en onwaarschijnlijk klinkt, kwamen zulke dingen namelijk wel degelijk voor. Puur uit dommigheid ontspoorden treinen en gebeurden andere rampen. In zulke verhalen zien we reeds de contouren van het talent dat later verantwoordelijk zou zijn voor De dame met het hondje en Zaal 6.

Tsjechovs taalgebruik is opmerkelijk fris en recht voor zijn raap, heel anders dan het klassieke Russisch dat collegaschrijvers als Tolstoj gebruikten. Hij was een scherp observator en kwam door zijn artsenopleiding veel onder de mensen. Dit stelde hem in staat om een nietsontziend portret te schetsen van de Russiche samenleving, waarin niemand er genadig van af komt. Wie goed leest, ziet duidelijk dat Tsjechov niets zo verfoeide als de hypocrisie, de lamlendigheid en de onnozelheid die hij om zich heen aantrof. Het universum van Tsjechov wordt bevolkt door mislukkelingen, lamzakken, dronkelappen, stomkoppen, gierigaards en schoften. Hij weet ze vaak op onvergelijkbare en tragikomische manier neer te zetten. Maar wel zo dat het nooit een romantisch plattelandsplaatje wordt. De wreedheid en rauwheid van het leven is bij Tsjechov alomtegenwoordig. Zelf schrijft hij hierover in een brief:

Voor scheikundigen is er op aarde niets onreins. De literator moet even objectief als de scheikundige zijn; hij moet de gewone burgersubjectiviteit van zich afwerpen en weten dat mesthopen een zeer voorname rol in het landschap vervullen, en dat boze hartstochten evenzeer eigen aan het leven zijn als edele.

Als geen ander was Tsjechov in staat om in enkele velletjes een waarheidsgetrouw beeld neer te zetten van het leven om zich heen, terwijl hij daarin ook nog eens gedurfd en origineel uit de hoek kwam. Hij was een humaan schrijver die bewogen was met de mensen waarover hij schreef, zonder water bij de wijn te willen doen.

Negatieve eindes

Veel van Tsjechovs verhalen kennen geen duidelijk afgebakende structuur; ze zijn open van karakter en eindigen vaak erg plotseling. De bekende Russische formalist Viktor Sjklovski constateerde om die reden dat Tsjechov heel vaak gebruik maakt van ‘negatieve eindes’: eindes die de verwachting van de lezer frustreren en zijn verlangen naar afronding niet bevredigen. Dit levert eindzinnen op als: “En hij liep het kantoor uit” of: “Ptacha zwijgt”. Alsof je in de bus een flard van een gesprek opvangt en opeens weer uit moet stappen. Dat busreisje is dan echter wel een ongekend aangename ervaring geweest.

Kunst / Expo binnenland

‘My painting carries with it the message of pain… Painting completed my life… I believe that work is the best thing …’

recensie: Frida Kahlo, ik zal je nooit vergeten - Nicholas Muray

Twee jaar geleden leverde Salma Hayek (Dogma, Desperado) een topprestatie met haar rol als kunstenares Frida Kahlo in de terecht met een Oscar bekroonde biopic Frida (regie: Julie Taymor). Het betekende de herontdekking van de vrouw die tegenwoordig algemeen wordt beschouwd als één van de belangrijkste kunstenaressen van de 20e eeuw. Kahlo is bij het grote publiek vooral bekend van haar twee huwelijken met de Mexicaanse muralist (= muurschilder) Diego Rivera, haar avontuurtjes met Russisch revolutionair Leon Trotski – er gaan geruchten dat Rivera en Kahlo Trotski destijds onderdak hebben geboden om hem te laten vermoorden; tijdens zijn aanwezigheid in Mexico werd op 21 augustus 1940 een fatale aanslag gepleegd door iemand die zich voordeed als Belgisch journalist – en haar vele minnaressen. Het contrast tussen de manier waarop Hayek Kahlo neerzet in Frida en Kahlo’s afstandelijke blik in de foto’s van fotograaf Nicholas Muray kon haast niet groter.

Nicholas Muray Frida in blauwe zijden blouse. 1939, New York.
Nicholas Muray Frida in blauwe zijden blouse. 1939, New York.

Frida Kahlo’s (1907-1954) leven wordt gekenmerkt door rampspoed. Op zesjarige leeftijd wordt ze getroffen door kinderverlamming aan haar linkerbeen. Twaalf jaar later – op 17 september 1925 – komt de bus waarin ze op weg is naar school in botsing met een tram. Een stuk van de stalen leuning dringt door haar linkerzij haar lichaam binnen en komt er bij haar vagina weer uit. Met als gevolg talloze breuken (heup, ribben en een been dat op 11 plaatsen is gebroken) en een verbrijzelde voet. Tijdens het revalidatieproces, waarbij ze maandenlang aan haar bed is gekluisterd, begint Frida met het schilderen van zelfportretten. Daartoe laat haar moeder in haar kamer een aantal spiegels ophangen. Het zijn deze zelfportretten (de eerste dateert uit 1926) waarmee ze in de kunstwereld roem vergaart. Steevast schildert ze zichzelf met een onaantastbare, afstandelijke blik. De statige houding van haar figuren doet denken aan portretfoto’s van onze grootouders, alsook aan de klassieke Italiaanse schilderkunst van Duccio en Cimabue en iemand als Henri Rousseau (1844-1910).

In 1938 wordt Frida ontdekt door de surrealistische dichter André Breton, die in haar een medestander ziet. Breton organiseert voor haar exposities in Parijs en New York (galerie Julian Levy) en is daarmee mede verantwoordelijk voor haar doorbraak in Europa. Kahlo is de eerste Latijns-Amerikaanse kunstenaar met een werk in het prestigieuze Louvre.

Nicholas Muray

In 1921 opent Nicholas Muray (Hongarije 1892 – New York 1965) zijn eigen studio in Greenwich Village. Hij wordt bekend met foto’s van beroemdheden als Elizabeth Taylor, Marilyn Monroe, Marlene Dietrich en Dwight David Eisenhower. Veelvuldig worden zijn foto’s gepubliceerd in bladen als Vanity Fair en Harper’s Bazaar. In de jaren twintig is hij één van de eersten die experimenteert met het driekleuren carbonpigment-procédé. In 1931 reist hij naar Mexico en leert daar via een gezamenlijke vriend (Miguel Covarrubias) Kahlo en Rivera kennen. In Mexico hebben Muray en Kahlo voor het eerst een kortstondige affaire. Uit de gepubliceerde brieven in de catalogus blijkt dat hij haar zag als zijn grote liefde. Muray is degene geweest die Frida heeft aangespoord te exposeren in traditionele kledij. De Kunsthal spreekt in dit verband van ‘documentatie van een performance’. Wij houden het liever op geënsceneerde fotografie (hoewel registratie bij een performance essentieel is, staat de handeling duidelijk centraal. Dit in tegenstelling tot fotografie waarbij de handeling in dienst staat van de registratie).

Nicholas Muray Frida met magenta rode rebozo. 1939, New York.
Nicholas Muray Frida met magenta rode rebozo. 1939, New York.

Kahlo’s statige houding en sombere, dromerige blik verraden weinig emotie. De setting lijkt voor Muray van ondergeschikt belang. Muray weet in zijn foto’s (in alles een eerbetoon aan Kahlo’s statige zelfportretten) niet verder te komen dan de oppervlakte. We vragen ons af of de foto’s recht doen aan Frida’s markante persoonlijkheid. Plots herinneren we ons een citaat van Oscar Wilde: “Ieder portret dat met gevoel geschilderd wordt, is een portret van de schilder, niet van degene die geposeerd heeft.” Je zou wensen dat Nicholas Muray iets minder ontzag had gehad voor zijn onderwerp.

Het Tate Modern (Londen) toont tot en met 9 oktober a.s. een overzichtstentoonstelling van het werk van Frida Kahlo. Ook daarin is een aantal van Murays foto’s opgenomen. In die bredere context komen ze waarschijnlijk beter tot hun recht!

Boeken / Non-fictie

De moderniteit als gedachte-experiment

recensie: Charles Taylor - Moderniteit in meervoud

Tien jaar geleden stelde Bruno Latour nog dat we nooit modern zijn geweest. Voor de Canadese filosoof Charles Taylor is dit flauwekul. We zijn zo modern als maar kan, alleen moderniteit kent vele gezichten, zo maakt hij aannemelijk in zijn Moderniteit in meervoud.

Eén van de grote studiegebieden van de moderne filosofie is de moderne tijd zelf. Wat is moderniteit en wat maakt ons eigenlijk modern? In zijn nieuwste boek laat Charles Taylor in grote lijnen de ontwikkeling van onze westerse moderniteit zien. Net als Richard Rorty, die andere grote Noord-Amerikaanse contemporaine filosoof, heeft Taylor meer affiniteit met Europese denkers dan met de, een beetje starre, Angelsaksische analytische traditie. In tegenstelling tot veel van zijn Angelsaksische collega’s is Taylor niet op zoek naar eenduidige antwoorden, maar probeert hij de pluraliteit van onze geschiedenis te duiden om zo meer zicht te krijgen op wie wij zijn en wat we moeten doen om ons verder te ontwikkelen. Hierbij blijft hij altijd oog houden voor de verschillende tradities waarin de moderniteit zich geworteld heeft.

Belangenharmonie

~

Net als in zijn hoofdwerk Sources of the self gaat Taylor op zoek naar de morele bronnen van onze moderniteit. Daar, maar nog meer in zijn The malaise of modernity, is Taylor ook niet blind voor de schaduwzijden van de moderne opvattingen. Hij bespeurt onder andere een doorgeslagen individualiteit en daarmee het verlies van de samenhang van onze samenlevingen. In Moderniteit in meervoud schetst Taylor de historische samenhang die onze westerse wereld echter wel degelijk kent. Deze gaat terug op het natuurrechtelijke denken van Hugo de Groot en John Locke. Volgens Taylor is onze moderniteit gebaseerd op het door hen geïnitieerde principe van een soort economie, de belangenharmonie, die draait om veiligheid en welvaart: “De ideale maatschappelijke orde is er een waarin onze doelen in elkaar grijpen en ieder door zichzelf vooruit te helpen ook anderen helpt.”

Sociale verbeelding

Taylor ziet deze ‘lange mars’ naar de moderniteit als een dialoog die de samenleving met zichzelf houdt. Deze mars begint dus bij Locke en De Groot, en van daaruit sijpelen de ideeën de samenleving binnen alwaar ze grondige herziening ondergaan. Dit ‘hermeneutische proces’ typeert Taylor als de ‘sociale verbeelding’, het is een voortdurend herinterpreteren van haar eigen wortels dat de moderne samenleving voortdrijft. De drie pijlers van deze sociale verbeelding van de moderniteit zijn de economie, als exponent van de welvaart, de publieke sfeer, als exponent van de vrijheid en het politieke zelfbestuur van het volk, als exponent van de democratie. Bovendien is deze sociale verbeelding een essentieel bestanddeel van de moderne samenleving: zonder een gedeeld ideaal zou onze maatschappij als een zandkasteel in elkaar zakken.

Moderniteit in meervoud

Van oorsprong vatten we moderniteit op als een breuk met de traditie en de overwinning van de rede. Taylor laat daarentegen zien hoe de moderniteit juist heel sterk leunt op het incorporeren van tradities. Hiermee komt hij ook bij zijn uiteindelijke pointe dat er meerdere wegen naar de moderniteit leiden – een niet uitzonderlijk originele gedachte, maar met zijn stijlvolle en alomvattende greep op de geschiedenis en filosofie weet hij het erg aannemelijk te maken. Helaas concentreert hij zich voornamelijk op onze westerse moderniteit, terwijl een paar niet-westerse casussen juist de ‘meervoudigheid’ van moderniteit extra kleur hadden kunnen geven. Taylor toont met Moderniteit in meervoud in ieder geval aan dat moderniteit een uniek historisch proces is en geen invuloefening. Hij doet dit met een elegante helderheid, waardoor ook de gemiddelde filosofische leek een hoop uit dit boek zal kunnen opdoen.

Film / Films

B-film van tachtig miljoen

recensie: A Sound of Thunder

De opnames van de sciencefiction actiefilm A Sound of Thunder begonnen in 2002 in Praag. Sindsdien is de set overspoeld en ging het productiebedrijf failliet, waardoor de film uiteindelijk drie jaar later dan gepland in de bios draait. Hoe groot de rol is geweest van dit ongelukkige productieproces bij het feit dat de film eruitziet als een goedkope B-film, blijft vooralsnog onduidelijk. Voor iedereen die de trailer heeft gezien en dacht dat de special effects nog niet af waren: dat waren ze dus wel.

~

Het is 2055 en tijdreizen is mogelijk. Zakenman Charles Hatton (Ben Kingsley) ziet er wel wat in en richt Time Safari op. Dat bedrijf maakt het voor veel geld mogelijk naar de prehistorie af te reizen en ook nog eens eigenhandig een dino om te leggen. Geleerde Travis Ryer (Edward Burns) leidt deze expedities en is ervan overtuigd dat niets fout kan gaan, mits iedereen zich aan drie regels houdt: laat niets achter, neem niets mee en verander niets. Ondanks de waarschuwingen van Dr. Sonia Rand (Catherine McCormack) gaan de tijdreizen door tot het uiteindelijk goed mis gaat. Iemand binnen het team breekt de regels met als gevolg het zogenaamde butterfly effect: door een kleine handeling wordt de gehele loop van de evolutie veranderd. Het duurt niet lang of de mens staat niet meer bovenaan de voedselketen…

Legoland

~

A Sound of Thunder had een budget van grofweg tachtig miljoen dollar, maar dat zou je niet zeggen als je de film ziet. Met name de CGI ziet er dramatisch slecht uit. Van de allosaurus die een groep prehistorische bomen omverloopt alsof het reuzenluciferhoutjes zijn tot de aapachtige hagedissen die uiteindelijk de aarde bevolken: het is allemaal even ongeloofwaardig. Wanneer de hoofdpersonen door de stad lopen, duidelijk op een loopband voor een blauw scherm en omringd door CGI-auto’s die zo uit Legoland lijken te zijn weggereden, vraag je je als kijker dan ook af of dit wel serieus bedoeld is.

Hoog budget, laag niveau

Het antwoord op die vraag is ja, A Sound of Thunder is serieus bedoeld. Of je de film als kijker ook serieus neemt, is een heel ander verhaal. Je bent je er gedurende de gehele film zo van bewust dat het gaat om een stel slechte computeranimaties, dat het geen moment geloofwaardig wordt. En een film is pas echt spannend als je er helemaal in meegaat en gelooft in wat je ziet, ook al weet je eigenlijk wel dat het niet kan. A Sound of Thunder weet het voor elkaar te krijgen met een budget van tachtig miljoen dollar niet verder te komen dan het niveau van een slechte RTL4-rampenminiserie.

Time waves

~

Maar je kunt een film toch niet compleet beoordelen op het uiterlijk? Nee, dat klopt. Laten we daarom even kijken naar het plot. Je zou toch zeggen dat wanneer je iets verandert in het verleden en daardoor de gehele evolutie omgooit, je daar meteen iets van merkt als je terug bent in de toekomst. Maar nee, wanneer het team van Time Safari terugkeert van hun laatste reis zijn er slechts een paar kleine veranderingen. Het begint pas echt wanneer zogenaamde ‘time waves‘ over de wereld trekken die bij elke inslag meer onbekende dieren- en plantensoorten in het leven roepen, tot bij de laatste tijdgolf de mens naar alle waarschijnlijkheid zal veranderen in een vissoort… Tel daarbij op dat met name Edward Burns gedurende de hele film een ongeïnteresseerde uitdrukking op zijn gezicht heeft, waardoor het lijkt alsof het zijn personage helemaal niets kan schelen hoe het geheel afloopt, en het moge duidelijk zijn: A Sound of Thunder is logisch noch geloofwaardig.

Belachelijk dure B-film

A Sound of Thunder, gebaseerd op een kort verhaal van Ray Bradbury, laat zien dat een hoog budget niet altijd garant staat voor spectaculaire special effects. Misschien zijn we door het vele gebruik van CGI de afgelopen jaren verwend geraakt, misschien wisten de makers gewoon niet waar ze mee bezig waren. Hoe dan ook, na een productieproces vol tegenslagen is ook het eindresultaat geen succes. Wat een spannende sciencefiction actiefilm had moeten worden, is uiteindelijk een belachelijk dure B-film gebleken.