De veelbelovende ‘krantenrommel’ van Tsjechov
Anton Tsjechov staat niet alleen bekend als een uitmuntend toneelschrijver, maar wordt ook alom beschouwd als de grootmeester van het korte verhaal. Deze reputatie heeft hij te danken aan de vele honderden korte verhalen die hij tijdens zijn leven geschreven heeft. Sinds 1953 is een groot deel van deze verhalen in de vertaling van Charles B. Timmer beschikbaar in De Russische bibliotheek van Van Oorschot. Onlangs is het vertalerstrio Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel begonnen met het opnieuw vertalen van de hele serie Tsjechov-verhalen.
Het vertalerstrio heeft er met een bondige en krachtige vertaling voor gezorgd dat Tsjechovs messcherpe proza stukken beter tot zijn recht komt dan in de vertaling van Charles B. Timmer. Zijn vertaling was nogal wijdlopig en stond vaak onnodig ver af van het origineel. Bovendien hadden veel van Timmers zinnen de neiging te ontsporen, waardoor de beeldende taal van Tsjechov vaak net niet helemaal goed over kwam. Wie Tsjechovs verhalen reeds in Timmers vertaling heeft gelezen, kan daarom maar beter weer opnieuw beginnen. Een straf zal dat niet wezen, aangezien het lezen van Tsjechov telkens weer een ongekend genot is.
Paardekop
Geen enkele vertaling kan het origineel vervangen, maar Eekman, Prins en Stoffel komen er een stuk dichter bij in de buurt dan Timmer. Oordeel zelf.
Timmer vertaalt:
In de poort verscheen eerst een paardekop onder een groen geschilderd boogstel, daarna kwam het hele paard in zicht en tenslotte vertoonde zich een donkergekleurde, plompe brístsjka met grote, afschuwelijke spatborden, die op de vleugels van een kever leken, als deze op het punt staat op te vliegen.
Bij Prins is dit:
In de poort verscheen eerst een paardekop in een groen haam, daarna het hele paard, en tenslotte een donkere zwarte brik met grote, monsterlijke spatborden die deden denken aan de vleugels van een kever op het punt van wegvliegen.
Afgezien van het feit dat er in de laatste variant bijna tien woorden minder nodig zijn om hetzelfde te zeggen, komt het beeld dat Tsjechov schetst er ook veel beter tot zijn recht. Naast dit voorbeeld uit het verhaal De laatste Mohikaanse zijn er nog talloze voorbeelden te noemen die de relevantie en superioriteit van deze nieuwe vertaling bevestigen. Toch is er ook wel iets op aan te merken. De vertaling is nu soms wel erg kaal en letterlijk en weet zich ook niet altijd goed los te maken van de Russische brontekst. Uiteindelijk zijn dit echter maar kleinigheden, over het algemeen is deze ‘nieuwe’ Tsjechov vele malen leesbaarder dan zijn voorganger.
Gevalletjes
Gezien Tsjechovs huidige reputatie zou je niet verwachten dat hij ooit begonnen is als broodschrijver. Als negentienjarige student moest hij in zijn eigen levensonderhoud voorzien en bovendien zijn familie financieel ondersteunen. Hij schreef verhaaltjes voor bladen die wellicht nog het best vergeleken kunnen worden met Mijn geheim, Libelle en dat soort pulp. Hij verdiende er een magere boterham mee, maar artistiek gezien waren zijn verhalen nog allerminst perfect. Waarschijnlijk is dat de reden dat Tsjechov zijn hele leven aan zijn eigen verhalen is blijven twijfelen. In zijn brieven laat hij zich vaak denigrerend uit over zijn korte verhalen die hij ‘gevalletjes’, ‘nonsens’ en ‘krantenrommel’ noemt. Dit veranderde slechts gedeeltelijk toen hij in 1886 opeens in de schijnwerpers kwam te staan en steeds meer bekendheid verwierf.Op het eerste gezicht zijn Tsjechovs verhalen inderdaad niet zo bijzonder. Veelal zijn ze erg kort en anekdotisch en wordt er slechts één bepaalde gebeurtenis uitgewerkt. Vooral zijn eerste verhalen uit Verzamelde verhalen deel I (1880-1885) doen vaak denken aan anekdotes die de ene reiziger aan de andere vertelt. Er staan vele drakerige, conventionele en oubollige verhalen tussen die je echt niet per se gelezen hoeft te hebben. Ook in dit eerste deel vinden we echter al sporen van Tsjechovs latere genialiteit. Het verhaal Oesters bijvoorbeeld is hartverscheurend in zijn terloopse wreedheid. Ook de mindere, ietwat conventionele verhalen verraden al iets van de hand van de latere stilist. Aan deze eerste verzameling verhalen is overigens ook nog de verdienstelijke roman Drama op de jacht toegevoegd.
Absurd en oerkomisch
Gedurende de verhalen uit Verzamelde verhalen deel 2 (1885-1886) begint zich pas echt af te tekenen waartoe Tsjechov in staat is. Hoewel hij ook hier nog niet op de top van zijn kunnen is, staan er enkele geweldige stukken proza in. Zoals Een misdadiger, waarin we het hilarische gesprek kunnen volgen tussen een rechter en een onnozele boer die verschillende moeren uit de spoorrails heeft gedraaid om ze te gebruiken als loodje bij het vissen. Doordat hij niet de enige was die dit deed, is uiteindelijk de trein ontspoord. Het verhaal is absurd en oerkomisch en tegelijkertijd heeft het een kritische ondertoon. Hoewel het idioot en onwaarschijnlijk klinkt, kwamen zulke dingen namelijk wel degelijk voor. Puur uit dommigheid ontspoorden treinen en gebeurden andere rampen. In zulke verhalen zien we reeds de contouren van het talent dat later verantwoordelijk zou zijn voor De dame met het hondje en Zaal 6.
Tsjechovs taalgebruik is opmerkelijk fris en recht voor zijn raap, heel anders dan het klassieke Russisch dat collegaschrijvers als Tolstoj gebruikten. Hij was een scherp observator en kwam door zijn artsenopleiding veel onder de mensen. Dit stelde hem in staat om een nietsontziend portret te schetsen van de Russiche samenleving, waarin niemand er genadig van af komt. Wie goed leest, ziet duidelijk dat Tsjechov niets zo verfoeide als de hypocrisie, de lamlendigheid en de onnozelheid die hij om zich heen aantrof. Het universum van Tsjechov wordt bevolkt door mislukkelingen, lamzakken, dronkelappen, stomkoppen, gierigaards en schoften. Hij weet ze vaak op onvergelijkbare en tragikomische manier neer te zetten. Maar wel zo dat het nooit een romantisch plattelandsplaatje wordt. De wreedheid en rauwheid van het leven is bij Tsjechov alomtegenwoordig. Zelf schrijft hij hierover in een brief:
Voor scheikundigen is er op aarde niets onreins. De literator moet even objectief als de scheikundige zijn; hij moet de gewone burgersubjectiviteit van zich afwerpen en weten dat mesthopen een zeer voorname rol in het landschap vervullen, en dat boze hartstochten evenzeer eigen aan het leven zijn als edele.
Als geen ander was Tsjechov in staat om in enkele velletjes een waarheidsgetrouw beeld neer te zetten van het leven om zich heen, terwijl hij daarin ook nog eens gedurfd en origineel uit de hoek kwam. Hij was een humaan schrijver die bewogen was met de mensen waarover hij schreef, zonder water bij de wijn te willen doen.
Negatieve eindes
Veel van Tsjechovs verhalen kennen geen duidelijk afgebakende structuur; ze zijn open van karakter en eindigen vaak erg plotseling. De bekende Russische formalist Viktor Sjklovski constateerde om die reden dat Tsjechov heel vaak gebruik maakt van ‘negatieve eindes’: eindes die de verwachting van de lezer frustreren en zijn verlangen naar afronding niet bevredigen. Dit levert eindzinnen op als: “En hij liep het kantoor uit” of: “Ptacha zwijgt”. Alsof je in de bus een flard van een gesprek opvangt en opeens weer uit moet stappen. Dat busreisje is dan echter wel een ongekend aangename ervaring geweest.