Theater / Voorstelling

Onbegrijpelijk intrigerend

recensie: Edward II, Ed is dead forever, Yours (NTGent)

Het decor van Edward II, Ed is dead forever, Yours is een wachtruimte met een glazen wand, drie deuren, een paar simpele stoeltjes, een afvalbak en een frisdrankautomaat. Op zich is er niets onheilspellends aan. Maar de allesdoordringende rode gloed waar het geheel in baadt, die maakt dat je het van het begin af aan niet vertrouwt. Dit rood moet haast wel een voorteken zijn van een bloederige afloop.

~

Een jongen en een meisje komen op. Schuchter stellen ze zich voor: hij is de kroonprins, Edward III, zij is gewoon het Meisje. Giechelend introduceren ze ook de andere personages: de koning, Edward II, diens geliefde Gaveston, de koningin en haar handlangers Mortimer en de Monseigneur. De homoseksuele liefde tussen de koning en Gaveston vormt volgens de laatste drie een bedreiging voor de monarchie en het vaderland.

Poëtisch

Edward II, Ed is dead forever, Yours is een radicale bewerking van het laatste stuk van de briljante zestiende-eeuwse toneelschrijver Christopher Marlowe – van wie wel gezegd wordt dat hij ook onder het pseudoniem William Shakespeare schreef. Het oorspronkelijke Edward II (1594) is een historisch drama dat de feiten nauwkeurig volgt. In Edward II, Ed is dead forever, Yours van de Vlaamse schrijver en theatermaker Peter Verhelst is de historiciteit van het drama echter niet belangrijk. Centraal staan de emoties die gepaard gaan met liefde en macht. Een groep piepjonge acteurs probeert hier gestalte aan te geven, en slaagt daar behoorlijk goed in.

~

Peter Verhelst (we recenseerden zijn roman Zwerm), bekend om zijn zinnelijke en poëtische taalgebruik, bewerkte Marlowe’s stuk rigoureus. De verhaallijn is zo goed als ondergeschikt gemaakt aan de morele en emotionele dilemma’s van de verschillende personages. Verhelst probeert, heel poëtisch maar soms moeilijk te volgen, inzicht te geven in hoe elk personage voor het blok wordt gezet en welke keuzes hij of zij vervolgens maakt. Ieder heeft zijn eigen subjectieve waarheid en daardoor is niemand goed of slecht.

Moord

Bewonderenswaardig aan de liefdesrelatie tussen Edward II (Servé Hermans) en Gaveston (Fabian Jansen) is de helderheid en complete eerlijkheid ervan. De twee mannen (met hun 25 en 23 jaar eigenlijk nog jongens) hebben elkaar domweg lief. Het is een lijfelijke en spirituele liefde zonder een spoortje ironie. Er valt geen speld tussen te krijgen, deze mannen kunnen niet zonder elkaar en tonen dat met een verterend nuchtere oprechtheid. In lyrisch-erotisch rijm bezingen zij hun liefde voor elkaar. Toch weten ze ook dat hun liefde niet eeuwig kan duren. “Het leven is te hard voor poëzie”, zegt Gaveston, andere machten aan het hof voelen zich ernstig door hem bedreigd. Het duurt dan ook niet lang voordat de minnaar vermoord is. Als de koning daarop in woede ontsteekt, kost hem dat ook het leven.

~

Het is dan aan de kroonprins Edward III, een spannende en complexe rol van Kristof van Boven, om een uitweg te vinden en het koninkrijk te redden. Uiteindelijk neemt hij door middel van “Waarheid, durven of doen”, een wrede, bloederige variant op het puberspelletje “Truth or Dare?”, de touwtjes in handen. Vervolgens is het gruwelijk maar onontkoombaar dat hij zijn moeder doodt met een gedicht, en dat hij daarmee de liefde voor poëzie van zijn vader verraadt om zijn dood te kunnen wreken.

Onevenwichtig

Aan deze voorstelling hebben drie regisseurs gesleuteld, en dat is te merken. Regisseur Domien van der Meiren moest vanwege familieomstandigheden verstek laten gaan, dramaturg Paul Slangen en artistiek leider Johan Simons zijn ingesprongen. Het resultaat is bevreemdend, verwarrend, onevenwichtig en toch intrigerend. De speelstijl is nonchalant maar zeer nauwkeurig, evenals de tekstbehandeling. De – duidelijk hechte – groep jonge, zeer talentvolle acteurs slaat zich er kranig doorheen. De eindzin van de kroonprins en het meisje luidt: “Was zo graag samengevallen, maar iedereen viel apart, alleen wij sprongen naar de sterren”. Deze zin is illustratief voor zowel het dramatische verhaal als de uiteindelijke voorstelling. Tekst, decor, mise-en-scène, het is allemaal niet samengevallen. En toch is Edward II, Ed is dead forever, Yours door de schoonheid van alle afzonderlijke elementen een sprong naar de sterren.

De voorstelling is nog tot en met 18 maart 2006 te zien. Klik hier voor de speellijst.

Theater / Voorstelling

Avondje nachtclub met onverwachte wending

recensie: Cabaret (Joop van den Ende Theaterproducties)

.

~

De musical Cabaret brengt ons terug naar Duitsland in de dertiger jaren van de vorige eeuw. Aan de hand van een simpel liefdesverhaaltje – een relatie tussen een Amerikaanse schrijver en een nachtclubzangeres – zien we hoe het nazisme langzaam zijn intrede doet in het leven van gewone mensen. Plaats van handeling: een verlopen nachttent in Berlijn, waar mensen werken die via de nachtclub hun dromen proberen te verwezenlijken en waar hun bezoekers op zoek zijn naar entertainment om even uit de roerige wereld weg te zijn. Een groter contrast met de werkelijke wereld is haast niet denkbaar.

Aan de hand van de ceremoniemeester van de club, gespeeld door een magnifieke Ara Halici, krijgt het publiek een kijkje in de belevingswereld van verschillende personages: nachtclubzangeres Sally Bowles, verschillende animeermeisjes, een Amerikaanse schrijver, een hospita en een fruitboer. De enige persoon over wie we weinig te weten komen is de Master of Ceremonies zelf. Pas naar het einde toe wordt enigszins duidelijk met wie we te maken hebben.

Welkom?!?

Met het welbekende nummer Willkommen zet de ‘emcee’ meteen de toon, want naderhand kun je je afvragen of iedereen nu echt wel zo welkom was. Het zegt iets over de belevingswereld van de personages, voor wie de show alleen maar telt. Sally Bowles (Pia Douwes) zingt als nachtclubzangeresje de sterren van de hemel, geile animeermeisjes en danseressen verleiden je ondanks hun doffe oogopslag en de gaten in hun netkousen en de Master of Ceremonies pakt op grove en ordinaire wijze werkelijk iedereen, man of vrouw.

~

Ondertussen wordt zowel in de Kit Kat Club als in het pension van Fräulein Schneider (Anne Wil Blankers) de dreiging van buiten genegeerd. Pas als Schneiders liefdesrelatie met de joodse fruitboer (Wim van Rooij) onder vuur komt te liggen door het opkomende antisemitisme beginnen te gemoederen op te lopen. Vooral op het gezicht van Fräulein Schneider is de tragiek van deze gebeurtenissen af te lezen. Anne Wil Blankers, die in Cabaret op verrassende wijze laat zien ook zangtalent te hebben, zorgt met haar inlevingsvermogen voor ontroerende momenten.

Ontroering

In Cabaret is werkelijk alles tot in de perfectie uitgewerkt. Scènes worden op verbluffende wijze aaneen geschakeld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van drie in het toneel verwerkte deuren, die bijvoorbeeld de schakeling tussen de Kit Kat Club en de pension van Fräulein Schneider mogelijk maken. Ook aan de kwaliteit van de liederen en het formidabele orkest – dat ook in dienst is van de nachtclub – valt niets af te doen.

~

Wellicht is het allemaal iets te perfect, wat je niet verwacht van een nachtclub met toch niet de meest voorbeeldige dames. Vooral bij Pia Douwes valt dit op, omdat ze met haar zangkunsten het niveau van een nachtclubzangeres ver overtreft. Maar het doet niets af aan de vele ontroerende momenten, die deze musical met zich meebrengt en waarvan de slotscène nog lang zal blijven hangen.

De musical Cabaret is nog tot en met 31 mei 2006 in Theater Carré in Amsterdam te zien. Meer informatie vind je op de site van Cabaret.

Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: Buena Vida Delivery // King of New York // Zim and co. // Last Days // Saint Ange

.

Buena Vida Delivery
(Leonardo Di Cesare, 2004 • Paradiso)

Buena Vida Delivery is de ietwat conventionele, maar wel boeiende debuutfilm van de Argentijnse regisseur Leonardo Di Cesare. Centraal staat de niet al te snuggere en illusieloze Hernan die zijn dagen slijt als slechtbetaalde pizzakoerier. Op een dag ontmoet hij de mooie Pato en biedt haar aan om de

~

vrijstaande kamer in zijn huis te huren. Ze gaat hier op in en de twee worden geliefden. Hun idyllische liefdesleven wordt echter al snel verstoord als Pato’s familie bij hen in komt wonen om aldaar een donutbakkerij te starten. Dit verhaal lijkt het perfecte uitgangspunt te zijn voor een flauwe komedie, maar daar is geen sprake van in Buena Vida Delivery. Het is eerder een realistische registratie van het leven aan de zelfkant van de Argentijnse maatschappij waarin de ene profiteur de andere aftroeft. Armoede is troef en illusies zijn verboden, je weet dan ook eigenlijk al vanaf het begin dat het nooit lang goed kan gaan met de wel heel snel en gemakkelijk tot stand gekomen liefde tussen Hernan en Pato. Hoewel Hernan het slachtoffer is van de donutbakkende familie, is de situatie van Pato in feite vele malen uitzichtlozer. Ze papt aan met een nieuwe aanbidder bij wie haar ouders opnieuw intrekken. Zij zal telkens weer het slachtoffer worden van hun talenten om zichzelf op te dringen en de touwtjes over te nemen. Het acteerwerk is prima in orde, vooral de manipulatieve vader wordt sterk neergezet. Daarnaast worden de verschillende verhaallijnen op een logische wijze met elkaar verweven tot een overtuigend verhaal. Echt verrassend is het script echter niet, je ziet de gebeurtenissen al van veraf aankomen. De wanhoop van zowel Pato en Hernan wordt op laconieke wijze in beeld gebracht; pathos is de film ten ene male vreemd. Enerzijds werkt dat heel goed doordat het de alledaagsheid van de gebeurtenissen onderstreept, anderzijds geeft het de film wel een wat matte uitstraling. (Martijn Boven)

King of New York
(Abel Ferrara, 1990 • A-Film)

De enige reden om deze dvd aan te schaffen is het feit dat Abel Ferrara’s cynische cultklassieker nu eindelijk in goede beeldkwaliteit met juiste verhouding opgenomen is. De pulpfilm wordt namelijk een stuk imposanter nu Bojan Bazelli’s serene, magnifiek geschoten beelden van de duistere, gruizige

~

onderwereld van New York perfect tot hun recht komen. Niet dat Christopher Walkens grandioze vertolking van misdaadbaron Frank White de moeite waard is. Bovendien is King of New York een van de eerste grote stads-misdaadfilms, uit de tijd dat een gangsta nog gewoon een gangster heette en de term urban nog niet uitgevonden was. Met zijn kille nihilisme en toch poëtische einde is het zeker een van de betere uit het genre. Maar voor de rest hoef je het niet te doen: de distributeur schoffeert de koper namelijk met dit slappe aftreksel van de originele Amerikaanse dvd-editie, die twee audiocommentaren bevat. Wat wel is behouden is abominabel: onder andere een slaapverwekkende documentaire waarin Ferrara’s vaste medewerkers over de regisseur ouwehoeren, en een goedkope tv-show over Walkens carrière. (Paul Caspers)

Zim and co.
(Pierre Jolivet, 2005 • Total Film)

Zim is een twintigjarige Franse flierefluiter, die met zijn bandje optreedt voor doofstommen en bejaarden. Hij sjouwt kratten op de markt, rookt iedere dag wel een blowtje en scheurt net iets te hard op zijn scooter, waardoor hij een aanrijding veroorzaakt. Om te voorkomen dat hij de bak in

~

draait, moet hij opzoek naar een baantje. Maar, dikke pech: voor de enige baan die hij kan vinden, heeft hij binnen een week een rijbewijs en een auto nodig. Natuurlijk kan hij op zijn vrienden Cheb en Arthur rekenen. En dan is er ook nog Safia voor de romantische noot. Zim and co. is een soort multiculti-banlieu-komedie; tenminste, dat lijkt de bedoeling te zijn van de makers. Maar het stoere straatleven in de Franse buitenwijken blijkt eigenlijk nogal tam. De grappen zijn net niet grappig en het ligt er allemaal iets te dik boven op. Zo is Zims frêle moeder loodgieter en mag de zus van Cheb juist geen hoofddoek om van haar ouders. En waarom zoekt Zim niet gewoon naar een ander baantje waar hij geen auto voor nodig heeft? Helaas komt het allemaal nogal gekunsteld over en is Zim and Co. een modieuze misser geworden. Wel heeft de dvd een paar leuke extra’s, waaronder een making of. Uit de korte interviews blijkt dat de jonge acteurs – die overigens goed acteren – stukken leuker zijn als zichzelf dan in de film. (Carien Westerveld)

Last Days
(Gus van Sant, 2005 • A-Film)

De laatste film van Gus van Sant (My Own Private Idaho, Elephant) is vooral een vrije interpretatie van de laatste dagen van het grungefenomeen Kurt Cobain, die in 1994 zelfmoord pleegde. Centraal staat Blake (Michael Pitt met Cobain-haarstijl), een gekwelde artiest die overhoop ligt met zichzelf

~

en de wereld. Net terug uit een afkickcentrum verschuilt hij zich in zijn villa. Doelloos dwaalt Blake in het bos of loopt hij in een onderjurk met een geladen pistool te zwaaien. Zoekt hij rust en inspiratie? Is hij depressief? De oorzaak van zijn gedrag is duister. Van Sants films zijn qua onderwerp, scenario en draaistijl vaak het tegendeel van clichés, maar deze keer is het visuele experiment langdradig en zonder context. Van Sant doet niets anders dan de onbeantwoorde vragen over de laatste drie dagen van ‘een gekwelde artiest’ zo puur mogelijk te registreren. De scènes zijn vooral uitgewerkte impressies van Blakes bezigheden, zonder spanningsboog en vol rock-‘n-roll-clichés. Zijn uiteindelijke zelfmoord lijkt het enige vaste gegeven in het spel zonder tijdpad. De atmosfeer die de regisseur schept met een minimum aan dialoog speelt vooral met het momentum van het einde. Hooguit aankomende popsterren en liefhebbers van uitstel zullen zich kunnen identificeren met deze vorm van creatieve kwelling met veel symbolisch klokkenspel en weinig goede muziek.
De dvd bevat een fraaie making of, maar ontbeert de verwijderde scènes van de Amerikaanse uitgave. (Antoinette van Oort)

Saint Ange
(Pascal Laugier, 2004 • A-Film)

Als een gevierd cameraman zijn eerste eigen film mag regisseren pakt dat meestal niet zo goed uit. Pascal Laugier – die een paar jaar geleden nog van Pacte des Loups zo’n fraai spektakel maakte – kreeg zelfs de kans zijn eigen scenario te verfilmen, en ging faliekant op zijn bek met deze waardeloze griezelfilm.

~

Mooie en kraakheldere plaatjes zijn er genoeg: daar zorgt cameraman Pablo Rosso, die zijn sporen met een aantal Spaanse griezelproducties verdiend heeft, wel voor. Maar voor alle andere taken drukt Laugier zijn snor. Een origineel of coherent verhaal (kamermeisje ontdekt narigheid in spookachtig weeshuis), acteurs regisseren (een hopeloze Virginie Ledoyen), spanning of sfeer vasthouden, het is aan de Fransman niet besteed. Om het publiek van zulke dertien-in-een-dozijn-eurotrash tegemoet te komen is deze draak bovendien geheel Engels gesproken, wat absurd klinkende dialogen oplevert. Schoenmaker, blijf bij je leest. (Paul Caspers)

Muziek / Album

In zijn element

recensie: B. Fleischmann - The Humbucking Coil

Noem het een rendez-vous tussen traditie en moderniteit: Bernhard Fleischmanns onlangs verschenen plaat The Humbucking Coil. Het is de tweede keer dat de Oostenrijker Fleischmann wat verder van de elektronica vandaan opereert. Hoewel, hij blijft binnen de grenzen. En die grenzen zijn breed genoeg voor een fantastisch diepgaand en sferisch album, Bernhard Fleischmann bewijst het.

Foto: Kerstin Anders
Foto: Kerstin Anders

In het verleden vernoemde hij zijn project 505 (met Herbert Weixelbauer) al naar een instrument, een Roland 505-keyboard om precies te zijn. Nu vernoemde hij zijn plaat naar het Humbucker element voor gitaar dat ook meermalen prijkt op de voorkant van de hoes. Voor dit album smeerde Fleischmann, met behulp van zijn oude vrienden Christoph Amann en Christof Kurzmann, de analoge geluiden van een vibraphone, piano en gitaar in met een geheel van knisperbeats, mechanische geluiden, samples en andere elektronische hoogstandjes. Het geheel ademt serene rust uit.

Piepjes en belletjes

Meteen bij de opener Broken Monitors word je door dat oneindige geluidslandschap van Fleischmann meegevoerd. De digitale ritmes krijgen langzaamaan een melodie aangezet door de piano, die zich weer gesteund voelt door de nodige piepjes en belletjes. Het geheel weet zich zeven minuten lang door het nummer heen te herhalen. Daarna draait het geluid zich licht bij, het tempo wordt ietwat terug genomen en er vormt zich een rustig elektronisch popnummer met de titel Gain. Vriend Kurzmann neemt daarin de vocalen voor zijn rekening. Het is ook het nummer waarop de gitaar zijn intrede doet. Daarna is het weer de beurt aan het instrumentale: een viertal nummers lang. Tot aan het pareltje From To, het andere nummer op de plaat waarbij de zang van Kurzmann te horen is, komen de warme geluiden, de lage, maar sturende bastonen en de beats in een heerlijk kabbelend tempo voorbij.

Tegendraads

Behalve de twee gezongen nummers kent de plaat nauwelijks uitschieters. Het album ademt continue sfeer uit en blijft drijven op een hoog niveau. Alleen bij het tegendraadse First Times moet even geslikt worden. Door de dissonantie strijkt het nummer een beetje tegen de haren in, maar gaandeweg weet het zich richting Fleischmann’s vooraf uitgezette lijnen te werken. Dan past het, ondanks het lichte verfremdungseffekt perfect bij de plaat. Dan toont het net als de andere nummers op de plaat melodielijnen die een soort ruimte bieden, een soort hoop. Je bent continue vol spanning aan het wachten op wat komen gaat. Dat maakt het in eerste instantie sereen aandoende The Humbucking Coil tot zo’n fijne plaat.

Kunst / Expo binnenland

Eindeloze verstilling

recensie: Loretta Lux - Loretta Lux

Met grote groengrijze ogen kijkt een jongetje van een jaar of zes in de lens. In een kamer met licht gestreepte muren is hij achter een houten tafel met daarop een rood-witte trommel geplaatst. Hij heeft twee stokken vast en lijkt bevroren in zijn drumspel. Hoewel kinderen de hoofdrol spelen in de ruim vijftig werken tentoongesteld in het Fotomuseum Den Haag, is ‘kinderportret’ niet de juiste term ervoor. Loretta Lux (Dresden, 1969) plaatst echte peuters, kleuters en kinderen voor haar lens, maar transformeert ze tot een beeld dat ver boven het individuele kind-zijn uitstijgt.

The Drummer, 2004, Ilfochrome, 58 x 51 cm. vermelden: © Loretta Lux, courtesy of Torch Gallery, Amsterdam and Yossi Milo Gallery, New York
The Drummer, 2004, Ilfochrome, 58 x 51 cm. vermelden: © Loretta Lux, courtesy of Torch Gallery, Amsterdam and Yossi Milo Gallery, New York

Dat er iets vreemds aan de hand is met deze foto’s valt direct op. Vooral de kleur van het gezicht lijkt vaak net niet aan te sluiten bij de kleuren en de lichtinval van de omgeving. Ook het perspectief wringt hier en daar. Zo lijkt er in The Drummer (2004) tussen de muur en de tafel eigenlijk helemaal geen plek te zijn voor een jongen. En zou hij er wel net tussen passen, dan was er iets van zijn schaduw of reflectie op de muur waar te nemen. De momenten zoals die zich in de werken voordoen, hebben dan ook niet daadwerkelijk plaatsgevonden. Lux heeft in veel gevallen haar modellen in een studio tegen een witte achtergrond gefotografeerd, om ze later te combineren met ander beeldmateriaal, zoals met foto’s die ze tijdens haar reizen maakte. Om deze twee werelden in één volledig harmonieus geheel te laten samenvloeien, volgt er nog een maandenlang gedetailleerd proces van het aanpassen van verhoudingen en het afstemmen van kleuren.

Schilderkundige fotografie

Het resultaat is een foto die eigenlijk allang geen foto meer is, maar veel meer te maken heeft met een schilderij. De zichtbare werkelijkheid is weliswaar het uitgangspunt, maar is zodanig door de kunstenaar getransformeerd dat er een nieuwe realiteit ontstaan is. De perfectie die in het geval van Loretta Lux ontstaat, is bijna adembenemend. Het maakt dat je blijft kijken in een vergeefse poging de vinger te leggen op de plek waar de manipulatie begint en de werkelijkheid ophoudt.

At the Window, 2004, Ilfochrome, 51 x 51 cm. Loretta Lux, courtesy of Torch Gallery, Amsterdam and Yossi Milo Gallery, New York
At the Window, 2004, Ilfochrome, 51 x 51 cm. Loretta Lux, courtesy of Torch Gallery, Amsterdam and Yossi Milo Gallery, New York

Lux begon pas drie jaar na de afronding van de kunstacademie in München in 1996 met fotograferen. Ze is als schilder opgeleid en haar voorbeelden en inspiratiebronnen bevinden zich ook in dit kunsthistorische veld. Als klein meisje had ze in de Dresdener Gemäldegalerie kennisgemaakt met grote meesters als Velázquez, van wie ze reproducties meenam om op haar kamer te hangen. Ook in zijn portretten vangen de gezichten extra veel licht om de aandacht van de toeschouwer op te eisen. De soms wel heel doordachte doorkijkjes van de ene ruimte naar de andere, zoals in The Book (2003), doen denken aan de interieurstukken van Vermeer, en ook een verwantschap met de Vlaamsche Primitieven, de 15e eeuwse fijnschilders, is zichtbaar. In At the Window (2004) zie je een meisje van opzij, terwijl haar hoofd van de toeschouwer is weggedraaid. Ze kijkt door het raam uit over een uitgestrekt, vlak landschap van groene weilanden met hier en daar bladloze bomengroepen. Net als bijvoorbeeld Rogier van der Weijden zet Lux een figuur als een levensgroot repoussoir direct af tegen het verste punt in het schilderij, waardoor er onwaarschijnlijk veel diepte ontstaat.

Geïsoleerde tijdloosheid

Het zachtblauwe truitje met witte pofmouwtjes van het meisje draagt net als de omgeving bij aan het gevoel dat dit tafereel zich niet in deze tijd afspeelt. In vrijwel alle werken is zowel in kleding als omgeving geen enkele aanwijzing te vinden dat het in de afgelopen vijf jaar ontstaan is. Hoewel Loretta Lux vanaf haar kunstacademietijd is meegegroeid met de voortdurend aanzwellende stroom visuele impulsen, ligt daar niet de basis van haar culturele achtergrond. Ze groeide op in het isolement van Oost-Duitsland. Ook de kinderen in haar werk, veelal gestoken in Lux’s eigen, door haar moeder zorgvuldig bewaarde kleding, lijken afgesloten te zijn van het hier en nu. Ze staan volledig alleen, maar in volledige rust en harmonie met hun omgeving. Ze lijken dromerig en naar binnen gekeerd en zich volledig onbewust van het in stille bewondering aanwezige publiek.

Lux maakt met haar beelden een metafoor van de onbedorven kinderziel, maar laat hiermee tegelijkertijd ook zien dat dit een illusie is. Het bestaat wel, maar het is zo vluchtig dat je er onmogelijk de vinger op kunt leggen. Tegen de tijd dat je je hiervan bewust bent, is het zeker voorbij. Maar gelukkig kunnen we ons, in ieder geval tijdelijk, in de eindeloze perfectie van Loretta Lux laten onderdompelen en niets anders doen dan de verstilling toelaten.

Boeken / Non-fictie

‘Zelfportret’ is warme, maar kritische kijk op zwarte muziek

recensie: Martin Schouten - Zelfportret als neger

‘Glimnegers’, ‘geverfde negers’, ‘onzichtbare negers’, het is duidelijk waar het nieuwste boek van Martin Schouten over gaat. Schouten is een warm pleitbezorger van zwarte muziek en hij heeft een warm kloppend hart voor De Zwarte Mens. Maar kom bij hem niet aan met de theorie dat alleen zwarte mensen slachtoffer zijn geweest van de slavernij. Ook deinst hij er niet voor terug om een omstreden theorie over de intelligentie van zwarten van stal te halen. Het maakt Zelfportret van een neger tot een fascinerend en soms wat ongemakkelijk boek.

The Cotton Club (1923). foto: Bettman/Corbis
The Cotton Club (1923). foto: Bettman/Corbis

Martin Schouten is een begenadigd verteller. Wie wel eens zijn kronieken in opinieblad HP/De Tijd leest zal dat kunnen beamen. Toch begin ik deze bespreking met een paar zaken die ik wat minder geslaagd vind. Zo is het boek opgedragen aan professor Willem de Vrede, een jeugdvriend van Schouten, met wie hij vroeger geregeld jazz-concerten bezocht. De vrienden hebben zich heilig voorgenomen om de bakermat van de jazz, Amerika, te bezoeken. Maar zijn vriend de professor overlijdt vroegtijdig, dus Schouten moet alleen op reis.

Om zijn vriend te eren, strooit hij een aantal van diens bespiegelingen over zwart zelfbewustzijn door het verhaal, verhandelingen die soms wat ondoorgrondelijk zijn en daarom de vaart uit het boek halen. Dat geldt overigens niet voor alle bijdragen, want er staan ook interessante passages in over zwarte schrijvers en dichters in Parijs, die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het zwarte bewustzijn, en dat in een tijd dat negers nog vooral als primitief werden gezien.
Een ander zwak punt vind ik het opvoeren van een Marokkaanse verhuizer met honkbalpetje, die zich plotseling als een fijnbesnaarde muziekkenner ontpopt. Schouten is wel de laatste om politieke correctheid aan te wrijven, maar een simpele verhuizer die een verhandeling houdt over de accordeoncultuur in Amsterdamse café’s en tegelijkertijd uit zijn dak gaat bij een pianosonate van Beethoven, dat vind ik toch wat overdreven.

Ghetto

Maar als Schouten op reis gaat en door Harlem wandelt, dan is het smullen geblazen. Natuurlijk hebben veel mensen het voormalige zwarte ghetto verlaten en zijn vrijwel alle legendarische muziektenten dichtgetimmerd, maar door hier en daar een praatje te maken met oude zwarte bewoners, brengt Schouten de geschiedenis weer tot leven. Een oude vrouw vertelt dat ze ze allemaal heeft zien spelen: Cottie Williams, Lionel Hampton en Count Basie. Nu loopt ze op krukken, maar toen kon ze nog goed dansen, ofschoon haar zuster beter was. “Als mijn zuster danste gooiden ze geld naar haar voeten, dollars en kwartjes.” Als Schouten vertelt dat hij een jazz-liefhebber is en uit Amsterdam komt, begint iedereen meteen over de marihuana, wat tot een van de mooiste dialogen uit het boek leidt: “Maar zeg eens, als jullie in Amsterdam zoveel pot roken, werken jullie dan eigenlijk wel hard?”

Blanke slaven

Louis Armstrong en Billie Holliday
Louis Armstrong en Billie Holliday

Toch is Zelfportret van een neger méér dan alleen een reisverslag, want Schouten gaat ook uitvoerig in op de slavernij. En daarbij kraakt hij een paar kritische noten, want het waren weliswaar de Nederlanders die met hun schepen slaven vervoerden, het waren weer zwarten die andere zwarten aan slavenhandelaren verkochten.
Het stoort Schouten dan ook dat het Nationaal Instituut Nederlandse Slavernijverleden onvermeld laat dat tussen 1500 en 1800 één miljoen Europeanen als slaaf naar Noord-Afrika werden vervoerd. Zo viel een groep Nederlandse zeelieden in handen van Marokkaanse zeerovers. In Marokko werden ze gemarteld, omdat ze geen Mohammedaan wilden worden. Vervolgens werden ze als slaaf aan het werk gezet. Kortom, slaven waren niet altijd zwart.

Maar Schouten gaat nog een stap verder als hij wetenschappelijk onderzoek aanstipt, waar uit zou blijken dat Aziaten een hoger IQ hebben dan blanken en dat blanken gemiddeld weer slimmer zijn dan zwarten. Volgens The Bell Curve-theorie, zo genoemd omdat de grafiek waarop de theorie is gebaseerd de vorm heeft van een kerkklok, zouden Aziaten een gemiddeld IQ van 106 hebben, Amerikaanse blanken komen op een gemiddelde van 100 uit en zwarte Amerikanen scoren 85. Natuurlijk haalt Schouten deze omstreden theorie niet zó maar aan, want hij verwijt een politiek-correcte studente, met wie hij later in het boek een ontmoeting heeft, dat haar pogingen om zijn vriend de professor in diskrediet te brengen tot diens vroege dood hebben geleid. Willem de Vrede had de theorie in een college besproken en er naar haar mening onvoldoende afstand van genomen.

The Bell Curve

The Bell Curve is een 860 pagina’s dik boek uit 1994, waarin twee Amerikaanse wetenschappers, Charles Murray en Richard Herrnstein, aan de hand van grafieken proberen aan te tonen dat zwarte Amerikanen intellectueel minder presteren dan blanke Amerikanen. Dat verschil zou erfelijk zijn en dus stellen de wetenschappers voor om bijstandsuitkeringen te verlagen in de hoop zwarten te ontmoedigen zich voort te planten. Ook komen ze met het idee om migranten met een laag IQ al bij de grens terug sturen.

Het boek is koren op de molen van rechts Amerika, dat toch al niks moet hebben van positieve actie, bijstand en bijscholingsprogramma’s voor achtergestelden, zo valt te lezen in het artikel Wetenschappelijk racisme van Jeroen Breekveldt.
Twee jaar na het verschijnen van The Bell Curve kraken zes sociologen van de universiteit van Berkeley het onderzoek van Murray en Herrnstein. “Niemand bestrijdt dat vrouwen, zwarten en hispanics lager scoren in IQ-tests,” zo vat Diederik van Hoogstraten hun bevindingen samen in De Groene Amsterdammer, “maar de reden voor die ongelijkheid en de grote verschillen in economische en sociale status tussen de seksen en tussen blank en gekleurd hebben alles te maken met het milieu en de buurt waaruit je komt, of je man of vrouw bent, en met al dan niet latent aanwezig racisme in de Amerikaanse samenleving.” Wie zich er echt in wil verdiepen, kan het allemaal nalezen op de website van De Groene Amsterdammer

Warmte

Het is mij niet helemaal duidelijk waarom Schouten de theorie over ‘Aziaten die slimmer zijn dan blanken en blanken die weer slimmer zijn dan zwarten’ oprakelt, omdat hij zijn vriend Willem de Vrede laat zeggen dat het hem worst zal zijn of negers nou wel of niet minder slim zijn dan blanken, omdat hij “humor, muzikaliteit en warmte” véél belangrijker vindt dan intelligentie.
Maar dat doet geen afbreuk aan het feit dat Zelfportret van een neger fascinerende lectuur is, met hier en daar een leuke vondst, want het feit dat Willem de Vrede dood is, weerhoudt de schrijver er niet van om zijn vriend tijdens zijn reis door Amerika af en toe te laten verschijnen en een gesprek met hem te voeren. Het is een verrassende truc om zijn vertelling met een paar aardige dialogen te verrijken.

Boeken / Fictie

Wat niet goed is, is niet geschreven

recensie: Gerrit Achterberg - Alle gedichten

Brieven aan zijn vertrouweling Roel Houwink sloot de dichter Gerrit Achterberg (1905-1962) vaak af met de gevleugelde uitspraak “Wat niet goed is, is niet geschreven”. Achterberg was een perfectionist in zijn beheersing van de taal omdat het voor hem de meest geëigende manier van leven was.

Een analyse van de poëzie van Achterberg lijkt vaak uit te moeten draaien op een reconstructie over de motieven die er in te vinden zijn voor de moord op zijn hospita in 1937. De toedracht van de moord is nooit helemaal duidelijk geworden. Was er bijvoorbeeld sprake van een erotische relatie tussen de twee? Was het een passionele moord of een ongeluk? Wilde Achterberg eigenlijk zelfmoord plegen? Randde hij de dochter van de hospita aan en kwam zij haar dochter te hulp? Werd Achterberg betrapt tijdens het masturberen en begon hij van schrik in het wilde weg te schieten?

Ondanks de onduidelijkheid van de motieven – Achterberg zelf heeft er nooit veel over willen zeggen – is er lange tijd gedacht dat bijna geheel Achterbergs oeuvre om de moord zou draaien. Zo zou er zelfs in de poëzie van voor de doodslag, in zijn eerste bundel Afvaart, al sprake zijn van een voorafschaduwing: “wat is dit een zoete verbintenis/u en de dood en ik”. En in de poëzie van na de moord wordt ook regelmatig de scheppende kracht van de taal, die Achterberg gebruikt, gezien als een middel om de dode geliefde weer tot leven wekken.

Biografische achtergrond

Achterberg is in de literaire discussies altijd een mooi vehikel geweest voor de rol van de biografische achtergrond bij het lezen van poëzie. Zowel het negeren van de moord alswel er een te centrale rol aan geven lijken echter geen vruchtbare benaderingen voor het lezen van zijn poëzie. In zijn beroemde bloemlezing van Achterbergs werk Voorbij de laatste stad verwoordde Paul Rodenko treffend hoe we het wel moeten beschouwen:

Het is niet het contingente biografische feit van het verlies van de geliefde dat de structuur van zijn dichterschap bepaalt, maar: het is de structuur van zijn dichterschap die aan dit contingente biografische feit een mythische dimensie weet te geven

Oftewel, het ‘contingente biografische feit’ viel in de vruchtbare aarde van Achterbergs poëzie. Meer nog dan de meeste andere dichters lijkt Achterberg bezeten door een monomane obsessie met ‘het woord’. Zo kan zijn uitspraak “Wat niet goed, is niet geschreven” met een beetje goede wil ook gelezen worden als “Wat goed is, is geschreven”: in Achterbergs poëzie is het woord tot daad verheven. Elk gedicht is onderdeel van een dynamische maniakale drift die enkel gevoed kan worden door voortdurend te blijven schrijven.

Voorbij de laatste stad

De motieven voor zijn poëzie lijken al in volledigheid aanwezig in het mottogedicht van zijn eerste bundel. Waarin de laatste zin “voorbij de laatste stad” symbool is geworden voor Achterbergs verlangen om achter het gordijn van de realiteit te reiken:

Aan het roer dien avond stond het hart
en scheepte maan en bossen bij zich in
en zeilend over spiegeling
van al wat geleden had
voer ik met wind en schemering
om boeg en tuig voorbij de laatste stad

Het centrale thema dat Achterberg in vrijwel elk gedicht weer tot werkelijkheid wil verheffen is de vereniging tussen de ik het en het ander. Het ander wordt dan vaak gerepresenteerd in het formele ‘gij’, wat in ieder geval de indruk wekt dat de aangesprokene ook ‘God’ zelf kan zijn. De ‘gij’ kan echter ook worden opgevat als een vrouw, in dat geval is er sprake van een liefdesrelatie of een erotische relatie (hier komen de associaties met de moord ook vandaan). Een andere optie is om er een abstracte vorm van verlossing of opstanding in te lezen. De zoektocht naar het ander valt bij Achterberg samen met zijn zoektocht naar het woord. Met elk woord wil hij de samensmelting tot stand brengen. En elke poging lijkt gedoemd om te mislukken. Zoals in het gedicht Contact uit Eiland der ziel:

ik smeed het woord
dat naar u heet,
en ik besta
bij de gena
van deze blinde bezigheid

Het woord is voor Achterberg niet slechts het gereedschap om zijn wereld mee te bouwen. Het woord is zelf een fysieke werkelijkheid en bezit scheppende kracht. Zijn protestants-christelijke achtergrond lijkt hier een belangrijke rol in te spelen. Zoals de bijbel de kracht van het woord centraal stelt met zinnen als “God sprak en er was licht”, zo zou je kunnen zeggen: “Achterberg sprak en er was kosmische eenheid”. Achterberg had tegen de dichter Gabriël Smit eens over de samenhang tussen leven en werk gezegd: “Poëzie was leven, en leven was liefde en dood, en eigenlijk was dit heel mysterieus één”

Ben ik een dichter, dan is t per abuis

In de loop van zijn leven sluipt er toch wat humor in Achterbergs werk en zelfs de monomane eenwordingsdrift lijkt ter discussie gesteld te kunnen worden. In de bundel Hoonte (1949), sowieso de meest a-typische bundel omdat deze nauwelijks over de centrale problematiek gaat, staat bijvoorbeeld het gedicht Democraat. Het heeft een zelfde relativering in zich als die schitterende regels van geestverwant Johan Andrëas Dèr Mouw (1863-1919) “Ik ben Brahman, maar we zitten zonder meid” [nb. Brahman is een wijsgerig-religieus begrip uit de Indische traditie dat het universum als één ondeelbaar fysiek geheel beschouwt, in Dèr Mouws geval ziet hij zichzelf als heerser over dit universum]:

In deze kamer ben ik eindelijk thuis
Ik zal geen vers meer schrijven dat mijn leven
uiteen moet rukken om te zijn geschreven
Ben ik een dichter, dan is het per abuis.

Ik lees het nieuwe boek. De kachel suist
Geertruida staat een overhemd te strijken
Ik heb maar van de bladzij op te kijken
om te beseffen welk geluk hier huist (…)

Het verzamelde werk van Achterberg dat Athenaeum nu uitgeeft als Alle gedichten is de meest complete verzameling van Achterbergs poëzie tot op heden. Naast het tijdens zijn leven gepubliceerde werk is er nu een ook een ruime selectie nagelaten werk toegevoegd. Laat de prachtige uitgave een gelegenheid voor de hedendaagse lezer zijn om zich te verdiepen in dit fascinerende oeuvre.

Boeken / Non-fictie

De joden en de Palestijnen: een slecht huwelijk

recensie: Amos Oz - Hoe genees je een fanaticus

De hoop op in broederlijke liefde naast elkaar leven is vervlogen. Het is tijd dat Palestijnse en Israëlische leiders dit onder ogen gaan zien. Volgens Amos Oz kan er alleen dan aan het bloedvergieten in het Midden-Oosten ooit nog een einde komen.

Amos Oz, geboren in Jeruzalem in 1939, groeide zelf op in een uitermate conservatief Zionistisch gezin. Hij noemt zichzelf ‘een kind van de joodse intifada’. Als tiener begon hij te beseffen dat de ideeën waarmee hij opgevoed was te eenzijdig waren. In zijn werk pleit hij voor vrede in Israël/Palestina, waarbij hij probeert de eendimensionale vijandbeelden die in beide kampen overheersen teniet te doen. In 2004 schreef hij hierover een boekje, eigenlijk meer een pamflet, Help us to divorce. Het is nu in vertaling verschenen onder de titel Hoe genees je een fanaticus.

Conflict tussen slachtoffers

In Hoe genees je een fanaticus stelt hij dat het conflict tussen de joden en de Palestijnen bijzonder uitzichtloos lijkt, omdat het een conflict is van Gelijk tegen Gelijk. Een conflict tussen twee slachtoffers, dat is ontaard in geschreeuw over wie het meeste gelijk heeft en wie het meeste recht heeft op het grondgebied. Zowel de joden als de Palestijnen hebben vanuit historisch oogpunt zeer zwaarwegende claims. Reeds eeuwenlang voor de eerste Zionistische settlers in de late negentiende eeuw en het uitroepen van de staat Israël in 1948, bestond het land Palestina. De joodse bewoning van het gebied gaat terug tot bijbelse tijden en religieuze joden beroepen zich op het Beloofde Land dat zich hier zou moeten bevinden. De enige uitweg uit de impasse is volgens Oz een gedeelde staat: twee naast elkaar bestaande staten dus. Erkenning in ruil voor erkenning.

Geen Dostojevskiaanse verzoening

Oz vergelijkt het conflict met een slecht huwelijk en meent dat de oplossing ligt in een verre van ideale, maar wel redelijke echtscheiding. Hij stelt dat er nooit een gelukkig huwelijk zal ontstaan tussen de joden en de Palestijnen. Daarvoor is er al teveel gebeurd, teveel modder gegooid, teveel bloed vergoten. Men is allang uit het oog verloren waar het werkelijk om gaat en verliest zich in blinde haat jegens de tegenpartij:

Ik denk niet dat zodra er een toverformule is gevonden, de twee antagonisten elkaar plotseling huilend in de armen zullen vallen in een dostojevskiaans tafereel waarin lang verloren gewaande broeders zich verzoenen – ‘O, mijn broeder, kun je me ooit vergeven, hoe heb ik zo afschuwelijk kunnen zijn, neem het land, wie kan het land iets schelen, geef me alleen jouw liefde.’ Helaas denk ik niet dat zoiets zal gebeuren. Ik verwacht ook geen gelukkig huwelijk. Als ik al iets verwacht, dan is het een eerlijke, rechtvaardige scheiding van Israël en Palestina. En een scheiding is nooit prettig, zelfs al verloopt alles min of meer eerlijk en rechtvaardig.

Fanatici

Amos Oz
Amos Oz

Oz legt deze vergelijking heel rustig en helder uit en weet de lezer daarmee op zijn hand te krijgen. Hij beleert ons niet, blijft steeds redelijk en overtuigt ons ervan dat het conflict best op te lossen is, de parameters moeten alleen bijgesteld worden. Waarom loopt het dan toch zo uit de hand in Israël? Omdat in beide kampen sleutelposities bezet worden door fanatici. En fanatici veranderen hun uitgangspunten niet zo gemakkelijk. Dus de kernvraag die Oz zich in het tweede essay stelt, is “Hoe genees je een fanaticus?”.

Gelukkig biedt Oz geen pasklaar antwoord op deze vraag. Hij laat wel zien hoe fanatisme volgens hem ontstaat en wat een eventueel tegengif zou kunnen zijn. Kort samengevat en vrij geïnterpreteerd komt het er volgens Oz op neer dat fanatisme een gevolg is van een gebrek aan zelfrespect. Fanatici hebben weinig ‘zelf’ en vullen die leegte op met een externe waarheid. Dat kan van alles zijn: van een religie tot het geloof in een pop-idool of het geloof dat rokers in- en in slechte mensen zijn. Maar het gevaarlijkst zijn religieuze fanatici. Fanatisme is zeer besmettelijk en in ieder van ons sluimert de aanleg tot fanatisme. Het enige tegengif is een flinke dosis humor en zelfrelativering. En dus afstappen van de vraag wie er gelijk heeft.Want, zoals Oz met de Israëlische dichter Yehuda Amichai zegt: “Waar we gelijk hebben kunnen geen bloemen groeien”.

In een tijd dat iedereen, leek en kenner, een mening heeft over een conflict in het Midden-Oosten en waarin het vuur alsmaar harder aangewakkerd wordt, is een nuchtere visie zoals die van Amos Oz erg welkom. Oz spreekt uit eigen ervaring en kiest eenvoudige maar doeltreffende parallellen. Hierdoor wordt het conflict dichterbij de lezer gebracht en wordt de discussie tegelijkertijd ontdaan van de zware ideologische lading waaronder ze meestal gebukt gaat.

Boeken / Strip

Gouden oudjes

recensie: Ruud Ringers & Carry Brugman - Joris Jofel en de geest van de Rosse Ridder // Willem Ritstier & Minck Oosterveer - Jack Pott: In de kaart gespeeld

.

.

Joris Jofel en de geest van de Rosse Ridder

~


Het avontuur Joris Jofel en de geest van de Rosse Ridderverscheen in 1971 in de Sjors en was lange tijd alleen nog maar te lezen in een bundel van de Cartoon Aid-serie. Gelukkig maakt deze uitgave het mogelijk om hem nog eens te herlezen. Joris probeert deze keer te leren griezelen maar het wil niet echt lukken, ondanks de pogingen van een aantal typische slechteriken om hem bang te maken.Het verhaal van Ringers is vermakelijk om te lezen maar is wel duidelijk voor een wat jonger publiek bedoeld. Dit verhaal is dan ook vooral leuk voor hen die Joris Jofel nog kennen van vroeger en vermoedelijk nog wel enigszins weten wat hij allemaal beleefde. Mocht dat niet zo zijn dan is dit een mooie gelegenheid om het geheugen op te frissen, want daar zijn dit soort uitgaven voor bedoeld. Eigenlijk is het een beetje jeugdsentiment.

De tekeningen van Brugman zijn van hoge kwaliteit, en Joris doet een beetje aan Bollie uit Bollie en Billie denken. Vooral in drukkere scènes laat Brugman zien dat hij over talent beschikt, hierin zijn overal details te ontdekken. Helaas worden deze sterke scènes afgewisseld met wat legere pagina’s, een beetje meer moeite had in dit geval vermoedelijk wonderen kunnen doen. Daar valt tegenin te brengen dat tekenaars ook de kunst van het weglaten moeten beheersen. Aan de ontbrekende achtergronden te zien gaat dat in dit geval echter niet op, het komt eerder gemakzuchtig over. Daarnaast had er waarschijnlijk net wat meer sfeer ingezeten, als zijn tekenwerk in kleur was gedrukt. Bij de kindvriendelijke tekenstijl die Brugman hier hanteert is kleur eigenlijk essentieel. Een aangename extra-tje bij het boek is een interessant interview met Brugman, dat aan het album toegevoegd is.

Jack Pott: In de kaart gespeeld

~


Dit eerste avontuur van Jack Pott verscheen in 1990 in de krant en werd dus tussen Claudia Brücken en Zodiak, twee andere strips van dit auteursduo, in gemaakt. In dit avontuur komt Jack, via een zoektocht naar een reusachtige diamant, terecht bij een nog altijd bestaande Incabeschaving. Bijgestaan door een schone dame die wel heel erg op de diamant is gefixeerd weet hij uiteindelijk uit hun gevangenschap te ontsnappen, al gaat de diamant verloren.

Ritstier zet met Jack Pott een held neer waarvan al snel duidelijk wordt dat je zijn avonturen met een korreltje zout moet nemen: alles is flink overdreven en de logica is bij vlagen ver te zoeken. Op het eerste gezicht is het een nogal oppervlakkig avonturenverhaal maar door het over the top-gevoel blijft het goed leesbaar en is het leuk om de avonturen van Jack te volgen. In tegenstelling tot veel andere actiehelden is Jack niet al te handig en ook dat geeft dit verhaal een speciaal tintje mee. Het is immers ook wel eens leuk om een held te volgen die niet altijd zijn tegenstanders met een klap neerslaat, maar juist wat onhandiger is en oneliners produceert die de lezer op het verkeerde been zetten. Helaas zijn er een aantal zeer ongeloofwaardige aspecten: zo is het niet waarschijnlijk dat niemand wist dat de eerder genoemde incabeschaving nog bestond.

Het tekenwerk van Oosterveer doet al sterk denken aan wat hij later heeft laten zien met Zodiak en Nicky Sax en is al een stuk beter dan in zijn eerdere serie Claudia Brücken. Doordat het een krantenstrip is, en dus al van oorsprong zwart-wit, komen de tekeningen in deze uitgave zeer goed uit en hebben de diverse schaduwpartijen het gewenste effect. Zijn stijl is zeer realistisch en doet enigszins aan oude Amerikaanse krantenstrips denken (wat ook de bedoeling was van Oosterveer). De vrouwen zijn wel duidelijk in zijn eigen stijl getekend, over het algemeen hebben die een zeer karakteristiek gezicht. Al met al een degelijk actieverhaal voorzien van mooie tekeningen.

Joris Jofel en de geest van de Rosse Ridder • Scenario: Ruud Ringers • Tekeningen: Carry Brugman • Uitgever: BeeDee • Prijs: € 14.95 (softcover, zwart-wit) • 48 bladzijden • 90 77331 24 7

Jack Pott: In de kaart gespeeld • Scenario: Willem Ritstier • Tekeningen: Minck Oosterveer • Uitgever: BeeDee • Prijs: € 14.95 (softcover, zwart-wit) • 48 bladzijden • ISBN: 90 77331 21 2

Muziek / Album

Tiga, de juiste man op juiste moment

recensie: Tiga - Sexor

Ken je dat? Van die platen waarbij je bij ieder nummer denkt “Oh, is dat van hem?” en “Hee, die ken ik ook al!”? Het debuutalbum Sexor van de Canadese electrodiscoproducer/dj/prankster Tiga is er zo eentje. Al zijn grote clubhits staan er op. Behalve dan die ene.

Tiga Sonntag werd in 2001 op slag bekend met de sleazy discohit Sunglasses at Night, een nummer dat hij samen met de Finse technoproducer Jori Hulkonnen schreef. Dat de van oorsprong Canadese maar in India opgegroeide Tiga toen al een hele carrière had opgebouwd als underground-electroheld, wisten de volksstammen niet die op Sunglasses dansten. Begin jaren negentig was Tiga de motor achter het opbloeiende clubleven in zijn thuisstad Montreal. Hij haalde The Orb naar Canada en organiseerde minstens nog tien grote feesten in de stad. Hij begon ook met dj-en, startte het platenlabel Turbo Recordings en deed remixklussen voor onder andere het Belgische Soulwax, de Duitse housegroep Märtini Brös en de oude electrohelden Cabaret Voltaire.

~

In de clubscene is Tiga het meest bekend vanwege zijn dj-werk. De Canadees had namelijk het geluk de juiste man op het juiste moment te zijn. In 2004 kwam de nieuwe muziekstroming electroclash opzetten, en Tiga zat daar met z’n goede looks en dito babbel middenin. Zijn platenkeus is lekker oubollig, maar tegelijkertijd heel dansbaar en stoer. Tijdens zijn dj-sets komen Depeche Mode en LCD Soundsytem langs Soulwax zeilen, om even later ingehaald te worden door Soft Cell en Peaches). Een clash van blanke electronische dansmuziek.

Retro


Electroclash grijpt vooral terug op de foute jaren tachtig, inclusief bussen haarlak, teveel make-up en plastic songteksten. Wat dat betreft is Tiga’s debuutalbum

Sexor

’totally retro’, met veel zoete keyboards, drumcomputers en echte liedjes. Maar electroclash ligt inmiddels op apegapen en Tiga zou wel gek zijn om z’n album louter rond een stervend genre te bouwen. In plaats daarvan gooide hij het beste van disco, techno en electro in een snelkookpan, wierp zijn markante zangstem in de strijd en (heel slim) coverde een aantal hits van oude helden. Zo komt Down in It van Nine Inch Nails voorbij (in een matige poging overigens), doet Tiga een geslaagde acidhouse-versie van Burning Down the House van The Talking Heads en zet hij zelfs z’n tanden in Public Enemy.

Soulwax

Voor de rest van het album kreeg Tiga hulp van de Dewaele Brothers van Soulwax en van de Zweedse techno-ijzervreter Jesper Dahlback. Het zijn vooral de Belgen die het beste uit de Canadees naar boven halen. Zo is Good as Gold met zijn Italodiscodrums en in echo gedrenkte handclaps een grote clubhit in wording en kun je momenteel geen dansvloer oplopen zonder een keer de stuwende baslijnen van You Gonna Want Me (waarop Jake Shears van The Scissor Sisters nog een moppie meezingt) te horen. Tiga zet zichzelf met Sexor bovenaan de verlanglijstjes van festivalboekers. De plaat is toegankelijk, poppy en uitermate dansbaar.

Waarschijnlijk is de houdbaarheidsdatum beperkt, maar voorlopig komt er aan de zegetocht van Tiga nog geen einde. En wat een goede grap is de platenhoes, die helemaal is afgekeken van Brian Ferry’s beroemde album In Your Mind. Alleen had Ferry destijds een zonnebril op. En Tiga niet. Net zoals Sunglasses op dit album ontbreekt.