Muziek / Album

Veelzijdiger dan debuut, maar minder hip

recensie: GEM - Escapades

Naar aanleiding van een e-mail gericht aan de programmeur van de Melkweg met je eerste optreden meteen in het voorprogramma staan van The Libertines, terwijl je op dat moment nog maar twee keer met de drummer hebt samengespeeld. Het overkwam de lefgozers van het Utrechtse GEM in juni 2003. Waar dat optreden voor The Libertines het begin van het einde betekende – het was één van de eerste keren dat notoir junkie/zanger Pete Doherty niet op zou komen dagen – stond GEM volgens degenen die er bij waren aan de vooravond van een mooie carrière. Nog voor het einde van het jaar tekenden de vijf jonge knapen een contract bij het Excelsior label, dat met onder ander zZz en GEM de laatste jaren steeds meer ballen lijkt te krijgen.

~

Krap een half jaar later verscheen het door Frans Hagenaars geproduceerde debuutalbum Tell Me What’s New, een album dat voor het verenigde popjournaille aanleiding was om GEM, niet geheel ten onrechte, af te schilderen als de Nederlandse Strokes. Dat zat hem dan voornamelijk in het rauwe, schurende stemgeluid van zanger Maurits Westerik en de rammelende, up-tempo jaren zeventig-garagerock die net als bij The Strokes (en The Libertines) wees in de richting van The Buzzcocks, The Clash, The Jam en The Rolling Stones. Wellicht niet bijster origineel – dat hadden ze zelf ook wel in de gaten – maar je kunt je afvragen hoeveel waarde aan originaliteit moet worden toegekend en of origineel zijn tegenwoordig nog mogelijk is (en of het Nederlandse publiek daar op zit te wachten). Vooral live bleek GEM een aanwinst, met de immer goedgeklede Maurits Westerik in de rol van rasentertainer. Eindelijk weer eens iemand die begrijpt dat pop staat voor vermaak! Het leverde GEM inmiddels voorprogramma’s op voor hippe bands als Mando Diao, The Von Bondies en Eastern Lane en bracht ze met een Essent Award op zak naar festivals als Lowlands, Metropolis, Noorderslag/Eurosonic en The Music In My Head.

Het rauwe randje lijkt verdwenen

Escapades werd net als zijn voorganger geproduceerd door Frans Hagenaars, die daarvoor de hulp inriep van voormalig Daryll-Ann gitarist Anne Soldaat (tegenwoordig Do-The-Undo). De goede verstaander zal daaruit al kunnen opmaken dat GEM met Escapades helemaal de popkant op gaat, iets wat niet iedereen zal kunnen waarderen. Het rauwe randje van Tell Me What’s New lijkt zo goed als verdwenen.
Over de eerste single Good To Know You – de tune van een Randstad reclame – is al het nodige gezegd. GEM zou door zich te verbinden aan Randstad expliciet kiezen voor ‘het grote geld’, iets wat ze niet door iedereen in dank werd afgenomen. Bovendien werd Good To Know You niet door de band zelf geschreven, maar door het Haagse duo Justin Billinger (ex-Doc Aerobics Lobo Probe) en Michiel Marsman die eerder muziek componeerden voor commercials van onder andere Snickers, Heineken, de BBC en de Belastingdienst.

Sterke indruk

Hoe het ook zij, ondertussen scoort GEM met het übercatchy Good To Know You wel mooi hun eerste top 20-hit! Daar kunnen die critici een aardig puntje aan zuigen! Ook de rest van het album maakt een sterke indruk. In krap veertig minuten komt minstens een handvol potentiële singles voorbij, zoals de pure rock-‘n-roll-song The Subterranean Parade, die eerder verscheen als splitsingle met de bevriende Haagse garagerockers van Spider Rico en het drieluik Move on (met Stereophonics-invloed), Fight on en Turn it on.

Wat Escapades vooral onderscheidt ten opzichte van Tell Me What’s New is haar veelzijdigheid, ondermeer veroorzaakt door het gebruik van koortjes (Go!), orgel (Fight on, Talk Talk Talk) en meer dynamiek. In vergelijking met het rauwe Tell Me What’s New klinkt het zomerse Escapades in eerste instantie iets minder urgent. Waar Tell Me What’s New echter nadrukkelijk leunt op de sound van hippe jonge bands als The Strokes en The Libertines en oudjes als The Clash en The Jam, is GEM er ditmaal wel in geslaagd los te komen van het geluid van haar inspirators.

Film / Films

Een prachtige film over
het leven in schaduw en licht

recensie: Zielen van Napels

Zielen van Napels is een nieuw hoogtepunt in het oeuvre van documentairemaker Vincent Monnikendam. De film biedt een prachtig caleidoscopisch beeld van het leven van bewoners uit verschillende sociale lagen van Napels. Met behulp van zijn cameraman Melle van Essen heeft Monnikendam de stad in beeld gebracht vanuit het perspectief van de barmhartigheid. Van zigeuners aan de rand van de stad tot de hoogste adel tekent de Italiaanse stad zich hierbij af met enorme contrasten tussen donker en licht.

Detail van <i>Zeven werken van Barmhartigheid</i>
Detail van Zeven werken van Barmhartigheid

Vincent Monnikendam heeft lange tijd als televisie- en documentairemaker gewerkt voor de NOS en NPS. De filmmaker zegt zelf het liefst ‘research documentaires’ te maken, een vorm van documentairemaken waar aan de opnames maandenlang onderzoekswerk voorafgaat. Hij identificeert zich daarbij altijd in hoge mate met zijn onderwerpen. Voor de film De Illegalen (over de illegale immigranten in de Nederlandse kassentuinbouw) leefde hij maandenlang tussen de hoofdpersonen uit zijn film. Door zo diep door te dringen in de voor veel mensen verborgen levens van anderen, kan Monnikendam naar eigen zeggen “groepen representeren die zichzelf niet kunnen representeren.” Omdat deze manier van werken zeer kostbaar is, werkt Vincent Monnikendam sinds 1995 onafhankelijk. Sindsdien zijn twee grote projecten tot stand gekomen, allereerst Moeder Dao, de schildpadgelijkende (1995). In deze film, samengesteld uit fragmenten van documentaires en propagandafilms uit Nederlands-Indië, worden de levens van de onderdrukte Javaanse bevolking en de koloniale heersers op poëtische wijze in elkaar verweven. Hetzelfde doet Monnikendam tien jaar later in zijn tweede grote zelfstandige productie, Zielen van Napels.

Chiaroscuro

~

De regisseur heeft zich bij het maken van de documentaire laten inspireren door het schilderij Zeven werken van Barmhartigheid, dat Michelangelo Merisi da Caravaggio in 1606 schilderde – het jaar waarin hij Rome was ontvlucht omdat hij vanwege ruzie over een uitslag zijn tennistegenstander had vermoord. De dramatische gebeurtenissen uit zijn leven reflecteren in de enorme contrasten tussen licht en donker die hij in zijn latere werk aanbrengt, de chiaroscuro. Vincent van Monnikendam is in Napels op zoek gegaan naar vergelijkbare contrasten. Het licht vindt hij bij de barmhartige werken van de organisatie waar Caravaggio vierhonderd jaar eerder zijn altaarstuk voor schilderde. Door middel van een systeem van particuliere giften onderhoudt de Napolitaanse adel een gedeelte van de arme bevolking. Het donker vindt de filmmaker in dezelfde ruige volkswijken als waar Caravaggio – tevens berucht als nachtbraker – de inspiratie vond voor de vele karakteristieke volkse koppen die zijn schilderijen bevolken. Zielen van Napels is opgebouwd vanuit deze achtergrond, er is geen sprake van één verhaal met verschillende terugkerende personages. In plaats daarvan meandert de film van de ene korte levensimpressie naar de andere.

Dramatische schoonheid

~

Monnikendam is er hierbij voortreffelijk in geslaagd verhalen te vinden die de rauwe armoede en de buitengewone rijkdom van de verschillende Napolitanen goed in beeld brengen. De korte schetsen van de levens van de onderklasse zijn in hun troosteloosheid schitterend in beeld gebracht. Een vrouw sleept zich, gebukt onder haar vele levensjaren, door de nauwe straatjes van de stad; een oude ballonnenverkoper sloft door dezelfde straten en kijkt daarbij met wezenloze blikken in de lens van de camera. De mooiste beelden maakte Monnikendam van de echte verschoppelingen van de stad, zigeuners die aan de rand van de stad leven in een vervallen flatgebouw. Monnikendam beperkt zich in zijn interviews vaak tot een absoluut minimum. Sommige critici zien hier vermoedens bevestigd dat de regisseur zich in deze film aan zijn onderwerp vertild heeft, hij zou niet in staat zijn geweest om dieper in de levens van zijn hoofdpersonen door te dringen. Het lijkt me echter aannemelijker dat Monnikendam het doelbewust bij het schetsen van een situatie heeft gehouden, de tragische schoonheid van de mensen spreekt voldoende voor zichzelf om zonder woorden aandacht te vragen voor het sociale drama achter de gezichten van zijn zielen van Napels.

Boeken / Non-fictie

Het geluk zit in heel dikke boeken

recensie: Darrin M. McMahon – Geluk, een geschiedenis

De Amerikaanse hoogleraar Europese geschiedenis Darrin M. McMahon heeft het zich niet makkelijk gemaakt. Geluk is de leidraad in zijn overzicht van de westerse filosofiegeschiedenis. Dat lijkt aardig en voldoende denkers hebben zich over het onderwerp uitgelaten, maar wat meteen al ontbreekt is een definitie. Desalniettemin of juist door die ongrijpbaarheid werd het een meeslepend epos.

De titel dekt de lading niet helemaal, want Geluk, een geschiedenis beperkt zich tot de westerse wijsbegeerte. Boeddhisme bijvoorbeeld ontbreekt vrijwel geheel, alleen als het over Schopenhauer gaat komt het even voorbij. Het Christendom is ruim vertegenwoordigd, maar over de islam of onze hindoevrienden horen we niets. Dat is niet de enige beperking die McMahon zichzelf heeft opgelegd. In het grootste deel van zijn betoog komt geen gewoon mens voor en gaat het alleen maar over de filosofen en hun bizarre constructies.

Geluk..?

Darrin M. McMahon
Darrin M. McMahon

Het is dan ook meer een geschiedenis van de filosofie, aan de hand van een lastig vatbaar begrip. Geluk is net zoiets als gezelligheid: iedereen heeft vaag wel een idee van wat het zou moeten zijn, maar hoe dat dan precies moet worden ingevuld weet niemand. Dat begint al bij de oude Grieken en Romeinen, die er ook niet echt goed raad mee wisten. McMahon toont weer eens aan dat hun gedachtegoed ten grondslag ligt aan het paulinistische denken dat onze streken eeuwenlang in zijn greep heeft gehouden. Hier staat niet het geluk centraal, maar zijn tegenhanger: het lijden. Geluk is dan het vermijden van lijden, of liever nog het verdragen dat we van Epicurus leerden, of zelfs de glorificatie van het leed, zoals dat op Golgotha zijn macabere hoogtepunt beleefde. In die visie lijdt de mens nu eenmaal, niets aan te doen, dus is het uitzitten geblazen. In de vergaande perversie die de kerk van Rome daar weer van bakte zoekt de sterveling juist het lijden op, in de hoop op een hemelse beloning, wat weer zijn verdere doorwerking vindt in de moslimwereld.

Honderden jaren was de belangrijkste taak van de filosofen in de westerse wereld het rechtpraten van dit misantrope mensbeeld, tot de scheuren in de zeventiende eeuw te wijd werden en het gebouw krakend en steunend verzakte en in een bouwval veranderde. Daarmee bleef echter het probleem, dat we nog steeds niet wisten hoe dat moest met het geluk. Dat genot geen duurzaam geluk opleverde was iedereen die ooit aan de boemel was geweest zo langzamerhand wel duidelijk, het zoeken was nu naar werkbare alternatieven.

Recht op geluk

In de Verlichting kwam de gedachte op dat je geluk kon afdwingen, dat je recht had op geluk – zoals Ben Franklin in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring schreef – en het zelfs aan anderen kon opleggen. Vooral de experimenten in die laatste variant deden het streven naar geluk geen goed, al duurde het nog erg lang tot dat ook was doorgedrongen tot grote delen van de Europese bevolking. Onze eigen Hans Achterhuis schreef daar een zeer behartenswaardig boek over.

Inmiddels weten we dat geluk – of welbevinden of hoe je het maar noemen wilt – tussen de oren zit. De enige filosofische vraag die we in dit kader nog kunnen stellen, is of Brave New World echt een dystopie is – maar daarover een andere keer graag meer.

Eigengereide selectie

~

Het schrijven over een zo enorm uitgestrekt onderwerp is in wezen ondoenlijk, niemand heeft alles gelezen en overdacht, zelfs McMahon niet. Voor zijn bespreking van Marx putte hij uit een compilatie, van andere denkers over geluk heeft hij nooit gehoord, met als voornaamste afwezigen de pragmatici – wat op zich merkwaardig is, voor een Amerikaan. De twintigste eeuw komt er filosofisch toch al bijzonder bekaaid af, voor McMahon houdt het met Nietzsche wel zo ongeveer op, geen spoor van postmodernen of een specialist als Onfray.

Het aardige van zijn enigszins eigengereide keuze is toch wel dat – anders dan in algemene overzichten – enkele vaste waarden grotendeels ontbreken. Van de antieken is iedereen wel zo ongeveer present – al missen we hier weer Diogenes, die toch zeker een aantal interessante uitspraken op het besproken gebied heeft gedaan. Opvallender zijn de bijrollen voor onverwoestbare grootheden als Kant, Kierkegaard en Pascal, die toch ook wel het één en ander hebben bepeinsd over geluk in al zijn vermeende verschijningsvormen.

Pillen

Vlak voordat we de moderne tijd betreden vat McMahon nog even handig de voorgaande ruim vierhonderd bladzijden samen:

De sublimatie van Eros in intellectueel streven bij Socrates en Plato, de ascetische zelfbeheersing die Epicurus en de stoïcijnen voorstonden, Augustinus’ geluk van de hoop, Rousseaus aanprijzing van vrijwillige afzondering op zijn gezegende eiland, Marx’ revolutionaire droom van het herscheppen van de wereld, de romantische zoektocht naar liefde, Schopenhauers aanbeveling van de illusie van de kunst, het hedonisme van Sade en La Mettrie, de door drugs veroorzaakte euforieën van Baudelaire en De Quincey, de verfijnde deugden van de arbeid zoals door Weber, Smith en Marx gepropageerd (…)

De afgelopen eeuw raffelt McMahon vervolgens in een handvol bladzijden af, maar daarin zit wel de crux van het verhaal – ook al trekt hij daar zelf de verkeerde conclusie uit. Het enige wat we daadwerkelijk over geluk kunnen zeggen, is dat het subjectief is. Aan de hand van een grafiek poogt McMahon aan te tonen dat er geen correlatie is tussen subjectief bevonden welzijn en bruto nationaal produkt, terwijl iedereen in één oogopslag dat verband juist wel ziet. Een kwestie van interpretatie, maar niet onbelangrijk. McMahon ziet de zaken in zijn eigen subjectiviteit veel somberder dan ze zijn. Moderne medicijnen hebben de lijders aan depressie al veel verlichting geschonken en daarmee het percentage geluk in de wereld verhoogd. McMahon maakt zich nu zorgen over het feit dat bijvoorbeeld Prozac ook wordt gebruikt door mensen die zich gewoon wat beter willen voelen, zonder klinische aanleiding. Maar als geluk subjectief is, kan niemand de Emma Brunts van deze wereld hun medicijnenconsumptie verwijten. Zij zijn immers de enigen die over hun eigen staat van geluk kunnen oordelen. Waarmee we terug zijn bij de vraag of Huxley’s John een held is of een atavisme, en we concluderend mogen vaststellen dat McMahon een boeiend verhaal heeft verteld dat ook nog aanspoort tot nadenken. Niet dat je daar nou zoveel gelukkiger van wordt, maar het doodt de tijd en meer mag je op de lange duur eigenlijk niet verwachten. Meer dan een onbetekenend stofje in een onverschillig heelal zijn we toch niet en houdt onze sterfelijke schil er mee op, dan rest niets anders dan het eeuwige niets.

Boeken / Non-fictie

Beste Ebru,

recensie: Ebru Umar - Geen talent voor de liefde

Beste Ebru, geachte mevrouw Umar,

Allereerst: gefeliciteerd met je nieuwe boek. Het mag gezien worden; het ding is bijna twee maal zo dik als je debuut Burka & Blahniks, dat is mooi. En de twee oranje boeken staan goed naast elkaar in de kast. Ook dat is mooi, wat mij betreft. Maar we delen dan ook de voorliefde voor de kleur oranje.

Ik hoorde hier en daar al dat je een moeilijke tijd achter de rug had, na de moord op Theo van Gogh. Maar uit je dagboekaantekeningen uit Geen talent voor de liefde begrijp ik dat je er nu eindelijk weer bovenop bent. Ook dat lijken me de felicitaties wel waard. Ik ben blij te horen dat het goed met je gaat.

Goed, tot zover de aardige woorden. Want hoewel het me pijn doet, valt er verder weinig vriendelijks te zeggen over je nieuwste boek. Ja, ik heb het in een noodvaart uitgelezen, dat wel. Met geboeide ergernis sloeg ik de pagina’s in hoog tempo om. En nu het uit is, vraag ik me slechts af: was het nodig? Uiteraard, je dure verbouwingen en winkelvakanties moesten betaald worden. En sinds je door je werkgever aan de dijk bent gezet, nam je liquiditeit zienderogen af. In Geen talent voor de liefde beschrijf je zelfs hoe je als volwassen vrouw bij je ouders moest aankloppen voor een nieuwe iPod. Dat is niet leuk, voor niemand. Dus uit financieel oogpunt was het misschien wel nodig, een nieuw boek – dat evenals Burka & Blahniks gebaseerd is op je her en der gepubliceerde columns, alleen ditmaal doorregen met stukken dagboek.

Maar verder: wat is de noodzaak, Ebru? Je wordt zo graag serieus genomen, en vooral: je neemt jezelf zo ontzettend serieus. Je zou welhaast denken dat je de wereld wat te vertellen hebt, dat je een boodschap hebt. Maar evenals Burka & Blahniks biedt Geen talent voor de liefde niks doordachts, niks boeiends. Sterker nog: erger dan in je debuut geef je blijk van zelfoverschatting, van ondoordachtheid en van opportunisme. Dat is allemaal niet erg (echt waar, de besten onder ons hebben er last van), maar het zou zoveel leuker zijn als je eens wat meer als een waarlijk maatschappelijk betrokken columnist aan de weg timmerde.

Waarom? Niet omdat ik het zeg, want inderdaad: wie denk ik nou helemaal dat ik ben. Maar voor jezelf. Je wilt zelf meer, hogerop, bekender zijn en vooral gewaardeerd worden door de elite. Laten we je boek er even bijpakken, pagina 206, 207:

Libelle heeft me gevraagd een maatschappijkritische column te schrijven. Ik kan mijn oren niet geloven. Ik begrijp het ook niet helemaal. Waarom wil Libelle wel een wekelijkse maatschappijkritische column van me en de ‘serieuze opiniebladen’ niet?

Laat ik een poging doen het je uit te leggen, lieve Ebru. Ikzelf lees de verschillende ‘serieuze opiniebladen’ geregeld, en beschouw mezelf voor het gemak dus maar even als doelgroep. Ik moet toegeven van de Libelle minder op de hoogte te zijn, maar als de zoon van mijn afhaalchinees de Playboy weer eens uit de leesmap heeft gejat, waag ik me nog wel eens aan “Nederlands grootste en meest inspirerende vrouwenblad.” Om te beginnen: Libelle zelf geeft aan “elke week nieuwe verrassende onderwerpen” te bieden: “Modenieuws, beautytips, echte verhalen, nieuwe recepten, ideeën voor uw huis en veel meer.” Dat lijkt toch prima aan te sluiten bij wat jij schrijft. Alleen al in laatste boek komen al deze aspecten aan bod. Modenieuws: doe als Ebru, vlieg naar Turkije en laat je pakjes daar op maat maken; beautytips: doe als Ebru, laat overtollig vet wegzuigen; ideeën voor het huis: doe als Ebru, verbouw de boel voor een paar ton; echte verhalen: doe als Ebru, verwerk je rouw al taartjes etend. Alleen recepten ben ik niet tegengekomen, maar je kunt trots zijn op je score: vier van de vijf gebieden bestrijk je.

En dan zijn er dus de ‘serieuze opiniebladen’, waarin je zo graag eens een letter zou publiceren. Elsevier, die het best in jouw politieke straatje lijkt te passen, zegt met spraakmakende columnisten een meer uitgesproken kijk op de wereld te bieden. Wel, lieve Ebru, ik kan je zeggen: geen van jouw boeken heeft mijn wereldbeeld veranderd. Wel is mijn voorheen misschien nog niet zo uitgesproken mening over jou duidelijker geworden. Misschien moet ik vrienden die jou leeg, oppervlakkig en niet interessant vonden gelijk gaan geven. Misschien ben je nu eenmaal liever oppervlakkig dan diepgravend. Fijn, vooral zo houden, als dat jou gelukkig maakt. Maar dan ook geen gezeur meer als alleen de Libelle en de Metro jouw stukjes op geregelde basis willen hebben. Je zei het zelf, tijdens de presentatie van je eerste boek: “Ik ben er van overtuigd dat iedere columnist het podium krijgt dat hij verdient.” Een waar woord, Ebru.

Maar, lieve Ebru, ambitieus als je bent, wil je meer. En wie weet krijg je ooit ook meer – ik geloof er nog altijd in dat je inhoudelijk kunt zijn. Maar een positie in de serieuze media zul je moeten verdienen. Knokken, in plaats van zeuren. Je wordt niet overal afgewezen “omdat je een connectie hebt met Theo van Gogh”, zoals je jezelf voorhoudt, maar omdat je niet interessant genoeg bent. Ja, ik weet het, het komt hard aan, haal dus even diep adem en neem nog maar een cakeje. Dan kun je er vast weer tegen.

En als ik je – nu ik toch bezig ben – nog een advies mag geven, lieve Ebru: kom nu eindelijk eens met overtuigende argumenten tegen Ayaan. Je voert nu al bijna anderhalf jaar een kruistocht tegen haar, en je hebt nog altijd geen medestanders voor je strijd kunnen vinden. Laat staan dat je haar hebt kunnen losweken uit de VVD, zoals jij zo graag wilt. Zelfs op internet, waar altijd wel iemand in is voor een schreeuwerig relletje, heb je in die tijd niks los weten te maken op dat gebied. Ik begrijp je afkeer van haar wel; jullie karakters lijken gewoon te veel op elkaar. Je schrijft in je open brief aan haar:

Jouw minachting voor iedereen die een andere mening is toegedaan dan de jouwe is net zo groot als de minachting van orthodoxe moslims voor andersdenkenden. […] Jij staat helemaal niet open voor discussie. Sterker nog: wanneer heb jij voor het laatst gediscussieerd? Jij praat alleen maar, jij luistert naar niemand en hoort het liefst je eigen stem.

Die regels, lieve Ebru, zouden zo op jou kunnen slaan. Of je nu op de radio bent, op televisie verschijnt of je columns schrijft, alles wat je doet is met hard schreeuwen je eigen mening verkondigen. En vooral als je geëmotioneerd raakt, waar klaarblijkelijk weinig voor nodig is, barst je uit in een hysterisch geschreeuw waar geen touw aan vast is te knopen. Daar wordt niemand gelukkig van, Ebru. Ja, je had je grote vriend Theo van Gogh, die je door dik en dun steunde. Maar hij las je columns dan ook nooit, en bekeek je televisieoptredens niet. Dan is het makkelijk steun verlenen, niet waar?

Maak nu eens een keuze, Ebru. Wil je een Libelle-schrijfster zijn? Kies daar dan ook voor, en richt je volledig op je meisjesvriendschappen en je vakanties. Maar wil je de serieuze media voor je winnen, verdiep je dan eens wat meer, en zoek dan vooral ook een serieuze uitgever, met een kritische redacteur die je boeken beter wil en kan maken. Archipel, die je eerste twee boeken in de markt zette, is immers “dé uitgeverij […] voor vrouwelijke lezers voor wie ontspanning, emotie en herkenning bij het lezen voorop staan.” Vertel mij eens: wat moet een maatschappelijk betrokken schrijfster daar, Ebru?

Met vriendelijke groet,

Jan Auke Brink – een lezer.

8WEEKLY

Uit het depot…?

Artikel: Centraal Museum veilt deel van collectie

.

Ontzamelen

Uit het depot, Centraal Museum, Utrecht
Uit het depot, Centraal Museum, Utrecht

MuseumgoudA, te Gouda, is het Centraal Museum al voorgegaan. Afgelopen zomer organiseerden directeur Ranti Tjan en zijn staf onder de titel Gouden bergen een tentoonstelling waarbij 3.000 van de 36.000 voorwerpen uit de collecties van het Catharina Gasthuis en De Moriaan te koop werden aangeboden. Het afstoten is de laatste fase in een – naar eigen zeggen – zorgvuldig en langdurig proces van onderzoek en selectie dat resulteerde in een collectieplan. Het Instituut Collectie Nederland (ICN) kreeg de taak om een standaardprocedure te ontwikkelen voor selectie en afstoting van museale objecten. MuseumgoudA is het eerste museum dat gebruik maakte van de door het ICN opgestelde gedragscode. Hierin wordt afstoten als volgt gedefinieerd: ‘het fysieke en administratieve verwijderen van objecten uit de collectie waarbij het eigendom wordt opgegeven’. Overigens is ontzamelen of opschonen mijns inziens een wat vriendelijker term. De gedragscode heeft als uitgangspunt dat een museum zich terughoudend dient op te stellen ten opzichte van het afstoten van objecten. Als het museum zich aan de gedragscode houdt, zal deze terughoudendheid in principe gewaarborgd zijn. Na MuseumgoudA en het Centraal Museum zullen waarschijnlijk vele andere musea volgen met het selecteren en afstoten van voorwerpen uit hun collecties.

Collectieplan

Het Centraal Museum heeft na zorgvuldig onderzoek – uitgevoerd met steun van de Mondriaan Stichting – besloten om 3% van haar collectie af te stoten, vooral uit de collectie moderne kunst. Tijdens het jarenlange onderzoek dat resulteerde in een serie bestandscatalogi, werd de collectie van het Centraal Museum doorgelicht. De objecten werden getoetst op hun relevantie voor de historie van het museum en haar verzamelgeschiedenis, en de museale waarde van de objecten op het gebied van onderzoek, presentatie, en de geschiedenis van de stad of provincie. Aan de hand hiervan werd het collectieplan aangepast. 1.400 werken bleken niet goed op hun plaats in de collectie van het Centraal Museum. Wellicht passen deze kunstwerken beter in andere musea. Collega-musea hebben dan ook de eerste keus en kunnen kosteloos werk voor hun verzameling verwerven, mits ze schriftelijk hun aankoop motiveren. Het Centraal Museum maakte – evenals MuseumgoudA – gebruik van de speciale databank van Instituut Collectie Nederland waarop kunst en erfgoed uit de eigen collectie wordt aangeboden aan andere musea.

Beuys en Basquiat

In de eerste zaal van de tentoonstelling Uit het depot wordt de bezoeker uitgebreid geïnformeerd over het zorgvuldige proces van onderzoek, collectieplan en afstoting. Het Centraal Museum legt – aan het belastingbetalende publiek – verantwoording af over de afstoting van de – met gemeenschapsgeld aangeschafte – kunstwerken, wat volgens de tekst op de wand ‘soms een pijnlijk proces’ is. In de tweede zaal worden schilderijen getoond variërend van een 17e eeuws stilleven met vruchten van een meester uit Haarlem; 17e en 19e eeuwse portretten van de Hollandse gegoede burgerij gestoken in vergulde lijsten; een Italiaans altaarstuk met Madonna met kind van omstreeks 1800; tot 19e eeuwse stadsgezichten en landschappen. De derde zaal is vooral gevuld met werk op papier waaronder veel grafiek, maar ook originelen. Zo zijn er zeefdrukken van Joseph Beuys, en litho’s en linoleumsnedes van onder meer Bretschneider en Theo van Hoytema. Ook hangt er wat fotografie, hoewel dit aanbod op twee handen te tellen is. Er staan expressieve ornamenten en allegorische figuren in gips (omstreeks 1900) van de hand van de beeldhouwer Joseph Mendes da Costa. Tussen dit moderne en hedendaagse werk is onder andere een tekening in waskrijt (Zonder titel, 1981) van Jean-Michel Basquiat te zien. De waarde hiervan wordt geschat op 25.000-30.000 euro. Het is daarmee het duurste stuk van de tentoonstelling.

Collectiemobiliteit

Nog niet zo lang geleden rustte er in Nederland een taboe op het afstoten van voorwerpen uit museumcollecties. Afstoten mocht niet van het Rijk, de eigenaar van de Rijksmusea. In 1999 riep het voornemen van Museum Boijmans Van Beuningen om het schilderij Gray, Orange on Maroon van Marc Rothko te verkopen – ten behoeve van de nieuwbouw – sterke emoties op. Onder staatssecretaris van Cultuur Aad Nuis werd er een nieuwe richting ingeslagen met de Cultuurnota 1997-2000 Pantser of ruggengraat. Nuis bepleitte selectie en afstoting om de mobiliteit van de collecties te verhogen. Zijn opvolger Rick van der Ploeg trok deze lijn door. Op dat moment – in 1999 – was van alle collecties die de gezamenlijke Nederlandse musea bezaten slechts een schamele 5% zichtbaar en een groot deel was zelfs niet geregistreerd. De depots puilden uit; de kunstwerken leidden veelal een duister bestaan. Daarnaast zijn de beheerskosten van de depots hoog. Zo huurt het Centraal Museum bijvoorbeeld extra depotruimte op een industrieterrein.

“Het is bekend dat de Doornroosjes in het depot van het ene museum, bij het andere museum kunnen gaan schitteren op zaal,” aldus Van der Ploeg. Collectiemobiliteit, toegankelijkheid en zichtbaarheid voor een zo breed mogelijk publiek werden ook zijn credo’s. Van der Ploeg deed hiervoor enkele aanbevelingen: musea zouden bijvoorbeeld meer gezamenlijke tentoonstellingen moeten maken – ook met werk uit de kerncollecties. Een mooi voorbeeld hiervan was Gogh Modern (2003). Dit samenwerkingsproject van het van Gogh Museum en het Stedelijk Museum had als onderwerp de invloed van Vincent van Gogh op de hedendaagse kunst. Ook bepleitte Van der Ploeg het inrichten van filialen van grote musea elders in het land, zoals bijvoorbeeld een filiaal van het scheepvaartmuseum bij Bataviawerf in Lelystad, of een afdeling van het natuurhistorisch museum bij het Noorderdierenpark in Emmen. Een praktijkvoorbeeld hiervan is het Rijksmuseum Amsterdam Schiphol; helaas alleen toegankelijk bij intercontinentale vluchten. Een aanbeveling van de oud-staatssecretaris, waaraan de laatste jaren gelukkig steeds meer gehoor wordt gegeven, was het verruimen van de openingstijden. Dit beleid was overigens ook al van kracht onder directeur Willem Sandberg in het naoorlogse Stedelijk Museum.

Omdat aan het selecteren en afstoten van kunstwerken allerlei praktische, juridische en ethische kwesties kleven – je mag bijvoorbeeld geen schenkingen verkopen, en je moet recht doen aan het verzamelbeleid van je voorgangers – is de eerder genoemde gedragscode van het ICN opgesteld. Door objecten langdurig in bruikleen te geven aan een museum waar ze meer op hun plek zijn, kunnen deze bezwaren worden omzeild. Op initiatief van staatssecretaris Medy van der Laan staat collectiemobiliteit nu ook op de agenda van de Europese Unie. Van der Laan streeft onder meer naar een situatie waar de Europese rijksmusea elkaar zo min mogelijk (verzekerings)kosten in rekening brengen bij het onderlinge verkeer van collecties. Zo komt het accent steeds meer te liggen op onderzoek en cultuuroverdracht en minder op cultuurbezit.

Kunstveiling

Kun jij je vinden in het beleid van selectie en afstoting van kunstwerken en zoek je nog wat leuks voor boven de bank? Kom dan op zondag 12 maart om 10.00 uur naar de kunstveiling in Utrecht waar de stukken die niet in andere museumcollecties terechtkomen, verkocht worden. Neem je legitimatiebewijs mee en niet te vergeten je portemonnee. Informatie over de kunstwerken en een indicatie van de prijzen vind je in de speciale Sotheby’s catalogus. Er zijn geen limietprijzen. De opbrengst uit de verkoop komt – conform de gedragscode – ten goede aan het aankoop- en restauratiebudget van het Centraal Museum.

4 februari – 8 maart 2006 tentoonstelling Uit het depot Centraal Museum

12 maart 11.00 uur openbare veiling Sotheby’s in Centraal Museum (10.00 uur aanwezig)

Theater / Voorstelling

Een Herfstsonate zonder piano

recensie: Herfstsonate (Hummelinck Stuurman Theaterproducties)

Na Scènes uit een Huwelijk door Toneelgroep Amsterdam werd nu ook Ingmar Bergmans film Herfstsonate door Hummelinck Stuurman Theaterproducties voor het toneel bewerkt. In een passend sober decor ontrolt zich het verhaal van een nacht waarin een moeder en een dochter de confronterende waarheid over hun gedeelde verleden onder ogen zien.

Charlotte, een wereldberoemde pianiste en vrouw van de wereld, brengt na een lange afwezigheid weer een bezoek aan haar dochter Eva. Eva reddert onvermoeibaar en opgetogen rond om het haar wereldwijze moeder naar de zin te maken in haar eenvoudige huis in de provincie. Het blijkt dat ook de zwaar gehandicapte Helena, de tweede dochter, aanwezig is; ze wordt al jaren door Eva in huis verpleegd. De vrouwen lijken er alles aan te willen doen om het verleden, waarin Charlotte haar dochters verwaarloosde, te vergeten, maar tijdens een lange onrustige nacht loopt de spanning langzaam op. Alles wat altijd werd verzwegen wordt uitgesproken en de gezinshereniging loopt uit op een harde en indringende confrontatie.

~

Knäckebrödklanken


Ik zag ooit eens een kleine hilarische Herfstsonate-persiflage van Arjan Ederveen (Charlotte) en Tosca Niterink (Eva). Bergmans drama werd oneerbiedig maar raak gereduceerd tot veel dreigende stiltes in langzaam zwart-wit geschoten, gesnotter achter de piano en zelfverzonnen knäckebrödklanken. Maar hoe komisch ook, de originele film (Höstsonaten, 1978) met de ijzersterke Ingrid Bergman als Charlotte en Liv Ullmann als Eva blijft staan als een huis, en is zelfs moeilijk te vergeten tijdens deze productie van Hummelinck en Stuurman.

Niets te veel

De film blijkt zich echter prima te lenen voor een opvoering als theaterstuk. De lange, trage shots van Bergman zijn vertaald naar een statisch, monochroom, maar inventief decor. De eenvoud, de multifunctionaliteit en het vele hout doen Zweeds aan. Alle aandacht ligt zo, geheel in de lijn van de film, bij de personages en hun interactie. Vakvrouw Linda van Dyck speelt Charlotte mooi, maar wellicht zorgt de afstandelijkheid van de rol ervoor dat er geen vuurwerk tevoorschijn komt. Camilla Siegertsz zorgt echter voor sterk tegenspel als Eva, die in het hele spectrum van zorgzaam grijs muisje naar diep gekrenkte furie overtuigt.

~

Medi Broekman weet als de zieke Helena met minieme middelen te ontroeren, en ook Alexander van Heteren doet als gelaten schoonzoon-aan-de–zijlijn niets te veel.

Piano

Opvallend genoeg is er geen piano geplaatst in het sobere decor. De mooie muziek (Bach, Bartok, Chopin en Beethoven) hoor je terwijl de actrices, op de rug gezien, met hun lichaamstaal een subtiele suggestie van vertolking geven. Het pianospel, de zuivere stem van het gevoel, krijgt hierdoor iets mysterieus en ongrijpbaars. De schoonheid van deze muziek heeft middels Charlotte’s carrière een wig gedreven tussen haar en haar dochters. En terwijl ze met haar pianospel tot het uiterste gaat in het vertolken van emoties is ze hier als moeder niet toe in staat geweest. Het is schrijnend om te zien hoe haar gehandicapte dochter, met al haar beperkingen, beter weet te communiceren dan de gevierde diva.

~

Toneel Publieksprijs


De nominatie voor de Toneel Publieksprijs die deze voorstelling ten deel viel, vind ik iets te veel eer. Het verhaal van Herfstsonate, dat vertelt over de schoonheid van de muziek, van de melancholieke herfst van het leven met zijn onverbiddelijk gedane zaken, en de schrijnende gevolgen van het gebrek aan moederliefde wordt zeker invoelbaar neergezet. Dit is een vakkundig gemaakte toneelvoorstelling zonder toeters en bellen, maar ook zonder grote verrassingen.

Herfstsonate is nog te zien tot en met 31 maart.
Voor een actuele speellijst kijk op de site van Hummelinck Stuurman.

Boeken / Fictie

Bedrieglijk boek

recensie: Hitomi Kanehara - Slangen en piercings

Slangen en Piercings is een dun boek, bijna een novelle. Het verhaal is simpel, met een beperkt aantal hoofdpersonen en weinig actie. Het lijkt een bescheiden boekje, maar schijn bedriegt. Slangen en Piercings was in Japan eerst een instant-bestseller, nu een cultklassieker en afgelopen jaar ook de winnaar van de Akutagawa-prijs, de belangrijkste Japanse literaire onderscheiding. Het is het debuut van de 21-jarige schrijfster Hitomi Kanehara.

Naast lof kreeg Kanehara ook veel kritiek. De wereld die zij schetst in haar boek is doelloos, gewelddadig en vol expliciete seks. Kanehara heeft in een interview gezegd dat ze de hopeloosheid van de jonge Japanse vrouw wilde beschrijven zoals zij die zelf gevoeld heeft. Dat lukt. De lezer maakt kennis met Louis. Ze woont bij haar vriend Ama en samen leven ze van zijn karige inkomen. Haar ouders zijn weliswaar niet overleden, zoals iedereen denkt, maar ze ‘hebben elkaar niet zoveel te zeggen’. Liefde is het niet wat Louis voor Ama voelt, maar een ziekelijke fascinatie voor zijn piercings en vooral voor zijn split tongue:

Ik bezocht de website van Ama, waar ook te zien was hoe hij zijn tong doorsneed, en bekeek het filmpje meerdere malen tot Ama er genoeg van had. Ik snapte zelf niet waarom ik hier zo opgewonden van werd. Daarna sliep ik met Ama.

Louis, tot dat moment een popperige Japanse barbie in korte jurkjes en met snoezige glimlachjes, besluit ter plekke niet alleen haar tong te laten splijten, maar daarna ook een tatoeage te laten zetten. Ama introduceert haar bij Shiba, de punker die de tattooshop runt, en creëert daarmee de dramatische driehoek waarop het boek drijft. Terwijl Ama werkt, gaat Louis naar Shiba om over haar tatoeage te praten, maar dat loopt al snel uit de hand:

Hij legde zijn handpalm in mijn hals en voelde met zijn vinger aan de slagader. Hij legde kracht in zijn greep en ik voelde zijn dunne vingers in mijn vlees boren. Op zijn arm verscheen een ader. Mijn lichaam snakte naar zuurstof en maakte af en toe stuiptrekkingen. Mijn keel begon geluiden te maken en mijn gezicht verkrampte. “Daar hou ik nou van. Dat lijdende gezicht. Ik word er geil van”.

~

Louis verliest gaandeweg alle interesse in zichzelf. In het begin spartelt ze bij haar eerste tongpiercing nog tegen. Later laat ze er met steeds kortere tussenpozen grotere piercings in zetten. Langzaam maar zeker houdt ze op met eten en de liefde van de mannen voor haar persoon slaat ze met onverschillige bevreemding gade. Kanehara’s strakke proza geeft de afstandelijkheid waarmee Louis de wereld beziet goed weer.

Krachtige aanklacht

Dit ogenschijnlijk eenvoudige boek bevat een verrassend krachtige, op literaire wijze vormgegeven, aanklacht tegen de rol van de vrouw in de huidige Japanse maatschappij. Louis voldoet, ondanks haar ogenschijnlijke rebelsheid, in wezen precies aan de wensen van de mannen in haar omgeving. Dat deze mannen undergroundfiguren zijn, doet aan haar traditionele houding niet af. Ze kan niet ontsnappen aan haar sekse. Het is Kanehara gelukt om met minimale middelen sfeer en diepte aan het verhaal te geven, waardoor de gewelddadige hopeloosheid nog lang na blijft zeuren.

Tegelijkertijd is dit ook de zwakte van het boek: de hoge literaire graad gaat ten koste van het verhaal. Meisje ontmoet jongen en laat zich uit wanhoop naar een ander leven meevoeren in een neerwaartse spiraal van lichamelijk geweld. Om de spanning gaande te houden wordt er nog een tweede jongen geïntroduceerd, evenals een paar ‘extern’ gewelddadige intermezzo’s. Door de afgevlakte vertelstijl glijden die vrijwel onopgemerkt voorbij. De zwakke spanningsboog wordt in 119 pagina’s maximaal belast.

Dit is dan ook, ondanks het dunne voorkomen en de grote witmarges, geen boek voor luilekkerlezers. Dit is een boek voor diepe denkers, die van een stevige literaire kluif houden.

Muziek / Album

Niemand weet

recensie: Rumplestitchkin - Somersault

Het beroemde sprookje Repelsteeltje berust voornamelijk op het motief, dat een demonisch wezen zijn naam verraadt en daardoor zijn kracht verliest. Als we dat motief zouden projecteren op de bijna gelijknamige band Rumplestitchkin, dan zou dat kunnen betekenen dat indien men de bandnaam zou verraden, het verschijnsel dus ook aan kracht zal verliezen. Toch is het zaak dat de ware muziekliefhebber snel weet dat dit eigenzinnige bandje Rumplestitchkin heet.

~

Er waren eens vier Belgische vrienden. Tijdens hun collegejaren deden ze een dappere poging om Three imaginary boys van The Cure na te spelen. Daarna werd een eerste demo opgenomen, stoomden ze door naar de finale van Humo’s rockrally, maar het voorspelbare en-ze-speelden-nog-lang-en-gelukkig-scenario bleef uit. Een serieus platencontract ketste door ongelukkige omstandigheden op het laatste moment af. Het sprookje voor Rumplestitchkin kende dus bijna helemaal geen happy end.

Onbekend maakt onbemind

Toch hielden de heren de moed erin en uiteindelijk bereikte het debuutalbum Small-Time Hero dan toch de schappen. Voor lovende recensies koop je echter niet zoveel, want tegen de verwachting in wisten podia- en festivalboekers zich de naam Rumplestitchkin niet meer te herinneren. Dat bandje dat toch fris van de lever stuk voor stuk aanstekelijke Eels-achtige liedjes wist af te leveren die bovendien ook behoorlijk kon ontaarden in flink portie rauwe electrorock. Zoals gezegd, bijna niemand pikte dat bandje op.

Met Somersault doet het Brusselse kwartet nu opnieuw een dappere poging tot brede muzikale erkenning. Bij een eerste luisterbeurt bekruipt echter het gevoel dat Rumplestitchkin in de bekende beginnersfout is getrapt: de kopieervalkuil. Heeft men misschien toch teveel naar de radio geluisterd en gedacht, wat Franz Ferdinand en co kunnen, dat kunnen wij toch ook? Wie Somersault echter een tweede, derde, of vierde luisterbeurt gunt, kan opgelucht adem halen. Kijk in de spiegel en betrap jezelf op een glimlach bij het horen van al die pakkende melodietjes, zo verdomde aanstekelijk.

Waanzinwave

Ze flikken het dus weer, geheel op eigen kracht met een eigentijdse mix van waanzinwave en die typische Belgenpopfactor die we kennen van Zita Swoon tot Metal Molly en Das Pop. Songs die stuk voor stuk ingenieus, inventief en meeslepend klinken, songs waarin een huwelijk tussen synthesizers en gitaren nu eens een keer wél gelukkig uitpakt. Producer Jeroen Swinnen is er uitstekend in geslaagd om de boel bijzonder sfeervol te laten klinken. Rumplestitchkin zo heet het bandje dus, maar euh, niet verraden hè?

Theater / Voorstelling

Sobere Mephisto gaat recht naar het hart

recensie: Mephisto (Hummelinck Stuurman Theaterproducties)

.

~

Dat is het punt waar het om draait in Mephisto, het toneelstuk naar de roman (1936) van Klaus Mann: moet een kunstenaar in politiek roerige tijden partij kiezen, of staat kunst volledig los van politiek? Hilters rechterhand Göring krijgt de provinciaalse acteur Hendrik Höfgen zo ver dat hij alles opgeeft om beroemd te worden in Berlijn, het Walhalla voor kunstenaars, net zoals de duivel in Faust een wetenschapper overhaalt om zijn ziel in te ruilen voor rijkdom, macht en succes. In deze Mephisto verliest de draaikont Höfgen daarmee alle waardigheid.

Minimaal

Klaus Manns Mephisto is in de jaren tachtig door de Franse theatergrootheid Ariane Mnouchkine bewerkt voor toneel. Daarvan is een prestigieuze film gemaakt, en in Nederland bracht het Publiekstheater het stuk eerder in een grootse uitvoering. Maar de huidige Mephisto is een kleinschalige: zeven acteurs in een minimaal decor, die ieder meerdere rollen op zich nemen. Wel sterke acteurs, zoals Huub Stapel (die we eerder dit theaterseizoen zagen in Democraten) in de rol van Hendrik Höfgen, en Derek de Lint als Hermann Göring.

Verboden

De kunstenaar die zijn ziel verkoopt was voor de schrijver Klaus Mann in 1936 een uiterst actueel thema. Zelf was hij homoseksueel, zijn vader was de Nobelprijswinnende schrijver Thomas Mann, en beider geschriften werden door de nazi’s verboden. Om hen heen konden kunstenaars kiezen tussen meedoen met de nazi’s of een enkeltje Amerika. In Mephisto vertelt Klaus Mann het verhaal van de acteur met wie zijn zus Erika ooit getrouwd was. Die acteur liet zich van een links Hamburgs toneelgezelschap weglokken naar het Berlijnse hol van de nazi’s.

Tijdsbeeld

~

Bewerker en regisseur Paul Binnerts laat Mephisto waar hij bij Klaus Mann is: in het Duitsland van de jaren twintig en dertig. Dat doet hij heel mooi, sober, klein en ingetogen. Met simpele projecties op het achterdoek, om aan te duiden in welk jaar we zijn of welk toneelstuk Hendrik Höfgen speelt. Een aantal Duitse liedjes, telkens gezongen door een enkele acteur, geven een mooi tijdsbeeld, waarin we geleidelijk worden meegevoerd van de armoede in de jaren twintig naar de ‘oplossing’ die de nazi’s bieden in de jaren dertig. Er zijn geen grote gebaren, geen heisa en geen knallende conflicten. Alle aandacht gaat uit naar het simpele verhaal van de acteurs, van wie vooral een gedreven Huub Stapel als Höfgen, en Jara Lucieer en Nelleke Zitman in diverse vrouwenrollen ontroerend zijn. En het werkt, deze voorstelling gaat recht naar het hart.

Gemiste kans

Een gemiste kans is alleen dat er geen enkele link wordt gelegd met de actualiteit. Het thema van de kunstenaar die zich liever aanpast dan dat hij zijn nek uitsteekt is immers uiterst actueel. Denk maar aan de zelfcensuur van cartoonisten, die niet meer over Mohammed durven te beginnen uit angst voor represailles. Daaruit kun je, net als uit deze Mephisto, concluderen dat kunst nooit helemaal los staat van politieke keuzes.

Mephisto is dit seizoen te zien tot en met 22 mei 2006. Klik hier voor de speellijst.

Boeken / Reportage
special: Een interview met Daniel Kehlmann

Je eigen fictie komt soms erg dicht bij de waarheid

In de nieuwste roman van de Oostenrijkse schrijver Daniel Kehlmann (1975) spelen twee beroemde Duitse wetenschappers de hoofdrol: Carl Friedrich Gauß en Alexander von Humboldt. Er zal niet bij iedereen meteen een belletje gaan rinkelen bij het horen van deze twee namen, maar beiden hebben veel betekend voor de wetenschap. In Het meten van de wereld is een ontmoeting tussen de briljante wiskundige Gauß en de geograaf Humboldt de aanleiding voor een komische historische roman.

Gauß en Humboldt zijn niet zo bekend als bijvoorbeeld Einstein en Goethe. Toch was het niet Kehlmann zijn doel om een hommage aan deze twee onbekende wetenschappers te brengen. Het idee voor de roman ontstond meer uit een mooi beeld dat Kehlmann voor ogen had.

Daniel Kehlmann. Foto: Jürgen Bauer
Daniel Kehlmann. Foto: Jürgen Bauer

“Gauß kende ik van verhalen die op school werden verteld. Verhalen over dat hij als kind al een genie was en bijvoorbeeld allerlei verschillende manieren verzon om getallen op te tellen. Ik was altijd gefascineerd door hem. Humboldt heb ik pas later ‘ontdekt’. Toen ik twee maanden op reis was in Mexico las ik veel over het land. Zodoende las ik ook over Humboldt, omdat hij grote delen van Zuid-Amerika in kaart heeft gebracht. Ik was verrast hoe grappig Humboldt was. Eigenlijk was hij, op een zeer Duitse manier, gespeend van elk gevoel voor humor. Maar in zijn reisdagboeken beschreef hij veel grappige gebeurtenissen en situaties. Zo graaft hij misschien wel duizend jaar oude lijken van Indianen op en neemt ze mee. Vervolgens is hij ontzettend verbaasd dat niemand van de inheems bevolking hem meer wil begeleiden. Hij kan dat gewoon niet begrijpen. Humboldt leek me een zeer geschikt karakter voor een grappige roman, een komedie over wetenschap en de hoge Duitse cultuur uit Weimar.”

“Gauß daarentegen is juist heel erg luidruchtig, zo stel ik me hem tenminste voor, een beetje de drukke Duitser. Toen ik me ging verdiepen in Humboldt kwam ik er achter dat Gauß en Humboldt elkaar hadden ontmoet. Gauß was naar Berlijn geweest en had een paar weken in zijn huis gelogeerd. Ik zag deze twee mannen bij elkaar zitten. De een had de gehele wereld over gereisd en altijd de Duitse cultuur met zich had meegedragen. De ander was nergens naartoe geweest, maar had allerlei grote ontdekkingen gedaan en had een grote spirituele vrijheid. Vanuit dit beeld -die twee mannen pratend, maar elkaar niet begrijpend- ontstond het idee voor deze roman.”

Protest

Kehlmann nam mensen die echt geleefd hadden tot onderwerp van zijn roman, maar natuurlijk vermengden feiten en fictie zich. Sommigen reageerden hier erg negatief op en ook het Humboldt Geselschaft van Brandenburg kon zich niet vinden in de karakterschets van Humboldt die in Het meten van de wereld werd gemaakt. Om dit probleem voor zichzelf op te lossen heeft Kehlmann Humboldt en Gauß de mogelijkheid gegeven zelf in de roman te reageren op de gebeurtenissen.

“Op verschillende manieren heb ik Humboldt en Gauß de mogelijkheid gegeven om bezwaren te uiten op deze roman. Humboldt zegt dat hij een hekel heeft aan verhalen vertellen en Gauß merkt op dat over tweehonderd jaar iedere idioot allerlei verzinsels over hem de wereld in kan sturen. In eerste instantie was het vooral grappig om ze zo te laten protesteren, maar ik wilde er ook wel meer mee bereiken. Ik had het gevoel dat ik het ze verplicht was. Het is niet erg netjes om iemand die echt bestaan heeft tot onderwerp van je roman te maken. Natuurlijk wordt het wel veel gedaan, maar er zijn denk ik weinig mensen die het op prijs zouden stellen als er over honderd jaar een roman over hun leven wordt geschreven waarin ze grappig worden neergezet. Maar goed, kunst is niet leuk en het leuke aan dit project is dat ik alle protesten en bezwaren, die de karakters waarschijnlijk hadden, in dit project kan stoppen.”

Wo is Carlos?

Feiten en fictie zijn in deze roman zo vermengd dat de lezer die geen uitgebreide kennis heeft van Humboldt of Gauß ze niet meteen zal ontdekken. Zo heeft Kehlmann alleen Bonpland genoemd als medereiziger, terwijl in een groot deel van het reisverslag van Humboldt nog iemand meereist: Carlos Montúfar. Om uit te leggen hoe Kehlmann precies om is gegaan met feiten en fictie heeft hij het essay Wo is Carlos Montúfar?class> geschreven.

“Het is lastig de verhouding feiten-fictie uit te drukken. Het proces kan ik als volgt beschrijven: je lees veel over historische personen en door te lezen krijg je een helder beeld van deze mensen of een idee van hoe ze waren. Je schept voor jezelf een beeld; dat is natuurlijk altijd een model, je denkt dat ze zo zijn geweest. Terwijl je schrijft om dat beeld dat je hebt helderder, duidelijker en meer gelaagd te maken, verzin je ook dingen. Je bedenkt dan niet iets dat totaal niet aansluit op de persoon die je in je hoofd hebt. Ik heb de feiten dus een beetje veranderd. Het is soms lastig, want je hebt geen andere richtlijnen dan je eigen gevoel over wat waar is en hoe deze personen geweest zijn.”

Carl Friedrich Gauß
Carl Friedrich Gauß

“Het is verrassend hoe dicht je soms bij de waarheid komt. Ik had geschreven dat Gauß naar Weimar ging, maar dat hij Goethe niet wilde ontmoeten omdat hij hem een wetenschappelijke idioot vond. Toen de roman bijna af was ging ik voor wat laatste onderzoek naar het observatorium van Gauß in Göttingen. Daar vertelden enkele medewerkers dat ze kort geleden hadden ontdekt dat Gauß naar Weimar was geweest en dat hij daar had geweigerd Goethe te ontmoeten. Om dezelfde reden die ik verzonnen had in mijn boek! Je eigen verzinsels kunnen dus soms erg dichtbij de waarheid komen. Ik was erg blij en het was een soort bevestiging van iets dat ik al langer voelde. Hoewel ik fictie maakte en dingen verzon, bleef ik trouw aan hoe de personages waren geweest en bleek dat ik Gauß op een of andere manier kende.”

Verwarde historicus

Nergens in Het meten van de wereld zul je een directe dialoog vinden. Alle karakters praten met een omweg met elkaar. Dit geeft soms een grappig effect, maar dat is niet het enige dat Kehlmann probeert te bewerkstellingen.

“Het effect van deze indirecte dialogen in het Duits is misschien wel groter dan in het Nederlands. Het klinkt vreemd en ongewoon. Het creëert een soort ‘pseudo-afstand’. De dialoog is in een historische roman namelijk nogal problematisch. Je hebt het gevoel dat mensen normaal niet zo praten of niet zo hebben gepraat. Je moet de manier waarop ze hebben gepraat ‘imiteren’. Dat lukt niet in een dialoog, omdat je niet weet hoe mensen praatten in de 19e eeuw. Je kunt het nooit goed krijgen. Daarom vind ik de meeste historische romans zo triviaal. Als een historicus zoiets zou schrijven is dat niet het geval, omdat hij nooit de directe rede zou gebruiken. De enkele keer dat hij citeert zal dat uit een brief zijn. Hij zou opschrijven wat hij dacht dat de mensen gezegd zouden kunnen hebben. En dan klinkt het volgens mij geloofwaardiger. Daarom heb ik ook die afstandelijke manier van schrijven gekozen. Ik heb eigenlijk een bepaalde stijl voor de roman, die een komedie moest worden, bedacht. Ik wilde dat het boek zou klinken of het geschreven was door een historicus die gek geworden was. Alsof hij nog steeds met een bepaalde afstand over het onderwerp schreef. En een serieuze toon aansloeg, maar ondertussen allerlei dingen verzon.”

“Het is misschien niet het belangrijkste doel voor de schrijver, maar ik heb gewoon erg veel plezier gehad in het schrijven van deze roman. Ik vroeg mezelf af of dat eigenlijk wel mocht. De Duitse literatuur is normaliter niet humoristisch. Ik weet niet of deze roman een nieuw Duits schrijven inluidt. Maar als deze roman een beetje levendigheid en speelsheid kan toevoegen aan de hedendaagse Duitse literatuur, zal ik geen bezwaar maken!”