Tag Archief van: landscape

Kunst / Expo binnenland

Verhalen verteld door indrukwekkende uitvergrotingen

recensie: William Kentridge – If We Ever Get to Heaven

De Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge (1955), bekend om zijn houtskooltekeningen en zijn geanimeerde films, heeft wederom een indrukwekkende tentoonstelling weten te creëren, ditmaal in het – net zo indrukwekkende – EYE filmmuseum aan het IJ in Amsterdam. Zijn beeldend werk heeft een politiek verhaal en is duidelijk bedoeld om de kijker een boodschap mee te geven.

Anders dan in het MoMA in New York in 2010, waar een overzichtstentoonstelling van Kentridge van drie decennia te zien was, laat hij in EYE nu een nieuw werk zien en wel de 45 meter lange geanimeerde film More Sweetly Play the Dance (2015), die zich toont als een ‘dance macabre’ van schaduwen en silhouetten. Er komen meerdere figuren voorbij en zelfs verschillende figuren welke weer andere figuren dragen, begeleid door trieste doch opzwepende muziek. Voorbij komen, onder andere: een band met veel trommels en trompetten; een vlaggendrager; een drietal skeletten en andere figuren, welke als het ware door de modder worden voortgesleept. Zijn zij allen tezamen een afspiegeling van de Zuid-Afrikaanse maatschappij? Gedragen worden grote afbeeldingen van mensenhoofden en een aantal vogels; deze attributen zijn aan het begin van de tentoonstelling ook los te zien, als vergrote tekeningen op uitgesneden karton, op ijzeren pinnen ongeveer 15 centimeter afstand van de muur. De ‘dans’ doet zich voor als een optocht, waar het soms net geesten lijken die de toeschouwer van scherm tot scherm kan volgen. Kentridge wil met zijn nieuwe werk refereren aan het verhaal van De grot van Plato. Hij wil in het midden laten of wij daadwerkelijk kijken naar de figuren die wij (denken te) zien, of slechts naar hun schaduwen.

© Studio Hans Wilschut

© Studio Hans Wilschut

‘Bewegende oogjes’

In twee aansluitende ruimtes zijn vervolgens nog twee andere werken te zien, namelijk de 8-delige video-installatie I Am Not Me, the Horse Is Not Mine (2008), een werk gebaseerd op De neus van Nikolaj Gogol, en ook een reflectie op een esthetische vormentaal uit de jaren 1930, die (in Rusland) deel was van de hoop op een revolutie. Daarnaast bestaat nog een ruimte met een werk dat van buitenaf al te zien is, de film Other Faces (2011) – Kentridges tiende werk uit de reeks Drawings for Projection (1989 – 2011). De bezoeker kijkt door een raam naar het verhaal dat zich achter glas afspeelt, als een tweede laag van wekelijkheid in het werk.

Eenmaal binnen is te zien hoe geschiedenis geschreven en herschreven wordt. In deze geanimeerde film ontstaan houtskooltekeningen van verschillende mensen die lijken op poppen met bewegende oogjes, welke vervolgens weer verdwijnen en later weer terug komen. Er komen woorden voorbij als ‘The Widow / The Orphan / The Stranger’ en zinnen als ‘That which is not drawn’ – waarmee Kentridge lijkt te doelen op het maakproces van kunst, welke volgens hem constant in beweging zou moeten zijn. Toch is zijn werk op een bepaalde manier juist statisch te noemen, omdat met name More Sweetly Play the Dance en Other Faces duidelijk een verhaal in zich dragen en duidelijk een begin en een eind hebben, waardoor er weinig ruimte over blijft voor een interpretatie van de toeschouwer. Maar ook een installatie als I Am Not Me, the Horse Is Not Mine heeft een (politieke) boodschap en verhaal. Het is dan ook duidelijk dat Kentridge naast beeldend kunstenaar ook opera- en theaterregisseur is.

© Studio Hans Wilschut

© Studio Hans Wilschut

Lulu

William Kentridge is momenteel in Amsterdam voor de wereldpremière van de door hem geregisseerde opera Lulu (geschreven door componist Alban Berg), te zien tijdens het Holland Festival in het gebouw van de Nationale Opera & Ballet. Tijdens een interview in EYE op 28 mei jl. vertelde hij over het maakproces van de opera en de verbindingen met zijn beeldend werk. Over hoe zwarte inkt bloed wordt en over hoe hij een gelijksoortige werkwijze heeft in zijn theatraal en beeldend werk. In het verhaal van Lulu werd hij aangetrokken door ‘de instabiliteit van begeerte’ en de ‘onechte tederheid’ van deze vrouw en al haar geliefden. Naar eigen zeggen geeft Kentridge in zijn maakproces veel ruimte aan speelsheid en kan een tekening zomaar als projectie in een theaterdecor terecht komen. Een overduidelijke overlap in al zijn werk is wel dat het zich presenteert als een geregisseerd en voltooid verhaal – wat in de beeldende kunst niet altijd gewaardeerd wordt.

Kunst / Expo binnenland

Verhalen verteld door indrukwekkende uitvergrotingen

recensie: William Kentridge – If We Ever Get to Heaven

De Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge (1955), bekend om zijn houtskooltekeningen en zijn geanimeerde films, heeft wederom een indrukwekkende tentoonstelling weten te creëren, ditmaal in het – net zo indrukwekkende – EYE filmmuseum aan het IJ in Amsterdam. Zijn beeldend werk heeft een politiek verhaal en is duidelijk bedoeld om de kijker een boodschap mee te geven.

Anders dan in het MoMA in New York in 2010, waar een overzichtstentoonstelling van Kentridge van drie decennia te zien was, laat hij in EYE nu een nieuw werk zien en wel de 45 meter lange geanimeerde film More Sweetly Play the Dance (2015), die zich toont als een ‘dance macabre’ van schaduwen en silhouetten. Er komen meerdere figuren voorbij en zelfs verschillende figuren welke weer andere figuren dragen, begeleid door trieste doch opzwepende muziek. Voorbij komen, onder andere: een band met veel trommels en trompetten; een vlaggendrager; een drietal skeletten en andere figuren, welke als het ware door de modder worden voortgesleept. Zijn zij allen tezamen een afspiegeling van de Zuid-Afrikaanse maatschappij? Gedragen worden grote afbeeldingen van mensenhoofden en een aantal vogels; deze attributen zijn aan het begin van de tentoonstelling ook los te zien, als vergrote tekeningen op uitgesneden karton, op ijzeren pinnen ongeveer 15 centimeter afstand van de muur. De ‘dans’ doet zich voor als een optocht, waar het soms net geesten lijken die de toeschouwer van scherm tot scherm kan volgen. Kentridge wil met zijn nieuwe werk refereren aan het verhaal van De grot van Plato. Hij wil in het midden laten of wij daadwerkelijk kijken naar de figuren die wij (denken te) zien, of slechts naar hun schaduwen.

© Studio Hans Wilschut

© Studio Hans Wilschut

‘Bewegende oogjes’

In twee aansluitende ruimtes zijn vervolgens nog twee andere werken te zien, namelijk de 8-delige video-installatie I Am Not Me, the Horse Is Not Mine (2008), een werk gebaseerd op De neus van Nikolaj Gogol, en ook een reflectie op een esthetische vormentaal uit de jaren 1930, die (in Rusland) deel was van de hoop op een revolutie. Daarnaast bestaat nog een ruimte met een werk dat van buitenaf al te zien is, de film Other Faces (2011) – Kentridges tiende werk uit de reeks Drawings for Projection (1989 – 2011). De bezoeker kijkt door een raam naar het verhaal dat zich achter glas afspeelt, als een tweede laag van wekelijkheid in het werk.

Eenmaal binnen is te zien hoe geschiedenis geschreven en herschreven wordt. In deze geanimeerde film ontstaan houtskooltekeningen van verschillende mensen die lijken op poppen met bewegende oogjes, welke vervolgens weer verdwijnen en later weer terug komen. Er komen woorden voorbij als ‘The Widow / The Orphan / The Stranger’ en zinnen als ‘That which is not drawn’ – waarmee Kentridge lijkt te doelen op het maakproces van kunst, welke volgens hem constant in beweging zou moeten zijn. Toch is zijn werk op een bepaalde manier juist statisch te noemen, omdat met name More Sweetly Play the Dance en Other Faces duidelijk een verhaal in zich dragen en duidelijk een begin en een eind hebben, waardoor er weinig ruimte over blijft voor een interpretatie van de toeschouwer. Maar ook een installatie als I Am Not Me, the Horse Is Not Mine heeft een (politieke) boodschap en verhaal. Het is dan ook duidelijk dat Kentridge naast beeldend kunstenaar ook opera- en theaterregisseur is.

© Studio Hans Wilschut

© Studio Hans Wilschut

Lulu

William Kentridge is momenteel in Amsterdam voor de wereldpremière van de door hem geregisseerde opera Lulu (geschreven door componist Alban Berg), te zien tijdens het Holland Festival in het gebouw van de Nationale Opera & Ballet. Tijdens een interview in EYE op 28 mei jl. vertelde hij over het maakproces van de opera en de verbindingen met zijn beeldend werk. Over hoe zwarte inkt bloed wordt en over hoe hij een gelijksoortige werkwijze heeft in zijn theatraal en beeldend werk. In het verhaal van Lulu werd hij aangetrokken door ‘de instabiliteit van begeerte’ en de ‘onechte tederheid’ van deze vrouw en al haar geliefden. Naar eigen zeggen geeft Kentridge in zijn maakproces veel ruimte aan speelsheid en kan een tekening zomaar als projectie in een theaterdecor terecht komen. Een overduidelijke overlap in al zijn werk is wel dat het zich presenteert als een geregisseerd en voltooid verhaal – wat in de beeldende kunst niet altijd gewaardeerd wordt.

Muziek / Album

De voortreffelijke tweede van My Baby

recensie: My Baby - Shamanaid

De opzwepende blues van My Baby blijft niet onopgemerkt; de voor twee derde Nederlandse formatie werd al gedraaid op de BBC en trad intussen op in zo’n zestien landen.

Begin dit jaar volgde een tour door “halve thuis” Nieuw-Zeeland en recentelijk trad My Baby op in Groot Brittannië met vermaard bluesman Seasick Steve. Ook fungeerde het drietal als begeleidingsband bij de laatste (en verrassend sterke) cd van Henny Vrienten.

Heidense gospel

Niet alleen live staat de hippe blues van My Baby als een huis, ook op cd blijft de band fier overeind. Op het (overigens voortreffelijk geschreven) inlegvel bij hun nieuwe cd is te lezen: “Shamanaid is als een psychedelische reis door ruimte en tijd, van folk en roots, vol inheemse klanken. Een heidense gospel met de tracks als hedendaagse ‘spirituals’.” — een treffende omschrijving. Shamanaid klinkt iets basaler dan de ijzersterke voorganger No Depression, maar er is ook veel hetzelfde gebleven.

Gloedvol

De eerste nummers van Shamanaid borduren moeiteloos voort op de soulvolle en funky blues van het debuutalbum. ‘Uprising’ is weer zo’n song die live waarschijnlijk nog wat beter tot zijn recht komt vanwege de pittige beat, de snerpende slidegitaar, en de gedreven zang van Cato Van Dijck. In het vervolg van de cd slalomt My Baby vakkundig tussen aloude genres als blues, country, folk, soul, funk, en gospel. Soms gejaagd, repeterend en hypnotiserend, een andere keer loom, broeierig en soulvol.

Halverwege de cd gaat het tempo omlaag en wordt het geluid rauwer, zoals in het bezwerende ‘Remedy’ en in de akoestische, psychedelisch getinte ballad ‘Hidden From Time’, waarin de gloedvolle stem van Van Dijck mooi tot haar recht komt. Ouderwets zompige blues klinkt door in ‘6×6’; de meer soulvolle countryblues in ‘Marching’. Het slotakkoord ‘Panggajo’ klinkt als een inheemse traditional.

Conclusie: Shamanaid is de voortreffelijke tweede cd van een van de interessantste Nederlandse bands van het moment.

Recensie The Suit
Theater / Voorstelling

De hand van de meester

recensie: Theatre des Bouffes du Nord - The suit
Recensie The Suit

‘Directing is just to give directions’ zegt regisseur Peter Brook (90) bescheiden. Het gaat niet om de vinger, zegt hij, maar om de maan waar hij naar wijst.

Waar wijst Brooks vinger naar? Naar het verhaal dat wordt verteld en naar wat ons dat kan zeggen. Maar de loepzuivere eenvoud van The Suit verraadt toch de hand van de meester – of hij dat nou wil of niet.

Zoals Michelangelo dat kon met z’n beitel en Chanel met haar schaar, kan Brook met zijn ‘directions’ alles weghalen wat niet van belang is. Het resultaat is een verhaal dat we allemaal moeiteloos begrijpen: volkomen natuurlijk en tegelijkertijd adembenemend mysterieus. Deze elegantie blijkt voort te komen uit een nederig zoeken naar de waarheid en is tegelijk een ode aan de zeggingskracht van het menselijk lichaam.

Klein en groot

Het oorspronkelijke verhaal The Suit is realistisch en ongewoon tegelijk: Als Philemon zijn vrouw Mathilda betrapt op overspel, laat hij haar het kostuum van haar minnaar verzorgen en mee uit wandelen nemen. Als herinnering en straf, want ondanks hun liefde kan hij haar niet vergeven. Het is een klein verhaal over een huwelijk in een eenvoudig huis, maar ook een groot verhaal over wreedheid en vergeving, over een bizarre, complexe situatie in een heel land. Het werd niet geschreven door Shakespeare, Tsjechov of Beckett (enkele van Brooks favorieten), maar door Can Themba, een auteur uit de townships van Johannesburg. In de tijd van apartheid is hij verdrietig, verslaafd en berooid gestorven.

Soepele transformaties

Behalve veel vakmanschap, gevoeligheid en oprechtheid blijkt er haast niets nodig om dit verhaal boeiend te vertellen. Spel, muziek, decor, kostuums, licht vloeien in elkaar over en ademen soepele, grote kwaliteit. De kleine groep acteurs wisselt moeiteloos van personage, wordt verteller of zanger. Vooral Cherise Adams-Burnett (Mathilda) zingt fenomenaal recht uit haar hart ieders hart in. De nog kleinere groep muzikanten speelt van alles (o.a. Nina Simone, Billie Holiday) en speelt zelf ook mee, met grappige hoedjes. Het decor bestaat voornamelijk uit nadrukkelijk gekleurde stoelen die zo maar bed of rommel worden – en je vergeet trouwens toch alle kleuren. Kledingrekken zijn ook deuren – of iets anders, net wat nodig is. Een zijden sjaaltje is hoofddoek, tafelkleed en pochet binnen een minuut. Het is allemaal eigenlijk heel logisch terwijl je het zo ziet gebeuren.

Pas als enkele toeschouwers hoffelijk worden uitgenodigd om ook op het podium eventjes toeschouwer te zijn – ze mogen gewoon gaan zitten kijken als zichzelf – wordt de magie doorbroken. Dan zie je pas hoe knap het is, realiseer je je dat je iets beleeft dat dan wel waar is, maar helemaal niet ‘gewoon’. Hoe gecomprimeerd, buitengewoon helder en trefzeker tot in de kleinste details deze voorstelling is, die overigens maar ruim een uur duurt.

Aandacht

Brook heeft in zijn lange leven naast theater ook veel films gemaakt en boeken geschreven. Hoewel hij de laatste veertig jaar vanuit Parijs werkt, was hij vaak op reis. Ergens onderweg heeft hij geleerd om zo boeiend te vertellen dat je de tijd vergeet. Om, ook al is hij er zelf niet bij, je lichaam in die bijzondere staat te brengen, een mengeling van ontspanning en alertheid, waarin je open bent, heel goed kan voelen en luisteren. Wat een feest om dit nog aan den lijve te ondervinden.

Muziek

Versnipperde hel

recensie: De Nationale Opera en het Concertgebouworkest - Lulu

Lulu is geen makkelijke muziek, niet om te spelen en niet om naar te luisteren. Maar wie de moeite neemt om deze vier uur verscheuring en afbraak te beluisteren en te zien, ervaart een weergaloos muzikaal drama.

Gevaarlijk topstuk

Van de opera Lulu, gebaseerd op twee toneelstukken van Frank Wedekind, ging de onvoltooide versie in 1937 in Zürich in première. De laatste akte werd door Friedrich Cerha geschreven op basis van nagelaten materiaal en beleefde zijn eerste voorstelling in Parijs in 1976. Sindsdien is de opera geregeld uitgevoerd als het iconische drama van een femme fatale.

Lulu is een vrouwelijke versie van Don Juan: haar schoonheid is een onuitputtelijke bron van wellustige verslaving van de mannen om haar heen. Achter deze vamp gaat het oeroude beeld schuil van de vrouw als slang, handlangster van de duivel. Zo wordt Lulu ook gepresenteerd in de proloog van de opera. Een dierentemmer toont haar als zijn meest gevaarlijke topstuk.

Mechanische seksualiteit

Met de psychoanalyse als theoretische bijwagen ontwikkelden de kunsten zich na 1900 ondanks censuur en tegenstand van de burgerij tot een definitieve afsluiting van de 19e eeuw. De Weense componist Alban Berg was gefascineerd door thema’s als geweld, vervreemding en fragmentatie.

In de opera Wozzeck uit 1925, schilderde hij met muzikale middelen de voortschrijdende waanzin van een underdog. Berg componeerde Lulu als gefragmenteerde scènes, ieder in een eigen, duistere muzikale kleur met regelmatig fel oplichtende blazersolo’s. Hij maakte gebruik van het twaalftoonsysteem, dat hij uiterst geraffineerd inzette. Tussen de abstracte muzikale blokken klinken af en toe snippers melodie, als herinneringen aan een wereld waarin alles nog herkenbaar was. Lulu kreeg vibrafoonklanken mee, die haar mechanische seksualiteit uitbeelden.

Werkelijkheid als monsterachtige scheurkalender

In de regie van beeldend William Kentridge ligt de nadruk op fragmentatie en geweld. Het podium is een ruimte van bewegende zwart-wit tekeningen (verwijzing naar de houtsneden van het expressionisme) waarin Lulu en haar uitdagende wellust centraal staat.

Animaties op het achterdoek en willekeurige papieren lappen die wegwaaien en uiteenvallen suggereren een versnipperde hel, waar de werkelijkheid een monsterachtige scheurkalender is geworden, eindigend in moord en doodslag. Zingende en sprekende personages zwerven zonder samenhang door het onoverzichtelijke decor van schuivende, met tekeningen beplakte panelen.

Beschermer wordt moordenaar

De beeldtaal van Kentridge sluit perfect aan bij de donkere muzikale dialogen van mensen die elkaar niets te vertellen hebben. Daar gilt de wanhopig naar liefde verlangende sopraan Lulu, meesterlijk vertolkt door de meisjesachtige Mojca Erdmann, bovenuit. De mannen om haar heen geven haar allemaal en andere naam, tekenend voor hun narcistische bezetenheid. Hun zogenaamde liefde is projectie. Maar geen verliefdheid kan Lulu’s eigen leegte vullen. Daarom gaat ze aan het slot half bewust haar dood tegemoet.

Jennifer Larmore is tragisch mooi als de verliefde lesbische gravin. Johan Reuter, achtereenvolgens beschermer Dr. Schön en moordenaar The Ripper, zingt standvastig de duizelingwekkende fragmenten aan elkaar. De zogenaamde vader (Lulu is een wees) en profiteur Schigolch is een mooie rol van Franz Grundheber die eerder in Amsterdam Wozzeck zong.

Een niet geringe prestatie leveren dirigent Lothar Zagrosek en het Concertgebouworkest. Zagrosek ademt mee met zijn zangers en weet van de eerste tot de laatste noot de spanningsboog intact te houden, inclusief de geladen stiltes. Hulde verder voor de blazers die hun solo’s volmaakt inpassen in de grote lijn.

Er zijn nog voorstellingen op 6, 8, 14, 20, 23, 25 en 28 juni 2015.

Theater / Voorstelling

Le Carnaval des Animaux

recensie: Scapino - TWOOLS 17

Bijengezoem, ravengekras, het gekronkel van amfibieën – als je niet was aangeleerd dat dans een abstracte kunstvorm is, zou je bijna gaan denken dat je in een wel heel concrete dierentuin bent beland. TWOOLS 17, een anthologie van zeven verschillende choreografieën plus een dessert, heeft in ieder geval een levendigheid die ze in Blijdorp niet meer hebben meegemaakt sinds Bokito in agressietherapie is gegaan.

Er zou geen thema zijn, geen verhaal, stond er in het begeleidende informatiepakketje dat voor de voorstelling overhandigd werd. Laat je niet misleiden. Een toevallige samenstelling of niet, voor deze recensent ging de avond over het ontstaan van de moderne mens uit het dierenrijk.

Scapino Ballet Rotterdam, premiere 3 juni 2015Tussen Darwin en Damocles

Vóór de taal was er een mensenwereld die misschien wel net zo complex was in emotie, maar die in expressie oneindig achterliep op de onze. Vreemde schepselen, tussen dieren en diepe denkers in, waren we nog niet instaat tot analyseren, herinneren, beschrijven. Als pasgeboren baby’s uitten we ons via plotse schokken met onze benen, door vast te grijpen, weg te duiken, door te staren, te worstelen. Boven alles, als een zwaard van Damocles, hing de angst niet begrepen te worden. In die primitieve tijd van stammen kon geen individu het in z’n eentje redden. Onbegrepen blijven betekent sterven.

Het is, natuurlijk, precies de wereld waarin de dans zich begeeft.

The Descent of Man

TWOOLS 17Niet zelden moest ik denken aan de openingsscène van Kubricks “2001: A Space Odyssey”, een film die uiteindelijk draait om het ontdekken van nieuwe, bewuste levensvormen. Ik had nooit gedacht dat biologie verduidelijkt zou kunnen worden door middel van dans, maar dat is precies wat er gebeurde tijdens het werkelijk fenomale “Kha” van Gentian Doda, een dansstuk waarin een wormenpoel van halfverlichte lichaamsdelen als vloeibare vlekken het toneel doorkruist totdat er uiteindelijk een steeds duidelijker wordend figuur uit naar voren komt: vissen die de grote onbekende sprong het strand op waagden. Amerikaanse evolutiesceptici zouden verplicht moeten worden ernaar te komen kijken: harmonischer is Darwin nooit verbeeldt.

No man is an Island

Ik haal nu in het bijzonder “Kha” aan, maar er waren geen gaten, geen zwakke plekken; “Raven’s Home” was net zo sterk; “Vuurvogel” – een ballet voor twee libellen – net zo radicaal. Het dessert niet meegerekend (ik zal niet verklappen wat het is), was “Vuurvogel” ook meteen de afsluiting van de avond: niet toevallig dus dat er twee androgyne wezens op het toneel overbleven. Adam en Eva? Misschien, maar in ieder geval niet in het paradijs. Laat de menselijke geschiedenis beginnen.

Muziek / Concert

Geniaal vermaak

recensie: Daniel Melingo @ Bimhuis, Amsterdam

De Argentijn Daniel Melingo heeft de afgelopen jaren zijn benadering van de tango volledig verbijzonderd. Live weet hij daar een onvergetelijke extra dimensie aan toe te voegen.

Nog niet zo lang geleden verscheen het zesde album van Melingo met als titel Linyera: een album dat een logisch vervolg is op zijn twee daarvoor verschenen albums: Maldito Tango uit 2008 en het uit 2011 stammende Corazón & Hueso. De opmaat Santa Milonga mag er ook wezen, al zet de grootmeester van de tango de dans tegenwoordig nog meer naar zijn eigen hand.

Melingo3Extra dimensie

Mocht in het begin van Melingo’s carrière de keuze voor het tango-ritme nog niet helemaal helder en eenduidig zijn; tegenwoordig zijn de reggae-klanken, die we nog hoorden op zijn debuut H20 uit 1996I, heel ver te zoeken. Daniel Melingo heeft zijn draai in dit ritme helemaal gevonden. Wie bang is dat dat te beperkend en vooral heel oubollig is, zal na het luisteren van zijn albums al overstag gaan. Maar wie deze uit Buenos Aires afkomstige artiest live heeft mogen zien, kan er sowieso niet meer omheen: de ‘Melingo’-benadering van de tango is uniek.

Muzikaal haalt Melingo alles uit de kast om samen met zijn uitstekende orkest van dit ritme iets fantastisch moois te maken. De live-uitvoering voegt een dimensie toe die de avond onvergetelijk maakt. Melingo is volledig gekleed in het zwart: een lange jas en een hoedje. Zijn ruige, ongeschoren uiterlijk met krulhaar in de nek en zijn onweerstaanbare mimiek vragen constant de aandacht. Hij gebruikt het volledige podium en beeldt als het ware de teksten uit. Wie geen Spaans verstaat, zal toch in staat zijn om het verhaal van het liedje na te vertellen.

Af en toe roept Melingo de vergelijking op met een optreden van Compay Segundo, waar laatst genoemde overigens zo’n 35 jaar ouder was dan Melingo nu is. Wie een glimp van de meester opvangt in het licht, herkent de betrekkelijke jeugdigheid. Gelukkig maar; hij kan dus nog vele jaren mee.

Melingo2Topprestatie

De avond wordt muzikaal geopend door de band die het instrumentale ‘Obertura Linyera’ ten gehore brengt. Los Ramones, met Muhammad Habbibi el Rodra Guerra op gitaar/zang en zingende zaag, Facundo Torres op bandoneon/zang, Romain Lécuyer op bas/zang en Lalo Zanelli op piano/zang, geven de staalkaart af van de avond. Daniel Melingo zelf eist de rest van de avond de absolute aandacht op en toont zich de leider van dit orkest.

We krijgen een dwarsdoorsnede uit het jongste oeuvre van Melingo te horen. Van zijn jongste album horen we prachtige uitvoeringen van ‘Garrapatea’ – waarmee Melingo start – ‘La Noche’, ‘Volver A Los 17’, ‘Candonga’ en natuurlijk het titelnummer: ‘La Cancion Del Linyera’. Melingo doet een act waarbij hij iets bijtends uit zijn schoen haalt en hij een tijdje met ontbloot onderbeen verder zingt. Hij gaat bij een van zijn songs in het publiek zitten en bij een van de toegiften ligt hij zelfs op het podium, terwijl de band een James Bond-themaatje speelt. Er is bijna geen seconde dat deze artiest zichzelf en het publiek rust gunt. Ondertussen speelt hij ook nog – niet onverdienstelijk – een tweetal composities op klarinet mee.

Na een staande ovatie kan de band niet anders dan een paar toegiften spelen, om vervolgens opnieuw het applaus als een weldaad te mogen ontvangen. Een topprestatie van een bijzondere artiest!

Muziek / Album

Schoonheid zonder al te veel urgentie

recensie: Prefuse 73 - Rivington Não Rio

Prefuse 73 draait inmiddels al een jaar of vijftien mee, maar is nooit echt een grote naam geworden. Zijn nieuwe plaat Rivington Não Rio zal daar waarschijnlijk ook weinig verandering in brengen.

Prefuse 73 begon als een avontuurlijke hiphopproducer, die ook goed lag in de elektronica-scene. Op zijn debuut wist hij grote namen als Aesop Rock en MF DOOM te strikken. Later kwamen ook Wu-Tang Clan-leden en EL-P graag op zijn albums buurten. Maar anno 2015 is de hiphop wel zo goed als verdwenen uit Prefuse 73’s producties, en domineert elektronica.

Synth-fonteinen

Het begint allemaal zo goed: tweede nummer ‘Applauded Assumptions’ is al vrij imposant. Langzaam verandert het nummer van kleur en vorm, alsof je al een kwartier naar losse nummers aan het luisteren bent die in elkaar over gaan. Pastorale synthesizers domineren het geluidsbeeld, en af en toe mag er iemand zingen. In ‘Quiet One’ wordt bovendien voorzichtig geflirt met folk. Soms komen de noten als een beekje op je af, soms als een fontein. Daar ligt bovendien een fundament van interessante, verknipte beats onder. De ingrediënten voor een even esthetisch fraai als kwalitatief overtuigend album zijn aanwezig, maar Rivington Não Rio is uiteindelijk minder dan de som der delen.

Prefuse 73 gaat voor schoonheid, bereikt die schoonheid geregeld, maar mist tegelijkertijd vaak ook werkelijke urgentie. Hij haalt een paar echt prachtige trucjes uit, bijvoorbeeld door piano- en gitaarloopjes achterstevoren af te spelen, en de synths zijn heerlijk dromerig. Maar het geheel is maar een beetje verstild en mooi aan het zijn, en dat wordt een beetje saai. Naarmate het album vordert, blijft de muziek een warm synthbad dat aanvankelijk erg fijn is, maar je uiteindelijk een beetje langzaam — om niet te zeggen slaperig — maakt.

Busdriver

Ergens op de helft van het album komt excentrieke hiphopheld Busdriver langs, die samen met Milo ‘140 Jabs’ naar zich toetrekt. Maar dat heerlijke nummer wordt op de tracklist aangemerkt als een interlude, een intermezzo dus, en duurt een krappe tweeënhalve minuut. Zo’n ‘verstoring’ wijst erop dat Rivington Não Rio uiteindelijk aan de brave kant is. Na Busdrivers waanzin gaat Prefuse 73 namelijk gewoon weer verder met zijn melancholische synthesizermuziek, alsof er niets gebeurd is.

Rivington Não Rio roept uiteindelijk ambivalente gevoelens op. Als muziek voor laat op de avond is het een best overtuigende, bij vlagen echt heel mooie plaat. Draai je het album overdag, dan verslapt de aandacht na een tijdje. Het knispert, frutselt en pruttelt mooi, maar soms is dat gewoon net niet genoeg. De volgende keer toch weer Aesop Rock en de Wu-Tang Clan opbellen?

 

Kunst / Kunstboek

Modernisme op steroïden

recensie: OASE #94 - OMA. De eerste tien jaar

Architect en visionair Rem Koolhaas heeft met zijn Office for Metropolitan Architecture (OMA) laten zien dat ‘het spektakel van de metropool’ vooral bestaat uit het weerleggen van perspectieven. Nooit vast te pinnen op een stroming, een stijl of een herkenbaar vocabulair is Koolhaas een onzichtbare bouwmeester gebleken die inmiddels wereldwijd zichtbaar is.

In dezelfde maand dat OMA de opdracht voor een gigahotel aan de Amsterdamse Zuidas krijgt – en weer een nieuw ontwerp aan het beknopte Nederlandse oeuvre zal gaan toevoegen – komt architectuurtijdschrift OASE met het themanummer OMA. De eerste tien jaar. Ook is juist besloten dat een van OMA’s vroegste bouwwerken uit die eerste tien jaar, het Lucent Danstheater in Den Haag (1987), vrijwel zeker tegen de vlakte gaat om plaats te maken voor nieuwbouw. Een sleutelmoment in toevalligheden: tijd om terug te kijken.

Delirious New York, Rem Koolhaas, 1978.

Delirious New York, Rem Koolhaas, 1978.

Papieren studio

Het tijdvak dat door OASE is afgebakend, van 1978 tot eind jaren tachtig, is voor OMA van doorslaggevend belang geweest. Het begint met de publicatie van Koolhaas’ Delirious New York, een ‘retroactief’ manifest dat zijn visie op complexe stedenbouwkundige conglomeraten als Manhattan in een wervelend dictaat aan de ontwerpwereld presenteert. De einddatum wordt gezet op 1989, als OMA door Koolhaas in een voortdurende vernieuwingsdrang steeds meer buiten de landsgrenzen actief wordt en in Museum Boijmans van Beuningen met een overzichtstentoonstelling terugkijkt op het eerste decennium.

Van de in OASE getoonde en beschreven projecten is slechts een handvol daadwerkelijk uitgevoerd. Het is de opbrengst van een gevestigde reputatie: Koolhaas/OMA staat bekend als ‘papieren studio’. Er wordt bevlogen ontworpen, veel geschreven en heftig gedebatteerd, maar gebouwd wordt er nauwelijks. De grillige virtuositeit van Rem Koolhaas, de schijnbare wisselvalligheid van zijn unieke visie, maakt dat hij voor veel prestigieuze prijsvragen wordt uitgenodigd – en zelfs bij een aantal tot overtuigende winnaar wordt uitgeroepen – maar dat overheden, bestuurders en projectontwikkelaars uiteindelijk moeite hebben om met de bouwmeester in zee te gaan.

Bus terminal, Rotterdam, 1985.

Bus terminal, Rotterdam, 1985.

Kroepoek

In Rotterdam is Koolhaas/OMA jarenlang vertegenwoordigd geweest met een eenzaam bouwsel op het Stationsplein. De in 1985 gebouwde Bus terminal – in de volksmond ‘de kroepoek’ genoemd – was een roze statement in het centrum van drukke verkeersstromen. Een gekromde driehoek op hellende pilaren zorgde voor een dynamisch contrast en tegelijkertijd voor een vloeiende overgang vanaf het halfronde stationsfront uit 1957 van architect Sybold van Ravesteyn. Het lage kantoor- en personeelsgebouw vervolmaakte de glijdende beweging richting stadscentrum. Verguisd, verwaarloosd en inmiddels gesloopt voor weer nieuwe ontwikkelingen heeft dit minimale bouwwerkje jarenlang symbool gestaan voor de architectonische houding van Koolhaas: doortastend, eigenzinnig en niet te bewegen tot enige concessie waar het zijn creaties en visie betreft.

In OASE worden achtereenvolgens de projecten en programma’s beschreven die het maquettestadium niet ontstegen zijn. Er is het indrukwekkende plan voor Parc de la Villette in Parijs (1982) waarmee OMA veel bewondering oogstte; een krachtig ruimtelijk concept dat bestaat uit de verkaveling van de oppervlakte in lineaire stroken met verschillende functies. Ook het ontwerp voor de renovatie van de Koepelgevangenis in Arnhem (1980) is een fameus project. Koolhaas noemt het plan ‘Zelfportret van een maatschappij’ en presenteert met een virtuoos inzicht hoe in de toekomst het gevangeniswezen vormgegeven zou moeten worden. Door innovatief geplaatste zichtlijnen laat hij de bewoners een gevoel van vrijheid beleven zonder de noodzakelijke beveiliging te ondermijnen.

Casa Palestra, Milaan, 1986, collage ©OMA.

Casa Palestra, Milaan, 1986, collage ©OMA.

Sportschool

De essays die tussen de projecten geplaatst zijn, werpen een grondige blik op de perceptie en de werkwijze van het bureau. Er wordt uitvoerig ingegaan op het retroactieve aspect: het effectief worden van de context door een nieuwe interpretatie van het verleden. Ook de in de begintijd veelvuldig gehanteerde copy/paste methodiek is onderwerp van deze publicatie. Voorbeelden van modernistische en avant-garde architectuur werden door Koolhaas simpelweg omgevormd tot een nieuwe beeldtaal die op een unieke wijze zijn visie onderstreepte. De in 1986 ontworpen installatie voor de 17e triënnale van Milaan bevatte een omgevormd ontwerp van een paviljoen van Mies van der Rohe uit 1929, waarbij het geheel als sportschool annex fitnessruimte werd gepresenteerd en door een criticus als ‘modernisme op steroïden’ werd bestempeld.

Het is die onnavolgbare werkwijze die Rem Koolhaas een aura van ongrijpbaarheid heeft opgeleverd. Zijn doel bestaat nooit uit architectuur an sich, maar is een complexe exercitie om een maatschappelijke verandering teweeg te brengen. Dat proces is het hoofdbestanddeel van zijn creativiteit, de architectuur is een uitvloeisel dat – noodzakelijkerwijs – uitdrukking moet geven aan de materie. Of, zoals een van de auteurs in OASE concludeert: “wat telt is niet de architectuur, maar het leven dat in de architectuur plaatsgrijpt”.

OASE #94 – OMA. De eerste tien jaar
Uitgeverij: Nai010
Aantal pagina’s: 144
Prijs: 19,95

Muziek / Concert

Fantasiewereld komt tot leven door ‘gamend’ publiek

recensie: Symphonic Junction: Indie Games Concert

Al enkele decennia lang worden mensen geïnspireerd door videogames om kunst te maken en te beleven. Vooral de muziek speelt hierbij een grote rol – groter dan de meesten beseffen. Toch zien veel mensen de muziek van videogames niet als echte kunstvorm; het Indie Games Concert door het Residentie Orkest bewijst echter het tegendeel.

Veel technologische beperkingen in de ontwikkeling van videogamemuziek zijn door de jaren heen overwonnen. Tegenwoordig kan de soundtrack van een spel zelfs een aantal cd’s innemen, gezien moderne gameconsoles processors hebben die gelijk zijn aan die van computers en daardoor grotere bestanden aan kunnen. De meest opvallende ontwikkeling: het zijn niet langer enkel de chips die voor het geluid zorgen, er worden zelfs unieke orkesten samengesteld om de soundtrack van een spel op te nemen. Gamecomponisten hebben hiermee eindeloos veel mogelijkheden om dit medium verder te ontwikkelen. Dit bracht hen op een nieuw idee om videogamemuziek bij een groter publiek te brengen: het herschrijven van bestaande thema’s zodat zij in concertvorm uitgevoerd kunnen worden.

De arthouse onder de spellen

Videogamemuziek is ontzettend divers en kan daardoor niet gemakkelijk bij een genre ingedeeld worden. In feite kan het gezien worden als een heel eigen genre. Ook de soundtrack van minder populaire of minder bekende spellen mogen we hierbij niet vergeten. In het tiende concert van de Symphonic Junction-concertenserie staan de zogenaamde Indie Games centraal. Dit zijn spellen die door kleine, niet-commerciële spelontwerpers gemaakt zijn, maar wel artistiek relevant zijn voor de game-industrie. Sommige zijn zelfs wereldwijd succesvol. Onder leiding van dirigent Bas Wiegers wordt een setlist van achttien tracks gespeeld. Het Residentie Orkest laat zien en horen dat het zich makkelijk een weg kan banen in de gamewereld. Ze plaatsen iedereen uit het publiek centraal als gamer.

Classic FM-presentator/programmeur Floris Kortie begint het optreden met een duidelijk intro. Hierin vertelt hij onder andere een korte geschiedenis van de videogamemuziek die ook makkelijk te volgen is voor niet-gamers. Daar staan er overigens genoeg van in de zaal, zo blijkt na een algemene vraag aan het publiek. Met een start up-deuntje, zoals altijd te horen is bij het opstarten van een spel, ontwaakt de beleveniswereld van de Indie Games. Het orkest vliegt met bijbehorende soundtracks van karakteristieke plaatsen en gebeurtenissen in de spellen, door de open velden van het blokkige sandboxspel Minecraft, de gevechten van de Castle Crashers, het mystieke, vliegende eiland dat robot quote uit Cave Story verkent en het platformerspel Super Meat Boy heen.

Sommige arrangementen verschillen duidelijk qua klank van het origineel, maar dat heeft geen negatief effect op de kwaliteit. Solopassages worden mooi uitgelicht en met behulp van een groot scala aan instrumenten en de muzikale mogelijkheden ervan, worden veel leuke effecten geproduceerd.

De (inter)active rol van het publiek

Het blijft niet alleen bij slechts muziek deze avond. Er vindt veel interactie plaats tussen de muzikanten en het publiek, waarbij de bewegingen en expressie van de muzikanten zich vertalen naar kreten, gejuich, meezingen en luid applaus van het publiek. Deze praktijken zijn taboe tijdens klassieke concerten wat dit tot een uniek concert maakt.

Wie zich niet goed raad weet met deze aparte symfonische muziek kan afleiding vinden bij het grote scherm op de achtergrond. De ondersteunende beelden bij de muziek zijn gemaakt door studenten van Graphic Design aan de HKU welke mooi de stijl en de hoofdkarakters van de spellen weergeven. Jammer genoeg wordt er haast geen gameplay vertoond, en dat is zonde aangezien dat de interactiviteit van het concert en de immersie van het spel nog verder had kunnen verhogen.

Voornamelijk de ‘bonus levels’ zijn bijzonder tijdens dit concert. Een aantal spellen wordt ‘live’ op het podium gespeeld met op de achtergrond het orkest dat de soundtrack van het spel speelt. Zo klinkt het Brandenburger Concerto No. 2 van J.S. Bach terwijl vijf spelers al meebewegend op het ritme van muziek elkaars instrument (lees: een lichtgevend gekleurd balletje op een wii-controler, wat op het scherm getoond wordt als een instrument) moeten verstoren bij het spel Johann Sebastian Joust.

Ook Space Invaders, waarvan de soundtrack gezien wordt als de eerste ooit met doorlopende muziek, wordt live gespeeld in een nieuw arrangement. Om het spel te spelen wordt iemand uit het publiek gevraagd aan de hand van een soort prijsvraag: wie herkent als snelste een fragment van een soundtrack? De interactiviteit van het spel – oorspronkelijk het accelerando van het basloopje – wordt mogelijk gemaakt door het gebruik van iPads, hoewel de dynamiek van het orkest niet helemaal gelijk op gaat met de gameplay.

Tot slot wordt het hele publiek uitgenodigd om op de begane grond plaats te nemen om even een spelletje met een paar honderd man te spelen. Met Hat Trick moet een grote hoed, die een paar personen tegelijk moeten vasthouden, door het publiek heen gegooid of overgegeven worden om verschillende opdrachten te vervullen. Ook hier klinkt de soundtrack live op de achtergrond, al gaat deze grotendeels verloren door de enthousiaste manier van spelen van het publiek. Met een encore komt de game-avond tot zijn einde en verlaat het publiek de zaal met een uitgelaten gevoel; de eindbaas is verslagen.

Game Over?

Het Residentie Orkest heeft het spelen van spellen levendiger dan ooit gemaakt. Met deze muziek wordt de echte wereld omgetoverd naar een gamewereld, waarin de karakters uit de spellen tot leven kunnen komen. Een fantasiewereld wordt werkelijkheid, waarin de spelers (bij het concert dus de luisteraars) zelf de gameplay bepalen aan de hand van hun eigen luisterbelevenis.

Bij een videogameconcert als deze, komen veel elementen samen: het is de kracht en de emotie van een orkest gecombineerd met de energie van een rockconcert, gemixt met visuals ofwel kunst en creativiteit, technologie en het plezier dat videogames genereren. Hedendaagse videogamemuziek wordt steeds populairder en weet steeds vaker zijn weg te vinden naar het grote publiek. De invloed van het genre is simpelweg niet meer te negeren. Mede door dit soort concerten, gaat de gamewereld ook open voor mensen die hier nog niet bekend mee waren en zullen symfonische uitvoeringen in concertzalen andere soorten publiek aantrekken. Zo wordt er nog meer mooie kunstzinnige muziek verspreid.

Symphonic Junction is een concertenserie van het Residentie Orkest in het Paard van Troje, Den Haag, waarin zij zoveel mogelijk mensen in contact wil laten brengen met bijzondere muziek om te laten zien dat ook symfonische muziek in de 21e eeuw voor een groot en breed publiek van betekenis kan zijn. De volgende concerten in deze reeks zijn 13 juni in samenwerking met Torre Florim (frontman van De Staat) en op 31 oktober volgt een concert in ‘3D’.

Film / Films

Kunstroof en synthetisch sentiment

recensie: Woman In Gold

Maria Altmann probeert in Woman in Gold de kunstwerken die in de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s uit haar huis zijn geroofd terug te krijgen. De huidige eigenaar – het land Oostenrijk – weigert teruggave. Het betreft hier namelijk vijf kostbare schilderijen van Gustav Klimt, die momenteel tot het ‘Oostenrijks erfgoed’ behoren en vele bezoekers trekken.

In Woman In Gold wil Maria Altmann worden herenigd met haar geportretteerde tante Adèle, die door Klimt op bijzondere wijze is vereeuwigd op het canvas. Ze wordt daarin bijgestaan door advocaat Randol Schönberg, die tevens Oostenrijkse roots heeft. Samen vechten ze voor rechtvaardigheid in hun strijd om een van de meest waardevolle kunstwerken ter wereld.

Geromantiseerde flashbacks

Helen Mirren vertolkt de hoofdrol en doet dat subliem. De deftige, kwieke Maria is een genot voor het oog. Ze zit vol energie en met een geslaagd Oostenrijks accent vraagt ze de hulp van de jonge, onervaren advocaat Randol Schönberg. De slecht gecaste Ryan Reynolds – en dat is niet voor het eerst – weet geen moment te boeien of te overtuigen als Schönberg, die in het begin niet erg enthousiast is, maar later natuurlijk bijdraait. Reynolds kijkt voortdurend als een beteuterd schooljochie en wanneer een wat complexere emotie wordt gevraagd, levert dat een vreemde scène in een Oostenrijks toilet op. Wel fijn is Daniel Brühl als onderzoeksjournalist Hubertus Czernin, die het duo op Oostenrijkse bodem helpt met de bureaucratische rompslomp.

Het is prettig om te zien dat de scènes die zich in nazi-Oostenrijk afspelen Duitstalig zijn, waarbij met name Tatiana Maslany als jonge Maria erg sterk speelt. De flashbacks zitten beter in elkaar dan de scènes in het heden. De setting is ondanks de nazi-bezetting echter geromantiseerd, hetgeen voor de gehele film geldt. De tragiek van de Holocaust wordt voornamelijk buiten beeld gelaten; het feit dat Maria’s man in Dachau heeft gezeten ook. Verder dan Joodse vrouwen die worden gedwongen een stoep te boenen wil de film niet gaan.

Emoties door muziek

Woman in Gold doet denken aan Philomena, waarin tevens een oudere dame (Judi Dench) en een journalist (Steve Coogan) het verleden in duiken op zoek naar iets dat gestolen is. In het geval van Philomena: een kind. Philomena is echter veel overtuigender, door de sterke chemie tussen Dench en Coogan en de suspense in het verhaal. In Woman in Gold ontbreken beiden. Het is in wezen een rechtlijnige, wat droge film, die er niet in slaagt een historisch verhaal op boeiende wijze te vertellen.

Meest stuitend is het synthetisch sentiment. Allerlei clichés (muziek, speeches) worden uit de kast getrokken om de kijker te engageren. Hans Zimmer maakt echter een overdreven emotionele soundtrack die op het einde zo erg aanzwelt dat Maria’s enige traan in de film overkomt als een waterval.

Ondanks een briljante Helen Mirren blijft de film steken op een sentimentele historische vertelling, waarbij emoties eerder door opzwellende muziek dan door een band met de personages of een goed verhaal worden veroorzaakt.