Theater / Voorstelling

Toch een beetje Houellebecq bij Oostpool

recensie: Toneelgroep Oostpool - Het vierde rijk

.

Nee, natuurlijk niet. Schrijver Peer Wittenbols en regisseur Rob Ligthert moet niets van het utopiedenken hebben. Utopieën zijn illusies – hoe mooi ze er van buiten ook uit mogen zien. Neem Hans en zijn vrouw Hilde: Hans versterft in alle landelijke stilte als een denker. Hij denkt zelfs zoveel dat hij zijn eigen ongeluk niet eens meer opmerkt. Aan zijn vrouw knaagt wel iets, maar ook zij doorgrondt het gevoel nog niet.

Seksresort

~


De komst van een trio ondernemende en lawaaierige Nederlanders is nodig om de kluizenaars met de neus op de feiten te drukken. De drie rustverstoorders hebben het interview met Hans gelezen en hebben juist deze door Hans zo bejubelde plek uitgekozen om hun seksvakantieresort te vestigen. Even vrees je dan dat Het Vierde Rijk een slap Houllebecqaftreksel wordt, maar gelukkig hebben Wittenbols en Ligthert andere pijlen op hun boog. Het is niet de steeds verder afstompende Westerse samenleving die zij bekritiseren, maar het naïeve gelukszoeken wordt tegen het licht gehouden.

Alle utopisten in het stuk lijken hun eigen spiritueel aandoende drijfveren te hebben. Aan de Nederlandse keukentafel klonken alle plannen waarschijnlijk ook zeer aantrekkelijk. Maar eenmaal zo ver van de bewoonde wereld, op het paradijselijke stukje aarde, blijken ze domweg te mooi om waar te zijn. Hans heeft geen interesse meer voor intimiteit, terwijl Hilde juist smacht naar een aanraking. Hun collega-emigranten Edo en Hanna teren op het christendom, maar ook zij blijken niet sterk genoeg om alles te weerstaan.

Houellebecqiaans

~


De voorstelling begint met een tirade tegen Nederland en zijn inwoners, waarin de stille-tochten-cultuur wordt gehekeld. Aan het einde blijft ook niets meer over van hen die het land achter zich hebben gelaten. Misschien is Het Vierde Rijk stiekem toch wel een beetje een Houllebecqiaans vertelling: de moderne samenleving is ziek, en er van weglopen zal je niet helpen. Wittenbols en Ligthert vertellen hun boodschap op een mooie manier.

Het vierde rijk van Toneelgroep Oostpool is nog tot en met 1 mei te zien. Klik hier voor meer informatie.

Theater / Voorstelling

De draai van mightysociety

recensie: mightysociety - mightysociety4

Hij is een van de belangrijkste spelers in de Nederlandse theaters. Punt. Je kunt er meer woorden aan vuil maken, maar dit is de kern. Eric de Vroedt, drijvende kracht achter de fantastische mightysocietyserie, maakt het Nederlandse theater boeiend.

Natuurlijk is hij niet de enige die mooie stukken op de planken brengt. Maar hij is wel een van de weinigen die echt opvalt tussen alle andere makers. Schrijver en regisseur Eric de Vroedt richt zich in eigen project mightysociety expliciet op de actualiteit. Het engagement is al enige tijd terug in het theater, maar zo’n draai als Eric de Vroedt er aan weet te geven is bijkans uniek.

Op de kop

~


In tien toneelstukken wil De Vroedt het moderne Nederland onderzoeken. De eerste vier zijn onderhand af. Eerder al richtte De Vroedt zijn blik op de Fortuynistische politiek (mightysociety1), een twijfelende terrorist (mightysociety2) en het individualisme (mightysociety3). In deze vierde editie van zijn tienluik is de globalisering aan de beurt. Hoewel De Vroedts idealen linksliberaal lijken te zijn, veroordeelt hij niemand in zijn stukken. Altijd is hij op zoek naar een ’twist’ die alles in een ander perspectief plaatst.

Dat is bij dit vierde deel niet anders. Eerst lijken drie personages de kern te vormen: een multinational die over de rand van het betamelijke gaat, een Europarlementariër die uit liefde voor haar multinational al dan niet bewust de ogen sluit voor zijn gesjoemel en de homozoon van de Europarlementariër die in de multinational het Grote Kwaad ziet. Later komen twee andere personages in het spel: een voormalig werknemer van de multinational en zijn vrouw, die door de zoon worden ingeschakeld. De werknemer is ontslagen omdat arbeid in Azië nou eenmaal veel goedkoper is. Dat klinkt misschien zielig, maar De Vroedt weet alles op zijn kop te zetten, waardoor van de prototypes winnaar en verliezer niets meer overblijft.

Glansrol

~


Het is een wat expliciet uitgevoerd trucje; dat ‘op de kop zetten’. De voorstellingen van mightysociety mogen soms iets ingedikt, en er mag wat meer aan de verbeelding worden over gelaten. Maar los daarvan: de thema’s die De Vroedt aansnijdt zijn relevant, de tekst is bij vlagen prachtig en inspirerend.

En dan de acteurs…. Net als in mightysociety2 is er een glansrol voor Bram Coopmans. Vorig jaar verdiende hij als zwetende terrorist in een kleine hotelkamer een nominatie voor de Louis d’Or, de prijs voor de beste mannelijke hoofdrol. Nu schittert hij als de opgefokte werknemer die het allemaal niet meer in de hand heeft. Hij is een prachtacteur in deze prachtstukken van De Vroedt.

mightsociety4 is nog tot en met 25 mei te zien. Klik hier voor meer informatie.

Muziek / Album

Vier keer is scheepsrecht?

recensie: Tom McRae – King Of Cards

In 2000 zette de Brit Tom McRae zichzelf met zijn titelloze debuut direct op de kaart. Het album werd door critici bejubeld en genomineerd voor een Mercury Music Price en een Brit Award. Ook opvolger Just Like Blood (2003) was een juweel van een plaat. In 2005 kwam het licht teleurstellende All Maps Welcome uit. Inmiddels is het alweer tijd voor het vierde wapenfeit van de Engelsman met de titel King Of Cards. Dit is naar eigen zeggen zijn meest toegankelijke tot nu toe en moet eindelijk zijn grote doorbraak betekenen. Het lijkt erop dat McRae definitief de stap naar het grote publiek wil maken.

Tom McRae is een geboren singer-songwriter. Hij schrijft prachtige tastbare nummers met goede teksten en is bevoorrecht met een stem waar je u tegen zegt. De eerste drie albums waren ingetogen en voor velen misschien iets té rustig. Een echte doorbraak bleef dan ook uit. Naar eigen zeggen is dit vierde album harder en toegankelijker dan de voorgaande en dat is inderdaad duidelijk te horen. Tussen de gevoelige McRae-nummers door krijgen we ditmaal een wat meer poppy geluid te horen. Hij gaat qua sound dan ook erg richting de toegankelijkheid van bijvoorbeeld David Gray. De single Bright Lights heeft zo’n typisch David Gray-pianoloopje.

Die stem, die stem

Tom McRae is gegroeid. De krachten van de vorige albums worden gebundeld en dat resulteert in een sterk uitgebalanceerd popalbum. Het album laat een diversiteit aan nummers horen van rustige ballads tot stevigere popnummers, muzikaal zit het allemaal erg sterk in elkaar. De piano is sterker dan ooit en de strings helpen mee aan een ‘af’ geluid. En oh die stem, die stem. Zijn stem is toch hét onderscheid tussen hem en andere singer-songwriters. Wat overigens wel gezegd mag worden is dat de cd ietwat overgeproduceerd klinkt, hij klinkt misschien iets té gladjes.

McRae wilde het voor zijn vierde album eens over een wat vrolijkere boeg gooien. Hij luisterde de laatste tijd zelf veel naar hoopvolle en verheffende muziek en wilde het zelf ook minimaal eenmaal proberen zo’n plaat te maken. De positieve ondertoon komt goed naar boven. Hoogtepunten van het album zijn Keep Your Picture Clear, een sterk zanggedreven nummer met een mooie aanloop naar de climax, en Sound Of the City, waarin hij strakker en soepeler klinkt dan ooit tevoren. McRae zegt zelf voor dit album beïnvloed te zijn door Bruce Springsteen, Nick Drake, Nick Cave en Jeff Buckley. En af en toe hoor je dan ook de rauwheid van Springsteen en de soepele stemband van Buckley terug.

Doorbraak?

King Of Cards is zonder twijfel het meest toegankelijke en misschien ook wel commercieel interessante album van McRae tot nu toe. Het lijkt erop of McRae een bewuste toenadering richting het grote publiek doet, maar dat doet niet af aan de kwaliteit van het album. De nummers klinken strakker en vlotter, bijna elk nummer heeft ditmaal een drum. Het ontbreken hiervan haalde de vaart nog wel eens uit zijn vorige albums. Dit album houdt je van begin tot eind bij de les. Op King Of Cards bezorgt McRae mij veelvuldig kippenvelmomenten en blijft hij zijn eigen geluid trouw. De tijd zal moeten leren of deze commerciële stap van McRae een doorbraak zal betekenen en of zijn fans het kunnen waarderen, ik ben in ieder geval om.

Theater / Voorstelling

Op zoek naar spanning in de bunker

recensie: Jeuk

Ze bezitten alles wat hun hartje begeert. Wat ze niet hebben kunnen ze kopen. Maar geluk is niet te koop. Maria en Richard staan in Jeuk voor de opdracht om hun leven weer op de rails te krijgen. De kracht van het stuk blijkt misschien nog wel het meest als je in gedachten buiten staat, en hun woonkamer door het raam begluurt. Alleen de lichaamstaal van de hoofdrolspelers is namelijk al zó sterk dat meteen duidelijk is dat er groot onheil in de lucht hangt.

Als toeschouwer beland je rechtstreeks in de beveiligde ‘bunker’ van een geslaagd en goed bemiddeld stel van middelbare leeftijd. De pompeuze Amerikaanse koelkast is de grote blikvanger in hun woonkamer. De strakke inrichting en de Bang & Olufsen- geluidsinstallatie completeren het beeld dat past bij het leven van het stel: ogenschijnlijk niet kapot te krijgen, maar ook saai en voorspelbaar.

Langs elkaar heen praten

~

Maria, gespeeld door Sanneke Bos, probeert haar man duidelijk te maken dat ze ontevreden is met haar leven. En volgens haar heeft hij daar een belangrijk aandeel in. De fysieke afstand tussen de twee kemphanen is al veelzeggend: ze staan beide in een hoek van de woonkamer, zover mogelijk van bij elkaar vandaan. Het mislukt daarbij volledig om ook maar enigszins op elkaar af te stemmen. De patserige Richard, scherp neergezet door Leon de Waal, ziet maar één waarheid, en dat is de zijne. Luisteren doet hij niet, en zijn vooringenomenheid is ronduit stuitend.
De kleding van de hoofdrolspelers sluit goed aan bij wat ze willen uitstralen: Richard draagt een grijs pak, dat het geslaagde maar grijze leven dat hij leidt representeert. Maria past haar kleding perfect aan aan haar toegenomen behoefte aan spanning. Ze geeft zich letterlijk bloot als ze halverwege het stuk haar grijze streepbroek verruilt voor een uitdagende jurk.

Koffers pakken

Bij de opening van het stuk ligt de sympathie van de toeschouwer meer bij Maria. Zij is het die als eerste onder ogen ziet dat er iets moet veranderen. Plots haalt Maria dan het ultieme wapen van stal: ze meldt dat zij na afloop van een universitair feestje een jonge vent, de student Chet, heeft uitgenodigd om ‘nog even wat te drinken’ bij hen thuis. Richard is zichtbaar van zijn stuk gebracht en zet al zijn gebrekkige luistervaardigheden in om de kloof tussen hem en zijn vrouw te slechten. Vooral als Maria ook nog eens zijn koffer inpakt en voor zijn neus zet, heb je als toeschouwer met hem te doen. Temeer omdat hij écht niet lijkt te snappen waar het fout is gegaan.

Indringer danst en tergt

De slobberige student Chet ziet vervolgens zijn seksuele kansen schoon en stookt het vuurtje nog wat op, tergt tot op het bot en confronteert Richard keihard met zijn tekortkomingen. De opstandige muziek van de Arctic Monkeys die op initiatief van Chet uit de B&O- speakers knalt, sluit er mooi bij aan. Hij danst het gezapige leven van Richard en Maria finaal aan gort in zijn ordinaire mouwloze hemdje.
De pleegdochter van het stel huppelt gedurende het hele stuk schichtig en onschuldig over het podium. Haar rol blijft lange tijd wat onduidelijk. Tot ze in haar onschuld duidelijk maakt dat Richard een meer dan gezonde belangstelling voor haar heeft.

Jeuk
zet in pakweg een uur en een kwartier een boeiend verhaal neer. Het stuk heeft niet tot doel een heel duidelijk begin en einde te markeren. Het laat wel goed het proces van verwijdering zien tussen twee mensen die ooit stapelverliefd moeten zijn geweest. Als kijker voel je echt met de personages mee.
Het verhaal staat bol van verborgen symboliek. Hoe beter je kijkt, hoe meer je ziet. De rol van de pleegdochter had daarbij wel iets explicieter en meer uitgewerkt mogen worden. Als toeschouwer mag je het verhaal grotendeels naar eigen invulling interpreteren. Onverwacht is dan ook het einde van het stuk, dat toch een beetje lijkt op een happy end.
Al met al is Jeuk heel toegankelijk en vooral in de wijze van uitwerking van het verhaal scherp en origineel.

Speelperiode tot en met 15 mei, kijk op: www.productiehuis.nl

Boeken / Fictie

“Een rollercoaster van incidenten”

recensie: Herman Brusselmans - Muggepuut

In zijn nieuwe roman Muggepuut verkent Herman Brusselmans opnieuw de grenzen van literatuur en post-postmoderne filosofie, met een held die de lezer bovendien ook nog eens een kijkje in de keuken van het scheppingsproces gunt. Verder veel handdoeken en stoplichten.

Nadat literatuur zich eeuwenlang voornamelijk bezig had gehouden met het grote en imposante – God, oorlog, seks – verschoof de aandacht in de moderne roman na de Verlichting meer en meer naar de gewone man. Sinds een eeuw of twee zijn de letteren wereldwijd zelfs fors aan het proletariseren: naturalisme, Madame Bovary, Moby Dick, etc. etc. – in grote romans speelt de kleine man steevast de hoofdrol. Wat wel bleef was de conventie over waaraan een roman moest voldoen. Plot en psychologische ontwikkeling duiken in de literatuurkritiek steeds weer op als onuitgesproken voorwaarden. Aan de rafelranden van de letteren wordt aan die al te gemakkelijke vooronderstellingen gemorreld, en dat is maar goed ook, want het literatuurlandschap wordt intussen bedolven onder de writing-by-numbersboeken, literaire equivalenten van muzak en MOR, hapklare brokken voor een weinig avontuurlijk, bangelijk publiek. Voorspelbaarheid troef, omdat de markt daarom vraagt.

Geen machinaal maatwerk

In de interessantere boeken gaan de vanzelfsprekendheden als eerste overboord en worden de mogelijkheden die kunst kan bieden juist ten volle uitgenut. Inmiddels bestaat alweer een lange traditie van dat soort schrijven, overigens niet altijd even geslaagd, maar tenminste interessanter dan het machinale maakwerk dat de shortlists doorgaans vult. Voorbeelden van hoe het ook kan, gaan minimaal terug tot Tristram Shandy, een roman waar nu eens helemaal niets in gebeurt, tevens een biografie die ophoudt bij de geboorte van het onderwerp, zodat iedere vorm van psychologische ontwikkeling en identificatie met de hoofdpersoon in de kiem wordt gesmoord. Geen plot en van enig mentaal leven is al evenmin sprake. Daarmee – en met zijn even onnavolgbare als briljante stijl – zette Sterne de toon voor een hele reeks al dan niet bewuste navolgers.

In het Nederlandse taalgebied is de Vlaamse schrijver Herman Brusselmans de belangrijkste actuele beoefenaar van het genre. Begonnen als doorsneeschrijver over de liefde, ontwikkelde hij zich met name in De man die werk vond tot een auteur die met schroevendraaier en waterpomptang de letteren te lijf gaat. Konden vroege meesterwerken als de Ex-trilogie nog worden gelezen als excentrieke soortgenoten van het naturalisme dat tot in onze dagen de literatuur in een ijzeren greep houdt, naarmate zijn oeuvre groeit buigt hij steeds verder af van wat de massa voortbrengt.

Plot was zijn eerste slachtoffer: het is vrijwel ondoenlijk om in kort bestek een opsomming te maken van wat zich in zijn boeken afspeelt. Degene die dat toch wil proberen, heeft slechts de keuze tussen de droge vaststelling dat ze nergens over gaan, en het volledig, inclusief punten en komma’s navertellen van het hele verhaal. De laatste jaren raakt Brusselmans dan ook nog aan de essentie van literatuur als kunstvorm zelf. Hier zien we een parallel met de ontwikkelingen in de beeldende kunsten. Door diverse oorzaken, variërend van uitvindingen als fotografie en film tot en met nieuwe wijsgerige inzichten die de tijdgeest een zekere richting opstuurden, het evoluerende memenveld en zaken als industrialisatie en het effect daarvan op de perceptie die mensen van zichzelf hadden, kreeg beeldende kunst aan het begin van de moderniteit een radicaal andere functie. Het weergeven van de werkelijkheid zoals bijvoorbeeld het schildersoog die waarnam maakte plaats voor een problematisering van de kunst en de media waarvan zij gebruik maakte zelf. Kubisme en andere modernistische stromingen waren nog maar een halfhartige tussenstap, met name in de Verenigde Staten verhieven uiteenlopende schilders als Barnett Newman en Chuck Close het schilderen zelf tot onderwerp van hun kunst. Hun stijlen verschillen enorm, de onderliggende motivatie is vergelijkbaar en put uit dezelfde bron.

Eenzame enkeling

In de letteren heeft die aanpak weinig navolging gekregen. De overgrote meerderheid van de literaire produktie komt niet verder dan het scheppen van een illusie, zoals de realistische schilders uit de negentiende eeuw en eerder dat op hun manier ook deden. Slechts een eenzame enkeling als Brusselmans wijkt van dat uitgesleten pad af. In zijn jongste roman is de held een schrijver, een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waar Brusselmans volgens de statistieken ook bij hoort. Op zich niet zo bijzonder, talloze romans beschrijven schrijvers, maar bij Brusselmans gaat het toch net even anders. We volgen Danny Muggepuut in zijn dagelijkse beslommeringen: hij heeft succes, schrijft aan zijn tiende roman – waaruit we alvast wat fragmenten krijgen voorgeschoteld – en maakt zo het één en ander mee, zowel ogenschijnlijke futiliteiten als wat we ook echte gebeurtenissen zouden mogen noemen, alleen ontbreekt de samenhang totaal.

Muggepuut is de post-postmoderne romanheld bij uitstek: niets wat hij doet draagt bij aan een samenhangend psychologisch portret zoals dat in de literatuurlessen wordt onderwezen. Hij is daarbij niet de drager van een filosofisch idee, maar het postmoderne voorbij. De ogenschijnlijke onbenulligheden die Brusselmans presenteert krijgen, doordat hij ze naast wat meer traditionele voorvallen plaatst, hetzelfde gewicht, waarmee tegelijk niet wordt gezegd dat ze ook van belang zijn. Behendig onttrekt Brusselmans zich aan normering, hij beschrijft alles tot in hetzelfde detail, of het nou het aantal keren is dat Muggepuut voor een stoplicht halt houdt, de hoeveelheid handdoeken die iemand thuis in de kast heeft, een zaalvoetbalwedstrijd of de manier waarop hij graag de liefde met iemand zou bedrijven. De roman confronteert zo de lezer met zijn eigen perceptuele vooringenomenheid, maar kan dat alleen door de meeslepende stijl waarin het geschreven is, zodat het uiteindelijk ondanks alle filosofische implicaties toch een roman is en blijft, een kunstwerk, zij het van een hogere literaire orde. Au fond behandelt het boek zo de manier waarop wij door middel van taal onze relatie tot de buitenwereld vorm geven.

Het literaire gehalte van de roman gaat hier verder dan alleen een ondersteunende functie ten behoeve van de filosofische boodschap. Opnieuw zijn er raakvlakken met de beeldende kunsten. De vraag wat kunst is, werd in die discipline aan het begin van de vorige eeuw in één klap beantwoord, toen Marcel Duchamp onder het pseudoniem R. Mutt (= Armut) een urinoir tot kunst uitriep. Voortaan was alles kunst wat door iemand die zich kunstenaar noemde tot kunst werd uitgeroepen. Een opvatting die tot op de dag van vandaag de kunstwereld in zijn greep houdt en in de Brit Art zijn jongste, maar waarschijnlijk niet laatste incarnatie beleeft. Duchamp hield zich niet alleen niet aan de regels – dat hadden velen voor hem ook gedaan, de grote kunstvernieuwers deden niet anders – maar verwierp het hele idee dat er zoiets als regels zouden moeten en kunnen zijn. Net zo is Brusselmans geen literaire rebel. Zijn schrijven is transcendent, maakt geen deel meer uit van de bestaande literatuur, maar heeft zich daaraan ontrokken. Alle verzet is hier zinloos, want conformisme in een andere vorm. Alleen uiterlijk doet wat Brusselmans maakt nog denken aan de romantraditie waaruit Muggepuut is voortgekomen.

Het zou vervolgens een misverstand zijn om te denken dat Muggepuut in die transcendentie eenduidig is. Niets is minder waar. Had Brusselmans zich met dit boek alleen maar tegen de rest afgezet, dan had hij nog steeds volop in de literaire traditie gestaan. Het is dan ook heel goed mogelijk om motieven aan een symbolische analyse te onderwerpen. De handdoeken die – het is hierboven al opgemerkt – in groten getale voorkomen, de stoplichten (!), de getallensymboliek – het zijn niet de enige ogenschijnlijke handvaten voor een diepgaand uiteenrafelen op traditionele voet, alleen zal een dergelijke inspanning nergens toe leiden, bij gebrek aan een groter verband waaraan de interpretaties hun zin zouden kunnen ontlenen. Dat alles bij de gratie van een uitontwikkelde stijl, het instrument bij uitstek waarmee Brusselmans de vele voetangels en klemmen op zijn zelfgekozen, maar eenzame pad effectief onschadelijk maakt – en de lezer tenslotte gelouterd achterlaat.

Film / Films

Te korte aanklacht tegen dictatoriale waanzinnigen

recensie: Land of the Blind

Landen met een totalitair regime, zoals het Roemenië van voorheen en het Noord-Korea van nu, worden satirisch belicht in Land of the Blind (2006), het debuut van Robert Edwards.

De hele film is één grote aanklacht tegen alle dictaturenstaten en grootheidswaanzinnigen die ze besturen. Van Pinochet tot Mobutu en van Ceausescu tot de Noord-Koreaanse filantroop Kim Jong Il. Van elk van hen heeft Robert Edwards (die zelf het script schreef) iets verwerkt in een van zijn belangrijkste personages in de film: de president van een fictief land. Hij houdt zijn land (lijkend op de VS) in een ijzeren greep en maakt elke vorm van oppositie ongedaan.

~

Daarnaast heeft hij een passie voor films (net als Kim Jong Il), Franse woorden en gebruiken (Mobutu) en protserige zuilen en kitscherige kunst (zowel Mobutu, Kim Jong Il als Ceausescu waren er fan van). Zijn enige tegenstander van formaat is guerrillaleider Thorne (gespeeld door Donald Sutherland). Met hulp van binnen uit van een hoge officier (Ralph Fiennes) weet deze charismatische oproerkraaier de president af te zetten en zonder schaamte zelf plaats te nemen in het paleis.

Uit de bocht

De film is dan pas op de helft en moet eigenlijk nog beginnen. De toon is in ieder geval gezet en die is prettig: luchtig en met een dikke knipoog. Daarna schiet de film echter uit de bocht: Thorne komt aan de macht en denkt met zijn progressieve en revolutionaire houding de mensen voor zich te winnen. Dit heeft het tegenovergestelde effect. Zijn personage neemt houdingen aan van Pol Pot en Castro.

“What’s better then a big juicy steak?” vraagt Thorne een paar keer om zich heen. Elke keer geeft hij zelf het dubbelzinnige antwoord: “Nothing!”. Dit wordt de lijfspreuk om ‘zijn’ mensen te indoctrineren. Zodra hij dus aan de geur van macht geroken heeft, bewandelt hij hetzelfde pad als zijn voorganger. Tegenstanders worden om zeep geholpen of verbannen. Zelfs de eerder genoemde hoge officier moet wijken, omdat hij Thorne er terecht op gewezen heeft dat hij eigenlijk in niets verschilt met de president die hij heeft afgezet vanwege alleenheerschappij.

~

Deze vicieuze cirkel heeft meer tijd nodig dan de anderhalf uur die de film duurt. Als kijker heb je het gevoel dat de tijdsprongen te groot zijn. Waar en wanneer werd Thorne gegrepen door macht, als wapen om zijn volk te onderdrukken? Heb ik dat gemist of kon het beter verteld worden? Net nadat hij de president heeft afgezet, zien we hem namelijk al de dictator uithangen, terwijl hij daarvoor zo’n sympathiek persoon was.

Goede hoofdrollen

Land of the Blind is daardoor een erg kortgehouden film en wil duidelijk teveel (van dik hout in korte tijd planken zagen). Dat is jammer voor een film die verder zijn doel wel treft. De hoofdrollen zijn hilarisch: vooral Tom Hollander als de president en Lara Flynn Boyle als zijn vrouw zijn heerlijk over-the-top. Het mag gezegd worden dat ze in het eerste deel van de film de echte grote sterren (Sutherland en Fiennes) van het doek spelen. Fiennes en Sutherland herpakken zich in het tweede deel en weten de film toch nog enigszins geslaagd af te leveren aan het publiek. Edwards had alleen wel wat meer tijd moeten vrijmaken om zijn verhaal te verbeelden.

Muziek / Album

Testament van een van de meest eigenzinnige bands van Nederland

recensie: De Nieuwe Vrolijkheid - Blood on the Floor

Op het moment dat Blood on the Floor van de Haagse band De Nieuwe Vrolijkheid in de winkels verschijnt, heeft het trio het beruchte bijltje er al bij neergegooid. Het was uiteindelijk zanger/toetsenist Vincent van Gerven Oei die in een vlaag van verstandsverbijstering de stekker eruit trok. Wat allemaal precies aan die beslissing vooraf is gegaan, weet vrijwel niemand. Alle betrokkenen houden de lippen namelijk stevig op elkaar. Hoe het ook zij, het postuum verschenen Blood on the Floor maakt nog eenmaal duidelijk dat De Nieuwe Vrolijkheid niet voor niets werd gezien als een van de meest eigenzinnige bands van Nederland.

Zie de tekst op de MySpace site van het nieuwe project van voormalig DNV-lid Natasha van Waardenburg en weet dat het besluit om de boel op te doeken ook voor de andere bandleden als een grote verrassing kwam. Wellicht dat de negatieve publiciteit na het incident op Noorderslag bij Van Gerven Oei de spreekwoordelijke druppel is geweest. Begin dit jaar kwam De Nieuwe Vrolijkheid vrij negatief in het nieuws toen ze met veel bombarie een optreden van reliband De Nieuwe Blijdschap verstoorde. Hoewel die actie de band door veel muziekliefhebbers niet in dank werd afgenomen – op internetfora werd De Nieuwe Vrolijkheid weggezet als ‘praatjesmakers’,
‘publiciteitsgeil’ en ‘arrogant’ – leverde het wel de broodnodige aandacht op. Ik zeg niet dat het hen daarom was te doen, want het schijnt dat men oprecht kwaad was vanwege de naamsgelijkenis. Die (negatieve) publiciteit kwam echter wel goed van pas bij de promotie van dit nieuwe album.

Het weinig positieve beeld van De Nieuwe Vrolijkheid in de media – de band zou bestaan uit poseurs, het zou meer gaan om imago dan om muziek – zou uiteindelijk ook een reden kunnen zijn om de stekker eruit te trekken. Als alles wat je doet negatief wordt uitgelegd, is het lastig om onverschrokken je eigen ding te blijven doen. Wellicht speelde ook mee dat recensenten liever praatten over de poppetjes, dan over de eigenzinnige, op Sonic Youth, Joy Division en Liars geïnspireerde muziek.

Testament

~

Eigenzinnig is één, maar wat moet je daar mee in een land dat niet bekend staat om zijn vooruitstrevende muzieksmaak? Als je de groep van achthonderd liefhebbers en dertig podia eenmaal hebt gehad… hoe dan verder? Nederland leek zowel qua mentaliteit, als qua afzetmarkt al snel te klein voor De Nieuwe Vrolijkheid. Het trio hoeft zich over dat soort vragen nu echter geen zorgen meer te maken, want het koos voor the easy way out. Op het moment dat de wereld zich over de band begon te ontfermen, hield men het voor gezien. Wat rest is het testament Blood on The Floor. Bloed op de vloer, beter kun je het ook eigenlijk niet omschrijven. Ook de dronkemanspraat waarmee Van Gerven Oei het album eindigt; “I am so unhappy, I am so unhappy… I think life is not worth living…”, klinkt ineens bijzonder intens. Wellicht was hij dan toch gedesillusioneerd over de muziekwereld en besloot hij eruit te stappen voordat hij samen met zijn kameraden ten onder zou gaan.

Verdomd intrigerend

Jammer, want Blood on the Floor is beslist een van de spannendste Nederlandse albums die de laatste jaren zijn verschenen. Zelfs internationaal had De Nieuwe Vrolijkheid hiermee wel eens hoge ogen kunnen gooien.Van de koortsachtige, hallucinerende opener I Woke up in the Middle of a Dream (eerder te horen op de sampler van Subroutine Records) tot de rauwe, onderkoelde noisepop van afsluiter Red Yellow Blue, het is het soort nummers dat je als indie-liefhebber niet snel loslaat. Sommige passages dreinen net iets te veel – vooral zo tegen het einde van het album – en de ware noisefreak vindt De Nieuwe Vrolijkheid waarschijnlijk veel te poppy, maar door de bank genomen is Blood on the Floor een zeer interessant album. Zelfs als het er rustig aan toe gaat, voel je nog dat er iets niet helemaal in de haak is. Die opgefokte sfeer, dat geborrel onder het oppervlak maakt Blood on the Floor zo verdomd intrigerend en urgent. Helaas houdt het na dit album op. De erfenis is zaligmakend, maar weegt niet op tegen de pijn van het verlies. Het is niet anders. Het enige dat we kunnen doen is berusten in de situatie.

Film / Achtergrond
special: Swinging London

Het gemiste feest en de laatste trip

Swinging London is een programma dat is samengesteld door het Haagse filmhuis en bevat een veelzijdige selectie films uit de periode dat Londen het epicentrum was van alles wat hip was. Het programma is breed van opzet en geeft een goed beeld van de toenmalige verwarde tijdgeest.

Swinging London is voor generaties die de jaren zestig niet hebben meegemaakt verworden tot een cliché met veel toeters en bellen. De stokpaardjes zijn bekend: popmuziek, vrije seks en te korte rokjes. Wie de openingsscène van de eerste Austin Powers film ziet, krijgt het allemaal voorgeschoteld als een bliksemcursus in retrostijl en periodegebonden semiotiek. De jaren zestig waren dus cool en groovy als een wazig overbevolkt feest, waar alles leek te kunnen maar waar we niet voor werden uitgenodigd.

~

De culturele kloof die is ontstaan is veelzeggend, omdat de diepere politieke en seksuele veranderingen die de periode heeft voortgebracht enerzijds gemeengoed zijn geworden en anderzijds niet zijn geëindigd in het utopische ideaal dat iedereen toen voor ogen had. Recentelijk vormde deze discrepantie tussen de droom van de nieuwe mogelijkheden en de beperkingen die de werkelijkheid opwerpt het centrale thema van Phillipe Garrels film Les amants réguliers (2005). De nieuwe vrijheden bleken in die film een relatieve illusie te zijn, die ook veel onzekerheid met zich meebracht. En in de zeer uitgebreide en diepgaande selectie die door het Haagse Filmhuis wordt geboden is eveneens een spanning te merken tussen oude waarden en nieuwe vrijheden.

Het programma Swinging London bestaat uit verschillende subprogramma’s die aan bepaalde thema’s zijn verbonden. Een programmadeel behandelt de relatie tussen de opkomende popmuziek en de wijze waarop films in probeerden te haken op het fenomeen. Richard Lesters Beatlesfilm A Hard Day’s Night (1964) geldt als het grote voorbeeld voor films die zonder een duidelijke plot en met veel stilistische kunstgreepjes meereden op de populariteit van muziekbands. Lesters nerveuze en melige film leidde tot een hele serie navolgers, waaronder John Boormans Catch Us if You Can (1965) met de band The Dave Clark Five. Boormans film is een verrassend saai debuut, dat echter wel kritiek levert op de commercialisering van de jeugdcultuur. Hij wist deze onopmerkelijke film op te volgen met de briljante misdaadfilm Point Blank (1967), een van de toonaangevende films van de jaren zestig.

Wilde onschuld

<i>The Knack and How to Get it</i>
The Knack and How to Get it

Een andere thematische constante in het programma vormen de films die de nieuw ontstane vrijheden als uitgangspunt gebruiken voor onzekere en twijfelende personages. Een verrassing in dat opzicht is Richard Lesters The Knack and How to Get it (1965), een film die imponerend opent met de muziek van John Barry en een shot waarin een serie meisjes gefilmd worden als mysterieuze lustobjecten.

In de film raakt een verlegen en ongemakkelijke leraar (gespeeld door Michael Crawford, die beter bekend is als Frank Spencer uit de serie Some Mothers do ‘ave’ em), gefrustreerd door de seksuele aantrekkingskracht van zijn huisgenoot Tolen, die duidelijk the knack bezit. Het personage van Tolen is eigenlijk net als Michael Caines Alfie (ook te zien in het programma): een man die de nieuwe vrijheden manipuleert als een vehikel om te scoren, waarbij de kwantiteit van veroveringen de graadmeter van succes is. Lester speelt in de film met wensbeelden die voortkomen uit vernieuwingen in rolpatronen en seksueel gedrag. Daartegenover plaatst hij de onvermijdelijke nieuwe regels en beperkingen die ontstaan als vernieuwingen worden geïnstitutionaliseerd.

The Knack is soms gedateerd. De seksistische fetisjering van vrouwen en het brave einde zijn de grootste manco’s. Maar de film bevat wel een speels arsenaal van trucs en verwijzingen die tonen dat Lester duidelijk door de Nouvelle vague was beïnvloed.

<i>Georgie Girl</i>
Georgie Girl

Silvio Narrizano’s Georgie Girl (1966) biedt twee verschillende personages als polen van vrouwelijke rolpatronen. Lynne Redgrave is Georgina, een verlegen en onschuldige jonge vrouw die in de film wordt gecontrasteerd met de seksueel vrijere en opportunistische Charlotte Rampling. De plot biedt een improvisatorische structuur voor de wensen van Georgie die zich een weg probeert te bannen door wisselende situaties. Verschillende personages staan symbool voor bepaalde lifestyles en waarden.

<i>Darling</i>
Darling

John Schlesingers Darling (1965) is vergelijkbaar met Georgie Girl in Julie Christie’s zoektocht naar het geluk in een tijd waar alles lijkt te mogen. Maar de film is banaal in zijn voorspelbare ontwikkeling en zijn verouderde platitudes over liefde en zingeving. De film is minder sterk dan Schlesingers andere sixties-films, het speelse Billy Liar (1963) en zijn Amerikaanse uitstapje Midnight Cowboy (1969).

Kinderen van Marx en Coca-Cola

Het schitterende openingsshot van Antonioni’s Blow Up (1966) toont David Hemmings die met een groep arbeiders een fabriek uitloopt. Als hij van de groep wegloopt springt hij opeens in een flitsende cabrio. Het shot zegt alles over de nieuwe sociale mobiliteit van de periode en de kijker wordt tegelijk geconfronteerd met de schijn van alles. Maar de scène kan ook gemakkelijk symbool staan voor het probleem dat veel regisseurs in Engeland tijdens die periode kenmerkt.

De Britse regisseurs die opkwamen uit de groep van angry young men en de sociaal-realistische experimenten van de free cinema-stroming, waren erg verbonden aan maatschappelijke en politieke visies. Zo stelden ze het Britse klassensysteem ter discussie. In de jaren zestig werden de serieuze doelstellingen van deze generatie gekoppeld aan het enthousiasme van de nieuwe consumptiecultuur en een vrijer klimaat. Maar de hedonistische hype werd in veel films twijfelachtig ontvangen. In films als The Knack en Georgie Girl zijn de stijl en bepaalde personages erg swinging, maar de onderliggende visie blijft onzeker en kritisch.

Daarnaast is er in alle films een ambivalente fascinatie voor de nieuwe consumptiecultuur. Stilistisch wordt er gespeeld met nieuwe populaire media, zoals televisie en reclame. Voor onze generatie die al een pantser heeft ontwikkeld voor de invloed van de media vormt dit element een herinnering aan de eerste schokgolven die toen teweeg werden gebracht. Deze dubbele houding vormt een interessant element van het programma en toont dat de stijl van de films een deel vormt van de spanningen uit die periode.Cinematografisch leek dit een internationale tendens. Zo zijn er duidelijk links te leggen met de Nouvelle vague. Godard zei over zijn film Masculin féminin (1966) dat hij een beeld wilde geven van de generatie die leefde onder Marx en Coca Cola, en dat geldt eigenlijk ook voor de films uit dit programma. Het was een generatie die moest kiezen tussen politieke veranderingen of de verleidingen van de nieuwe kapitalistische cultuur.

Pop art en de Monroedoctrine

Naast het filmprogramma is er ook nog het programmaonderdeel Swingeing London te zien, waar een beeld wordt geschetst van undergroundfilms en de activiteiten van kunstenaars in die periode. In de film Richard Hamilton (1969) levert de gelijknamige kunstenaar, die ooit eens in een manifest de term Pop art uitvond, interessant commentaar op nieuwe culturele tendensen en zijn manier van werken. Hamilton weet zijn aantrekkingskracht voor de nieuwe beeldtaal van reclame en de pakkende semiotiek van filmsterren goed onder woorden te brengen. Aan de hand van voorbeelden (stills van een film noir, reflecties over de nieuwe consumptiecultuur en een veelzeggend nieuwsfilmpje over de arrestatie van Mick Jagger en galeriehouder Robert Frazer) weet hij op lucide wijze inzicht te verschaffen. Ook heeft Hamilton het over Marilyn Monroe als de belichaming van de tegenstrijdige elementen en als een symbool van de inherente tragiek van filmiconen.

De laatste trip

Een interessant document in het programma vormt Peter Whiteheads Tonite Let’s All Make Love in London (1968). In deze documentaire probeert Whitehead een verslag te geven van de culturele staat van de stad aan de hand van interviews en concertfragmenten. De film opent erg energiek met de muziek van Pink Floyd en beelden van een psychedelisch optreden. Gaandeweg wordt de film serieuzer als Whitehead verschillende sixties-iconen (Julie Christie, Michael Caine, David Hockney) vraagt wat er precies gaande is. Uit de interviews blijkt Londen wel te swingen, maar alleen voor de gelukkigen die het zich kunnen veroorloven. Whitehead gaf in een recent interview aan dat voor hem de nieuwe mogelijkheden in snelle mate werden geïnstitutionaliseerd.

<i>Performance</i>
Performance

Het programma sluit mooi af met Nicholas Roegs en Donald Cammells debuut Performance (1970). In de film speelt Mick Jagger een aan lager wal geraakte rockster die onderdak verleent aan een vluchtende cockney gangster. De film is als een slechte trip en het psychedelische einde lijkt op een excursie naar de duistere kanten van Londen. De film kwam na veel problemen uit in 1970 en toen leek de vrijheid al overschaduwd door de eerste slachtoffers van de drugscultuur. Maar de keuze voor Performance kijkt ook weer vooruit naar de cinema van Nicolas Roeg en de vernieuwende films die werden gemaakt in de jaren zeventig. En Londen zou met de komst van de punkbeweging weer de plek worden waar de dynamiek van de populaire cultuur tot uiting zou komen.

Het programma Swinging London is tot 6 mei te zien in Filmhuis Den Haag en daarna in verschillende filmhuizen door het land.

Muziek / Album

Eén saai nummer van 39 minuten

recensie: Brett Anderson - Brett Anderson

En na 39 minuten schrik je wakker. Wat heb je eigenlijk precies gehoord? Wat was er eigenlijk leuk aan dit album? Wanneer had je die afgelopen elf liedjes überhaupt op een muzikale meerwaarde kunnen betrappen? Vrijwel nergens klaarblijkelijk. Want de ogen vielen dicht. Het enthousiasme bleef uit. Was dit dan het verschil met die grote band waarin deze meneer ooit had gezeten? Ja, de muziek op dit album heeft niet de eeuwigheidswaarde die de songs van Suede hadden. U leest het: Brett Andersons titelloze debuut is niet geslaagd. Helaas.

Het had, eerder al, zo mooi kunnen zijn. Na enkele mindere platen, waaronder de zwanenzang A New Morning, ging Suede in 2003 logischerwijs en onherroepelijk ter ziele. Een jaar later probeerden zanger Anderson en oorspronkelijk gitarist Bernard Butler het samen weer goed te maken. Na tien jaar terug als creatief muzikaal duo. Ze doopten hun nieuwe collectief The Tears en maakten een album met redelijke, maar niet echt veelzeggende, popmuziek. Inhoudsloos? Ach, zover zou ik niet willen gaan. Maar toch, je verwacht veel meer wanneer een dergelijk belangrijk popduo de handen weer ineen slaat. Een nieuw Suede-album bijvoorbeeld? Eigenlijk, diep van binnen, is het antwoord daarop ja.

~

En dan gaat het mis. De voormalige zanger van die band probeert het ineens helemaal alleen. Althans, hij zoekt er voor een paar nummers wel een tweede songwriter, annex producer (Fred Ball) bij, maar noemt het toch een soloalbum. De eerlijkheid gebiedt te zeggen; het ís gedurfd. Het kan echter ook goed uitpakken. Neem de soloplaat van Jarvis Cocker (voorheen Pulp); die was zeker geslaagd te noemen. Dit geldt niet voor Brett Anderson. Waar je al een beetje bang voor was, blijkt het geval te zijn: Anderson solo is helaas slaapverwekkender dan The Tears. Sorry, maar als je weet waartoe iemand in staat is, dan kún je gewoonweg geen genoegen nemen met een dergelijk solodebuut. De nummers klinken stuk voor stuk plichtmatig, aalglad en absoluut niet spannend. Nergens spettert het, nergens kriebelt het. Je hoort erg veel goedkope knutselinstrumentjes, je hoort erg weinig ziel. Teksten zijn inspiratieloos: “I am the needle, you are the vain. This is the moment, that words can’t explain.” Schrijf dán niks, zou Hans Teeuwen zeggen (en ik denken).

Eeuwig eentonig

Dit album bestaat uit eeuwig eentonige midtempo songs die qua ritme perfect in elkaar lijken over te lopen. Maar daardoor wel als één saai nummer van ongeveer 39 minuten klinken. Af en toe hoor je iets bekends. En als je dan tot je grote schrik moet bekennen dat het op fucking Robbie Williams lijkt (One Lazy Morning), dan kun je in een tijd, waarin bandreünies als overrijpe appels uit de boom vallen, echt nog maar één ding hartgrondig hopen. En vervolgens vanuit het diepst van je ziel meebrullen: “We’re so young and so gone. Let’s chase the dragon, from our home!”

Film / Achtergrond
special: Poolse Filmlente in de Melkweg

Treurige Poolse mannen

Sinds de dood van Kieslowski in 1996 staat Polen nauwelijks nog op de Europese filmkaart. Ook van Andrzej Wajda hoor je weinig meer, en Roman Polanski opereert alleen nog vanuit Frankrijk. Om toch kennis te kunnen maken met de hedendaagse Poolse cinema presenteert Pools Podium deze maand in de Melkweg en enkele filmhuizen de Poolse Filmlente. 8WEEKLY zag vier films met één opvallende overeenkomst: de man komt er niet best af.

~

Landenprogramma’s zijn altijd een mooie gelegenheid voor cinefielen om de filmproductie in andere landen in de gaten te houden, los van de reguliere distributie in bioscopen. Wie weet zit er een juweeltje tussen van een regisseur die je wil blijven volgen. Roemenië en Italië zijn dit jaar bijvoorbeeld al aan de beurt geweest, en later volgen nog onder meer Spanje (ook in de Melkweg) en Latijns-Amerika (in het Utrechtse Louis Hartlooper Complex).

Poolse bezoekers

Aan de andere kant komen er in het geval van de Poolse Filmlente toch vooral Poolse immigranten met aanhang op af, die nu eindelijk gewoon in Amsterdam de films uit hun thuisland kunnen zien. Dat was tenminste het geval bij de vertoning van Destined for blues (Skazany na bluesa, Jan Kidawa-Blonski, 2005), de enige van de hier besproken films die ik in de Melkweg zelf zag en niet op dvd. In de zaal was bijvoorbeeld direct herkennend gegrinnik te horen bij de aanblik van een oubollige animatieserie waar de kinderen van de hoofdpersoon naar zaten te kijken.

Nu zou de komst van al die Poolse bezoekers natuurlijk ook gewoon met het onderwerp te maken kunnen hebben: het leven en de vroege dood van de immens populaire zanger Rysiek Riedel van de band Dzem, van wie de meeste Nederlanders nog nooit gehoord hebben. Het is aardig voor een buitenstaander om eens een biopic over een totaal onbekende muzikant te zien. Je vraagt je onwillekeurig af hoe onze eigen Wild Romance zou worden ontvangen in Warschau, waar niemand ooit van Herman Brood heeft gehoord.

Scène uit <i>Destined for Blues</i>
Scène uit Destined for Blues

Doordat je de hoofd- en bijpersonages en vooral ook de muziek (lekker meezingbare rock- en blueshits die ideaal geschikt zijn voor stadions) niet kent, doorzie je veel sneller de clichés uit de muziekfilm, van The Doors tot Almost Famous. De opkomst, de gloriejaren en de ondergang, de zanger die te stoned is om op te treden maar door zijn managers al kotsend toch het podium op gejaagd wordt, de vrouw die hem haat en liefheeft tegelijk.

Wat Destined for Blues iets boven de middelmaat doet uitstijgen is zijn relatie met zijn reeds lang overleden vriend ‘Indiaan’, die hij in zijn wanen blijft zien. Ook de beelden van zijn zoontje, die op veel te jonge leeftijd moet toezien hoe zijn vader een shot neemt, ontroeren.

Sneue mannen

Zoals zoveel drugsverslaafde popzangers komt ook Riedel over als een uitermate zwakke man zonder veel wilskracht, die meewarig wordt bekeken. Meer sneue mannen, maar dan zonder muzikaal talent en aantrekkingskracht, zijn te zien in It’s Me Now (Teraz ja) (Anna Jadowska, 2005). Het zijn de mannen die de jonge vrouw Hanna tegenkomt tijdens haar zwerftocht door Polen, als ze bij haar vriend Pawel is weggelopen. De ene na de andere man probeert haar het bed in te praten. De een indirect, met uitermate onhandige openingszinnen, de ander direct: deur op slot en zoenen maar.

Scène uit <i>It's Me Now</i>
Scène uit It’s Me Now

Veel wijzer lijkt Hanna van haar odyssee niet te worden. Hoogstens verlegt ze gaandeweg haar grenzen: mannen die ze aanvankelijk afstotelijk vindt, kunnen haar later toch fascineren. Alles beter dan Pawel, lijkt ze te denken. Wat je als kijker overigens direct begrijpt als je hem vol zelfmedelijden bezig ziet met zijn wanhopige zoektocht naar Hanna. Ondanks het weinig opwekkende verhaal en de trieste karakters weet It’s Me Now wel te boeien.

Uitgedroogde theezakjes

Het toppunt van zielige mannen – het lijkt wel een feministisch themaprogramma – wordt echter bereikt in The World is Waiting For Us (Czeka na nas swiat, Robert Krzempek, 2006). In deze bij tijd en wijle hilarische film worden de consequenties van massawerkloosheid en diepe armoede tot in het absurde doorgetrokken. Het beeld van een bord vol uitgedroogde theezakjes die best opnieuw gebruikt kunnen worden zegt al genoeg. Om maar te zwijgen van de zwerver met territoriumdrift die indringers bij ‘zijn’ vuilnisbakken hardhandig verjaagt.

Scène uit <i>The World is Waiting For Us</i>
Scène uit The World is Waiting For Us

Dat de film niet uitgroeit tot een bittere aanklacht tegen de uitwassen van het kapitalisme na de val van de Muur, is te danken aan hoofdpersoon Fazi. Hij is immers geen slachtoffer van het systeem, maar simpelweg een klaploper. “Ik wil niet meedoen aan die ratrace”, is de verklaring van deze dertigjarige nietsnut voor de reden dat hij nog nooit gewerkt heeft. Als zijn moeder haar staatspensioentje een keer misloopt, moet Fazi plotseling een maand lang zien te overleven in de jungle van de straat. Als hij na verschillende onorthodoxe manieren om aan geld te komen toch maar eens voet zet in een uitzendbureau, wordt hij finaal uitgelachen. Een man zonder hersens én zonder spieren kan niemand gebruiken. De scène is een van de hoogtepunten van de film.

James Dean

Van heel andere aard, hoewel het ook hier niet de man is die de broek aan heeft, is de openingsfilm van het festival, de uit 1964 daterende oorlogskomedie Giuseppe in Warsaw (Giuseppe w Warszawie, Stanislaw Lenartowicz). De film wordt vertoond omdat een van de hoofdrolspelers, Zbigniew Cybulski alias ‘de Poolse James Dean’, dit jaar veertig jaar geleden verongelukte. Hij speelde in deze film een eenvoudige kunstenaar die tijdens de Tweede Wereldoorlog gewoon zijn werk wil doen, maar daarbij voortdurend wordt gestoord door zijn jongere zusje, die hun huis als geheime pleisterplaats voor het verzet gebruikt.

Giuseppe in Warsaw is een beetje gedateerde klucht, vol persoonsverwisselingen (partizanen verkleed als nazi’s en dergelijke). Ook stuitert er à la Roberto Benigni voortdurend een drukke Italiaanse soldaat door het beeld (de een jaar na Cybulski verongelukte Antonio Cifariello), die zich niet verstaanbaar kan maken en ondertussen droomt van mama’s spaghetti. Gelukkig staan daar vooral dankzij Cybulski ook genoeg vermakelijke momenten tegenover.

De Poolse Filmlente is nog tot en met woensdag 18 april te beleven in de Melkweg Cinema in Amsterdam en het Filmhuis Lumen in Delft. Van 22 april t/m 2 mei zijn enkele films te zien in Chassé Cinema in Breda, en op zondagmiddag 22 april in Plaza Futura in Eindhoven. Voor het complete programma: zie de site van de organisator, Pools Podium.