Film / Achtergrond
special: Deel 3

AFFF 2007

~

Vandaag is de laatste dag van het AFFF, met als slotfilm de voyeursthriller Disturbia, die in Amerika nog steeds op nummer één staat. Hierover morgen meer; eerst recensies van een Aziatische beukfilm, een zowaar geslaagde Noorse slasher, mooi animatiewerk en een misser over een documentairemaker en een seriemoordenaar.

Ga hier naar het overzicht van het festivalverslag.

25 april

CGI-gevechten

Dragon Tiger Gate (Lung fu moon)
Wilson Yip, 2006

~

Wilson Yip moet de ne plus ultra van de beukfilm voor ogen gestaan hebben. In Dragon Tiger Gate zitten namelijk zulke waanzinnig overdreven vechtscènes, dat ze moeilijk te overtreffen lijken. Hij laat, om maar wat te noemen, vechtjassen niet door één betonnen vloer heen denderen, maar door vijf achter elkaar. Zwaartekracht is bij zulke confrontaties bijzaak, en de film houdt, dankzij luxe CGI-werk, redelijk overtuigend het midden tussen een drieste stripverfilming en een voorgespeelde computergame.

Wat niet uit de computer komt, is uitstekend geënsceneerd door spierbundel Donnie Yen, die Yips vorige film S.P.L. ook al voorzag van heftig vechtwerk. Jammer dat Yens karakter in de film gemodelleerd is aan dat van zijn tegenspeler, tieneridool Nicholas Tse: het gaat er bij beiden vooral om in welke hoek de haarlokken voor het rechteroog vallen. En, trouwens, ook jammer dat de helft van de speelduur verspild wordt aan een dwaze en sentimentele plot rond herenigde broeders en een verliefd meisje. (Paul Caspers)

Intense spanning

Cold Prey (Fritt vilt)
Roar Uthaug, 2006

~

“Vijf Noorse snowboarders stranden in een verlaten berghotel. Ze zijn niet alleen…”, meldt het programmaboekje. De genrefanaat kan de rest zelf wel invullen. Het is dan ook geen origineel gegeven, en de film biedt niets vernieuwends. En dan nu het goede nieuws: Cold Prey houdt je een behoorlijke tijd op het puntje van de stoel. Deze pretentieloze slasher minimaliseert het aantal onlogische verwikkelingen, heeft geen postmoderne humor, geen (nou ja, bijna geen) irriterende flutkarakters, en geen vergezochte plot met verrassingen-op-het-laatste-moment. De makers blijven liever bij de essentie: het opvoeren en vasthouden van doodeenvoudige, intense spanning, en daar slagen ze zonder meer in. Bovendien is het camerawerk, zeker in de lange tijd dat de film zich in het pikdonker afspeelt, uitmuntend. Genrevoorgangers uit Noorwegen waren verschrikkelijk, en Cold Prey legt de kwaliteitslat voor opvolgers behoorlijk hoog. (Paul Caspers)

Grappig surreëel

Paprika
Satoshi Kon, 2006

~

Wanneer de begintitels van Paprika over het scherm rollen, begeleid door een supervrolijke begintune, wordt de vrees gewekt dat er hier sprake is van een kinderlijke cartoon over een guitig meisje dat allerlei avonturen beleeft. Het tegendeel is waar. In Paprika draait het om een apparaat waarmee in de dromen van anderen genavigeerd kan worden. Paprika is het virtuele alter ego van Chiba Atsuko, een van de medewerksters aan het project. Zij is in de droomwereld een soort superheld, die probeert mensen hun dromen te laten begrijpen. Wanneer het apparaat wordt gestolen, is de realiteit vaak niet meer van de droomwereld te onderscheiden. De gebruikers van het apparaat raken in een soort coma en al hun dromen smelten samen.

Zoals bij de meeste anime is de film op de meeste momenten erg absurd en zien de animaties er prachtig uit. Paprika is grappig, surreëel en spectaculair, soms kinderlijk en soms diep technologisch filosofisch. Want als de technologie zelfs de droomwereld kan manipuleren, wat rest er dan van onze menselijkheid? Terwijl de droomwereld steeds meer de mensen in de echte wereld overneemt zorgt dat voor lachwekkende taferelen, maar ook behoorlijk pittige scènes. De fantasie van Satoshi Kon (Tokyo Godfathers) is lekker op dreef en sleurt je mee in een bizarre parade van koelkasten, robots, poppen en vlinders. (Anouk Werensteijn)

Slecht uitgewerkt

The Ungodly
Thomas Dunn, 2007

~

Het concept klinkt goed: een jonge documentairemaker (Wes Bentley, de jongen met het plastic zakje van American Beauty) volgt een seriemoordenaar met zijn camera. De uitwerking van het concept is echter een tegenvaller. De film begint goed, met de uitwerking van de vreemde band tussen de twee mannen waarbij de vraag aan de kaak wordt gesteld wat een seriemoordenaar tot zijn daden drijft. De machtsverhoudingen blijven wisselen en de grenzen tussen goed en slecht vervagen. Maar dan, na de plotwending in het midden van de film, slaat de sfeer om en wordt de film rommelig. Er volgt een combinatie van tenenkrommende momenten (een scène waarbij de twee mannen binnendringen in de flat van een meisje deed zelfs een aantal mensen de zaal verlaten) en absurde, (onbedoeld?) grappige momenten, die bij een onderwerp als dit totaal niet op hun plaats zijn.

Het gevoel rijst dat de regisseur de film en het onderwerp iets serieuzer had kunnen nemen en er een stuk meer uit had kunnen halen. Na de anticlimax van het tegenvallende einde en de bizarre, lachwekkende momenten blijft een onbevredigd gevoel over, en het idee dat de orgie van geweld en het choqueren om het choqueren een concept is dat nog lange tijd in het horror/thrillergenre zal gaan heersen. Laten we hopen dat het publiek het eerder zat is. (Anouk Werensteijn)

Boeken / Non-fictie

Hoe een bankovervaller filosoof wordt

recensie: Bernard Stiegler - Als een vliegende vis. Over de wording van een filosoof

Stel, je pleegt op 26-jarige leeftijd een bankoverval en komt daardoor vijf jaar in het gevang. Wat doe je dan? Hoeveel mensen zouden er op het idee komen om zich in die tijd op alle filosofische boeken te storten die je tot je beschikking hebt en zo een nieuwe carrière te beginnen? En aan hoeveel mensen zou het voorbehouden zijn om dit idee met zoveel succes te volbrengen dat ze twee jaar na hun vrijlating programmadirecteur aan het Collège International de Philosophie mogen worden, vervolgens mogen doctoreren bij een wijsgerige beroemdheid als wijlen Jacques Derrida om niet lang daarna zelf een beroemde techniekfilosoof te worden? Deze ongelooflijke reeks gebeurtenissen is in het kort het levensverhaal van de techniekfilosoof Bernard Stiegler (1952). Op de betekenis van deze gebeurtenissen reflecteerde Stiegler in een lezing in 2003 getiteld Passer à l’acte, sinds kort in Nederlandse vertaling uitgegeven als Als een vliegende vis.

Als een vliegende vis is het eerste werk van Stiegler dat in het Nederlands beschikbaar is. Buiten Nederland is Stiegler al lang veel bekender. Zijn belangrijkste werk over techniek en tijd – La technique et le temps – bestaat inmiddels uit drie delen en een vierde deel zou binnenkort verschijnen. Daarnaast heeft Stiegler ook al andere reeksen uitgezet zoals De la misère symbolique (Over de symbolische ellende/armoede) en Mécréance et discrédit (Agnosticisme en verlies van vertrouwen/waarde), waarin hij meer en meer politieke en ethische thema’s aansnijdt.

~

De belangrijkste claim uit zijn werk over techniek is dat de mens een prothetisch wezen is; het wezen van de mens wordt getekend door een gebrek en is nooit afgerond. Om dit gebrek te compenseren heeft de mens de techniek nodig als een soort prothese. Het voorbeeld van het schrift kan dit duidelijk maken. Een ouder draagt allerlei genetische eigenschappen op z’n kind over, maar in deze overdracht van DNA worden geen herinneringen, ervaringen, et cetera van de ouder op het kind overgedragen. Om ons de ervaringen van onze voorouders toch te kunnen herinneren, hebben we een prothese nodig die ons gebrekkige geheugen compenseert; zo hebben we bijvoorbeeld dankzij het schrift toegang tot de ervaringen van onze voorouders.

De mens een contingent wezen

Het onafgeronde karakter van de mens komt niet alleen naar voren in zijn gebrekkige geheugen, maar ook in het vraagstuk van de bestemming van de mens. Deze bestemming is volgens Stiegler niet noodzakelijk en ligt ook niet besloten in een vastliggende oorsprong van de mens. Zijn eigen ‘roeping’ om filosoof te worden is daarvan een goed voorbeeld: hij was niet voorbestemd om filosoof te worden, maar zijn overval, zijn gevangenschap en de goede condities in zijn gevangenschap (p. 29) waardoor hij de mogelijkheid had om te studeren zijn de toevallige omstandigheden waardoor hij überhaupt tot filosoferen heeft kunnen komen.

Stiegler beschrijft zijn eigen filosoof-worden dan ook als philosopher par accident (p. 28). Par accident betekent ‘per ongeluk’ of ’toevallig’, maar het verwijst ook naar de klassieke metafysische tegenstelling tussen accident en substantie, tussen dat wat slechts bijkomstig is en dat wat wezenlijk is (zie p. 58-59). Filosofie is geen wezenlijke bestemming van Stieglers leven, dat altijd al in de kiem aanwezig zou zijn, maar hij is door bijkomstigheden zoals de toevallige condities in de Franse gevangenissen tot filosofie overgegaan. In het spoor van zijn leermeester Derrida beklemtoont Stiegler dat het accidentele, bijkomstige, toevallige en contingente eerder zijn dan onze bestemming. In een prachtige lezing weeft Stiegler zijn eigen geschiedenis in een filosofisch betoog omtrent klassieke overwegingen over het geheugen, het wezenlijke, sterfelijkheid, roeping, betekenis, et cetera.

Over de uitgave

De kracht van de uitgave is de uitgebreide toelichting waarin impliciete, wijsgerige verwijzingen van Stiegler worden uitgelegd. Deze toelichting ontsluit de tekst en is onmisbaar voor de lezer die niet bekend is met de invloed van Derrida in de twintigste-eeuwse Franse wijsbegeerte. De introductie is daarentegen te beperkt. Zij vertelt alleen het broodnodige ter inleiding van de tekst Passer à l’acte. Opmerkingen over Stieglers hoofdwerk ontbreken nagenoeg en er wordt niets verteld over de ontwikkeling in Stieglers denken van techniek naar politiek. Dit is een gemiste kans om het Nederlandse publiek iets breder met deze intrigerende techniekfilosoof kennis te laten maken.

De vertaling is over het geheel genomen bepaald niet slecht, maar de vertalers raken het spoor wel bijster in hun pogingen om dubbelzinnigheden in Stieglers Frans te vertalen. Ook al pogen zij omstandig uit te leggen waarom ze het Franse secret vertalen met ‘secreet’ – secret verwijst zowel naar geheim als naar afscheiding – de vertaling blijft een volstrekt Fremdkörper: de gangbare betekenis van het Nederlandse woord ‘secreet’ is namelijk noch geheim noch afscheiding. In mindere mate zijn er vergelijkbare kritische kanttekeningen te plaatsen bij de vertaling van après-coup als ‘naslag’ en passer à l’acte als ‘overgaan tot de act’. De kracht van Stieglers dubbelzinnigheden is precies dat ze in een gangbare Franse term nog een andere betekenis laten doorschemeren; dit effect gaat in de vertaling helemaal verloren wanneer de Franse gangbare termen met een ongebruikelijke Nederlandse term worden vertaald.

Maar ik wil niet met een kritisch geluid eindigen. De vertalers komt de eer toe Stiegler voor het eerst aan een Nederlands publiek voor te stellen en dit was hoognodig. Vanuit dat gezichtspunt is deze vertaling volstrekt gerechtvaardigd en is de keuze voor de tekst Passer à l’acte, die vertelt hoe een bankovervaller filosoof wordt, een zeer geslaagde. Hiervoor verdienen de vertalers alle lof!

Film / Achtergrond
special: Deel 2

AFFF 2007

~

Morgen is alweer de slotavond van AFFF (waarvan na afloop verslag). Er volgt bovendien een interview met eregast Terry Gilliam, maar eerst een blik op een harde Deense satire, de Koreaanse monsterfilm The Host, een belabberde Japanse animatiefilm, Darren Aronofsky’s langverwachte The Fountain, en een uitgebreide beschouwing van het programma met Europese korte films.

Ga hier naar het overzicht van het festivalverslag.

24 april

Inktzwarte komedie

How to Get Rid of the Others (Hvordan vi slipper af med de andre)
Anders Rønnow Klarlund, 2007

Het is tegenwoordig bijna een unicum: een politiek geladen film uit Denemarken. Rønnow Klarlund (de excentrieke regisseur van onder andere Strings) durft in de zwarte komedie How to Get Rid of the Others Denemarken als doorgedraaide politiestaat te presenteren, waarin criminelen, uitkeringstrekkers, ziektekostenmakers, alcoholisten en ander asociaal tuig volgens een kraakhelder systeem uitgeroeid worden door militairen, met goedkeuring van een marionettenregering. De film draait om een groepje potentieel ter dood veroordeelden, waaronder één politieke activist die het systeem probeert te saboteren.

~

Als inktzwart toekomstbeeld voor de Deense verzorgingsstaat overtuigt Rønnow Klarlunds film helaas maar heel even, want al gauw wordt duidelijk dat hij de voorkeur geeft aan wrange komedie, waarin sociale en politieke relevantie ondergeschikt is aan harde grappen (grove, nauwelijks verhulde uithalen naar een bestaande politieke partij en een dosis wrede galgenhumor). Dat is jammer, maar wellicht heeft de regisseur met deze enerverende en gewaagde film baan geruimd voor een oprechtere aanpak van dezelfde thematiek. (Paul Caspers)

22 april

Grappig wreed

The Host (Gwoemul)
Joon-ho Bong, 2006

Als je een moeilijk onderwerp in een film wilt behandelen moet je het tastbaar maken. Dat is de makers van The Host goed gelukt: het door milieuvervuiling gemuteerde monster ziet er levensecht uit. De gruwel gaat er stante pede vandoor met het dochtertje van Park Gang-du (Kang-ho Song), een nietsnut die werkt in het etenswarenstalletje van zijn vader.

~

Regisseur Joon-ho Bong verspilt geen tijd: tien minuten na aanvang van de film dendert het beest in het volle zonlicht over een recreatieveldje, kwijlend en mensen verslindend. Toch lukt het Bong om tegelijkertijd ook allerlei belangrijke informatie te introduceren, zonder dat de film aan vaart inboet. We leren het hele gezin Park én hun familiedynamiek in minder dan geen tijd kennen, waarna ze erop uittrekken om Gang-du’s dochter terug te vinden. Bong neemt de tijd om de personages alleraimabelst te maken, en voert er dan een paar aan het monster.

Dat klinkt allemaal hartverscheurend en wreed, maar soms is het ontegenzeggelijk grappig; een beetje als de scène met het oor, uit Reservoir Dogs. Te beoordelen naar het aantal open doekjes is The Host een goede kanshebber voor de publieksprijs Silver Scream Award. Een paar kanttekeningen dan: het ongedierte lijkt verdacht veel op een beestje uit een computerspelletje dat niemand heeft gespeeld (Dominant Species), en aan het einde komt alles dodelijk serieus goed. (Paul Boon)

Tijdsparadoxen

The Girl Who Leapt Through Time (Toki wo kakeru shôjo)
Mamoru Hosoda, 2006

~

Onder die zondige en gekmakende Japanse schooluniformpjes blijken hele gewone bakvissen en giebelkonten te zitten. Makoto Konno is zo’n meisje van dertien – verlegen, dan weer een flapuit, o zo onhandig, en altijd te laat. Oh, het is zo herkenbaar, hoor je het puberende gezinslid denken. Inderdaad, herkenbaar, net als de grappen, die je uit elkaar houdt door de manier waarop ze hun baard dragen.

Als ik niet al een waarschuwing had gekregen van de frikkenpolitie, zou ik het meisjesmanga noemen. Maar het is natuurlijk anime. In dit geval met een sciencefictionrandje, want Makoto ontdekt dat ze door de tijd kan reizen. Nu kan ze al die momenten dat ze een flater slaat, weer terugdraaien.

Jammer dat niemand op de speelduur heeft gelet. Regisseur Mamoru Hosoda spoelt eindeloos heen en weer tussen drie of vier flauwe scènes, en op het einde probeert hij nog een paar tranen uit de puberharten te wringen met een niet of nauwelijks geïntroduceerde romantische verhouding. Het meest onuitstaanbaar is The Girl Who Leapt Through Time echter als ze de zaak proberen uit te leggen. Alle denkbare tijdsparadoxen worden genegeerd, en de makers spreken zichzelf nog tegen ook: door twee alternatieve oorzaken van het fenomeen te geven. Dat jonge meisjes een markt zijn daar wil ik wel aan, maar je hoeft hun intelligentie toch niet te beledigen? (Paul Boon)

Nonsens

The Fountain
Darren Aronofsky, 2006

Pi was goed. Requiem For a Dream was goed. Dus de zaal zat in spanning te wachten op The Fountain, want zo langzamerhand is Darren Aronofsky een beetje een fenomeen aan het worden. Een nieuwe auteurfilmer wellicht, en niet ver uit de buurt van Hollywood: echt iets speciaals.

~

The Fountain is zo speciaal, dat je in eerste instantie niet het idee hebt dat je naar een film kijkt. Tussen de vreemde kleuren, onverwachte camerahoeken, het geheen-en-weer tussen Spanje tijdens de Inquisitie, het heden en een soort verre toekomst valt bijna niet op dat Aronofsky de minst originele, maar meest wijd verbreide pseudo-wetenschappelijke hypotheses over het christendom, boeddhisme en de Inca’s op een hoop heeft geveegd. De ontdekking van de hemel revisited.

Maar de druppel komt als Hugh Jackman (wat laat die man zich toch wijsmaken door zijn impresario?) met een ouderwetse kroontjespen een ring tatoeëert op zijn vinger à la Pamela Anderson. Of misschien is de druppel al even daarvoor, als Jackman de kroontjespen cadeau krijgt van zijn aan kanker stervende vriendin (Rachel Weisz): of hij even een einde aan haar roman wil kalligraferen. Haar manende woorden, “Finish it”, worden tot in den treure herhaalt, tot de kijker het begint mee te mompelen. Nonsens, maar zoals je het nog nooit hebt gezien. (Paul Boon)

European Shorts

Scène uit <i>Silence is Golden</i>
Scène uit Silence is Golden

Guillaume Delauney maakte met Nocturne een schijnbaar op het Duits expressionisme geënte animatiefilm, over prooi en jager in een stemmig bos. Uil en pad, auto en kat: grappig en fantastisch vormgegeven. En aan het expressionisme herinnert ook het absurde Frank, een stille griezelfilm van Adam McAlavery, over een wandelaar die in een grot een menselijke radijs vindt. McAlavery bewijst dat je met minder vaak beter af bent: Silence is Golden, van Chris Shepherd, verdrinkt in de luidruchtige en kermisachtige effecten. De kijker zou zich verplaatst moeten voelen in een kinderfantasie, maar het knoertharde Cockney dat de hoofdpersoon uitkraamt maakt je bijna even horendol als de moeder van de hoofdfiguur wordt van de irritante buurman.

Het opdringerige ‘sociale bewustzijn’ van Shepherd is in ieder geval niet zo onverdiend arrogant als Birthday Boy, dat een soort complicatie lijkt van David Finchers The Game. Een kind van rijke ouders krijgt het ultieme cadeau: een levensechte ontvoering. Regisseur Chris Mitchell wilde voor de vertoning liever nog geen commentaar geven: goed idee.

Scène uit <i>Dilemma</i>
Scène uit Dilemma

En zo waren er wel meer filmpjes die de structuurzuchtige recensent met elkaar kan spiegelen: Carl Zitelmanns Temerario, Hugo Sanz’ Les ojos de Alicia, Boris Paval Conens Dilemma en Simon Boveys The Un-Gone deden wat intellectuele diepgang betreft niet voor elkaar onder. Maar de manier waarop ze hun respectievelijke thema’s aansnijden maakt het verschil. Temerario is een 3d-animatiefimpje met veel westerninvloeden, geplakt op de hoes van de eerste Muse-plaat. In Les ojos de Alicia moet vrouw leren weer van het leven te houden, door zich geblinddoekt op te sluiten in een ziekenhuis. De twee proberen de kijker te overtuigen met karrenvrachten symboliek en melodramatische privé-filosofietjes, en zondigen zo tegen het aloude adagium show, don’t tell.

Scène uit <i>The Un-Gone</i>
Scène uit The Un-Gone

Daar tuinen Dilemma en The Un-Gone gelukkig niet in. De tijdreisproblematiek in het hyper-Nederlandse Dilemma – wat zou je doen als iemand op het punt stond geraakt te worden door een auto, en zou het iets oplossen – wordt op een begrijpelijke manier uitgelegd (en veel korter dan in bijvoorbeeld Mamoru Hosoda’s The Girl Who Leapt Through Time). The Un-Gone laat de nare gevolgen zien van transporters: die dingen waarmee Spock en Kirk in Star Trek hier dematerialiseren en daar weer tevoorschijn komen. Maar wel zo dat zelfs de meest fervente Star Trek-hater zich even achter de oren krabt. (Overigens lijkt de plot sterk op Star Trek: The Next Generation-aflevering Second Chances, waarbij eerste officier Riker gedupliceerd blijkt bij gebruik van het reisapparaat. Ik dwaal af.)

Melige zombievoorlichting nog in Guy’s Guide to Zombies en een kortfilm waarvan de organisatie ook niet echt kan uitleggen wat-ie in het programma doet (daar het niets met fantasy of horror of iets dergelijks heeft uit te staan) – wat overigens geen oordeel over de kwaliteit is. Maar de beste kortfilms in deze eerste serie zijn zonder twijfel Gabe Ibáñez’ Maquina en Géza Toths Maestro. De laatste een Pixar-achtige prijsschieter vol koddige details, met een heuse Oscarnominatie op zak; de eerste een mix van modefotografie, vaginae dentata en David Firths Spoilsbury Toast Boy-vuiligheid. Behoorlijk goor, maar daar komen we immers voor. (Paul Boon)

Scène uit <i>Violeta</i>
Scène uit Violeta

Violeta, la pescadora del mar negro is een ranzig en naargeestig stop-motion filmpje over een meisje met een luguber gezin. Mooi vormgegeven en de sfeer wordt goed neergezet. Een gevoel van gruwel blijft na de film nog even hangen. Maquina is een artistiek in elkaar gezette film over een vrouw die op vreemde wijze een mysterieus apparaat in haar baarmoeder gezet krijgt. Met bombastische muziek en onheilspellende beelden wordt het verhaal op verschrikkelijke en soms geestige wijze gepresenteerd. Door de korte duur kan de film tot het einde blijven boeien. (Anouk Werensteijn)

Boeken / Fictie

Oude bok en jong Japans blaadje

recensie: Yasunari Kawabata - Schoonheid en verdriet

De erotische liefde van een oudere man voor een jonge maagd is een universeel literair thema. Sommige schrijvers zijn er zelfs enigszins in gespecialiseerd, zoals de Japanse Nobelprijswinnaar Yasunari Kawabata (1899-1972). Zijn Utshukushisa to kanshimi to uit 1965 werd nu vertaald als Schoonheid en verdriet. In de roman keert de getrouwde schrijver Oki terug naar het meisje, inmiddels vrouw, waarmee hij twintig jaar eerder een stormachtige verhouding had, waarna de nodige onaangename verwikkelingen volgen.

Als alle schrijvers die zich op het thema hebben gestort in de loop der eeuwen het ergens over eens lijken, dan is het wel dat een dergelijke relatie gewoon niet goed kan gaan. Heel even misschien, maar al spoedig slaat de rampspoed toe. Het kan er ook mee te maken hebben, dat ellende nu eenmaal beter verkoopt dan het verhaal van een gelukkige en daardoor wellicht ietwat saaie driehoeksrelatie of bestendige orgie. In Schoonheid en verdriet – de titel is al een waarschuwing – begint het allemaal relatief onschuldig. Toshio Oki reist naar Kyoto, officieel omdat hij daar oud en nieuw wil vieren, maar stiekem ook omdat hij weet dat zijn voormalige minnares Otoko daar woont. In een aantal flashbacks krijgen we de feiten over die vermaledijde verhouding: op haar zeventiende baart Otoko een kind van Oki, dat kort daarna overlijdt, waarna Otoko in het huisje wordt opgesloten. Na enige tijd schrijft Oki een roman over zijn liefdesavontuur, zodat zijn ziekelijk jaloerse vrouw Fumiko ook weer helemaal op de hoogte is. Het boek is bovendien ongemeen succesvol en zal hem blijven achtervolgen, als parallel van de relatie.

Ontucht

In Kyoto heeft Oki kennis gemaakt met Keiko, minnares en leerling van schilderes Otoko. Via een vage afspraak zoekt zij hem op, maar doordat we als lezer ook meekrijgen wat zij met Otoko bespreekt weten wij allang wat Oki pas later ontdekt: dat Keiko uit liefde voor haar meesteres wraak wil nemen op de schrijver. Ontucht, zeker met een minderjarige, moet ook in Japan ernstig worden bestraft, een wending die niet echt uitblinkt door originaliteit, zodat Kawabata het vooral van stijl en vorm moet hebben. Belangrijk is deshalve, op welke wijze Keiko haar acties vorm geeft en hoe Kawabata het allemaal opschrijft.

Dat valt alleszins mee, maar niet geheel. Behendig stuitert hij heen en weer tussen heden en verleden, en mengt hij citaten en natuurbeschrijvingen door het verhaal, dat daardoor een grote symbolische lading krijgt. Voor de literatuuruitpluizers met enige voorkeur voor het exotische een waar feest, maar daarmee raken we ook aan het belangrijkste bezwaar. Kawabata heeft kan op gezette tijden zijn neiging tot overdreven uitleggen niet onderdrukken. Een voorbeeld is de passage, waarin Keiko haar naakte lichaam niet aan Otoko wil laten zien, waardoor de laatste gaat speculeren over de oorzaak, Wij lezers weten dan allang, dat Keiko zo moeilijk doet omdat ze zich bezwaard voelt doordat ze zich in een hotel door Oki heeft laten nemen. Die suggestie druipt van de pagina’s, maar Kawabata vertrouwd ons niet en voegt ten overvloede toe: “Zou Keiko na de nacht met Oki in het hotel op Enoshima niet meer aan Otoki willen tonen?”

Diezelfde Keiko is de aanjager van het boek, zij draagt de handeling veel meer dan één van de andere protagonisten. Het mag dan een Japans boek zijn dat zich ook nog eens in Japan afspeelt, met Japanse hoofdrolspelers, de ontwikkeling heeft meer van doen met de Griekse tragedie, waarbij Keiko de rol speelt van Nemesis, de wreker en bestraffer van met name hoogmoed. Daarbij gaat ze weinig subtiel te werk. Opdat niet alleen Otoko maar ook de lezer begrijpt wat zij van zins is merkt ze herhaalde malen op dat zij haar wil wreken. Wraak wil ze. Daartoe verleidt ze de wereldvreemde zoon van Oki en Fumiko. Deze Taichiro komt alvorens het zover is eerst nog op de proppen met een zeer duidbare anekdote over een negentiende eeuwse, jong gestorven prinses. Bij het openen van haar graf vonden onderzoekers een foto op glasplaat, waarop even de schim van een jonge man te zien was, die spoedig door het plotselinge licht en leven wordt uitgewist, zodat het speculeren blijft of het hier ging om haar wettige echtgenote, dan wel haar ware liefde. Daarin is een belangrijk motief van de roman samengevat: de vergankelijkheid, en dan met name van alles waar we ons nu nog zo druk over maken. Het is dat Kawabata uit een andere cultuur komt, anders zou een referentie aan het bijbelboek Job – in de Statenvertaling – op zijn plaats zijn. De afwikkeling gaat vervolgens met opvallend weinig drama gepaard, eigenlijk zoals dat in het leven van alledag ook zo gaat, maar dan opgepimpt met wat erotische eigenaardigheden. Veel aandacht voor bijten, gek genoeg in vingers, en ook voor oren en vrouwentepels, die in Japan allerlei merkwaardige kenmerken schijnen te hebben. Alles bij elkaar een boeiend verhaal, maar niet geheel geslaagd, wat vooral komt door de zeer losse compositie. Die werkt voor het geheel naar behoren, maar laat op andere niveaus hier en daar toch te wensen over – en een kunstwerk moet nu eenmaal perfect zijn.

Muziek / Achtergrond
special: Een topeditie voor de onderbuik in broeierig Rotterdam

Motel Mozaïque

Het is weer lente, het is weer april en dat betekent dat het tijd is voor Motel Mozaïque in Rotterdam! Ieder jaar toont deze door buitenstaanders als ‘kil’ ervaren stad zich tijdens dit festival van haar meest gastvrije kant. Motel Mozaïque is een explosie van muziek, theater en beeldende kunst. In het kader van Rotterdam 2007 City of Architecture is aan het festival dit jaar een architectonisch tintje gegeven. Zo is speciaal voor het festival treinstation Hofplein omgetoverd tot Perron Mozaïque, waarop een enorme uitkijktoren is gebouwd. Dit is niet alleen een leuke aanwinst voor het bijzondere Rotterdamse panorama, er kan ook nog eens in worden overnacht.

Op naar de muziek. Van de verschillende festivallocaties springt club Off Corso eruit als de meest dansbare. Het vrijdagavondprogramma begint daar al goed met Fujiya & Miyagi. Dit is geen duo en Japans zijn ze evenmin. Afgelopen jaar maakte dit drietal uit Brighton een prachtig album, Transparent Things, dat met zijn bijzondere, onderkoelde electro met krautrock-invloeden opvallend onopgemerkt is gebleven bij de Nederlandse pers. Hoewel Fujiya & Miyagi op het podium niet zo zuiver en subtiel klinkt als op plaat, blijft de act overeind. De zachte zang vormt een koele toplaag over de repetitieve basloopjes die veel geduld vergen van het zapgrage festivalpubliek. Pas in het laatste nummer benaderen ze het trance-effect dat goede krautrock soms teweeg kan brengen. Echter, de dansfactor blijft al met al toch aan de lage kant.

~

Nee, dan het New Yorkse !!!. Het geluid van deze band is opgebouwd rond opzwepende drums en veel percussie. Ook bij de bas en gitaar ligt de nadruk op spicy punkfunk-ritmes in plaats van op melodieën. De orgastische opbouw van de nummers brengt het publiek in de bloedhete Off Corso in hogere sferen. Beide zangers doen daar nog eens een schepje bovenop door vieze gezichten te trekken en extatisch te dansen alsof ze droogneuken. Een geweldig optreden. Voor de onderbuik.

Betovering

Op dag twee kon er in filmhuis Lantaren/Venster worden genoten van de oorspronkelijke, maar opmerkelijke folkklanken van Larkin Grimm. Ze probeert haar publiek alvast in een stemming van liefde en sereniteit te brengen door iedereen te verzoeken de ogen te sluiten, maar het zijn gelukkig haar liedjes waarmee ze uiteindelijk iedereen volledig voor zich wint. Het publiek hangt aan haar lippen als ze verhalende folksongs over de natuur ten gehore brengt, terwijl ze zichzelf begeleidt met een gitaar of met een traditioneel tokkelinstrument, een zogenaamde Appalachian Dulcimer. Haar hoge stem brengt het publiek in een geheimzinnige betovering, en ontaardt af en toe in een ijselijk krijsen. Bijna eng, deze bosnimf, maar de betovering wordt verbroken als ze opgewekt voorstelt om met haar mee te gaan naar de volgende act, Akron/Family.

Haar enthousiasme wordt al snel bevestigd. Het optreden van deze mannen is net een soort alternatief religieus ritueel. Muzikaal heeft het elementen van folk, postrock en pop. Bands als … And You Will Know Us by the Trail of Dead en Animal Collective zijn terug te horen in hun liedjes. De vrolijke eensgezindheid werkt aanstekelijk op het publiek en er wordt gretig geparticipeerd met klappen en zingen, totdat de halve zaal met de band op het podium staat te dansen en te musiceren. Iedereen is weer kind als ze het publiek massaal een cirkel, een driehoek en een vierkant laten uitbeelden… minuten lang! Als je niet te sarcastisch was om te delen in de liefde en het positivisme van deze band, vormde het optreden van Akron/Family een van de beste shows van het festival.

Akron/Family
Akron/Family

Performance

Naast muziek was er ook veel beeldende kunst, performance en film te bewonderen. Was voor veel mensen de stap van het prachtige weer buiten naar een donkere bioscoopzaal misschien wat groot, de drempel om even wat kunst mee te pikken in TENT was een stuk lager. Daar kon je bijvoorbeeld een indrukwekkende berg grof vuilnis aantreffen van het kunstenaarstrio Kimberly Clark, waarop levensechte poppen van twee hipstermeiden al struikelend stokken in de lucht steken en daarmee per ongeluk heel symbolisch een kruis vormen.

Matthijs Jansen gooit hoge ogen met zijn soloperformance Cobain, waarvoor hij in de huid kruipt van de legendarische Nirvana-zanger. In een jurk, met enkel een tafel, een gitaar en een versterker, brengt hij het opgewonden festivalpubliek binnen no time in een depressie. Ook speelt hij Cobains naasten, zoals Nirvana-bassist Krist Novoselic. De rock-‘n-roll-bevalling van Courtney Love is ronduit cabaretesk. De lach werkt bevrijdend. De laatste scene, waarin Jansen zichzelf speelt ten tijde van Cobains zelfmoord is bitter maar tegelijkertijd hilarisch. “Arme jongen, hahaha,” lacht het publiek.

Al met al was deze editie van Motel Mozaïque publieksvriendelijker dan de vorige, vooral vanwege het wegvallen van het vaak overvolle en benauwde Nighttown en de ruimtewinst die de drie nieuwe locaties in het centrum brachten. Een goede zet richting nog meer locaties en variatie de komende jaren?

Theater / Voorstelling

Eenzaamheid als onvermijdelijkheid

recensie: Toneelgroep Stan - De eenzame weg

Toneelgroep Stan heeft voor zijn nieuwste voorstelling opnieuw een repertoirestuk van de plank gehaald: De eenzame weg van Arthur Schnitzler. Een serieus en droevig stuk dat op een zeer verfrissende manier gespeeld wordt.

Gabriele is ziek en komt te overlijden. Haar zoon Felix, luitenant in het leger, is voor de gelegenheid terug naar huis gekomen. Ook Fichtner, een rondreizende schilder en vriend van Gabriele, keert terug naar het dorp. Na een jarenlang zwijgen over het feit dat Felix eigenlijk zijn zoon is en niet die van Professor Wegrat, wil hij nu de waarheid aan het licht brengen uit angst voor de eenzaamheid die hem op zijn oude dag te wachten staat. De dochter van Gabriele en Wegrat, Johanna, leidt een ongelukkig bestaan. Ze verlangt naar de vrijheid die Fichtner en ook de schrijver Von Sala lijken te bezitten. Zij besloten in het verleden alleen op pad te gaan en de wijde wereld in te trekken. Johanna heeft geen zin meer om doelloos te ‘wachten’. Ze besluit ook te vertrekken en kiest voor de dood.

Gedaanteverwisselingen

~


Stan zou Stan niet zijn als ook in deze voorstelling de positie van de acteur ten opzichte van het personage niet ter discussie werd gesteld. De spelers vertolken in de voorstelling nu weer de rol van het ene personage en dan weer de rol van het andere. Dat gaat zelfs zo ver dat er regelmatig door twee spelers in een dialoog van rol wordt verwisseld. Dat doen ze bijvoorbeeld door van plaats te wisselen en elkaars jas aan te trekken. Er worden kleine grapjes uitgehaald met deze gedaanteverwisselingen. Zo vraagt een rokende Julian aan Von Sala of hij ook een sigaret wil. Von Sala geeft daarop een ontkennend antwoord. Dan verwisselen de spelers van rol en de nieuwe Julian stelt dezelfde vraag opnieuw. De nieuwe Von Sala neemt de sigaar aan. Verwarrend? Wel een beetje, maar ook heel verfrissend en uitnodigend. Van de toeschouwer wordt een actieve houding verwacht, omdat hij anders hij weinig van het verhaal meekrijgt.

Afstand

~


Doordat deze manier van spelen het de toeschouwer onmogelijk maakt een personage met één acteur te vereenzelvigen, wordt er een soort afstand gecreëerd. Inleving is lastig en het belang van de tekst wordt daardoor vergroot. De manier waarop de spelers met de tekst omgaan wisselt ook voortdurend. De ene keer ligt er enorme zwaarte in de dialogen, de andere keer overheerst juist de ironie. Het begrip afstand staat ook in relatie tot de thematiek van het stuk. Fichtner en Von Sala hebben het dorp verlaten en kozen er voor om op afstand van familie en vrienden te blijven. Maar wordt je er een gelukkiger mens van als je mensen op afstand houdt? Of staan de mensen om ons heen sowieso op afstand? Professor Wegrat zegt: “Onze kinderen kunnen nooit echt van ons zijn. En ook onze vrienden zijn alleen maar gasten in ons leven, ze blijven eten en gaan dan weg, ieder met zijn eigen zorgen”. Deze thematiek wordt ook mooi geïllustreerd in de grote afstand die de spelers tot elkaar hebben op het podium. Affectie en lichaamscontact worden daarbij in het absurde getrokken. Wanneer Fichtner en professor Wegrat elkaar na lange tijd weer zien verstenen zij in een onhandige omhelzing die veel te lang duurt. Gedurende de voorstelling zijn er meer van dit soort tableaux vivants te zien. Personages die geen tekst hebben staan soms in een vreemde houding als een standbeeld langs de zijlijn.

Sfeerbeeld

~


Het toneelbeeld doet vrij sober aan, doordat er geen gebruik wordt gemaakt van een decor. Of anders gesteld, het kale theater ís het decor. Er staat wel een groot aantal huishoudelijke apparaten op het podium. Af en toe breken de apparaten even in in het spel. De blender draait even kort en er komen plotseling twee broodjes uit de broodrooster gesprongen. Dat lijkt doelloos. Misschien is juist het zoeken naar een doel in het leven wat deze personages kenschetst. Daarbij overheerst de eenzaamheid die allen voelen, het gevoel moederziel alleen het eigen levenspad te moeten aflopen. Dat raakt.

De Eenzame Weg van Toneelgroep Stan is nog tot 9 juni in Nederland en Vlaanderen te zien. Klik hier
voor meer informatie.

Theater / Voorstelling

Nieuw leven voor Commedia dell’Arte

recensie: Teatro Punto - Paradise

Wie kent ze nog? De altijd terugkerende personages Pantalone, Capitano en Arlecchino uit de Commedia dell’Arte. Deze in de 15e eeuw ontstane, Italiaanse theatervorm wordt tegenwoordig nauwelijks meer opgevoerd. En hoe verschrikkelijk zonde dat is, laat Teatro Punto zien met de indrukwekkende voorstelling Paradise.

De voorstelling laat het verhaal zien van de hoofdpersoon Lolo die na een lange periode van oorlog in zijn land de knoop doorhakt en besluit op reis te gaan, op zoek naar een betere toekomst. Hij neemt daarbij zijn oude, zieke vader mee op sleeptouw. Samen gaan ze op zoek naar een boot die hen tot voorbij de horizon zal brengen. Onderweg komt Lolo allerlei situaties tegen die zorgen voor het nodige oponthoud. Zo moet hij de verleiding van de aantrekkelijke Patricia weerstaan en ook nog eens uit de handen blijven van haar louche broer Dieter. Een vrij simpele en weinig originele verhaallijn, maar daar draait het dan gelukkig ook niet om in Paradise. Het wat is deze keer ondergeschikt aan het hoe.

Zeggingskracht

~


Gekleed in overwegend witte outfits komen de authentieke bruin en zwarte maskers goed uit. De maskers vergroten de gelaatstrekken tot in het karikaturale, maar laten nauwelijks ruimte voor mimiek. En dat hebben de spelers haarfijn begrepen; elke emotie wordt tot in detail verbeeld met de zeggingskracht van het lichaam. Een knap staaltje acteerwerk en een perfecte lijfelijke beheersing is het resultaat.

Zo is er de scène waarin Lolo de verleidelijke Patricia ontmoet. Hij lijkt op slag verliefd. Patricia gooit alles in de strijd om Lolo, die eigenlijk zijn oude vader op zou moet halen, mee naar huis te krijgen; borsten fier vooruit, derriere naar achter en lippen getuit. Lolo’s innerlijke tweestrijd wordt prachtig verbeeld door zijn aanhoudend heen en weer gehuppel tussen Patricia en de weg die naar zijn vader leidt, het groots op en neergaan van de schouders, ondersteund door morrende stemgeluiden. Uiteindelijk valt Lolo voor Patricia’s charme en loopt met open ogen in de val.

Archetypes

~


Alle vier de spelers beheersen de bijzondere speelstijl tot in de puntjes, maar het moet gezegd; Carlos Garcia Estevez in de rol van hoofdpersoon Lolo steekt er echt met kop en schouders bovenuit. Zijn komische timing is meesterlijk en een genot om naar te kijken. Wat hierbij ook meespeelt is zijn uiterst grappige, gebrekkige Spaans-Engels. Gedurende de hele voorstelling wordt overigens nauwelijks gesproken. En wat er wel wordt gesproken is vooral koeterwaals en een enkel herkenbaar woord om de verhaallijn helder te houden.

Betrekkelijk weinig middelen dus om het stuk te doen leven, maar dat blijkt voor Teatro Punto geen probleem. De interactie tussen de spelers is vlijmscherp en vanaf het moment dat het zaallicht dimt, weten ze de lachers op hun hand te krijgen. De extravagante manier van spelen werkt sowieso al snel op de lachspieren, maar daarnaast zorgen perfect getimede geluidsfragmenten voor een gevatte voorstelling. De archetypen van de mensheid komen een voor een voorbij; de oude vrouw, de machtswellustige, de verleidelijke vrouw, de soldaat en de oude man. En ook al zijn de types heerlijk stereotiep en wordt er slechts één karaktertrek belicht, de personages blijven herkenbaar. Paradise laat hiermee zien dat Commedia dell’ arte absoluut geen achterhaalde theatervorm is. Juist door de menselijke archetypen – die door de jaren heen nauwelijks zijn veranderd – blijft het stuk overeind.

Klik hier voor meer informatie.

Boeken / Fictie

Ogen dicht en springen

recensie: Claudio Magris - Blindelings

.

De hoofdpersoon, de ontluisterende held mag ik wel zeggen, van Claudio Magris’ nieuwste roman heeft jarenlang op zee vertoefd als kapitein, muiter, matroos, passagier en krijgsgevangene. Alleen op eilanden kon hij, kort, wortel schieten. Altijd heeft hij gestreden voor grootse idealen, hij heeft zijn geliefden verraden, zijn medestanders hebben hem in de steek gelaten en uiteindelijk is hij in de goot geëindigd. Dit is zijn verhaal, zoals hij het vertelt aan zijn psychiater Ulcigrai.

Vele levens, één ziel

Jorgen Jorgensen
Jorgen Jorgensen

Zijn leven omvat meer dan één mensenleven. De verwaarloosd ogende held is Jorgen Jorgensen, negentiende-eeuwse avonturier, voormalige koning van IJsland en Engelse spion. Hij is Jan Janssen, later John Johnson, muiter, misdadiger en piraat. Hij is de Italiaanse communist Salvatore Cippico die door toedoen van de geschiedenis zowel Dachau als het latere concentratiekamp voor stalinisten Goli Otok van binnen zag. Hij is kort de laatste rode ruimtevaarder aan boord van de Mir en de stichter van Hobart Town, de hoofdstad van Tasmanië. Even later komt hij terug in Tasmanië, nu als dwangarbeider. Op virtuoze wijze verbindt Magris alle verschillende verhalen naadloos met elkaar. Zonder verwarring te scheppen over het karakter van de held, is er toch ook geen enkele duidelijkheid waar elke afzonderlijke levensloop ophoudt en de volgende begint.

Maar altijd, in elk leven, tracht de held de gelijkheid van zijn medemensen te bevorderen. Hij vecht voor de rode vlag van het socialisme en het communisme, de rode vlag van gelijkheid en een goed leven. Het is een verloren zaak. Uiteindelijk moet zelfs de ruimtevaarder in de Mir, de laatste der communistische Mohikanen, in zijn ruimteschip de rode vlag strijken en is de strijd definitief gestreden. Alleen op de maan, in de hemel, wappert die vlag nu nog. Blindelings beschrijft de teloorgang van de revolutie, die ten onder ging aan de mensen die haar wilde ontketenen. Op Goli Otok werden op bevel van Tito de Italiaanse hulptroepen uit de Tweede Oorlog vastgezet door de Joegoslavische communisten omdat zij stalinistisch zouden zijn.

Het ergste komt wanneer je eigen mensen je in de slangenkuil gooien en je na een poosje niet meer weet of het jouw mensen zijn of dat het het geteisem is dat je met jouw mensen altijd uit de weg hebt willen ruimen. En nog even later weet je niet goed meer of je aan onze kant staat of dat je één van hen bent geworden. Daarom weet je na Goli Otok niet goed meer wie aan onze kant staan…

Het is je reinste waanzin.

Menselijk leed

Magris giet deze waanzin in een prachtige poëtische vorm, vol van oceanische metaforen en zeemanspraat. “Ik heb meer van de zee gehouden dan van een vrouw, totdat ik inzag dat ze hetzelfde zijn.” De zee is een oneindige leegte vol mogelijkheden, ontsnappingen en troosteloosheid, soms blauw als de hemel, soms rood van het walvisbloed of schuimend van oorlogsgeweld. Maar uiteindelijk wordt elke zeeman teruggeworpen op het land en alleen de sprookjesachtige zeehondenvrouw die haar huid weer vindt kan definitief terugkeren naar de oceaan. Zij is overigens niet de enige mythische figuur in het verhaal. De rode vlag van de communisten en het gulden vlies dat Jason veroverde zijn van hetzelfde laken een pak. De weg naar idealen is geplaveid met menselijk leed.

Blindelings is een meesterwerk van taal en verhaal. Genadeloos wordt de kleinheid van de mens tegenover de grootsheid van idealen bloot gelegd. Het leed dat mensen elkaar berokkenen is in al zijn naakte bloederigheid tentoon gespreid. Maar nergens is het boek zwaarmoedig of teneergeslagen. De verlopen held is meedogenloos op Bukowskiaanse wijze: geen medelijden met zijn medemens en al helemaal niet met zichzelf. Als vanzelfsprekend torst hij zijn lot, en hij maakt zich alleen zorgen over wat zijn biografen over hem hebben geschreven – of heeft hij dat toch zelf op internet geplaatst?

Muziek / Album

Doorbraak op de loer

recensie: Bebel Gilberto - Momento

Een vroege ochtend, voorjaar in Nederland. Rond zevenen is de badkamer nog steenkoud, je bibbert jezelf de douchecabine in en wacht ongeduldig op de eerste warme stralen. Als het douchevocht langzaam langs je schouders klettert en er een behaaglijke rilling over je rug kruipt dan is daar die Braziliaanse deerne die je langzaam inzeept en een orchideeëngeur verspreidt. Bebel, want dát is haar raadselachtige naam, draagt met een zachte, zuivere stem de ene na de andere lichtvoetige bossanova voor en er verschijnt een glimlach op je frisse kop die er de rest van de dag niet meer vanaf te slaan is.

~

Okay, back to planet earth. Dit stukje had ook zó kunnen beginnen: de nieuwe plaat van Bebel Gilberto, Momento, is een feel-goodplaat van de bovenste plank. Bebel, dochter van de Braziliaanse ‘godfather of bossa nova’ João Gilberto en de zangeres Miúcha, heeft de muzikaliteit dieper in haar genen zitten dan menig ander artiest op deze planeet en gelukkig gebruikt ze haar overvloedige talent om in haar eigen stijl fraaie platen te maken.

Bossanova met elektronica

Bebel Gilberto breekt in 2000 internationaal door met Tanto Tiempo, haar tweede volwaardige album en ontvangt hiervoor twee Latin Grammy nominaties. Het album kenmerkt zich door een boeiende mix van Braziliaanse bossanovaritmes en sprankelende elektronica. Ze werkt voortdurend samen met artiesten uit beide kampen, waarbij in de elektronicahoek vooral de namen van Amon Tobin en Thievery Corporation opvallen. Ook schuwt ze het rockexperiment niet, getuige de opvallende track Caipirinha op het Peeping Tom project van Mike Patton.

Altijd ingetogen

Momento is geen experimentele plaat, het is bovenal een warm album vol zonneschijn. Het geluid is verrassend fris, de productie is dan ook kristalhelder. Bebel heeft op Momento een fraaie balans gevonden tussen ‘feestnummers’ en bijna meditatieve bossanovatracks. De ‘dansnummers’ zijn echter zo ingetogen dat je er zeker geen dansvloer mee vult. Songs als Bring Back The Love, Os Novos Yorkinos en Caçada (een prachtige cover van een nummer van haar oom, de beroemde singer/songwriter Chico Buarque) zijn eerder een soort binnenpretjes, opwarmertjes voor een dansfestijn waar Bebel blijkbaar niet aan meedoet. De langzamere tracks moeten het vooral hebben van Bebel’s zoete, bijna fluisterende stem en neigen soms naar lamlendigheid, of kreunen onder haar ietwat krakkemikkig Engels. Misschien is ze wel op haar best in de songs die moeilijker te categoriseren zijn, zoals in het jazzy Night And Day (cover van Cole Porter), in Cadé Você of in Tranquilo, een cha-cha-cha met Afrikaanse invloeden waarin ze wordt ondersteund door het 19-koppige Orquesta Imperial.

Groter publiek?

Bebel Gilberto speelt zichzelf zeven jaar na het verschijnen van Tanto Tiempo met deze nieuwe plaat Momento opnieuw in de kijker en het zal niet verbazen als ze met deze plaat definitief doorbreekt naar een groter publiek. Want in een wereld waarin vrouwelijke artiesten als Norah Jones of Katie Melua miljoenen albums verkopen, moet ook plaats zijn voor deze Braziliaanse schone.

Film / Films
recensie: Riding Alone for Thousands of Miles (Qian li zou dan qi)

Kijk, daarvoor zet een mens de dvd-speler aan. Riding Alone For Thousands of Miles (2005) – wat een titel! Ongetwijfeld een roadmovie, over eenzaamheid. En wie duizenden mijlen reist, zal wel mooie plaatjes kunnen schieten. Regisseur Yimou Zhang, tegenwoordig vooral bekend van wuxia-films als Hero en onlangs Curse of the Golden Flower, maakte een ouderwets gevoelig kleinood. Over menselijk contact, en de moeilijkheden die daarbij komen kijken.

Toen zijn moeder stierf, werd Kenichi Takata verscheurd door verdriet. Maar dat zijn stijve vader Ko-ichi (Ken Takakura – in het westen vooral bekend van zijn rol als Japans agent in Black Rain) hem in de steek liet, deed zo mogelijk nog meer pijn. Sindsdien woont vader Ko-ichi in een vissersdorpje op het Japanse platteland. Zijn zoon wil geen contact meer met hem. Als Kenichi echter ziek wordt, beseft de zwijgzame oude man dat het tijd wordt om eindelijk het juiste te doen. En dat valt nog niet mee. Zoonlief wil zelfs op zijn ziekbed de oude man niet zien. Daarop besluit Ko-ichi zijn liefde te bewijzen: door af te reizen naar communistisch China, en daar een traditionele, en voor de zoon zeer belangrijke Chinese maskeropera te filmen. Wat erg lief is van zo’n hork.

~

Nee nee, wees maar niet bang. Nog niets belangrijks verklapt. De teller staat pas op twaalf minuten. Je denkt: een opera filmen is gemakkelijk, die film is zo voorbij. Maar die vlieger gaat helemaal niet op. Ook in China heeft Ko-ichi moeite met mensen in contact te komen. Niemand kan hem helpen. Of ze kunnen het wel maar mogen het niet, of hij moet ze omkopen. Riding Alone… wordt daardoor soms wat traag, maar meester-regisseur Yimou Zhang maakt intussen zulke fraaie ansichtjes van de Chinese provincie dat het niet uitmaakt.

De lijst met dingen die Takata moet opofferen voor andere mensen wordt steeds langer. En dan lijkt het ook nog even alsof alles tevergeefs geweest. Maar nee. De prachtigste dingen kwamen tot stand dankzij Takata’s diplomatieke bewoordingen: zijn schoondochter, tolk Lingo, de dame van het reisbureau, de dorpsoudste en allerhande communicatie-apparatuur. Contact met andere mensen is misschien wel degelijk mogelijk, en allerwenselijkst.

Statuur

~

Vreemd dan ook, dat Zhang zelf niet in de boodschap van Riding Alone… lijkt te geloven: de voice-over trapt voornamelijk open deuren in. In de voor het overige deel uitstekende making-of herinnert een griezelige Engelse stem ons aan de vele sterrenfilms die Zhang gemaakt heeft met onder andere Jet Li en Andy Lau. Dat verklaart wellicht waarom de camera zo vaak en zo lang op old man misery Ken Takakura blijft hangen. Dat heeft Zhang toch niet nodig? Iemand van zijn statuur hoeft toch niet bevreesd te zijn dat de boodschap niet doorkomt? Alleen al het feit dat hij uit een cast van bijna alleen maar amateurs (waaronder een allerbeminnelijkst maar ondeugend kind) zulke prestaties weet te lokken, zou hem een beetje uit die onzekerheid moeten halen. Afijn, eenzame minpuntjes en gemakkelijk te negeren. Achter de snarenmuziek en de drammerige voice-over steekt een prachtige film.