Voor de antieken, de Grieken en in mindere mate de Romeinen, waren ethische vragen vrij eenvoudig. Wat iedereen kan bedenken wisten zij ook al. Je hebt twee soorten tegenslag. De eerste is domme pech waar niemand iets aan kan doen. Dakpan op het hoofd. Zinkende cruiseschepen. Wisselingen in de globale temperatuur. De tweede veroorzaken wij zelf. Moord en andere misdaden. Pesten op de werkvloer. Sabotage. Alles wat enigszins tegenzit valt in één van beide categorieën, aan de eerste kun je niets doen – jammer dan – en voor wat betreft de tweede is enige matiging van de eigen aandriften geboden Zo bezien is het met de ethiek dus vrij snel een uitgemaakte zaak, maar wie dat denkt rekent buiten het complicerende vermogen van de wijsbegeerte.
God
Relatief snel in de bundel duikt bijvoorbeeld de christelijke God op en dat betekent meteen problemen. De diverse leerstellingen van het christendom zijn dusdanig in strijd met de logica, de werkelijkheid zoals we die dagelijks ervaren en de menselijke psychologie, dat voor de hand liggende constateringen daar noodzakelijkerwijze altijd mee in conflict moeten komen. Christelijke ‘denkers’ kwamen op die manier net zo in de knoop te zitten als de ptolemëische astronomen indertijd: een simpele gedachtensprong – God bestaat niet, respectievelijk de aarde is niet het middelpunt van de kosmos – kan alles oplossen, alleen is die anathema. Dus wringt men zich van Augustinus tot Hobbes en Hegel in alle mogelijke bochten bij het tackelen van het schijnprobleem dat door Leibniz de theodicee werd gedoopt, maar al veel en veel langer bestond: als God almachtig en goed is, waar komt dan het kwaad in de wereld vandaan.
Het was uiteindelijk Kant die weer met beide benen op de grond terechtkwam, en hoewel het mijmeren en wegzweven daarmee nog niet gedaan was heeft hij effectief het zegel op de kwestie geplakt. Niet dat hij antwoord op alle vragen had, maar meer viel er eenvoudigweg niet over te zeggen. Nog steeds niet trouwens, want actuele inzichten over ethiek komen tegenwoordig van buiten de filosofie. Volgens de Nederlandse wetenschapper Frans de Waal bijvoorbeeld is moreel gedrag een produkt van de evolutie, een inbreng die we in deze bundel helaas niet terugvinden. Het zou natuurlijk ook heel erg zijn, als na vijfentwintig eeuwen theoretiseren de echte wetenschap ineens het probleem oplost.
Met Kant was de discussie in de filosofenwereld uiteraard niet volbracht. Integendeel. De filosofie gehoorzaamt nu eenmaal aan de eeuwenoude natuurwet dat zogauw iets bestaat, het nooit uit zichzelf verdwijnt. Dus vliegt men elkaar in kleine kring tot de dag van vandaag in de haren, over interne kwesties en in een aantal gevallen zelfs over zaken die daarbuiten spelen. Met name de verschrikkingen van het nationaalsocialisme zorgden voor een verse ethische impuls, zodat twee hoofdstukken zijn gewijd aan respectievelijk Levinas en Hannah Arendt, die vanwege de door haar bedachte ‘banalisering van het kwaad’ natuurlijk niet mocht ontbreken. Wie echter enigszins door denkt, begrijpt dat ook zij niets konden toevoegen aan wat hun voorgangers allang wisten. Hooguit brengen ze wat nuances aan. De enige morele vraag die we nu nog met enige vorm van zin zouden kunnen stellen, is welke individuen en desnoods groepen onder de uit de categorische imperatief voortspruitende wetten mogen vallen. Dat is toch vooral een praktisch probleem, met een vaak voor de hand liggende oplossing, aangezien hele volksstammen zich nadrukkelijk buiten deze gedroomde orde plaatsen, daar hoeven we zelf niets meer voor te doen. De rest is een invuloefening, die gezien de discussies rond bijvoorbeeld Guantanomo Bay nog niet tot in alle haarvaten van de samenleving is doorgedrongen, zodat de tijd die de filosofen overhouden na het afsluiten van dit onderwerp mooi besteed kan worden aan gedegen voorlichting.
Polemiseren
Op zich is het natuurlijk een aardig idee, zo’n bundel met van alles en nog wat, en weer eens een leuke invalshoek, al is de stelling van redacteuren Andreas Kinneging en Rob Wiche – allebei verbonden aan de Leidse universiteit – dat de aandacht voor het kwaad in de wereld sinds 9/11 is toegenomen – aantoonbare flauwekul. De gruwelen aangericht door mensen als Hitler, Pol Pot, Stalin en Rachel Carson leverden veel en veel meer slachtoffers en debat op, om maar niet te spreken van Hutu’s en Tutsi’s, de islamitische aanslagen op de beschaving waren niet meer dan incidenten in een lange reeks, en de gemiddelde Nederlandse anderhalfverdiener zal het allemaal worst zijn. Dit is dan ook een boekje voor de belangstellende leek, met interesse voor de geschiedenis van het westerse denken dan ook nog. Andere regionen komen slechts zijdelings aan bod, louter als inspiratiebron.
Hoe interessant de verschillende bijdragen zijn is tenslotte sterk afhankelijk van de auteur. De samenstellers huurden veel intellectuele kracht in, specialisten op hun gebied die echt hun best hebben gedaan om alles waar zij veel meer van af weten ook inzichtelijk maken, waarbij ze het leggen van links naar de moderne tijd niet schuwen, al gaat de één daar verder in dan de andere. Een mevrouw die wat zwatelt over Spinoza maakt er ook wat dat betreft een potje van, veel aangenamer is Cliteur, van wie we al wisten dat hij kon schrijven en die de figuur van Rousseau aangrijpt voor een stevig potje cultuurkritiek, zoals we dat van hem gewend zijn. Hij sleept het oorspronkelijke idee er enigszins met de haren bij door niet alleen Rousseaus gedachten over het kwaad te belichten, maar het dwaallicht bovendien tot oorsprong van veel hedendaags kwaad te bestempelen, met name het vervloekte cultuurrelativisme en multiculturalisme dat ook ons land nog steeds teistert. Wellicht is dat ook de beste manier om over het kwaad te schrijven. Te analyseren valt hier niets meer, dus dan maar wat polemiseren.
Wij zijn allemaal beesten
Bloed. Bloot. Seks. Geweld. Nog meer seks. Nog meer bloed. Regisseur Martin Kusej, vorig seizoen verantwoordelijk voor een monumentale Lady Macbeth, windt er geen doekjes om: de orgierijkste opera uit de muziekgeschiedenis is in zijn handen een combinatie van Pasolini, De Sade en de gruwelkelders van Marc Dutroux. Het begint al tijdens de ouverture. We zien de naakte mismaakte edelman Alviana vol zelfhaat uithalen naar zijn spiegelbeeld. Drie uur, vele verkrachtingen en lustmoorden later, eindigt de opera met een krankzinnig geworden Alviano.
~
Schreker situeerde Die Gezeichneten in de zestiende eeuw, maar Martin Kusej verplaatst de handeling min of meer naar de jaren twintig. Carlotta is geen schilderes, maar een fotografe, de edelen lijken weggelopen uit een gangsterfilm en de machtigste van hen oogt als Don Corleone. Metershoge verrijdbare stellingkasten domineren en toneelbeeld, met daarachter een gigantische spiegelwand, waardoor in het orgierijke derde bedrijf niet alleen het nieuwsgierige volk zichzelf weerspiegeld ziet, maar ook het in de zaal aanwezige publiek. Niet voor niets richt Alviano tijdens de ouverture zijn spiegel ook op de zaal. Kusejs boodschap is duidelijk: wij zijn allemaal beesten, of we nu zelf aan het verkrachten en moorden slaan of alleen maar verlekkerd toekijken.
Shockerend erotische taferelen
Franz Schreker (1878-1934) was vlak voor en na de Eerste Wereldoorlog met afstand de populairste operacomponist in Duitsland. Zijn invloed op de ontwikkeling van de moderne muziek was immens. Niet alleen dirigeerde hij de wereldpremière van Arnold Schoenbergs Gurrelieder, hij was bovendien directeur van de prestigieuze Hochschule für Musik in Berlijn en niemand minder dan Alban Berg maakte een piano-uittreksel van zijn tweede opera, Die ferne Klang. Rondom de première van Die Gezeichneten gonsde het van de geruchten. Theodor Adorno schreef later: “Men stelde zich iets reusachtig deinends voor, iets mateloos, ook iets schrikaanjagends, iets met shockerend erotische taferelen.”
Entartete Musik
De opera was meteen een enorm succes, en tussen 1918 en 1933 vonden alleen al in Duitsland twintig verschillende producties plaats. De nazi’s maakten echter een einde aan Schrekers populariteit. Zijn joodse afkomst, zijn ‘gedegenereerde’ libretto’s en zijn modernistische muziek waren een gemakkelijk doelwit. Net als Schoenberg, Berg, Korngold, Weill, Hindemith, en Ullmann en vele anderen kreeg Schreker het etiket ‘entarte Musik’ opgeplakt. Pas in de jaren zeventig werd zijn muziek herontdekt. De Nederlandse Opera wilde Die Gezeichneten eind jaren tachtig al uitvoeren, maar moest van productie afzien omdat de financiële tekorten onder de toenmalige intendant Jan van Vlijmen torenhoog waren opgelopen.
Praalzucht
~
Voor de solisten is deze Gezeichneten geen eenvoudige opgave. Niet alleen moeten zij opboksen tegen het orkestrale geweld, in deze enscenering moeten zij hun lastige partijen zingen terwijl ze bijna verdrinken in liters toneelbloed. Het is dan ook een prestatie van formaat dat zij zonder uitzondering overeind blijven. Vooral de drie hoofdrollen zijn uitmuntend bezet: Scott Hendricks (Tamare), Kristine Ciesinski (Carlotta) en Gabriel Sadé (Alviano) tillen deze voorstelling naar een nog hoger niveau. Er rest maar één conclusie: Die Gezeichneten is de meest geslaagde productie van De Nederlandse Opera dit seizoen.
De Nederlandse Opera & Koninklijk Concertgebouw Orkest o.l.v. Ingo Metzmacher
Album: Franz Schreker – Die GezeichnetenGezien op maandag 01 januari 2007 in Muziektheater, Amsterdam
Misschien ook iets voor u
Luxley en de omgekeerde geschiedenis
In het eerste deel van de nieuwe Franse serie Luxley werd in een keer duidelijk waar het alternatieve universum van deze strip om draait. Het zijn namelijk niet de Europeanen die het Zuid-Amerika van de Maya’s en de Azteken veroveren maar het zijn de Maya’s en de Azteken die Europa binnenvallen. In dit tweede deel komt het verhaal, dat zo stormachtig is begonnen, enigszins tot rust.
Ook al worden er een aantal verhaallijnen uit het eerste deel verder toegelicht, zo komen we bijvoorbeeld te weten wat het motief achter de invasie van de Maya’s en Azteken is geweest, in het tweede deel van Luxley draait het toch vooral om gebeurtenissen die in feite losstaan van de algemene verhaallijn. Hoofdzaak vormt de beschuldiging van de heilige inquisitie jegens Luxley, die na zijn miraculeuze ontsnapping uit de greep van de Atlantiden met deze heidense krijgers samen zou zweren. Geheel in de geest van de tijd wordt de held al voordat zijn schuld daadwerkelijk is bewezen onder strenge begeleiding geplaatst, opdat hij zijn beschermelingen niet in de handen van de Atlantiden kan drijven.
Wat volgt is een verhaal dat qua sfeer zeker niet onderdoet voor het eerste deel. Vooral de heilige inquisitie blijkt een buitengewoon interessante aanvulling op wat het verhaal tot nu toe te bieden heeft. Ook de introductie van de Paus kan nog interessante taferelen opleveren in de komende delen, aangenomen dat het personage net zo interessant blijft als het in dit deel door de sterk uitgewerkte persoonsontwikkeling is. Verder biedt het verhaal een aantal vermakelijke gevechtscènes, waarbij het ditmaal overigens de Europeanen zijn die telkens weten te winnen.
De afloop van deze gevechten staat eigenlijk bij voorbaat al vast. Het is puur aan het tekenwerk van Francisco Ruizgé te danken dat ze de moeite waard blijven. Met de vele buitenscènes komt hij beter uit de verf dan in het vorige deel en ook de heilige inquisitie weet hij een lekker duister tintje mee te geven. Wel is het ondanks al deze positieve punten te hopen dat tekstschrijver Valérie Mangin het verhaal niet over al te veel albums uit zal smeren. In dit deel wordt er met de algemene verhaallijn maar net genoeg vordering gemaakt om ook die interessant te houden.
Prijs: 9,95
Bladzijden: 48
ISBN: 978 90 77331 46 0
Misschien ook iets voor u
De chaosspiraal in Irak
NRC-journalisten Thomas Erdbrink (1976) en Carolien Roelants (1948) geven een fijnmazige kijk op het Irak sinds najaar 2001. Niet met dodentallen en soundbites, maar op het niveau van de stadswijk, het politiekantoor, de krantenredactie, de buurtwinkel. Ze beschrijven hoe tussen het afbrokkelend Irak het sektarisch onkruid omhoog groeit en wortelschiet.
‘Achter de schermen’ is een populaire reeks van NRC Handelsblad en Uitgeverij Prometheus waarin buitenland-correspondenten hun beschouwing geven van telkens een ander land. Welkom Amerika, in jullie graf! is het elfde deel in deze serie. Het boekformaat en de redactionele toon zijn prettig, maar de vormgeving is matig. De foto’s zijn te donker, de typografie van omslag en hoofdstuktitels is rommelig. Als broodletter is de Joanna, met archaïsche cijfers en een iel cursief, van zolder gehaald.
Politiekorps
De hoofdstukken zijn in chronologische volgorde. Wie langs de verschillende overgangsregeringen leest, ontdekt een land in voortschrijdende desintegratie. Het incompetente politiecorps is daar een goed voorbeeld van. Ruim een kwart van de agenten deserteert meteen na de opleiding en naar schatting tweederde bestaat uit infiltranten van de religieuze milities. Agenten moeten hun kogels zelf betalen. Een deel verdient wat bij door in hun vrije tijd uniform en auto uit te lenen aan de rebellen.
Dat is in zomer 2004. Een paar maanden later komen de berichten over afpersing, verkrachting, marteling en moord op de politiebureaus.
Het boek beschrijft ook de versplintering van de religieuze milities. Het is allang niet meer de driedeling Koerden, Sjiieten en Soennieten. Er komt ook steeds meer verdeeldheid en vijandigheid tussen de honderden stammen en tientallen religieuze leiders en hun fanatieke aanhang. Dankzij de zwaarbewapende milities kent Irak, naast de etnische zuiveringen van stadswijken, enkele unieke verschijnselen als massaontvoeringen en de handel in gegijzelden.
Paul Bremer
De oorzaak ligt ergens in de combinatie van de Iraakse situatie (religieuze verdeeldheid, werkloosheid, corruptie), de faith-over-fact-politiek van Washington en de rampzalige maatregelen (‘beleid’ zou te veel eer zijn) van Paul Bremer, eerste bestuurder van het nieuwe Irak. Bremer hoopte de geschiedenis in te gaan als de nieuwe Generaal MacArthur (van 1945 tot 1951 opperbevelhebber van de Amerikaanse bezettingsmacht in Japan), maar het ontbrak hem aan inzicht, middelen en medewerking om die droom te verwezenlijken.
Een groot vacuüm ontstond toen Bremer in mei 2003 het leger en de veiligheidsdiensten ontsloeg en naar huis stuurde. Niet alleen creëerde hij daarmee een half miljoen gewapende vijanden, maar het was ook alsof het Baath-deksel van de hogedrukpan Irak ging. Ook de aanvankelijke beslissing om de Soennieten niet te betrekken bij het democratiseringsproces was een garantie voor sektarisch geweld.
De Irakese bevolking vraagt zich vooral af, waarom na jaren bezetting, de toevoer van water en elektriciteit onvoldoende hersteld is en olie nog steeds moet worden geïmporteerd. Na de Golfoorlog, onder Saddam, was alles na 3 maanden weer operationeel. Kunnen de Amerikanen het niet, of willen ze niet?
Het boek biedt uiteraard geen uitweg uit het moeras. Wel biedt het een intrigerend beeld van een afglijdend Irak en van de enorme problemen waar het land voor staat. De tijd voor wederopbouw wordt geschat op nog 3 tot 5 jaar (MacArthur had 6 jaar nodig in het ‘coöperatieve’ Japan). Die tijd hebben de Amerikanen gewoonweg niet. Je zou je zelfs kunnen afvragen of een voltooide wederopbouw uiteindelijk tot stand zal komen dankzij de komst van de Amerikanen of dankzij hun vertrek.
Prijs: 18,95
Bladzijden: 260
ISBN: 9789044610291
Misschien ook iets voor u
A Pirate’s Life voor de laatste keer
Het seizoen van trilogie-afsluiters lijkt aangebroken. Spider-Man 3 laat sinds kort de kassa’s in de bioscoop rinkelen, en binnenkort volgt het derde deel van groene antiheld Shrek. Daartussenin is het de eer aan het slot van de Pirates of the Caribbean trilogie: At World’s End. Zoals het een einddeel betaamt, heeft dit derde deel nog meer actie, nog meer personages, en in het geval van deze film vooral: nog meer Captain Jack Sparrow.
In At World’s End moeten alle losse touwtjes uit de voorgaande delen aan elkaar geknoopt worden. Dat begint natuurlijk met het redden van Sparrow (Johnny Depp) uit Davy Jones’ Locker – een soort hiernamaals voor piraten – door Will Turner (Orlando Bloom) en Elizabeth Swann (Keira Knightley), die daar allebei hun eigen redenen voor hebben. Daarnaast moet er worden afgerekend met die vervelende octopus-achtige Davy Jones zelf, met Lord Beckett van de VOC, en piraten zouden geen piraten zijn als ze onderling niet ook nog een appeltje te schillen hadden.
Dikke pluim
~
Net als bij Dead Man’s Chest is ook hier niet gesnoept op de lengte. De film duurt maar liefst 168 minuten, zelfs ruim een kwartier langer dan zijn voorganger. Gek genoeg voelt het als een minder lange zit dan het tweede deel, maar lang blijft het zeker. De tijd gaat niet alleen zitten in de al bestaande verhaallijnen, er komen er ook nog een hoop bij. Zo zijn daar opeens de niet eerder genoemde zeegodin Calypso en het Broederschap der piraten. Allebei erg leuk gevonden en mooi uitgewerkt, maar het komt over alsof ze puur verzonnen zijn omdat het verhaal anders niet te redden was. Er werd namelijk begonnen met filmen toen het script nog niet af was. Het is in totaal een net te grote hoeveelheid verhaallijnen. Dankzij het Broederschap is daar wel de langverwachte bijrol van Keith Richards als de vader van Jack Sparrow als machtige piraat. Depp heeft altijd gezegd dat de Rolling Stones-gitarist zijn grootste inspiratiebron was voor Sparrow.
Zee van sterren
~
Hoewel aan de lange kant en verhaaltechnisch absoluut niet de beste film, is dit een waardige afsluiting van de trilogie. Als eerbetoon is er nu zelfs een pop van Jack Sparrow toegevoegd aan de Disney attractie waar het allemaal mee begon. Sceptici hadden sowieso weinig vertrouwen in de verfilming van die attractie, maar dat het zo’n enorm succesvolle filmserie zou worden had niemand kunnen voorspellen. Of Captain Jack hierna ooit nog terugkomt? Niets is onmogelijk. Voor nu is het echter voor de laatste keer genieten, vooral van hem. Yoho, yoho!
Pirates of the Caribbean – At World's End
Regie: Gore VerbinskiJaar: 2024
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Een gemiste kans in Antwerpen
En ik had dit concert zó graag willen bejubelen. Joachim Raffs Achtste Symfonie in een uitvoering met een goed orkest en een dirigent van wereldklasse. Het was iets waar ik eigenlijk al het hele seizoen op wachtte en dat we ook al vermeldden in onze seizoens-preview. Een paar maanden voor het concert kwam het bericht dat het niet nummer acht, maar nummer vier zou worden. Jammer, want hoe leuk de Vierde ook zijn mag, de Achtste is echt wel een stuk beter. Maar goed, eigenlijk reis ik voor onverschillig welke Raff-symfonie wel naar Antwerpen. Maar bij nader inzien liever niet als het orkest en de dirigent er vervolgens zo’n zootje van maken.
In alle eerlijkheid moeten we zeggen dat in een zaal met de akoestiek van de Antwerpse Elisabethzaal waarschijnlijk zelfs de Wiener Philharmoniker bakzeil zou moeten halen – dat deFilharmonie er niet zo fraai uit de verf komt is dan misschien ook niet zo raar. Verschillen in dynamiek verdwijnen nagenoeg onder de grauwe sluier die de evenzo grijze zaal over de muziek legt. Als het orkest dan de sterren van de hemel speelt kan het daar misschien nog iets aan doen. Maar met de ongeïnspireerdheid waarmee deFilharmonie dit concert inging zou het ook in een veel betere zaal geen potten kunnen breken.
Kalme zee
Dat tekende zich al af bij Mendelssohns ouverture Die Hebriden (The Isles of Fingal), waarmee Herreweghe en de zijnen het concert openden. “Een erg kalme zee”, zo reageerde een andere bezoeker op de lusteloosheid waarmee deze in potentie spetterende ode aan de woeste golven rond de Schotse eilanden werd gebracht. Maar een stuk, waarin juist de variatie in dynamiek zo allesbepalend is voor de spanningsopbouw maakt in deze zaal geen schijn van kans.
Grenzen
Maar dat deFilharmonie zo weinig zin zou hebben in Raff had niemand kunnen bedenken. En hoewel de Vierde Symfonie dan misschien niet de top van ’s mans oeuvre vertegenwoordigt, is het een erg onderhoudend stuk, mits met enige inzet gebracht. In de handen van Herreweghe werd het een routinematig symfonietje van een tweedehands componist, iets dat Raff zeker niet is – en iets dat hij beslist ook niet verdient. Herreweghe is, dikwijls terecht, gelauwerd vanwege de authenticiteit van zijn uitvoeringen, vaak van pre-negentiende-eeuws werk. Maar deze Raff en Herreweghes recente uitvoering van Anton Bruckners Zevende Symfonie geven wat mij betreft aan dat de man zijn grenzen aan het tegenkomen is bij later – en omvangrijker – materiaal.
En daarmee bleef de weinig benijdenswaardige taak om de avond te redden aan de Duitse pianist Lars Vogt. Beethovens Vierde Pianoconcert leent zich daar alleszins voor. Maar hier was het niet Vogt of deFilharmonie zelf die roet in het eten gooide, maar degene die verzonnen had dat Vogt met zijn gezicht naar het publiek zou moeten zitten – het valt te vrezen dat dat een idee was van dirigent Herreweghe, een bekend voorstander van historische orkestpraktijk. Het probleem is echter dat je bij zo’n opstelling de handen van de solist niet ziet. Dat is een visuele impuls waar de huidige concertbezoekers aan gewend zijn geraakt – de afwezigheid van zo’n ankerpunt is een echt gemis.
Motorkap
Zoals was te verwachten liet de akoestiek ons ook nu in de steek, ook omdat iemand het bord van de vleugel had geschroefd. Historisch of niet, je kunt eenvoudigweg niet de motorkap van een vleugel trekken en dan verwachten dat iedereen elk detail meekrijgt, zeker niet in de Elisabethzaal. Het is dan ook onmogelijk om op basis van dit concert een adequaat oordeel over Vogts spel te geven – daarvoor was hij domweg te slecht te horen.
Een mislukte avond? Dat niet, want voor het eerst in zeer lange tijd was het weer mogelijk om een symfonie van een van de belangrijkste vergeten meesters uit de negentiende eeuw te horen. Maar wel een gemiste kans om dat werk ook zodanig recht te doen dat het publiek geïnspireerd naar huis gaat.
Lars Vogt, piano. deFilharmonie o.l.v. Philippe Herreweghe
Album: Diverse werken van Mendelssohn, Raff, BeethovenGezien op maandag 11 juni 2007 in Elisabethzaal, Antwerpen
Misschien ook iets voor u
God als stoorzender
In een bundel korte essays laten Nederlandse filosofen hun licht schijnen over het kwaad, aan de hand van wat grote of in ieder geval bekende voorgangers daarover dachten. De materie is eenvoudiger dan op het eerste gezicht lijkt. God is de grote stoorzender.
Voor de antieken, de Grieken en in mindere mate de Romeinen, waren ethische vragen vrij eenvoudig. Wat iedereen kan bedenken wisten zij ook al. Je hebt twee soorten tegenslag. De eerste is domme pech waar niemand iets aan kan doen. Dakpan op het hoofd. Zinkende cruiseschepen. Wisselingen in de globale temperatuur. De tweede veroorzaken wij zelf. Moord en andere misdaden. Pesten op de werkvloer. Sabotage. Alles wat enigszins tegenzit valt in één van beide categorieën, aan de eerste kun je niets doen – jammer dan – en voor wat betreft de tweede is enige matiging van de eigen aandriften geboden Zo bezien is het met de ethiek dus vrij snel een uitgemaakte zaak, maar wie dat denkt rekent buiten het complicerende vermogen van de wijsbegeerte.
God
Relatief snel in de bundel duikt bijvoorbeeld de christelijke God op en dat betekent meteen problemen. De diverse leerstellingen van het christendom zijn dusdanig in strijd met de logica, de werkelijkheid zoals we die dagelijks ervaren en de menselijke psychologie, dat voor de hand liggende constateringen daar noodzakelijkerwijze altijd mee in conflict moeten komen. Christelijke ‘denkers’ kwamen op die manier net zo in de knoop te zitten als de ptolemëische astronomen indertijd: een simpele gedachtensprong – God bestaat niet, respectievelijk de aarde is niet het middelpunt van de kosmos – kan alles oplossen, alleen is die anathema. Dus wringt men zich van Augustinus tot Hobbes en Hegel in alle mogelijke bochten bij het tackelen van het schijnprobleem dat door Leibniz de theodicee werd gedoopt, maar al veel en veel langer bestond: als God almachtig en goed is, waar komt dan het kwaad in de wereld vandaan.
Het was uiteindelijk Kant die weer met beide benen op de grond terechtkwam, en hoewel het mijmeren en wegzweven daarmee nog niet gedaan was heeft hij effectief het zegel op de kwestie geplakt. Niet dat hij antwoord op alle vragen had, maar meer viel er eenvoudigweg niet over te zeggen. Nog steeds niet trouwens, want actuele inzichten over ethiek komen tegenwoordig van buiten de filosofie. Volgens de Nederlandse wetenschapper Frans de Waal bijvoorbeeld is moreel gedrag een produkt van de evolutie, een inbreng die we in deze bundel helaas niet terugvinden. Het zou natuurlijk ook heel erg zijn, als na vijfentwintig eeuwen theoretiseren de echte wetenschap ineens het probleem oplost.
Met Kant was de discussie in de filosofenwereld uiteraard niet volbracht. Integendeel. De filosofie gehoorzaamt nu eenmaal aan de eeuwenoude natuurwet dat zogauw iets bestaat, het nooit uit zichzelf verdwijnt. Dus vliegt men elkaar in kleine kring tot de dag van vandaag in de haren, over interne kwesties en in een aantal gevallen zelfs over zaken die daarbuiten spelen. Met name de verschrikkingen van het nationaalsocialisme zorgden voor een verse ethische impuls, zodat twee hoofdstukken zijn gewijd aan respectievelijk Levinas en Hannah Arendt, die vanwege de door haar bedachte ‘banalisering van het kwaad’ natuurlijk niet mocht ontbreken. Wie echter enigszins door denkt, begrijpt dat ook zij niets konden toevoegen aan wat hun voorgangers allang wisten. Hooguit brengen ze wat nuances aan. De enige morele vraag die we nu nog met enige vorm van zin zouden kunnen stellen, is welke individuen en desnoods groepen onder de uit de categorische imperatief voortspruitende wetten mogen vallen. Dat is toch vooral een praktisch probleem, met een vaak voor de hand liggende oplossing, aangezien hele volksstammen zich nadrukkelijk buiten deze gedroomde orde plaatsen, daar hoeven we zelf niets meer voor te doen. De rest is een invuloefening, die gezien de discussies rond bijvoorbeeld Guantanomo Bay nog niet tot in alle haarvaten van de samenleving is doorgedrongen, zodat de tijd die de filosofen overhouden na het afsluiten van dit onderwerp mooi besteed kan worden aan gedegen voorlichting.
Polemiseren
Op zich is het natuurlijk een aardig idee, zo’n bundel met van alles en nog wat, en weer eens een leuke invalshoek, al is de stelling van redacteuren Andreas Kinneging en Rob Wiche – allebei verbonden aan de Leidse universiteit – dat de aandacht voor het kwaad in de wereld sinds 9/11 is toegenomen – aantoonbare flauwekul. De gruwelen aangericht door mensen als Hitler, Pol Pot, Stalin en Rachel Carson leverden veel en veel meer slachtoffers en debat op, om maar niet te spreken van Hutu’s en Tutsi’s, de islamitische aanslagen op de beschaving waren niet meer dan incidenten in een lange reeks, en de gemiddelde Nederlandse anderhalfverdiener zal het allemaal worst zijn. Dit is dan ook een boekje voor de belangstellende leek, met interesse voor de geschiedenis van het westerse denken dan ook nog. Andere regionen komen slechts zijdelings aan bod, louter als inspiratiebron.
Hoe interessant de verschillende bijdragen zijn is tenslotte sterk afhankelijk van de auteur. De samenstellers huurden veel intellectuele kracht in, specialisten op hun gebied die echt hun best hebben gedaan om alles waar zij veel meer van af weten ook inzichtelijk maken, waarbij ze het leggen van links naar de moderne tijd niet schuwen, al gaat de één daar verder in dan de andere. Een mevrouw die wat zwatelt over Spinoza maakt er ook wat dat betreft een potje van, veel aangenamer is Cliteur, van wie we al wisten dat hij kon schrijven en die de figuur van Rousseau aangrijpt voor een stevig potje cultuurkritiek, zoals we dat van hem gewend zijn. Hij sleept het oorspronkelijke idee er enigszins met de haren bij door niet alleen Rousseaus gedachten over het kwaad te belichten, maar het dwaallicht bovendien tot oorsprong van veel hedendaags kwaad te bestempelen, met name het vervloekte cultuurrelativisme en multiculturalisme dat ook ons land nog steeds teistert. Wellicht is dat ook de beste manier om over het kwaad te schrijven. Te analyseren valt hier niets meer, dus dan maar wat polemiseren.
Prijs: 19,95
Bladzijden: 362
ISBN: 9789027445483
Misschien ook iets voor u
Terug in de nineties
Wat komen er toch telkens weer geweldige dingen uit Vlaanderen. Een greep uit de productie van de laatste maanden (Goose, Mintzkov, Absynthe Minded,The Go Find) bewijst toch maar weer eens te meer dat er bij onze zuiderburen veel meer een ‘bandjescultuur’ heerst dan in ons land. Hier weer zo een om te onthouden: I do I do uit Gent.
~
Ruwe popmuziek
Het geluid van I do I do valt te omschrijven als indie/rock met hier en daar grunge invloeden en een melancholische ondertoon. Een sound die doet terugverlangen naar de jaren ’90. Heel fijn is de wat ruwere, complexere, songstructuur, die de luisteraar uitdaagt om de nummers meerdere keren te beluisteren voordat hij ze goed te pakken krijgt. Het zijn geen zoete popliedjes die er met de paplepel worden ingegoten. Erg overtuigend zijn de gitaarpartijen van zanger/gitarist Stefaan Decroos. Veel nummers zijn voorzien van meerdere gitaarpartijen, die naadloos in elkaar overgaan. Vocaal overtuigt Decroos een stuk minder, de zang mist het ruige dat wel in de muzikale begeleiding zit.
~
I do I do
Album: NoneLink: website I do I do
Misschien ook iets voor u
Een freudiaanse vluchtpoging
Bernardo Bertolucci’s La Luna (1979) is een ondergeschoven kindje binnen zijn oeuvre. Na de commotie die de ontvangst van Last Tango in Paris zo typeerde, en de epische bombast van Novecento, komt La Luna over als een tussendoortje waarin de regisseur weer zijn stokpaardjes berijdt.
Als je weet dat een regisseur zijn film laat inspireren door sessies die hij met zijn psychotherapeut heeft gehad, is de kans vrij groot dat je als kijker wordt geconfronteerd met zelfingenomen neuroses. De filmmaker lijkt even niet het onderscheid te kunnen maken tussen de sofa van zijn zieleknijper en de zitplaatsen in een bioscoop. La Luna voelt gedeeltelijk aan als een verhaal waarin Bertolucci zijn psychologische complexen lijkt te verwerken voor het oog van een geduldige toeschouwer. De vraag is of dit proces een therapeutische werking heeft ten opzichte van de regisseur en in hoeverre het publiek meegaat in zijn sublimeringproces.
Oedipuscomplex
~
De eerste scènes van La Luna tonen idyllische beelden van de mediterrane kust waar een liefdespaar en hun kind genieten van een paradijselijke sfeer. Dan komt de focus te liggen op het kind dat, als het zijn moeder ziet dansen met zijn vader, tekenen van jaloezie toont. De scène doet dienst als basis voor het oedipuscomplex dat de film als leidraad heeft, en wordt opgevolgd door prachtige beelden van de moeder die met haar kind fietst in de nacht. De volle maan vormt het enige licht in het shot, en de setting is tastbaar en onwerkelijk tegelijk. Deze scène baseerde Bertolucci op een van zijn vroegste herinneringen aan zijn moeder, die na verschillende sessies met zijn therapeut naar boven kwam.
Na dit droomachtige begin verplaatst de film zich naar New York, waar de jongen, nu ouder geworden, wordt gevolgd nadat zijn vader is overleden en hij achterblijft bij zijn moeder Caterina. Actrice Jill Clayburgh speelt Caterina met een theatrale flair die past bij haar rol als bekende operazangeres in de film. Haar zoon Joe wordt vertolkt door een opvallend zelfverzekerde Matthew Barry, die weet te imponeren in zijn filmdebuut. Hij speelt een verwaarloosde tiener die tegelijk ook brutaal en nonchalant is.
Als Caterina het besluit neemt om naar Rome te vertrekken, zodat ze haar carrière voort kan zetten en bij kan komen van de plotselinge dood van haar man, ontspint zich een incestueuze relatie tussen haar en haar zoon. Een gebrek aan aandacht en structuur lijken Joe te doen hunkeren naar de intense liefde van zijn moeder. Daarnaast heeft hij ook een zelfdestructieve kant, die tot uiting komt door zijn drugsgebruik en zijn neiging om te vluchten en te dwalen zonder na te denken over de consequenties. De film probeert de moeilijke relatie tussen Joe en zijn moeder vorm te geven en vult dat gegeven aan met een plotwending, die uiteindelijk de factor vormt die alle personages met elkaar verzoent.
De kracht van kunst
~
Helaas lijdt de film onder de chaotisch afhandeling, waarin er veel ruimte is voor toevalligheden die niet altijd even overtuigend worden uitgewerkt. Het verhaal verliest daardoor vaak zijn focus. Ook is Bertolucci’s opzet net iets te gemaakt om geheel te overtuigen. Het is alsof de personages pionnen zijn in een psychologische testcase die de regisseur wil illustreren in zijn film. En de lange duur vergt veel geduld van de kijker die aan het einde van de film beloond wordt met een sentimentele conclusie, waarin kunst het leven weer zin lijkt te geven.
La Luna
Regie: Bernardo BertolucciJaar: 2024
Distributeur: Video/Film Express
Misschien ook iets voor u
De duivel doet in advertenties
Het meest onhippe land uit de geschiedenis is tegenwoordig hipper dan ooit. Nee, dit gaat niet over Nederland, maar over de eerste en enige socialistische Arbeiders- en Boerenstaat op Duitse bodem: de DDR. Films als Goodbye Lenin en Oscar-winnaar Das Leben der Anderen vier(d)en triomfen in binnen- en buitenland, de Trabant-fanclubs schieten als paddestoelen uit de grond en het eens zo chronisch saaie Oost-Berlijn is anno 2007 het middelpunt van het Europese nachtleven. En de literatuur? De literatuur heeft zijn chroniqueur gevonden.
Leben der Anderen vier(d)en triomfen in binnen- en buitenland, de Trabant-fanclubs schieten als paddestoelen uit de grond en het eens zo chronisch saaie Oost-Berlijn is anno 2007 het middelpunt van het Europese nachtleven. En de literatuur? De literatuur heeft zijn chroniqueur gevonden.
De vaandeldrager van de nieuwe generatie Duitse schrijvers is de in Dresden opgegroeide Ingo Schulze (1962). Van Schulze, bekend geworden met 33 Augenblicke des Glücks (1995) en Simple Storys (1998), verscheen twee jaar geleden het vuistdikke Neue Leben, alom bejubeld als de ultieme roman over de Duitse Wende, grofweg de periode tussen de val van de Berlijnse Muur en de eerste vrije verkiezingen in het voorjaar van 1990. In deze onlangs als Nieuwe levens in Nederland uitgebrachte briefroman beschrijft Schulze de Werdegang van de Oost-Duitser Enrico Türmer, een schrijver in spe die één grote droom koestert: een gevierd dissident worden. Het enige wat Türmer daarvoor hoeft te doen is een meesterwerk schrijven à la Solzjenitsyn dat genadeloos afrekent met de toestand onder het communisme en een nieuwe staatsvijand is geboren.
De wetten van de markt
Maar met de val van de Muur begint ook Türmers droom te wankelen. Zijn thema, de DDR, verdwijnt. Türmer neemt een beslissing: hij zegt zijn literaire aspiraties vaarwel en helpt een krant oprichten, een gouden zet zo denkt hij, want onafhankelijke kranten waren er in de DDR immers niet. Maar al snel leren Türmer en zijn medestanders dat er in het Westen andere wetten gelden, namelijk de wetten van de markt. Waar in het Oosten woorden als ‘verkoopcijfers’ en ‘advertentie-inkomsten’ altijd even exotisch hadden geklonken als ‘Porsche’ en ‘Happy Meal’, gaat Türmers krant nu binnen de kortste keren aan financiële problemen ten onder.
Türmer verlaat het zinkende schip en begint aan de hand van zijn persoonlijke Mephisto, de mysterieuze Clemens von Barrista, een eigen advertentieblad. Von Barrista, half duivel/half gelaarsde kat, werpt zich op als Türmers gids in de wondere wereld van het geld en helpt Türmer zijn advertentieblad uit te bouwen tot een heus imperium van advertentiebladen. Alles gaat crescendo tot Türmers imperium in 1997 plotseling jammerlijk ineenstort. Türmer (vrij vertaald: hij die hem smeert) slaat op de vlucht voor zijn schuldeisers en er wordt nooit meer iets van hem vernomen. Buiten torenhoge schulden laat Türmer weinig meer na dan een stapeltje brieven.
Die brieven, geschreven tussen januari en juli 1990 aan zijn zuster Vera, zijn jeugdvriend Johann en de West-Duitse fotografe Nicoletta, vormen het geraamte van Schulzes roman. Een fictieve uitgever genaamd Ingo Schulze duikt de brieven op, voorziet ze van ironische, soms pedante voetnoten en publiceert ze. In het voorwoord bij Türmers brieven schrijft de uitgever niet zonder D-Mark-tekens in de ogen dat de brieven als een roman over de Wende kunnen worden gelezen en noemt ze zelfs zo goed, dat hij eraan twijfelt of de brieven wel echt door Enrico Türmer, de mislukte schrijver, geschreven kunnen zijn.
Ingo Schulze (de echte, niet de uitgever) is er met Nieuwe Levens in geslaagd de meest cruciale episode uit de recente Europese geschiedenis te vangen in één enkel romanpersonage. Enrico Türmer verenigt de twijfel, hoop en tegenstellingen van een hele periode in zich en het lijkt dan ook te passen bij de kater van de Oost-Duitsers na de euforie van de Wende dat Türmer uiteindelijk zijn weg verliest in de profane wereld van het Westen. Nieuwe levens gaat dan ook niet alleen over het verdwijnen van het Oosten, maar net zo goed over het verdwijnen van het Westen. Want met de val van het communisme viel ook het geïdealiseerde Westen van de Oost-Duitsers, de sprookjeswereld aan de goede kant van het IJzeren Gordijn, het soort droomland dat alleen kan bestaan in de gedachten van hen die er geen toegang toe kunnen hebben.
Prijs: 29,90
Bladzijden: 864
ISBN: 90 290 7810 3
Misschien ook iets voor u
Ongelukkig tegen de verwachting in
‘Here we are now, entertain us!’ Schel klinkt Nirvana door de witte, lege ruimte op zeven-hoog met een gigantisch uitzicht over de Amsterdamse skyline. Uitzinnig dansend staan drie jeugdvrienden op het balkon: twee jongens en een meisje. Ze kennen elkaar nog van de middelbare school, zo’n vijftien jaar geleden. Toen al vormden ze een drie-eenheid. Deelden ze een interesse in computerspelletjes en rookten ze voor het eerst een jointje. Nu, hoewel nog steeds bevriend, is alles anders geworden.
De jonge theatergroep Opium voor het Volk geeft een blik in het leven van een drietal jonge mensen, wier levens (nu al) niet zijn gelopen zoals ze hadden verwacht. Als portret van drie vastgelopen dertigers, jongeren uit de jaren negentig voor wie alle mogelijkheden open lagen, is de voorstelling Overwinteren herkenbaar, hilarisch en af en toe behoorlijk pijnlijk.
Glamourloos gelukkig
~
Wat iemand meemaakt of doet, bepaalt wie en hoe succesvol hij is. Ticho en Gerbrand weten wel hoe het werkt. Direct als ze binnenkomt, fotograferend en drukdoend, moet Monique dan ook van alles op de hoogte worden gebracht: ‘Vertel!’. Maar de twee hebben niet zo’n spannend leven als Monique die in Amerika werkte als fotomodel en fotografe. Dus vergeet Ticho, wanneer hij haar vertelt over zijn werk, voor het gemak even te vermelden dat hij zijn geld verdient als virtuele pooier. En blijkt Gerbrand niet verteld te hebben dat hij al een paar weken niet meer met zijn vrouw samenwoont. Een stelletje losers, zo voelen de mannen zich en de aanwezigheid van ‘Mo’ maakt het er voor hen niet makkelijker op. Maar ook zij kan de schijn van succes niet lang ophouden. Haar lichaam voldeed niet langer aan de strenge mode-eisen en haar fotografiesuccessen bleken toch vooral veroorzaakt door haar beroemde minnaar met wie het intussen alweer uit is.
Overwinteren kenmerkt zich door aanstekelijk spel, ongekunsteld geregisseerd door Marijke Schermer. Thomas de Bres is sterk als Ticho, een lieve nachtbrakende computernerd. Stefan Rokebrand maakt de ontgoocheling van Gerbrand, de manager die gewoon glamourloos gelukkig wil zijn, mooi invoelbaar. Alleen Kristen Denkers verliest zich op de première wat teveel in de tuttige oppervlakkigheid van haar personage. Maar haar aanstekelijke gegein met de twee jongens maakt veel goed. Want dat is vooral wat deze voorstelling zo lekker maakt: de lol spat ervan af, zelfs als het eigenlijk om te janken is. Het is Friends voor gevorderden en naarmate de voorstelling langer duurt, wordt de drie-eenheid die de dertigers vormen steeds geloofwaardiger.
Existentiële teleurstellingen
~
Het sprankelende samenspel wordt gevoed door een scherpe, bijna naturelle tekst. ‘Jij hebt echt niet het alleenrecht op existentiële teleurstellingen’, luidt het snoeiharde commentaar op Gerbrands verdriet nadat hij zijn baan en vrouw heeft verloren. Ticho’s freaky monoloog over het wezen dat internet heet, mag dan eindeloos lijken, hij heeft wel een bijna hallucinerende werking. Kortom, hoewel de tekst hier en daar wat aan de lange kant is, bewijst schrijver Willem de Vlam dat hij beschikt over een scherp taalgevoel en observatievermogen. Een auteur om in de gaten te houden.
Al snel wonen de drie personages samen in het huis van Ticho, waar ze zich geleidelijk aan weer verliezen in puberaal geginnegap. Stoeien, knuffelen en de slappe lach wordt afgewisseld met overmatig drankgebruik, ruzie en wanhopig, betekenisloos gevrij. Door absolute openheid over elkaars leven te eisen, hoopt ieder uiteindelijk zijn eigen ongeluk op te lossen of op zijn minst te relativeren. Een schijnoplossing uiteraard en niet uitvoerbaar. Want hun allerdiepste onzekerheden met elkaar delen, daarvoor zijn ze nu toch echt een beetje te oud en misschien ook wel te fragiel geworden. Tegen alle verwachtingen in komen ze niet verder, worden ze niet gelukkig. Overwinteren is geen hoopvolle voorstelling. Maar ergens is het toch troostrijk, dat onhandige samenzijn. En voor hun leeftijdgenoten in het publiek is Overwinteren bovendien heel vaak pijnlijk herkenbaar.
De voorstelling is nog tot en met 3 juni 2007 te zien. Kijk hier
voor meer informatie.
Opium voor het Volk - Overwinteren
Artiest: Opium voor het VolkGezien op zaterdag 12 mei 2007 in Voormalig Volkskrantgebouw, Amsterdam
Misschien ook iets voor u