Boeken / Non-fictie

Rare jongens

recensie: Piet Gerbrandy - Het feest van Saturnus

Dichter en poëziebeschouwer Piet Gerbrandy is tevens classicus. Hij schreef vaak over de antieken en vertaalde de Institutio oratoria (De opleiding tot redenaar) van Quintilianus. Met Het feest van Saturnus schreef hij een aantrekkelijk overzicht van de Latijnse literatuur. De christenen mogen van hem niet meedoen.

Het boek heeft ondanks de soms wat jolige toon een gedegen vorm, op het schoolboekerige af. Gerbrandy werkte strikt chronologisch en voegde zelfs tijdtabellen toe, zodat we de schrijvers die hij behandelde ook kunnen plaatsen tussen wat verder in de toenmalige wereld voorviel. Dat was nogal wat. Grof gezegd valt de Latijnse literatuur samen met opkomst, bloei en ondergang van het Romeinse rijk – wat weer leuk is, omdat parallellen met onze eigen tijd en wereld zich vanzelf aandienen. Gerbrandy zelf is echter voorzichtig met het maken van vergelijkingen, hij laat dat graag aan de lezer over. Waarom ook niet, wie om zich heen kijkt begrijpt toch wel dat we in het equivalent van pakweg de vijfde eeuw leven, toen alles bijna voorbij was en de Goten onder leiding van Alarik zich opmaakten voor de genadeslag, al was het alleen al door de allesoverheersende decadentie van het westen en de deplorabele staat van onze letteren, die net als indertijd de blozende konen laten zien van de terminale teringpatiënt.

Ritueel gezang

Zoals het hoort ging Gerbrandy helemaal terug naar het allereerste begin, waarvan we vrijwel niets weten. De Latijnse literatuur heeft zijn wortels in wat hij ‘ritueel gezang’ noemt. Slechts slechtbegrepen fragmenten resten ons daarvan, maar dat wordt mutatis mutandis naarmate de eeuwen verstrijken niet wezenlijk beter. Van geen enkele schrijver is het gehele oeuvre overgeleverd, velen kennen we slechts van naam en reputatie.

Tussen alle grote namen steekt ook voor Gerbrandy Vergilius boven alles en iedereen uit. Niet eens dankzij de klassieke Aeneas, waarin het verhaal wordt verteld van Rome’s oorsprong, maar vanwege de Georgica, voor Gerbrandy het beste gedicht ooit, al kwalificeert hij zijn voorkeur als een wellicht wat ‘onbesuisde stelling’. Verder komt iedereen aan bod die inmiddels in het Nederlands is vertaald, naast nog een hele rij mindere of obscuurdere goden, waarbij Gerbrandy veel oog heeft voor malloten. Ook erotiek mag zich in zijn warme belangstelling verheugen, uit Juvenalis’ Satiren citeert hij nou net regels als “Is het soms leuk je pik van wettelijke lengte/te steken in een darm waar het souper nog dringt?”. Vanzelfsprekend mogen ook notoire viespeuken als Petronius en Apuleius zich in zijn warme belangstelling verheugen.

Christenen

Dat ligt heel anders met de christenen. Hoewel hij zo ongeveer eindigt met de christen Boëthius en ook wel wat andere christenen behandelt, relativeert hij hun geloof en trekt hij de grens ruim voordat de ware zeloten aan het woord komen. Een deelnemer aan een dialoog van ene Minucius Felix krijgt van hem onder uit de zak:

Dit is de rücksichtlose wreedheid van hen die weten dat ze altijd gelijk hebben. Dit is de sfeer van Tertullianus’ beruchte uitspraak credo quia absurdum (ik geloof het omdat het ongerijmd is). Je kunt ze nooit pakken, de christenen, want zodra hun rigide logica tot een ongewenste uitkomst leidt, verschuilen ze zich achter ronkende paradoxen en vormt juist de onbegrijpelijkheid van Gods bewind het ultieme bewijs voor zijn opperste wijsheid.

Geen wonder dat Gerbrandy weinig op heeft met al die neuzelende kerkvaders, en liever wat dieper ingaat op de ‘baarlijke nonsens’ van Virgilius Maro, met wie het boek besluit. De rest is duisternis.

Kunst / Expo binnenland

Fifteen minutes of fame?

recensie: Vip-opening van 'Andy Warhol - Other Voices, Other Rooms'

.

Met een lift word ik naar de tweede verdieping gebracht, daar waar het allemaal gebeuren zal. Wanneer ik de zaal betreed waar de openingsceremonie plaats zal vinden, verdwijnt het sterrengevoel toch wel een beetje. Het is erg druk. In totaal zijn ruim zevenhonderd mensen getuige van de opening van de tentoonstelling. Alle leden van de Andy Warhol Club, die speciaal voor deze tentoonstelling opgericht is, zijn als vip uitgenodigd. Er staat een aantal tafels met hapjes verspreid door de zaal en er lopen obers rond met allerlei drankjes. In deze massa mensen en de kakofonie aan geluiden voel ik me in mijn eentje toch niet echt een ster meer. Ik besluit daarom maar alvast naar het podium te gaan om een goede plek te bemachtigen voor het optreden van Lou Reed.

Lou Re

ed

Lou Reed
Lou Reed

Lou Reed (1942) is een van de oprichters van de Velvet Underground, een band die Andy Warhol in 1966 ontdekte en meenam op zijn Exploding Plastic Inevitable multimediashow door Amerika. Beroemd is de cover van hun eerste album, Velvet Underground and Nico, met de gele banaan die door Warhol ontworpen is. Vanavond leest Lou Reed, voluit Lewis Allen Reed, songteksten voor van zijn album Songs for Drella uit 1990, een paar jaar na Warhols tragische dood in 1987 als gevolg van complicaties bij een galblaasoperatie. Dit album, dat Reed samen met voormalig Velvet Underground-lid John Cale opnam, is een ode aan de kunstenaar en de mens Andy Warhol. Het heeft de vorm van een biografie en laat de hoogte- en dieptepunten uit zijn leven horen.

Na een korte introductie door museumdirecteur Gijs van Tuyl over de tentoonstelling, het verkrijgen van sponsoren hiervoor en de nodige bedankjes betreedt Lou Reed het podium. De man lijkt op het eerste gezicht ietwat verdwaasd of verward, maar wanneer hij begint met het oplezen van de tekst van Small town blijkt zijn genialiteit. De tekst gaat over Warhols jeugd in Pittsburgh: “When you’re growing up in a small town. You say no one famous ever came from here. There’s no Michelangelo coming from Pittsburgh. There is only one good thing about small town. You know that you want to get out.” Tussen het lezen van de teksten is er ruimte voor vragen vanuit het publiek. Naast de stupide vragen over wat Reed van Amsterdam vindt, zijn er ook vragen over zijn omgang met Warhol. Reed antwoordt veelal kort en bondig, soms met wat humor.

Polaroids

De auteur (in geel T-shirt), eindelijk in het Stedelijk
De auteur (in geel T-shirt) hangt eindelijk in het Stedelijk

Na zijn optreden verdwijnt Reed snel achter de coulissen. Het is tijd om de tentoonstelling te bezoeken, aldus Van Tuyl. Over de rode loper betreed ik de eerste zaal. Er staan enkele mensen klaar om de bezoekers met een polaroidcamera te fotograferen, precies zoals Andy Warhol dat decennia geleden ook zou hebben gedaan. De foto’s komen te hangen in een van de zalen en zullen daar blijven gedurende de looptijd van de tentoonstelling. Als een echte ster wil ik natuurlijk ook op de foto en poseer met plezier. Eindelijk hang ik ook in het Stedelijk Museum!

Het is eigenlijk te druk om de tentoonstelling goed te bekijken en ik ben blij dat ik eerder deze dag ook bij de persopening geweest ben om een goed beeld te krijgen. Ik ga in de TV-Scape zaal wat afleveringen van de Andy Warhol Show bekijken en loop nog even langs de Silver Clouds, een installatie van zilverkleurige opblaaskussens. Vlak voor negen uur worden de bezoekers allemaal verzocht de zalen te verlaten. De ‘gewone’ opening gaat zo beginnen en dan moeten de vips weg zijn. Snel neem ik nog een foto van mijn polaroidportret dat de komende weken te zien zal zijn in het museum en loop daarna langs de bouwwerkzaamheden weer naar het station, terwijl ik aan één van Lou Reeds teksten over Warhol denk: “If you’re looking for a deeper meaning, I’m as deep as this high ceiling. If you think technique is meaning, you might find me very simple. You might think that images boring. Cars and cans and chairs and flowers. You might find me personally boring.” Ik ben het daar totaal niet mee eens.

 

Muziek / Concert

Crowded House blijft magisch

recensie: Crowded House in Carré

Geen toeters en bellen. Geen grote videoschermen of andere capriolen. De show van Crowded House in Carré op maandag 15 oktober was even puur als hun muziek. Geen moment was te merken dat de groep rondom de Nieuw-Zeelandse gebroeders Finn en Australische bassist Nick Seymour tien jaar van het toneel was verdwenen. Alleen Tim Finn was de grote afwezige. Hooguit verraadden de nieuwkomers drummer Matt Sherrod en multi-instrumentalist Davey Lane dat er tijd voorbij was gegaan. Sherrod vervangt Paul Hester die in 2005 zelfmoord pleegde. Ondanks de nieuwe gezichten was er, vooral tijdens het eerste gedeelte van de show, een perfecte muzikale balans.

De herkenbare meerstemmige zang klonk als vanouds: strak, warm en perfect op elkaar afgestemde harmonieën. Er werd veel gechangeerd op de bühne. De ene gitaar werd afgewisseld door de andere, met ieder hun eigen geluid toevoegend aan het geheel. Dat gebeurde ook met de toetsen; het ene moment kroop bandleider Neil Finn achter zijn Wurlitzer, het andere moment achter een serie keyboards.

Oud en Nieuw

~

Dit brede geluid is ook grotendeels de kracht van Crowded House. De band lijkt altijd op zoek naar de juiste uitgesponnen en soms melancholische sfeer in hun nummers. Die sfeer was dan ook zeker aanwezig in Carré, hoewel het publiek pas uit de stoelen kwam na de eerste toegift. Aan het begin van de show was elke gitaarlijn, elke basrif en elke drumfill te horen. Halverwege het concert werd het repertoire echter wat ruiger waardoor de versterkers harder de zaal in gonsden en de zang soms wat overstuurde.

De nummers van het meest recente album Time on Earth sloten subtiel aan bij het oude repertoire. Van dit album werden slechts zes nummers gespeeld, waaronder de opener Nobody Wants to, het prachtige A Sigh en Silent House. Ondanks dat het nieuwe repertoire niet wereldschokkend is of enorm verschilt van hun eerdere werk, is nog altijd die magic touch te bespeuren. Neil Finn weet als geen ander hoe hij mooie klassiekers moet schrijven.

Kinderboerderij

Opvallend was tevens de herkenbare humor van de band. De grapjes en verwijzingen naar vervlogen tijden brachten het publiek meerdere malen een glimlach op het gezicht. De kinderboerderijgeluiden die uit de toetsen getoverd werden zorgden voor korte, hilarische taferelen. Tijdens de eerste toegift, waarin alleen de Crowded House-klassiekers werden gespeeld, zette de band het publiek helemaal naar zijn hand. Het kwintet kwam er ook na de eerste toegift niet onderuit nogmaals terug te keren: Carré stampte, joelde en floot. You better be home soon was een mooie symbolische afsluiting. Een gedenkwaardig en intiem concert dat, ondanks het soms wat ongebalanceerde geluid, zeker overtuigde.

Theater / Voorstelling

Eenvoud siert Ye Ying

recensie: Het Paleis/An De Donder - Ye Ying

Ye Ying is een Chinese fabel over een keizer die verliefd wordt op de zang van een nachtegaal en zijn hele hofhouding in beweging zet om haar melodie te bemachtigen. In de voorstelling Ye Ying van het Vlaamse gezelschap Het Paleis, wordt deze fabel verteld met behulp van poppentheater waarin muziek een centrale rol speelt. An De Donder sampelt Chinese cimbalen met Russische muziek van Sofia Gubaidulina op een bijzondere locatie die je naar intieme sferen brengt.

Een lijnbus werd omgebouwd tot iets dat er van buiten uitziet als de Chinese snackbar in de film Chungking Express maar binnen meer weg heeft van een klankkast met snaren; het hart van de muziek. Deze verticale gespannen snaren zijn eigenlijk de drijfriemen, de musculatuur van het toneelgebeuren of de touwen van de puppetmaster. De regisseuse hanteert dit touwenspel zelf en schept door een sober gebruik van objecten, maskers, dia’s en muziek een apart naïef universum. Op de grond ligt een ijstapijt van lakens waaruit het legendarische paleis verschijnt, de dood grijnzend op de loer ligt, kleine lantaarns zich als gloeiwormpjes kenbaar maken en de statige houding van de keizer te midden van zijn trouwe en ijverige onderdanen het begin aankondigt.

De som der delen

~


In feite gaat de voorstelling over de spirituele zoektocht van de keizer, vergelijkbaar met de parabel van de Japanse steenhouwer, hoewel hier en daar de vertelling toch aan dramatische spanning inboet. In een verhaal met een overduidelijke moraal hoef je nooit te lang bij de dingen stil te staan. De dood, hier als ‘zinnebeeld’ van de zwaarmoedigheid ingezet, werkt eerder grotesk. Afhankelijk van de belichting die niet echt vastligt en het tempo van het verhaal – door een warme stem op band ingesproken – is de dood een tragi- respectievelijk ongewild komische figuur. Voor de keizerlijke entourage werd er ook nogal gemakkelijk geopteerd voor het cliché van de Aziatische overijverige onderdanigheid wat in de herhaling zijn komisch effect verliest.

Het mag dan zijn dat het verhaal niet altijd blijft boeien, dat sommige ingrepen overbodige (haast Japanse) ‘gadgets’ zijn, het is ook zo dat dit in het geheel niet stoort. Het geheel is groter dan de som der delen doordat de muziek het beeld goed aanvult, het verhaal in het visuele opgaat en de toeschouwer op het geschakeerde canvas naar gelieve zijn eigen associaties projecteert. Een meditatief half uurtje met de etsen van Paul Klee in beweging; geometrisch, strak van vorm, met lijnen en patronen in kleur, bevlogen en kinderlijk grotesk. Op Ye Ying van het Paleis is geen leeftijd op te plakken, maar is wel slechts toegankelijk voor mensen met een open geest, fantasie en oog voor de subtiele schoonheid van de eenvoud. Of Ye Ying kan smaken, hangt dus grotendeels van jezelf af.

Ye Ying is nog tot 31 oktober op verschillende locaties in Antwerpen te zien. Klik hier voor meer informatie.

Theater / Voorstelling

Het gelijk van een bulldozer

recensie: NNT / Laura van Dolron - Mijn naam is Rachel Corrie

Laura van Dolron is niet wars van moeilijke thema’s of filosofische discussies. Overigens zonder daarbij heel zwaar op de hand te worden. Zij noemt haar manier van spelen dan ook: stand-up philosophy: de lichtzinnigheid van het stand-up comedy gekoppeld aan diepgravende filosofische onderwerpen.

Voor deze manier van werken heeft Laura van Dolron al enkele prijzen in de wacht mogen slepen. Zo heeft ze dit jaar de Charlotte Köhler Prijs, een prijs voor beginnende theatermakers, gewonnen en onlangs nog de BNG Nieuwe Theatermakers Prijs 2007 voor haar voorstelling  Over Morgen. Met Mijn naam is Rachel Corrie heeft ze haar tanden in een zeer actueel onderwerp gezet: het Palestijns-Israëlisch conflict.

Ongelukkig ongeval

~

Bijna dagelijks is dit onderwerp in het nieuws. De voorstelling vertelt het verhaal van de Amerikaanse studente Rachel Corrie (1979-2003), die op 23-jarige leeftijd naar de Gazastrook vertrok om daar Palestijnse burgers te helpen in hun conflict met de staat Israël. In Rafah, een stad in de Gazastrook, wierp zij zich op als levend schild tussen een woning en de Israëlische bulldozers, die van plan waren dit huis te vernietigen. Bij deze actie is zij om het leven gekomen. Volgens het leger een ongelukkig ongeval, omstanders menen dat zij willens en wetens is overreden.

Acteur Alan Rickman en schrijfster Katherine Viner baseerden deze theaterbewerking op de dagboeken en correspondentie van Rachel Corrie. De premières in Engeland  en Amerika deden veel stof opwaaien door de uitgesproken politieke standpunten en het stuk werd zelfs enige tijd uitgesteld. Laura van Dolron vertaalde het stuk en bracht het naar Nederland, waarmee het zijn Nederlandse première beleeft. Van Dolron speelt tevens de titelrol.

Engelachtige verschijning

In Nederland zal de voorstelling waarschijnlijk niet zo veel commotie teweegbrengen als elders. De Palestijnse zijde van het conflict kent hier immers zijn medestanders, zoals oud-premier Dries van Agt. Men kan zich een evenwichtig beeld schetsen van de situatie in de bezette gebieden. Kan het theater daar dan nog iets aan toevoegen? De krant, internet en televisie laten toch meerdere kanten van het conflict zien?

Laura van Dolron bewijst dat theater juist de plek is om met mensen als Rachel Corrie in aanraking te komen. Theater laat ons kennismaken met de mens achter de strijd en dat de mensen daar niet alleen dader of slachtoffer zijn, maar dat het genuanceerder ligt. Zonder gebruik van verdere theatrale middelen dan haar eigen aanwezigheid, vertolkt Laura van Dolron Rachel Corrie. Via een monoloog, waar ze af en toe uitstapt om aan te geven waar we zijn in het verhaal, laat Van Dolron ons kennismaken met deze jonge vrouw. Die, net als wij, angsten en onzekerheden kent. Rachel bedwingt deze met het maken met ontelbare lijstjes. Maar Van Dolron laat ons eveneens de bevlogen Rachel zien. Hoewel Laura van Dolrondeze tekst niet zelf schreef, past het stuk wel volledig in haar repertoire. Het lijkt zelfs of ze wel de auteur is van het stuk, zo wonderwel vallen tekst en spel samen. Laura van Dolron laat zien wat de kracht is van haar specifieke theatervorm: het is naïef in het spelen én verontrustend in de tekst, tegelijk. Je hebt moeite te geloven dat achter die engelachtige verschijning zo’n diepgang en politiek idealisme schuilgaat. Een fascinerende en zeer bewonderenswaardige ervaring.

Mijn naam is Rachel Corrie van het Noord Nederlands Toneel en Laura van Dolron is nog te zien tot en met 3 november 2007 in de Machinefabriek in Groningen. Klik hier voor meer informatie en speellijst. Daar is ook meer informatie over Rachel Corrie te vinden.

 

 

Film / Films

Soms iets te zoet

recensie: Candy

.

Dan en Candy zijn smoorverliefd. En ze hebben een gezamelijke hobby: heroïne. Maar zoals dat vaak gaat met heroïne, het is allemaal leuk en aardig tot er iemand verslaafd raakt. Dan en Candy zijn hierin geen uitzonderingen en raken dan ook steeds dieper verzeild in een deprimerend en uitzichtloos bestaan.

Regisseur Neil Armfield baseerde deze film op het semi-autobiografische boek van Luke Davies, die ook aan het project mocht meewerken. “Het is geen film over drugs,” blijven de makers en acteurs koortsachtig volhouden in de interviews, “het is een verhaal over liefde!”. Maar wat toch vooral blijft hangen na het zien van deze film is het verhaal van twee egocentrische verslaafden. Candy is dan ook een impressionistische film waarbij de boodschap ‘drugs zijn slecht’ al meteen hard naar de voorgrond wordt gedrukt.

Afwezig

Dan en Candy zijn twee mooie, jonge mensen die ontzettend artistiek zijn en daarbij echte levensgenieters. Ze zwemmen samen, hebben wat seks en Candy maakt een schilderij; een heleboel om kapot te maken dus. Alles goed en wel, maar echte diepgang in de karakters blijft een grote afwezige.

~

Ook wordt nergens een antwoord gegeven op het waarom van het drugsgebruik. De personages worden zonder introductie aan ons voorgelegd, wat opzich niet een probleem hoeft te zijn, maar in dit geval zorgt het voor een gebrek aan empathie. Candy heeft schijnbaar een probleem met haar moeder dat ergens in het verleden ligt, maar de aard hiervan wordt ons nergens bekend gemaakt. Dan ziet zijn ouders vrijwel nooit en ook dit wordt nergens verklaard. Er ontstaat al snel een behoefte aan meer antwoorden over de beslissingen van de karakters. Als het geld op is gaat Candy zonder morren de prostitutie in, alsof ze het altijd al heeft gedaan.

Soft

Neil Armfield lijkt bij deze film vooral geïnteresseerd geweest in het maken van mooie plaatjes. We zien hoofdzakelijk hoe Dan en Candy in mooie en dromerige settings hun drugservaringen beleven, en door het weglaten van close-ups van naalden in armen ontbreekt de expliciteit van het drugsgebruik. Hierdoor wordt vermeden dat de film een kloon wordt van films zoals Requiem for a Dream, maar het betekent ook dat de film ten opzichte van de thematiek soms wat soft aanvoelt. Na een climactisch midden, waarbij er wél empathische gevoelens worden opgewekt, raakt de film een beetje stuurloos en wordt het een stuk minder boeiend.

De extra’s op dvd zijn niet heel bijzonder. Er is een reeks interviews te vinden met alle hoofdpersonages en met regisseur Neil Armfield en schrijver Luke Davies. De geïnterviewden lijken er alleen niet echt lol in te hebben. Het geheel voelt zeer plichtmatig aan en is daardoor droog en saai. De aandacht voor wat er verteld wordt verslapt dan ook al snel.

~

Candy is een film die er vooral mooi uitziet en een aardige avondvulling vormt. Met de dichterlijke uitlatingen van Dan op de achtergrond wordt er getracht een poëtische sfeer te schetsen, zodat de connectie met het boek goed voelbaar blijft. Het is erg jammer dat de personages het grootste deel van de film oppervlakkig blijven en geen duidelijke achtergrond hebben. Wellicht hadden deze nog iets losser moeten komen van literaire conventies om echt tot leven te komen.

Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: Even Money // Running with Scissors // Apocalypto // 300

.

Even Money
(Mark Rydell, 2006 • Universal)
“Iedereen streeft iets na,” verzekert de storende voice-over ons aan het begin van Even Money, “dromen, roem, kansen.” Er wordt bedoeld dat de geruïneerde goochelaar (Danny DeVito), de onaangename onderwereldfiguur (Tim Roth) en de schrijver die haar familie verlaat voor de fruitmachines (Kim Basinger) de kijker aan zichzelf zouden moeten doen denken. En dat is raar. Want praktisch alle karakters in Even Money zijn gokverslaafd.

~

Een gokverslaving is een ernstige psychische ziekte; niet direct iets dat je de kijker zou willen aansmeren. En de vernietigde levens die regisseur Mark Rydell (net als in het door hem geproduceerde Crash) langs elkaar laat schuiven, maken dat Even Money tegelijkertijd onevenredig overhelt naar het propagandistische genre, naar voorlichtingsfilms als Reefer Madness, die wel vertoond worden om mensen van kwade gewoontes te weerhouden. Wat wil Rydell nu: zijn wij allen ziek? Of is de gokverslaving een metafoor voor het menselijk streven?

Wie niet in de war raakt van Rydells meerduidige mozaïek kan genieten van een handvol melodramatische scènes met Forest Whitaker (Last King of Scotland). Kelsey Grammar (Frasier) speelt een gedenkwaardig malle rol als kreupele detective met een fopneus. Verbazingwekkend hoeveel bekende namen zijn geofferd aan deze ongearticuleerde modefilm. (Paul Boon)

Running with Scissors
(Ryan Murphy, 2006 • Sony)
Augusten wordt als puber bij de familie van de excentrieke therapeut van zijn moeder gedumpt, en wordt volwassen in een huis vol mafketels. Augusten Burroughs’ scabreuze jeugdherinneringen uit het gelijknamige boek (bij ons verschenen als Er klopt iets niet) zijn in deze verfilming danig gecensureerd, maar de bizarre typetjes, de ironische toon en de zachte sfeer zijn bewaard gebleven.

~

De acteerprestaties, vooral van Joseph Cross – het zoontje uit Jack Frost – als Augusten, Annette Benning als zijn hysterische moeder en een onherkenbare Joseph Fiennes als zijn melancholieke vriendje, zijn dik in orde. Maar regisseur Ryan Murphy (de man achter Nip/Tuck) weet er geen pakkende film van te maken: het lage tempo doet geen recht aan de energieke gebeurtenissen, en de vele personages worden bijna nooit meer dan karikaturen. De soundtrack is wel een pluspunt: die weet jaren-zeventigklassiekers geslaagd te combineren met nieuw werk van o.a. Télépopmusik en Catherine Feeny. (Paul Caspers)

Apocalypto
(Mel Gibson, 2006 • A-Film)
Of je nu opgewonden raakt van de bloederige, adrenaline verspillende, lange achtervolgingsscène die Apocalypto in feite vormt of niet, feit is dat regisseur Mel Gibson niet heeft beknibbeld op de setting. De kostuums, de make-up en de nagebouwde Mayastad zien er spectaculair uit – zo spectaculair dat je de film wel op pauze zou willen zetten om eens rustig de oorringen van jade, de levensechte tatoeages en de gedetailleerde kleding in je op te nemen. Om die reden is het fijn om de dvd van Apocalypto in huis te nemen.

~

Becoming Mayan, de making of die aan de dvd is toegevoegd, is dan ook een interessante extra. De kostuumontwerpster krijgt de tijd om haar werkwijze toe te lichten. De wapenexpert legt uit hoe hij wapens bedacht die passen in de cultuur van de Maya’s en die tegelijkertijd de moderne bioscoopbezoeker de stuipen op het lijf moeten jagen. Verder toont de making of hoe de letterlijk eindeloze rijen figuranten elke dag vanaf ’s ochtends vroeg bij de make-upafdeling langskomen om hun individuele tatoeages, piercings en onderhuidse versieringen aan te laten brengen zodat er ’s middags gefilmd kan worden. Je kunt niet anders dan bewondering opbrengen voor een regisseur die zo perfectionistisch te werk gaat.

Het audiocommentaar van Mel Gison en medescenarioschrijver Farhad Safinnia voegt niet veel meer toe, behalve de verplichte dankbetuigingen aan een ieder die volgens de filmmakers fantastisch werk heeft geleverd. Gaap. Opvallend is het kinderlijke enthousiasme waarmee Mel en Farhad elke bloederige scène becommentariëren. Zij vinden het duidelijk wél heel leuk om te zien hoe het gezicht van een krijger door een jaguar uiteen wordt gereten. Tsja … kwestie van smaak, zullen we maar zeggen. (Marjolein van Trigt)

Lees hier een uitgebreide recensie van deze film.

300
(Zack Snyder, 2006 • Warner)
300 was dé spektakelfilm van het afgelopen jaar. Driehonderd bijna-naakte en afgetrainde Spartanen zorgden op het witte doek voor opschudding door in het visuele hoogstandje van regisseur Zack Snyder (Dawn of the Dead) het enorme Perzische leger te verslaan in gevechten die zijn weerga niet kennen. Verhaaltechnisch gezien is 300 eigenlijk helemaal niet zo’n goede film, maar dat maakt hem niet minder een genot om naar te kijken. Voor wie de film in de bioscoop moest missen, en natuurlijk voor de fans, is er een mooie Special Edition uitgebracht, bomvol extra’s.

Dat de geijkte ‘Making of 300’ maar een paar minuten duurt, zegt wat over de rest van de extra’s, want er staat voor ruim anderhalf uur aan bonusmateriaal op de tweede schijf. Op de eerste staat een commentaartrack van de regisseur, de schrijver en de director of photography, waarin ze eigenlijk de korte making of méér dan goed maken. Zo wordt uitgebreid verteld over de special effects – de film werd praktisch helemaal voor een blue screen opgenomen. Regisseur Snyder is het meest aan het woord, maar dat hindert niet: hij weet veel leuke dingen over zijn paradepaardje te vertellen. Zo blijkt – voor wie het nog niet door had tijdens het kijken van de film – dat de scènes met het orakel onder water zijn opgenomen.

Er wordt in de extra’s ‘Who were the Spartans?: The Warriors of 300’ en ‘The 300 – Fact or Fiction’ uitgebreid stilgestaan bij de historie van het legendarische gevecht en het leven van de Spartanen, waarin nog eens wordt benadrukt dat Snyder er voor koos niet (geheel) historisch correct te zijn, maar vooral de comic van Frank Miller (Sin City) te volgen.

Historisch correct of niet, 300 blijft geweldig om naar te kijken, en alle extra’s geven de film alleen nog maar meer sfeer. (Nora Sinnema)

Lees hier een uitgebreide recensie van deze film.

Boeken / Non-fictie

Weg perspectief!

recensie: Rutger Wolfson - Het museum als plek voor ideeën

.

In de frisse lente van 1997 exposeerde de controversiële fotograaf Andres Serrano in het Groninger Museum onder de titel A History of Sex. De bijbehorende poster, die overal in de stad opdook, toont een foto van een vrouw die een man in de mond plast. Dat leidde tot nogal wat opschudding. Het museum bleef de poster verdedigen als zijnde kunst en vanuit de motivatie van de maker van de oorspronkelijke foto. Natuurlijk was het ze om de extra gratis publiciteit te doen. Maar tegelijkertijd schoot het museum zichzelf ook regelrecht in de voet. Want een museum heeft bestaansrecht door een kader te bieden, door werken in een beschermde omgeving en in context te tonen. Niet de maatschappelijke rol van de kunstenaar, maar die van het museum was hier in frage. En nóch het museum, nóch de pers herkende dat.

Massacultuur

Het essay van Wolfson oogt als een Loesje-achtig pamflet, maar dan een luxe versie. Misschien symboliseert het wel hoe Wolfson, omgekeerd aan bovenstaande episode, juist de straat het museum inhaalt. In ruim 80 pagina’s maakt hij een omloop langs verschillende ideeën, eerdere publicaties en (ter illustratie) enkele exposities in De Vleeshal. Is kruisbestuiving tussen kunstvormen, media en commercie een noodzakelijke ontwikkeling, een hype of het begin van het einde? Wat voor taak is er weggelegd voor moderne kunst als de werkelijkheid steeds kunstmatiger wordt? Als grenzen vervagen tussen kunst en massacultuur, tussen wie kunstenaar is en wie niet? Moeten musea die massacultuur inlijven of er juist tegenwicht aan bieden? Wolfson biedt een aanzet tot het vinden van antwoorden.

Volgens velen verkeert de westerse kunstwereld al jaren in een crisis. Een impasse waarin de drie partijen (kunstenaars, kunstkritiek en tot slot musea, galerieën, directeuren en conservatoren) elkaar de zwartepiet toespelen. Volgens Wolfson ligt een groot deel van het probleem in de modus operandi van musea. Door bijna alles in een historisch perspectief te willen laten zien, worden teveel de onderlinge verbanden getoond en niet zozeer die tussen de kunstwerken en de maatschappij, oftewel: hun relevantie.

Wolfsons voorkeur blijkt wellicht het best uit de expositie Safe Haven uit 2003. De Vleeshal plaatste toen Nederlandse meubels uit een aantal tijdvakken niet in de geijkte historische opstelling, maar zo dat ze een onderdeel vormden van ensceneringen die aangaven hoe wij anders zijn gaan denken over private en publieke ruimte, binnen en buiten, controle, veiligheid en vrijheid. Dat is wat Wolfson beoogt: het hernieuwd overdenken van de museale taken en het loslaten van het historisch perspectief. Wolfson legt de bal dus bij de musea en verzet zich tegen het idee dat het experiment uitsluitend bij de kunstenaars vandaan moet komen en het museum een volgende rol zou moeten hebben. Het blijft bij een aanzet, maar dat is niet verwonderlijk voor een pamflet dat eigenlijk de inleiding van een boek is.

Boeken / Fictie

De chic van de zelfkant

recensie: Willy Vlautin - Motelleven

Hoe lang zal het duren voor in een recensie van een road novel de namen Jack Kerouac of Charles Bukowski opduiken? Respectievelijk 16 en 19 woorden in dit geval – titel, ondertitel, auteur en datum niet meegerekend. Schrijver en muzikant Willy Vlautin heeft zich in zijn debuutroman Motelleven duidelijk door deze grootmeesters laten inspireren, maar een slap aftreksel heeft dat bepaald niet opgeleverd. Motelleven is een erg mooi en breekbaar portret van twee zelfverkozen verschoppelingen, verteld in een rauwe, katerige stijl en voorzien van stemmige tekeningen in zwart-wit.

Motelleven vertelt de geschiedenis van de gebroeders Flanagan, eindtwintigers met een abonnement op het ongeluk. Het begin van het einde dient zich al meteen op de eerste pagina aan als oudste broer Jerry Lee, een even getalenteerde als zwartgallige tekenaar, in het holst van de nacht een kind doodrijdt. Jerry Lee tilt het tienjarige joch in de achterbak en rijdt in paniek terug naar het motel waar broer Frank, de verteller in Motelleven, zijn roes uitslaapt. Ze besluiten te vluchten:

Pech, het achtervolgt mensen dagelijks. Dat is een van die onwrikbare waarheden. Hij is altijd in de buurt, hij ligt altijd op de loer. En het ergste, wat me het meest beangstigt, is dat je nooit weet bij wie of waar de pech gaat toeslaan. Maar ik wist toen, die ochtend, toen ik de bevroren armen van die jongen achter in die auto zag, dat de pech mij en mij broer had gevonden. En wij, wij klonken de pech als betonblokken vast aan onze voeten. We deden het allerstomste wat je maar kon doen. We sloegen op de vlucht. We stapten gewoon in zijn krakkemikkige Dodge Fury uit 1974 en vertrokken.

De twee broers rijden richting het besneeuwde noorden van Amerika, maar keren na een aantal omzwervingen toch weer terug naar de plaats des onheils, de gokstad Reno, het morsige broertje van Las Vegas. Daar gaan ze van motel naar motel en proberen zich gedeisd te houden. Natuurlijk lukt dat niet. Jerry Lee wordt verteerd door schuldgevoel en belandt in het ziekenhuis na zich bij wijze van halfslachtige zelfmoordpoging in het been te hebben geschoten.

Frank probeert zijn broer op te monteren met spectaculaire verhalen over nymfomane moordenaressen, buitenaardse wezens en noodlandingen op IJsland. Voor wat afleiding zorgen ook de in Motelleven opgenomen tekeningen die Jerry Lee maakt, snelle maar prachtige schetsen van motels, auto’s en bars. Helaas is in Motelleven alle onbezorgdheid slechts van korte duur. Hoewel, voor een tegengif tegen de somberheid zorgt Annie James, het vroegere vriendinnetje van Frank. De jongste Flanagan weet haar op te sporen in een van god verlaten spookstadje en samen nemen ze de verzorging van de invalide Jerry Lee op zich. De engelachtige Annie James zorgt ervoor dat het in ieder geval voor een van de broers nog enigszins goed afloopt.

Bluesliedje

Motelleven leest als een bluesliedje, het soort treurige ballades waar Vlautin als singer/songwriter van de band Richmond Fontaine patent op heeft. Het fundament van het boek is de ontroerende relatie tussen de twee broers, Frank en Jerry Lee. De hulpeloosheid van Jerry Lee en zijn afhankelijkheid van Frank doen denken aan dat andere tragische verhaal van twee broers, John Steinbecks Of Mice and Men.

Maar behalve een verhaal over broers is Motelleven een verhaal over Amerika. Het Amerika dat Vlautin als decor neemt is een merkwaardig soort Amerika, een schaduw-Amerika dat terugkeert in de schilderijen van Edward Hopper, de boeken van Fante en Bukowski of in films als Easy Rider. Het is het Amerika van de drifter, een land dat meer nog dan in de realiteit vooral bestaat in onze verbeelding, net als het Amerika van dat andere Amerikaanse archetype, de gangster.

Van de harde romantiek van bars, gokhallen, motels en neon, die onmisbare elementen van de Amerikaanse mythologie, is ook Motellevendoortrokken. En het is net alsof hoofdpersonen Frank en Jerry Lee zich door deze romantiek het hoofd op hol hebben laten brengen. Ze wanen zich karakters in een liedje van Willy Nelson of Tom Waits, en karakters in die liedjes springen nou eenmaal op vrachttreinen of lopen maagzweren op door overmatig alcoholgebruik. Voor hun zwervende bestaan is al even weinig noodzaak als voor een bestaan als accountant of begrafenisondernemer. Het is alleen een wat mooiere pose.

Dat Vlautin die tragiek niet wat dieper heeft uitgewerkt, is jammer. Maar dat neemt niet weg dat Motelleven een erg fraai debuut is vol grimmige nostalgie, een boek dat kan wedijveren met het beste van Fante en Bukowski. Gokschulden, wegwerpbaantjes en alcohol: zelden werden ze zo aanlokkelijk beschreven.

Boeken / Fictie

Een leven lang Lijden

recensie: Bart Slijpers - Van alle dingen los

Drankzuchtig, antidemocratisch, aartslui, egocentrisch, elitair, straatarm. Het bestaan van J. C. Bloem (1883-1966) is er één van ploeteren geweest, zo blijkt uit de biografie Van alle dingen los die Bart Slijper over de dode dichter schreef. Er komt een man uit tevoorschijn die eigenlijk reeds met die dood en z’n eigen vergankelijkheid bezig was nog voor hij goed en wel met leven was begonnen. Dat dit strompelende bestaan, dat zich met horten en stoten naar een einde sleepte, toch een boeiend boek heeft opgeleverd, is volledig de verdienste van Slijper.

Zijn de twee boeken die Bloems oeuvre telt de rechtvaardiging voor een boek over een bestaan dat je in het beste geval, tja, sneu kan noemen? De vraag klinkt absurd en bovendien wat flauw, maar nadat je bij lezing van de biografie van Bloem tegen de zoveelste puinhoop aanloopt die hij in zijn leven veroorzaakte, borrelt ze onvermijdelijk op. Kort gezegd: de man, wiens bundel Verzamelde gedichten onlangs in een achttiende druk zijn weg naar het publiek vond, had met het leven weinig op. Het Grote Verlangen Naar Wat Ooit Was En Nooit Meer Terugkomt zat er al van jongsbeen in. Zijn eerste gedichten getuigen nog van enig vertrouwen in wat de toekomst brengt, maar al snel laat hij dit los en is het al melancholie en nostalgie wat de klok slaat. Hierin vindt hij de toon voor de rest van zijn werk, maar met deze nooit verdwijnende blik in de achteruitkijkspiegel draait hij tegelijkertijd een enigszins draaglijk bestaan in het hier en nu de nek om.

Boze wereld

De schrijver in zijn jonge jarenBurgemeesterszoon Bloem wentelde zich in zijn jeugdjaren in een plichtloos en beschermd milieu en heeft daarom nooit kunnen verkroppen dat hij op een bepaald ogenblik zelf de boze wereld in moest om zijn brood te verdienen. De ellende die hij uit deze onmacht (of onwil) oogstte, strekte zich uit van zijn studietijd tot het moment dat hij in 1966 overleed. Hij zat constant in de schulden, kon niet van de fles afblijven (o dichterscliché), kwam afspraken deels of helemaal niet na en flirtte in de jaren dertig opzichtig met fascisme en nationaal-socialisme. Bloem paste niet in de steeds democratischer wordende wereld en hield er nogal wat ongenuanceerde meningen op na die uiting gaven van dit ongenoegen. “De moderne vrouw is absoluut uit het lood geslagen”, schrijft hij in een door Slijper opgeviste brief. “Baantjes waar voor gewerkt moet worden, krijg ik niet. Dat gaat naar de Joden.”, laat hij in een andere brief horen, nadat hij zich voor de zoveelste keer in een onbenullig en slecht betaald baantje had moeten schikken.

Beneveld

En iedere keer als je als lezer denkt dat Bloem er geen grotere rotzooi van kon maken, wordt het nog bonter. Hij stond in het leven als iemand die zonder enige inspanning op van alles en nog wat recht meende te hebben. Schaamteloos schrijft hij tot op hoge leeftijd vrienden en kennissen aan om geld los te peuteren voor zijn onderhoud, of om een dreigend bankroet op het laatste moment af te wenden. Eén keer is er sprake van enige financiële armslag, maar dan gaat het geld binnen de kortste keren op aan boeken en drank. Als Bloem na een klus in Zuid-Afrika vanaf de boot afscheid neemt van zijn vrienden op de kade, is hij zo beneveld dat hij richting zee staat te zwaaien in plaats van naar het vaste land. Bloem is daarom op z’n best in zaken die niet direct corresponderen met de werkelijkheid. Maar Slijper haalt naast – uiteraard – de gedichten van Bloem enkele kritische, journalistieke artikelen van zijn hand aan die nog steeds indruk maken. In het haantjesdebat over ‘vorm of vent’ in de Nederlandse poëzie is een stilistisch knappe bijdrage van Bloem te lezen, waarin hij genuanceerd zijn visie uiteenzet en zich niet laat verleiden tot het moddergooien waar de Forum-redactie aan de ene kant en D.A.M. Binnendijk zich wel aan beschuldigen. Bloems meningen over literatuur in het algemeen en poëzie in het bijzonder zijn dan ook zo ongeveer de enige opinies waar je nu als lezer niet het schaamrood van op de kaken krijgt.

Kreun en steun

Het leven van J. C. Bloem, luidt de ondertitel van deze biografie. Het komt bijna sarcastisch over nadat je de laatste pagina van dit kreun-en-steunrelaas hebt gelezen. De man kón namelijk helemaal niet leven. Nou ja, een beetje misschien, met een infuus van Bols in de nabijheid, dat ook nog eens door anderen was bekostigd. Ondanks het feit dat alles zich wegens dat patroon traag als stroop vooruitwerkt, verveelt het boek geen moment. Dat is de verdienste van Slijper, die zich gezien de waslijst van geraadpleegde bronnen erg goed heeft gedocumenteerd en daardoor vanuit veel hoeken licht kan laten schijnen op één van de meest gelezen dichters van ons land. Een andere oorzaak is het feit dat Slijper zich blijft verbazen over de passieve levenshouding van Bloem. De dichter belandt met andere woorden niet gewoon op de fauteuil van de auteur, want tot op de laatste pagina is Slijpers niet afnemende drang te bespeuren om voor zover mogelijk toch iéts van Bloems ‘bijna volkomen dadenloosheid’ te verklaren.