Boeken / Fictie

Hoe het geweest zou kunnen zijn

recensie: Michael Chabon (vert. Gerda Baardman en Christien Jonkheer) - De Jiddische politiebond

Michael Chabons eerste inspiratie voor deze roman was Say it in Yiddish, het treurigste boekje dat hij naar eigen zeggen bezit; immers, voor welke reis naar welk land zou het nuttig kunnen zijn? Dat zette Chabon aan het denken, waarop hij een wereld creëerde die zich na de Tweede Wereldoorlog nét even anders heeft ontwikkeld dan zoals wij die nu kennen.

De Jiddische politiebond is een ‘wat als’-roman, een verhaal dat zich afspeelt in een wereld zoals die er wellicht uit had gezien als de dingen na de Tweede Wereldoorlog net even anders waren verlopen. In Chabons wereld vestigen de Joden zich na de WO II in de fictieve Amerikaans-Joodse staat Alaska, die door de Amerikanen gedurende 60 jaar in bruikleen aan de Joden werd gegeven. Nu, na die 60 jaar komt dit recht te vervallen, en deze ‘reversie’ brengt veel onrust en onzekerheid mee voor de inmiddels vijf miljoen Joden die in de enclave genesteld zijn. Er zijn maar weinig mensen die al op de ‘lijst’ staan om huis en haard te mogen behouden en velen weten dan ook niet wat de toekomst zal brengen.

In deze situatie treffen we inspecteur Meyer Landsman en diens collega Berko Sjemets aan, net nadat er een moord heeft plaatsgevonden in het hotel Zamenhof, waar Landsman toevallig ook een kamer heeft. Een heroïnejunk is door het hoofd geschoten en het naast het lijk gevonden schaakspel levert Landsman al snel de eerste aanknopingspunten in het onderzoek op. Dit vormt het uitgangspunt van de literaire whodunnit die Michael Chabon in De Jiddische politiebond ten tonele voert.

Een visie op de wereld

Het simpele detectiveverhaal van De Jiddische politiebond neemt al snel vreemde proporties aan: de mystieke aspecten van de moord op de junk Emanuel Lasker brengen de lezer naar een heel andere werkelijkheid. Een gevolg van het alternatieve verloop van de geschiedenis, zoals Chabon dat schetst, is dat de toekomst van het Joodse volk op het spel staat.

De donkere sfeer en groezelige omstandigheden van dit genre boeken wordt door hem prachtig verwoord. Een simpele trip door een desolaat landschap wordt dan een bijzonder mooie leeservaring:

Regen die met vandalistische vuistenvol tegen de voorruit werd gesmeten. Door het dorpje Jims, een rij stalen daken aan een zee-inham, huizen als de laatste tien blikjes bonen in een winkelschap voordat de orkaan toeslaat. Honden, jongetjes en basketbalringen, een oude truck met open laadbak, helemaal overwoekerd met onkruid en stekelige takken lepetjesheide, een hersenschim, een truck van bladeren […]. Zeven kilometer verder was de weg nog maar een smal paadje door de modder. Dick worstelde vloekend met de versnellingspook terwijl zijn grote GMC over de golven modder en zand surfte. De rem en het gaspedaal waren aan zijn lengte aangepast en hij sprong ermee om zoals Horowitz door een storm Liszt navigeert. Telkens als ze weer een gat raakten werd een essentieel onderdeel van Landsman verpletterd onder een neersmakkend brok Sjemets.

Superhelden

~

Op 19 en 20 september was Chabon in ons land ter promotie van zijn nieuwe roman, en menig Jiddisch minnend Nederlander was in respectievelijk Amsterdam en Den Haag toegestroomd om de meester in levende lijve te ontmoeten. De beminnelijke Chabon met zijn jongensachtige oogopslag en warrige haardos bleek verbaal even onderhoudend als in zijn boeken. Op vlotte toon maakte hij de toehoorders bekend met zijn achtergrond: Chabon is opgegroeid met avonturenromans, sciencefiction en superhelden; hij verslond deze spannende boeken en hun invloed is tot op de dag van vandaag sterk merkbaar in zijn werk.

Tijdens Chabons boekpresentatie in Amsterdam gaf hij aan dat het opdelen van boeken in categorieën – met aan de ene zijde de westerns, horror, sciencefiction, fantasy en liefdesromans en aan de andere de literaire werken – volgens hem een onzinnige scheiding is. In al deze genres vind je meer en minder geslaagde boeken en zelfs taalkundige kunstwerkjes. Dat Chabon, naast een liefde voor detectiveverhalen uit de oude duistere jaren vijftig, ook een vaardigheid als literair schrijver bezit, is dan voor liefhebbers van beide zijden mooi meegenomen.

Warrig

Naast het feit dat het boek een literair verantwoord mythisch detectiveverhaal is, doet De Jiddische politiebond ook zijn titel veel eer aan. Het boek is niet voor niets geïnspireerd op een taalgids. Het krioelt er van de Jiddische woorden en uitspraken. Meer of minder bekende termen als ‘jehoede’, ‘sjabbes’, ‘forsjpiel’, ‘sjolem’ en ‘gannef’ worden om de haverklap door de tekst geweven. Termen die behoorlijk storend kunnen werken als je niet vertrouwd bent met het Jiddisch, zeker omdat sommige van die woorden door Chabon zijn verzonnen als slang voor de Joodse gangsters in het verhaal.

Maar als je het vele Jiddisch niet erg vindt én je kunt genieten van een bizarre whodunnit, dan zit je bij Michael Chabon gebakken. Zijn heerlijke ingetogen, humoristische taalgebruik is een lust voor de lezer en zal hem of haar menig uurtje verblijden op de weg door een wereld waarin wij hadden kunnen leven als het vroeger allemaal net even anders was gelopen.

Theater / Voorstelling

Geest van Aquarius herleeft met Hair

recensie: Seaside Productions - Hair

.

Bijna op de dag af 40 jaar geleden, ging de musical Hair van Gerome Ragni en James Rado in première in een klein theater off-Broadway. Anno 2007 is Hair uitgegroeid tot een waar fenomeen en vormt de show een testament van een tijdperk waarin alles leek te draaien om vrede, geestverruiming, vrijheid en bovenal liefde. Het woord ’testament’ impliceert dat de idealen van Hair nu voltooid verleden tijd zijn, maar dat is niet zo. Hair is niet simpelweg een weerspiegeling van ‘die goede oude tijd’,  maar bewijst dat het verlangen naar vrijheid en liefde nog steeds springlevend is.

~

Van gecompliceerde plotwendingen of diepzinnige monologen moet Hair het niet hebben, want als er iets opvalt aan de verhaallijn van Hair is dat vooral de afwezigheid ervan. In principe is Hair niet meer dan een sfeerschets van een tijdperk dat tot leven komt door de karakteristieke muziek en het enthousiasme van de jonge cast. Het plot bestaat uit een opeenvolging van korte clips die steeds het volgende lied introduceren en de enige rode draad is het dilemma van Kloot die moet beslissen of hij wel of niet het leger in gaat.

Vertaling

De creatieve breinen achter de voorstelling willen laten zien dat de boodschap van Hair nog steeds actueel is en hebben kostuums, verhaal, tekst en muziek vertaald naar 2007. Letterlijk, want voor het eerst zijn de Engelse teksten door Jan Rot vertaald naar het Nederlands. Wat betreft muziek is dit zeker gelukt. De meeste arrangementen zijn van deze tijd, zonder afbreuk te doen aan de authentieke sound van de jaren ’60. De eigentijdse versie van het verhaal is echter minder succesvol. In plaats van een oproep van het leger om naar Vietnam te gaan, is het nu de vader die vindt dat Kloot(waarom hij geen Claude meer heet is mij een raadsel) bij de landmacht moet. Om dit te bereiken zijn er stukjes uit de Hair film van 1979 bewerkt. Deze vallen echter uit de toon en doen kluchtig aan, waardoor het morele dilemma waar Kloot mee worstelt niet goed uit de verf komt.

Vleugje 1967

Een musical als Hair staat of valt met de cast. De drie hoofdrollen worden vertolkt door Jelka van Houten (Sheila), Jorrit Ruijs (Kloot) en Oren Schrijver (Burger). Van deze drie maakt vooral Schrijver veel indruk met zijn vertolking van über-hippie Burger. Hij heeft een mooie zangstem en zet, al is het soms een klein beetje gekunsteld, een geloofwaardig personage neer met de nodige hoeveelheid energie, sarcasme en nonchalance. Ruijs speelt als Kloot het meest complexe personage. Toch zijn er momenten waarop zijn karakterbeleving een beetje tam overkomt en hij slaagt er niet in de aandacht naar zich toe te trekken in de laatste en belangrijkste scène. Wie zeker een vermelding verdient is Marcel Veenendaal in de rol van Paul. Wellicht staat hij als persoon het dichtst bij de Hair-filosofie, maar in ieder geval speelt hij zijn rol zo natuurlijk dat hij je even doet vergeten dat het geen 1967 is.

Back to basic

~


Less is more luidt het spreekwoord en bij Hair is dit zeker het geval. Mooie liedjes die recht uit het hart komen en het onvoorwaardelijk geloven in de idealen van vrede en liefde: daarin ligt de charme van Hair. Daarom is het zo jammer dat Hair soms teveel indruk wil maken met dure decors, dans of harde muziek. Een goed voorbeeld is de uitvoering van Lichter dan Lucht uit de tweede acte, waarin het publiek getuige is van de laatste trip van Kloot. Een scherm vol psychedelische tekeningen en fluorescerende hemellichamen vormt de achtergrond voor zijn trip terwijl het bijna onherkenbare nummer verschillende keren wordt onderbroken door erg harde en irritante muziek. In combinatie met de spastische dansbewegingen van Kloot en een fel zoeklicht dat recht in mijn ogen scheen, zat ik met smart te wachten tot de scène voorbij was. Gelukkig maakt de laatste scène veel goed. Tegen een achtergrond van vele kleine witte oorlogsgraven en hagelwitte kostuums die Hair het jaar 2007 indragen, komt de zuivere intentie van het originele nummer goed tot haar recht. Het arrangement geeft ruimte voor interpretatie van de woorden en ondersteunt de emotionele oproep van Laat de Liefde toe. Hier draait het allemaal om en met een dergelijke uitvoering is het geen wonder dat Hair 40 jaar na dato nog steeds weet te raken.

Hair is nog te zien t/m 14 april 2008 in verschillende theaters in Nederland en Vlaanderen. Voor een gedetailleerde speellijst klik hier.

Muziek / Album

Aandacht voor andermans veren

recensie: Jeffrey Lewis - 12 Crass Songs

Striptekenaar en sympathieke anti-folk-muzikant Jeffrey Lewis heeft weer een nieuwe plaat. Gewoonweg trekt zo’n release geruisloos voorbij, maar zo nu en dan duikt de pers op de kleine songwriter en staat hij even in de middelpunt van de belangstelling. Zo ook nu, met 12 Crass Songs, een plaat die met veel meer bombarie dan anders onder de aandacht wordt gebracht.

Bombarie in betrekkelijke zin, natuurlijk. Jeff Lewis is er gewoonweg niet de artiest voor. Lewis is namelijk een doodnormale vent. Eentje die na een concert leuk kan ouwehoeren aan de bar, zonder vervelend te worden. Het is een aardige vent, een lievertje. Wellicht heeft hij daarom niet de sterstatus bereikt van Moldy Peaches’ Kimya Dawson of, nog beter, Adam Green. Die hebben dat beter afgedwongen. Jeff toert niet langs alle grote poptempels, maar reist liever uren om bij iemand in de keuken op te treden. Een keuze? Ongetwijfeld. Maar het blijft gek voor iemand die al jaren bij het grote label Rough Trade verschijnt.

Muisstil

~


De optredens van Lewis zijn ondanks zijn keuze voor de marge niet slecht. Zeker niet. Ooit was het muisstil en fantastisch tijdens een nauwelijks bezocht optreden in de Berlijnse Roter Salon. In de Groninger kunstacademie Minerva speelde Lewis zijn anti-folk-collega’s Kimya Dawson en Dufus zonder veel moeite naar huis. Ook enkele jaren daarvoor had hij op het podium van Vera en als muzikale gast van de VPRO al bewezen geen lichtgewicht te zijn. Toch werd er nauwelijks aandacht besteed aan platen als City & Eastern Songs of The Last Time I Did Acid I Went Insane and Other Favorites, die hij samen met zijn broer Jack opnam. Nog minder aandacht ging er uit naar de vele singles en tussendoorplaatjes als Don’t Let the Record Label Take You Out To Lunch of Songs From Austin, ook al zaten daar soms pareltjes van Lo-fi-songs bij.

Schijnwerpertjes

Maar nu is er 12 Crass Songs. Er staan een paar schijnwerpertjes op Lewis en hij reist momenteel bescheiden langs wat Europese zalen. Maar de titel zegt het al, het zijn 12 nummers van de band Crass, een Britse anarchopunkband uit de verwarrende jaren zeventig. Lewis heeft zijn anti-folk-repertoire deels omgeruild voor politiek correcte DIY-songs, waar destijds de Britse skinheads – niet te vergelijken met de skinhead zoals we die we nu kennen – keihard op gingen. Crass stond onder de bezielende leiding van Penny Rimbaud, Eve Libertine en Joy De Vivre die hun sociale protest tegen ‘het systeem’ en andere miskleunen van de moderne westerse samenleving in hun muziek uitten. Grappig om te zien dat een Amerikaanse jongen zich in Britse kritiek verplaatst, geuit in een tijd waarin hij niet veel ouder was dan een peuter.

Sfeer van de jaren zeventig

Lewis heeft twaalf Crass-nummers onder handen genomen en bewerkt tot iets van hemzelf. Zowel muzikaal en tekstueel, op het geweldige Big A, Little A na, allemaal in een akoestisch jasje. Toch klinkt die anti-kapitalistische kritiek – woede is het niet echt te noemen – wel wat vreemd uit de mond van de meestal grappige Jeff. Maar, zoals Lewis in het door hem schitterend getekende boekwerkje in de prachtig verpakte cd schrijft: “het gaat niet om hem of om Crass, het gaat om de waarschuwingen, de aspiraties, de kritiek en de dromen die de teksten en songs opwekken”. En daar slaagt Lewis behoorlijk goed in. Je proeft de sfeer van de tijd van Crass, maar de ideeën lijken tijdloos. Gelukkig brengt de zichzelf niet al te serieus nemende Lewis ze, waardoor het ook nog leuk blijft. De tijdelijke aandacht is dus niet geheel onterecht. Misschien kunnen ze het volgende keer doen als Jeff zijn eigen nummers brengt.

Boeken / Achtergrond
special: 1. Coetzee in het Nederlands

Het nut en nadeel van vertalingen

Wat is een goede vertaling? Waarom wordt er eigenlijk vertaald? Is een vertaling slechter dan het origineel? Of juist beter? Deze en andere vragen zullen aan de orde komen in deze serie over vertalingen. 8WEEKLY hoopt hiermee een licht te kunnen werpen op het belang van vertalingen uit en naar het Nederlands. In deze eerste aflevering gaan we in op Coetzees Dagboek van een slecht jaar en vooral op het feit dat de Nederlandse vertaling van dit boek eerder verschenen is dan het origineel.

~

‘Wereldprimeur’, staat op het alarmrode stickertje dat de uitgever op het omslag van Dagboek van een slecht jaar heeft laten plakken, het nieuwe boek van Nobelprijswinnnaar J.M. Coetzee, in Nederlandse vertaling en met Hollandse handelsgeest aan de man gebracht alsof het om de nieuwe beaujolais gaat of om het eerste interview met Paris Hilton nadat ze op vrije voeten was gekomen.

Henk Pröpper schreef in Vrij Nederland al over de ongerijmdheid van zo’n stunt, die van literatuur een competitie maakt, ‘haaks op de bezonken, teruggetrokken attitude die Coetzee zo zeer kenmerkt’. Wedloop, competitie en markt vormen een belangrijk thema in de mini-essays die ongeveer de helft van Dagboek van een slecht jaar beslaan. Pröpper had kunnen citeren uit een van de ‘Uitgesproken meningen’ van het centrale personage in het boek, een schrijver:

Ten gunste van de kunst kan tenminste worden gezegd dat hoewel iedere kunstenaar naar het beste streeft, pogingen om de sfeer van de kunst in een jungle van concurrentie en competitie te veranderen weinig succes hebben gehad. (p. 108)

De meeste uitgesproken meningen worden op andere plekken in hetzelfde boek weer onuitgesproken, maar die hoge opvatting van kunst, waaraan competitie en markt vreemd zijn, eigenlijk niet – die blijft intact. Toch moet Coetzee, de schrijver buiten het boek met wie de schrijver binnen het boek veel gemeen lijkt te hebben, een contract hebben gesloten met Eva Cossee, zijn Nederlandse uitgever, wetend dat het haar erom te doen was dat boek in Nederlandse vertaling uit te brengen vóór het Engelse origineel, en daar publicitaire winst en winst tout court uit te slaan.

Literatuur als markt en strijd

Dat is een kwestie van geld, van keiharde pegels. Al langer bestond de tendens bij Nederlandse uitgeverijen om vertalingen van Engelse boeken vóór de Engelse paperbackeditie uit te brengen, zodat de Nederlandse vertaling in ieder geval tijdelijk geen prijsconcurrentie van het Engelse origineel zou hoeven te dulden. Die wedloop legde een behoorlijke druk op het uitgeefproces. De deadlines voor vertalers werden krapper en harder, vertalers moesten vaker in duo’s of in ploegen van drie of vier werken, en vaker op basis van tijdens het proces nog aan wijzigingen onderhevige manuscripten. De laatste jaren doen uitgevers er dus een schepje bovenop: de vertaling moet er eerder zijn dan het origineel. De Bezige Bij met Donna Tartt en Philip Roth, De Harmonie met Ian McEwan, Cossee met J.M. Coetzee, ze steken elkaar om het hardst de loef af. De voordelen voor de uitgever zijn evident: niet alleen is er gedurende een bepaalde periode geen concurrentie met het Engelse boek, simpelweg omdat dat er nog niet is, maar ook concentreert de aandacht in de media zich geheel op de vertaalde titel.

Het feit van vertaling kan ondertussen worden verdonkeremaand. Recensenten die een oordeel over de vertaalkwaliteit willen geven, staan in feite buiten spel. Natuurlijk, ze zullen zich niet laten weerhouden. Zo oordeelt Henk Pröpper:

De Nederlandse vertaling door Peter Bergsma is overigens zeer prettig leesbaar, zowel in de essayistische als in de verhalende delen adequaat. De vertaler heeft duidelijk veel gevoel voor het specifieke idioom van Coetzee. Diens zoektocht naar een fluïde stijl en mededeling is fraai weergegeven. (Vrij Nederland, 25-8-2007)

Wat is zulke lof waard? Wat betekent adequaat als je niet kunt weten waaraan adequaat? Zo maken recensenten zich willig ondergeschikt aan marketing- en uitgeefstrategieën. Henk Pröpper, die een vertaling prijst waarvan het origineel niet beschikbaar was, heeft als directeur van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds de missie om vertalingen van Nederlandse boeken aan buitenlandse uitgeverijen te slijten. Natuurlijk zal die missie hem beter afgaan als vertalers ‘prettig leesbare’ vertalingen produceren – ongeacht de vraag of de brontekst wel zo leesbaar is. Leesbaarheid impliceert per definitie aanpassing aan de smaak en de taal- en cultuurnormen van het doelpubliek, en een vertaalstrategie die daarop mikt, vertegenwoordigt op de markt van het boek een economische waarde. Een uitgeverij die erin slaagt leesbaarheid als criterium voor vertaalkwaliteit de overhand te laten krijgen door het origineel vóór te zijn, heeft een grotere kans op survival in de ‘jungle van concurrentie en competitie’ die de markt van het boek is.

Wat ondertussen ongezien het loodje legt, is een levendige vertaalcultuur, want die gedijt alleen op de mogelijkheid van serieuze kritiek.

De omweg via vertaling

~

Dagboek van een slecht jaar gaat onder meer over de totstandkoming van de essaybundel waaraan de schrijver in het boek (getooid met de initiaal C) meewerkt, en het is moeilijk om géén analogie te zien tussen die geschiedenis en de werkelijke uitgeefgeschiedenis van de roman Dagboek van een slecht jaar. Meneer C schrijft zijn essays, de ‘Uitgesproken meningen’, in het Engels, maar voor een Duitse uitgever. Ze zullen dus eerst in vertaling verschijnen – precies zoals Dagboek van een slecht jaar zelf.

Welke andere betekenis dan alleen een knipoog naar de buitenliteraire uitgeefanekdote zou die omweg via vertaling kunnen hebben, dat gegeven dat de essays van C eerst in het Duits zullen verschijnen? Ik vermoed een verband met een overpeinzing van de schrijver in ‘Over de moedertaal’, een van de minder uitgesproken meningen in het tweede deel van het boek:

Misschien is het wel zo dat alle talen uiteindelijk vreemde talen zijn, vreemd aan ons dierlijke wezen. Maar op een manier die letterlijk onuitgesproken is, onuitsprekelijk, heb ik niet het gevoel dat het Engels een rustplaats voor mij is, een thuis. (p. 166)

Ook in het Engels, als vreemde taal, een voor hem ’twijfelachtige moedertaal’, vertaalt meneer C eigenlijk al wanneer hij erin schrijft, dus dat vertalen in het Duits kan hem niet echt verder van huis brengen, thuis was hij toch al niet. Dat verklaart mogelijk ook waarom vertaling in het boek verder nauwelijks gethematiseerd wordt, noch als kunst, noch als probleem, laat staan als marketinginstrument. Of het moest zijn dat het personage van de typiste de rol van de vertaler overneemt.

De typiste?

Vertalers kun je niet erger beledigen dan door te zeggen dat zij een boek alleen maar ‘overtikken in een andere taal’. Anya, de typiste in Dagboek van een slecht jaar, tikt niet eens in een andere taal over. Zij werkt alleen de ingesproken bandjes van de schrijver uit – de opnames van zijn sprekende stem vertaalt ze, heet het in de Nederlandse vertaling, in 14puntsletters (p. 115). Voor de schrijver op leeftijd in Dagboek van een slecht jaar, weerloos tegenover Anya’s jeugd en vormen, is het verschil overigens op z’n best gradueel. Hij neemt haar in dienst, ook al kwalificeert weinig haar voor de taak, en

ook al heeft Bruno Geistler van Mittwoch Verlag GmbH mensen in zijn staf die perfect in staat zijn om Engelse dictafoonbandjes in een piekfijn Duits manuscript om te zetten. (p. 23-24, mijn cursivering)

Uit te tikken staat er nog net niet. Maar Anya is niet helemaal een doorsnee typiste. Ze typt de bandjes van de schrijver niet alleen uit, maar verbetert en passant ook zijn Engels. Zo maakt ze de essays van C, met een beproefde vertaalstrategie, leesbaarder:

Kalefater ze ook hier en daar op waar ik kan, waar ze een bepaald iets missen, een bepaalde charme, al wordt hij geacht de grote schrijver te zijn en ik alleen maar de kleine Filippijnse. (p. 31)

Hoe vertaling op zichzelf wijst

De uitgeef- en marketingstrategie van uitgeverij Cossee is vertaling zo onzichtbaar mogelijk te maken, en de achteloosheid waarmee het verschijnsel vertaling in de tekst van Dagboek van een slecht jaar bejegend wordt, spiegelt die strategie aardig. Maar zo makkelijk kom je er niet vanaf, bij literatuur. Jaag vertaling door de voordeur naar buiten, door het raam zal ze even gezwind weer naar binnen komen. Zoals vaak het geval is in literatuur, gaat Dagboek van een slecht jaar wél over taal, over zijn eigen taal, de taal waarin het geschreven is – het Engels. Er is een hoofdstuk ‘Over Engelse uitdrukkingen’, waarin ook in de Nederlandse vertaling Engelstalig idioom besproken wordt.

Maar in die strategie is de Nederlandse vertaling niet consequent, en dat lijkt me typisch voor vertalingen, dat is nu net een van de kenmerken waardoor vertalingen vaak als vertaling zichtbaar worden. Typiste Anya veroorlooft zich bijvoorbeeld commentaar op de woordkeuze van de schrijver:

Uw Engels is heel goed, alles bij elkaar genomen, maar we zeggen geen belradio, dat slaat nergens op, we zeggen praatradio. (p. 49)

Praatradio klinkt mij, als Nederlandse moedertaalspreker, niet bekender of moedertaliger in de oren dan belradio. Het voorbeeld laat zien dat de vertaling soms ook over Nederlandse woorden spreekt als waren het Engelse, waardoor de woorden zó door en door van vertaling doordesemd raken dat ze inderdaad in geen enkele taal meer thuis zijn.

Met haar moeder uit Manila en haar lukrake internationale opvoeding is Anya zelf waarschijnlijk ook niet voor honderd procent thuis in het Engels – wat is de ‘moedertaal’ van deze segretaria, de tipitista met haar vérgaande invloed op de doeltekst die Dagboek van een slecht jaar is? Het lijkt me geen toeval dat juist wanneer het in het boek over de typiste gaat, of wanneer zij aan het woord komt, de vertaling zichzelf als vertaling zichtbaar maakt. Ik geef een ander voorbeeld. C, de schrijver in het boek, maakt zich veel drukker om Anya’s tikfouten en spelling dan om het lot dat zijn tekst in handen van de Duitse vertaler bij Mittwoch Verlag GmbH zal wedervaren. In de parallelle tekststrook met zijn dagboekaantekeningen merkt hij op:

Soms staar ik vertwijfeld naar de tekst die ze inlevert. Volgens Daniel Defoe, lees ik, heeft de rasechte Engelsman een hekel aan ‘paasgezangen en papenkoppen’. (p. 29)

Wat Anya eigenlijk had moeten tikken, kon je een tiental pagina’s eerder lezen, in een van de essays die boven het dagboek staan afgedrukt:

Men herinnere zich Daniel Defoes commentaar op de godsdiensttwisten in Engeland: dat volgelingen van de staatskerk de eed aflegden op hun afschuw van pausgezinden en papendom zonder te weten of de paus een man was of een paard. (p. 18)

De fouten (paasgezang in plaats van pausgezind, papenkoppen in plaats van papendom) zijn natuurlijk fouten van vertaler Peter Bergsma of zijn Nederlandse spellingchecker. Typiste Anya legt zelf feilloos haar vinger op de zere plek:

We hebben het over typen. We hebben het over spelling. Waarom moet het Engels eigenlijk goed gespeld worden als het toch in het Duits wordt vertaald? (p. 30-31)

Graag geef ik haar het laatste woord, dat lijkt me een daad van rechtvaardigheid. Aan het eind van het boek schrijft ze een brief aan de schrijver waarin ze hem veel geluk wenst:

Ik hoop dat uw boek gauw in het Engels uitkomt, en een groot succes wordt in de boekwinkels. (p. 162)

Die mag Eva Cossee van mij in haar zak steken.

Matthijs Bakker heeft vertaalwetenschap gestudeerd. Hij vertaalde o.a. werk van Jean Genet uit het Frans. Verder werkte hij enkele jaren bij het Steunpunt Literair Vertalen.


Titelgegevens: J.M. Coetzee • Dagboek van een slecht jaar (Diary of a Bad Year) • Vertaling: Peter Bergsma • Cossee • Prijs: € 22,90 (gebonden) • 304 bladzijden • ISBN 978-90-5936-169-0

Ook in deze serie: 2. Slechte ondertitels | 3. Tweemaal Rimbaud: vertaalpraktijk | 4. Tweemaal Rimbaud: opvattingen | 5. Literair vertaler: hoe word je dat?

Kunst / Achtergrond
special: Andy Warhol - Other Voices, Other Rooms

Een nieuwe blik op een genie

.

“In the future everybody will be famous for fifteen minutes.” Dit is waarschijnlijk de meest bekende uitspraak van Andy Warhol (1928 – 1987). Twintig jaar na zijn dood organiseert het Stedelijk Museum in Amsterdam een retrospectief van de echte King of Pop met de titel Other Voices, Other Rooms over een van de meest invloedrijke kunstenaars van de twintigste eeuw. De titel van de tentoonstelling is ook de titel van het eerste boek van Truman Capote, één van Warhols eerste helden, uit 1949. Tegelijk is het een metafoor voor nieuwe inzichten op het oeuvre van Warhol.

Zaalinrichting, foto: Maykel Schoonus
Zaalinrichting, foto: Maykel Schoonus

Nagenoeg iedereen kent het werk van Andy Warhol. Zijn gezeefdrukte portretten van Marilyn Monroe, Mao en van Campbell’s soepblikken zijn wereldberoemd. Maar hij heeft veel meer gedaan. Naast schilderen en zeefdrukken maakte Andy Warhol ook films en polaroidfoto’s en had hij zijn eigen tijdschrift Interview. Deze andere media zijn nu juist de media die gastcurator Eva Meyer-Hermann wil belichten met deze tentoonstelling. Dit levert een zeer interessante tentoonstelling op met verrassende, nooit eerder vertoonde werken van Warhol.

Onverwachte complexiteit

De tijdelijke behuizing van het Stedelijk Museum is een uitermate geschikte ruimte voor een Andy Warhol-tentoonstelling. Het gebouw lijkt qua uiterlijk op de Factory, zijn beroemde atelier in New York. Verdeeld over een drietal grote zalen en enkele kleinere ruimtes zijn in totaal ruim vijfhonderd kunstwerken, tijdschriften, audiofragmenten en parafernalia van en over Warhol te zien en te beluisteren. Zo ontstaat een totaalbeeld van de wereld van Andy Warhol, een wereld die veel complexer is dan je zou verwachten.

Over een rode loper betreed je de tentoonstellingsruimte. Links en rechts flitsen camera’s, alsof je een echte ster bent. In de eerste zaal is een overzicht van het leven van Warhol te zien. Het verhaal van zijn familie, immigranten uit Slowakije, zijn obsessie voor sterren die zich al in zijn jeugd openbaart en zijn eerste stappen in de kunstwereld zijn aan de hand van foto’s te zien. Daarnaast zijn er foto’s te zien uit de Factory, een grote krantenkop van de aanslag die in 1968 op zijn leven wordt gepleegd en foto’s van Warhols carrière in de tv-wereld. In deze zaal zijn ook vier films te zien die anderen over Warhol hebben gemaakt.

Soepblikken, Brillodozen en heel veel films

Andy Warhol, Kitchen, 1965, 16mm zwart-wit film, met geluid, duur 66 minuten, Collectie © 2007 The Andy Warhol Museum, Pittsburgh, PA, a museum of Carnegie Institute. All rights reserved
Andy Warhol, Kitchen, 1965, 16mm zwart-wit film, met geluid, duur 66 minuten, Collectie © 2007 The Andy Warhol Museum, Pittsburgh, PA, a museum of Carnegie Institute. All rights reserved

Vanuit deze zaal wordt de eigenlijke tentoonstelling betreden. Er zijn drie themazalen: de Cosmos in het midden, met de Filmscape aan de ene zijde en de TV-scape aan de andere zijde. Daarachter liggen nog de Studio Room, het theater en de Silver Clouds-kamer. De Cosmos laat de wereld van Warhol zien. Dit is de plek waar de gemiddelde bezoeker de meeste herkenning met het oeuvre van Warhol zal hebben. Er hangen enkele zeefdrukken van het beroemde portret van Marilyn Monroe en een serie ‘Soepblikken’. Ook zijn de ‘Brillodozen’ te bewonderen. Daarnaast zijn op kleine LCD-panelen diverse videofragmenten te zien van Warhol of van mensen uit zijn omgeving. Op de verschillende zuilen in de zaal zijn grote portretfoto’s van Warhol en diverse behangontwerpen van hem te zien. Uniek in deze zaal zijn de audiotapes die voor het eerst in de geschiedenis te beluisteren zijn. Het voor het eerst horen van de stem van Warhol is een vreemde gewaarwording, maar ook zeer interessant. Het lijkt haast wel of hij het seriële ook in zijn stem doorgetrokken heeft als je zijn monotone stemgeluid hoort.

Indrukwekkend is de zaal ernaast, de Filmscape. Vanaf halverwege jaren zestig ontdekt Warhol de film als medium waarmee serialiteit uitermate sterk tot uitdrukking gebracht kan worden. Hij experimenteert tot aan 1968 met film op een wijze die totaal ongekend was in die tijd. Zo gebruikt hij bijvoorbeeld zestien in plaats van vierentwintig beelden per seconde, wat een sterk vertraagde beweging oplevert. De Filmscape toont synchroon negentien van deze films. De films zijn te zien als portretten met tijd als extra dimensie. Warhol is een kijker, een voyeur, met een perfecte blik op mensen en hun gedrag. Door de extra factor tijd geven de films meer diepgang aan Warhols filosofieën en drijfveren. Hij maakt in de film Chelsea Girls bijvoorbeeld een portret van de vaste bezoeksters van de Factory. Kitchen laat zesenzestig minuten lang beelden zien uit een keuken. Ook is er een acht uur durend portret te zien van het Empire State Building in Empire. Doordat er weinig gebeurt in de films, hebben ze een haast surreëel karakter.

Andy Warhol, The Chelsea Girls, 1966, 16mm film, zwart-wit en kleur, geluid, 3 uur en 24 minuten, dubbel scherm
Andy Warhol, The Chelsea Girls, 1966, 16mm film, zwart-wit en kleur, geluid, 3 uur en 24 minuten, dubbel scherm, Collectie © 2007 The Andy Warhol Museum, Pittsburgh, PA, a museum of Carnegie Institute. All rights reserved

In de TV-Scape is wellicht de meest onbekende kant van Warhol te zien, namelijk die als televisiemaker. In de jaren tachtig heeft hij voor een New Yorkse kabelmaatschappij en voor MTV een aantal programma’s opgenomen. Deze zijn nu allemaal te zien in het Stedelijk. De programma’s zijn een vervolg op de artikelen die hij maakte voor zijn tijdschrift Interview, dat hij eind jaren zestig startte. Ook hier laat Warhol middels zijn interviews portretten zien van sterren en ze zijn een voortzetting van zijn fascinatie voor de superster. De shows zijn opvallend toegankelijk en prettig om te bekijken.

De dood als rode draad

In mijn ogen is Andy Warhol een persoon die meerdere lagen heeft, iemand die zijn ware identiteit probeert te verhullen achter zijn werk. De eerste en voor de buitenwereld meest prominente laag is de publieke Warhol. Dit is de persoon van de uitspraken over de vijftien minuten beroemdheid en over de oppervlakkigheid van zijn werk. Hier wordt gesteld dat Warhol het liefst een machine is. Dit is de Warhol die van feest naar feest gaat en die er alles aan doet om niets van zichzelf te laten zien. Daaronder gaat een laag schuil waar Warhols interesses liggen. In deze laag liggen zijn passies en zijn drijfveren. Hier maakt Warhol de keuzes voor zijn onderwerpen. Ondanks dat deze willekeurig lijken, gaat er altijd een bewuste keuze aan vooraf. Een voorbeeld is het Marilyn-portret, waarin Warhol de kaders van een persfoto voor een film waar Monroe in speelt, dusdanig aanpast dat deze in een rechthoekig grid past. Marilyn als onderwerp is ook niet zonder toeval. Warhol begint hier een paar weken na haar tragische dood in 1962 mee.

Het thema ‘dood’ vormt een rode lijn in Warhols werk, vooral in dat van de zestiger jaren. De portretten van Marilyn Monroe, Elizabeth Taylor en Jackie Kennedy zijn allemaal hierop te herleiden, maar ook zijn Death and Disaster-serie, met foto’s van elektrische stoelen, ongelukken en zelfmoorden, horen hierbij. Door sterrenportretten in serie te vervaardigen, poogt Warhol de dood te overwinnen. De superster waar hij zich graag mee associeert, heeft de dood overwonnen. Ook zijn films passen hierin. Door een beweging lang uit te rekken, wordt de tijd vertraagd en de dood uitgesteld. De fifteen minutes of fame hebben in de jaren zestig bij Warhol vooral ook veel met de dood te maken.

Visionair met een litteken

Televisie-optreden van Warhol in de jaren tachtig
Televisie-optreden van Warhol in de jaren tachtig

Het Stedelijk Museum poogt een beeld te scheppen van de kunstenaar achter de kunstwerken. Dit doet het door te focussen op alle kunst die Warhol geproduceerd heeft. Toch denk ik dat hiermee niet achter de beelden gekeken wordt. Het blijft mijns inziens op de eerste laag steken. Warhol als visionair en protagonist op het gebied van televisie en film voor het youtube-tijdperk en nieuwe mediaontwikkelingen is enigszins geforceerd. De films dateren uit de jaren zestig en de tv-shows uit de jaren tachtig. De tussenliggende periode wordt hierbij niet belicht. Belangrijk in Warhols oeuvre is de aanslag die Valerie Solanis in 1968 op hem pleegt. Deze aanslag, waarbij Warhol ternauwernood aan de dood ontsnapt, heeft een diep litteken op zijn leven aangebracht. Tot aan 1968 is zijn werk erg vernieuwend en revolutionair. Daarna heeft het dit karakter toch wat verloren en is hij meer een society-portrettist geworden. Wanneer in de jaren tachtig een nieuwe lichting kunstenaars met Jean-Michel Basquiat opstaat in New York, probeert hij hier ook weer aansluiting bij te vinden. Deze zaken uit het leven van Warhol blijven onbelicht in Other Voices, Other Rooms.

De naam Warhol als een van de grote kunstenaars van de twintigste eeuw staat garant voor een succesvolle tentoonstelling. Het Stedelijk Museum zal ongetwijfeld veel publiek trekken met alleen Warhols naam op het affiche, zoals vele Warhol-tentoonstellingen dat voorheen overal ter wereld gedaan hebben. De tentoonstelling wekt daarom de indruk een blockbuster, een spektakelstuk om het spektakel te zijn, waarin de bekendste werken van een kunstenaar nogmaals voorgekauwd worden om geld in het laatje te brengen. Hierin schuilt een gevaar, namelijk dat de argeloze toeschouwer die juist Warhols bekende schilderijen en zeefdrukken verwacht te zien, de, teleurgesteld kan zijn als hij of zij ontdekt dat er maar twee schilderijen te zien zijn. Bovendien zijn dat zeker geen topstukken uit zijn oeuvre.

Meer dan een getalenteerd zeefdrukker

Na een bezoek aan de tentoonstelling moet ik concluderen dat ik me voor niets ongerust gemaakt heb. Other Voices, Other Rooms heeft een verhaal te vertellen en dat verhaal komt ook over. Daarbij is de tentoonstelling visueel zeer sterk ingericht. Vooral de Filmscape is overdonderend. Warhols moeilijk toegankelijke films worden hier door de wijze van presenteren toch toegankelijk voor een groter publiek. Ook zijn televisieshows zijn door de aantrekkelijke presentatie prettig om te bekijken. Het Stedelijk Museum kan Warhols minder bekende werk dus goed aan de man brengen. De boodschap komt in die zin dan ook over. Warhol is meer dan alleen een zeefdrukkende kunstenaar. Wanneer het gaat om de man achter de naam Warhol, blijft er echter een leegte over. Maar misschien verwacht ik ook wel te veel.

Boeken / Non-fictie

Andermans water bij de eigen wijn

recensie: Bas Heijne - Onredelijkheid

Een historische canon, Frans Bauer met een nieuw volkslied en prinses Máxima als voorbeeldige spreekbeurthouder van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, om nog maar te zwijgen over de talloze schreeuwerige, opdringerige meninkjes die gehoord worden aan de stamtafels van de media. Nederland lijkt massaal op zoek naar zijn eigen volkse identiteit, ten einde de globalisering en het multiculturalisme het hoofd te kunnen bieden.

Ook columnist en essayist Bas Heijne laat zich niet onbetuigd. Over de verhouding van Nederland tot de wereld en vooral over de veranderde omgang met het multiculturalisme schreef hij een essay getiteld Onredelijkheid. Hij analyseert hierin het probleem waar behalve Nederland eigenlijk heel Europa voor staat. Internationale processen als globalisering en de vereniging van Europa, alsook de politieke omslag ten opzichte van de multiculturele samenleving, vragen om een herwaardering van de eigen identiteit. Hoe meer de blik op de wijde wereld gericht moet zijn, hoe meer deze ook inwaarts gekeerd wordt. Globalisering gaat altijd gepaard met een hernieuwde aandacht voor en afbakening van de eigen geschiedenis en de eigen directe leefomgeving, kortom: van de eigen identiteit.

Angst

In Heijnes essay is deze beweging duidelijk waarneembaar, al is die ten gunste van de vorm omgekeerd weergegeven. De schrijver vertrekt vanuit een persoonlijke anekdote, waardoor hij zijn houding ten opzichte van de wereld vanaf zijn vroegste jeugdherinneringen kan omschrijven. Naarmate die positie duidelijker wordt, wordt zijn betoog algemener en abstracter. Pas als het inhoudelijk accent op deze wijze verlegd is, krijgt het essay de kracht en scherpte die van Bas Heijne verwacht mag worden. Heijne heeft een unieke stijl, hij schrijft vanuit een subjectieve onpartijdigheid, wat zijn stukken een licht ironische relativering meegeeft. Niemand weet de politieke klimaatverandering van enkele jaren geleden te verwoorden als Heijne: “Een tijd lang heerste dan ook de euforie van de dingen bij de naam noemen, zelfs als die dingen die naam eigenlijk niet verdienden.”

De analyse die Bas Heijne maakt, komt er op neer dat het zoeken naar eigenheid voortkomt uit de angst voor de onoverzichtelijke internationale ontwikkelingen. De Europese eenwording, het schimmige bestaan van (potentiële) islamitische terroristen, een mogelijke beïnvloeding van andere culturen of religies op de samenleving; de reactie hierop is steevast een krampachtig vastgrijpen aan oude symbolen, ouderwetse termen en verouderde opvattingen. Kenmerkend hiervoor is de houding ten opzichte van de multiculturele samenleving. Gold tot nog geen tien jaar geleden dat de Nederlander een wereldburger in eigen land kon zijn door de culturele verscheidenheid van immigranten te omarmen, nu luidt het devies een onvoorwaardelijke aanpassing van die immigranten aan de Nederlandse mores en wordt een andere cultuur als een bedreiging gezien.

Publiek domein

De kernvraag voor Heijne is hoe met de nieuw hervonden eigenheid omgegaan moet worden: “hoeveel eigenheid van anderen kunnen we verdragen?” En later: “hoe gekwetst mag je je tonen waneer een ander iets wenst te besmeuren waar jij heilig in gelooft?” Nu steeds meer het naoorlogse ideaal van eenheid door verscheidenheid terrein verliest aan een afbakening van eigen groepsidentiteiten, moet de vraag beantwoord worden hoe en hoe sterk die identiteiten verdedigd mogen worden – en aan anderen mogen worden opgelegd.

Na wat boeiende omzwervingen langs hedendaagse fenomenen, tal van cultuuruitingen en analyses van de postmoderne samenleving, radicalisme en natuurlijk globalisering, keert Heijne terug naar de eerder door hem gesignaleerde angst. Die ontstaat vooral, stelt hij, door het idee dat de invloed van anderen de eigen identiteit zal doen verdwijnen. “Het is niet de angst voor meerdere identiteiten, het is de angst voor geen enkele identiteit.” Heijne pleit vervolgens voor een publiek domein dat ‘zo neutraal mogelijk moet zijn’. Dat houdt enerzijds een grote vrijheid in om thuis te doen en laten wat men wil en anderzijds te moeten leven in het besef dat buiten het eigen huis de persoonlijke overtuigingen en leefwijze nooit door iedereen gedeeld zullen worden.

Hoofddoekje

Haast achteloos noemt hij daarbij als voorbeeld dat een hoofddoekje op straat wel moet kunnen, maar bijzonder onderwijs dat zich richt op afscherming tegen de onvermijdelijke diversiteit niet. Maar waarom kiest hij dit voorbeeld? Al decennia lang functioneert de reformatorische zuil naar alle redelijkheid binnen de samenleving, maar haar scholen zijn er verregaand op gericht de ‘boze wereld’ buiten te houden. Om maar niet te spreken over alle mogelijke verlengstukken van het hoofddoekje – nikab en boerka – en waar in die gevallen de grens ligt. Dat is meer dan een kwestie van politieke invulling. Want waar houdt de eigenheid van de een op en begint die van de ander?

Dat was immers de kernvraag en door de slecht gekozen voorbeelden en de weinig uitgewerkte analyse op dit punt laat Heijne juist die onbeantwoord. Het essay eindigt dan ook als een soort schoolopdracht: nadat eerst de stof uitvoerig bestudeerd is en keurig samengevat, volgt voor de vorm nog even snel een eigen conclusie. Weliswaar kan niemand die stof zo helder uiteenzetten en rijkelijk voorzien van onderhoudende voorbeelden als Heijne, zijn conclusie kan niet geheel bevredigen. Daardoor is Onredelijkheid niet alleen om een taalkundige reden geen ‘essay op het scherpst van de snede’, zoals de uitgever op de binnenflap vermeldt. Maar toch ontlokt het vanwege de helderheid, redelijkheid en goede stijl de, wat vaderlijk belerende, opmerking dat velen Heijnes analyse ter harte zouden moeten nemen.

Muziek / Album

Zorgeloze pop is niet voor iedereen

recensie: Fixkes - Fixkes

.

Dat is de grote vraag. Kvraagetaan stond al weken hoog in De Afrekening, de altijd leuke lijst van Studio Brussel, voordat de het lieflijke nummertje Nederland wist te bereiken. Op het moment dat de band groot aan het worden was in Vlaanderen ontfermde Excelsior zich over de heren om de doorbraak in Nederland voor te bereiden. Het label presenteerde Fixkes bijvoorbeeld tijdens de afgelopen editie van Motel Mozaïque en ook de populaire radiostations hebben er inmiddels lucht van gekregen, zodat zo nu en dan Kvraagetaan voorbij komt, maar is Nederland klaar voor de volledige plaat?

Flip

~

Normaal gesproken moet het lukken, want ze gaan met zijn zessen over redelijk bewandelde paden. De band werkt een beetje in de richting van Flip Kowlier, die reeds drie ongeveer gelijkgestemde platen op zijn naam heeft staan. Mooi was dat, die moeilijk verstaanbare teksten in het Izegems, waar, vooral bij Ocharme Ik, de puurheid en passie vanaf dropen. Fixkes doet minder moeilijk over de muziek en de teksten, het klinkt wat luchtiger en is minder puur, laat staan dat het vol passie zit. Het is veel beter verstaanbaar, waardoor het duidelijker opvalt dat het hier en daar ontbreekt aan diepgang. De muziek van Fixkes doet daarom ook denken aan de zorgeloze pop van Jack Johnson, maar dan gezongen in het Stabroeks. Wanneer je dat combineert met een mespuntje Everlast, waarbij het soms doorslaat naar Kowliers ter ziele gegane hiphop-formatie ’t Hof van Commerce zoals het compleet afwijkende Vrijdagavond kom je redelijk dicht bij hetgeen Fixkes brengt.

Paden

Het spreekt voor de band dat ze zich bewust zijn dat ze het wiel niet zelf hebben uitgevonden. Normaal gesproken kun je dan hard struikelen over tenenkrommende nummers als Lepeltje, Lievelingsdier en Pistoleke, waarbij de tekstregels niet ver boven het middelbareschool-niveau uitstijgen. Dat is dan het voordeel van weinig pretentie. De keerzijde is echter wel dat de liefhebber er niet door wordt gegrepen. Die houdt het bij de single, kijkt misschien ietsje verder, met het nummer Oepternief en dan is het mooi geweest. De titelloze plaat klinkt te veel tussen neus en lippen door en het klinkt zo simpel allemaal, jammer genoeg. Soms moet je meer doen om een goede plaat te krijgen, dan kun je niet over een nacht ijs. Want het maken van goede platen is verre van simpel. Maar wie maalt daar om, als het publiek je omarmt? Wat dat betreft kan Fixkes hoge ogen gooien bij de gemiddelde Nederlander.

Muziek / Album

De schoonheid van het misverstand

recensie: Jens Lekman - Night Falls Over Kortedala

.

Jens Lekman nodigt ons allemaal uit om zijn alter ego te worden. Nadat hij begin dit jaar zijn account op MySpace had opgezegd omdat de massaliteit en de commerciële belangen elk persoonlijk contact onmogelijk maakten, ging iemand uit New York aan de haal met zijn profiel. Andere pogingen van Lekman om contact met zijn fans te houden mislukten ook door de grootsheid en anonimiteit van het internet. Langzamerhand begon hij echter in te zien hoezeer deze misverstanden de kern van zijn muziek raken, en nu moedigt Lekman ons aan de chaos te vergroten: “I would like to encourage you all to create as many fake Jens Lekmans as you want. But don’t send them to me, send them off in a new direction.” Ook in Night Falls Over Kortedala zoekt Lekman met zijn muziek de grenzen van communicatie op.

~

Qua instrumentatie is Night Falls Over Kortedala een voortzetting van de weg die Lekman met de ‘hit’ Maple Leaves was ingeslagen. Met behulp van al dan niet gesamplede blazers, strijkers en elektronica creëert hij romantische en toegankelijke pop, die een beetje aan Rufus Wainwright doet denken. Zowel de spaarzame begeleiding als zijn zalvende zang van eerdere albums zijn vervangen door een nieuwe uitbundigheid. Maar schijn bedriegt: zij is een stijlmiddel dat Lekman naar eigen goeddunken – soms op het speelse af – verdraait en uitwringt om ons duidelijk te maken dat zijn muziek zich niet laat vangen in één werkelijkheid. Steeds tovert hij vanachter de liedjes een nieuw idee tevoorschijn, waarmee hij van Night Falls Over Kortedala een gelaagde en rijke luisterervaring maakt. Misschien schrikt het bombast waarmee Lekman zijn doorgaans verstilde songs heeft bekleed in eerste instantie af, maar het is in alle opzichten een verrijking.

Scandinavische bescheidenheid

Alles lijkt voor Lekman de basis te kunnen zijn van een mooi liedje. In de manier waarop hij It Was A Strange Time In My Life heeft gebouwd rond een opname van zijn eigen stem als kind, schuilt zijn vermogen om van een vergeten en onbeduidend geluidsfragment een liedje te maken, zonder het gekunsteld te laten klinken. Hij grijpt deze terugblik aan om de onzekerheid van zijn puberjaren te bezingen, en juist omdat hij een andere flard uit zijn geheugen oprakelt wordt het nummer een licht melancholische terugblik op vervlogen tijd in het algemeen. Melancholie was altijd al een favoriete gemoedstoestand van Lekman, maar door de luchtigere verpakking op Night Falls Over Kortedala ontstaat er een prachtige wisselwerking tussen humor en weemoedigheid in muziek én tekst.

Tekstueel is het album speels en tegelijk volwassen. Die typisch Scandinavische bescheidenheid over het vermogen om grote dingen te zeggen en anderen te beïnvloeden, kenmerkt Lekman: hij kiest liever voor relativering en humor als belangrijkste pijlers. De luchtigheid waarmee hij op Night Falls Over Kortedala over allerlei problemen van zichzelf en van anderen zingt, werkt bevrijdend. “The best way to touch your heart is to make an ass of myself“, zingt hij op Kanske Är Jag Kär I Dig, en ik geloof dat hij het meent. Live werkt dit ook zeer goed, blijkens de reactie van het publiek op A Postcard to Nina op YouTube, dat tegelijkertijd een bewijs is dat Lekman ook zonder grootse instrumentatie kan overtuigen.

Voor hemzelf was Night Falls Over Kortedala gedeeltelijk een mislukking, omdat hij zich voorgenomen had om zijn muziek te laten inspireren door de wereld. Typisch Lekman, om de betrekkelijkheid van zijn prestatie zo te onderstrepen. Eerlijk is eerlijk, Night Falls Over Kortedala is grotendeels een egodocument geworden, maar voor mij is het een prachtplaat.

 

 

Film / Films

Een oorlogsdrama met een geweten

recensie: The Mark of Cain

.

Het leger – vol met conventies en een eigen orde en wetgeving – wordt nog steeds gezien als een gesloten wereld. Vaak worden alleen de gelekte schandalen door de media uitgelicht. Over wat er zich binnen de gelederen afspeelt is zelden ophef. Het Britse drama The Mark of Cain probeert te achterhalen hoe de beroepscode en onderlinge loyaliteit achter de schermen en in actie werkt.

Twee jonge rekruten, Wayne Gulliver en Mark Tate, komen voor het eerst in actie in Irak. De ‘vredesmissie’ is zwaar en frustrerend. Anders dan het opbouwende werk wat beide groentjes voor ogen hebben. Op patrouilles liggen ze regelmatig onder vuur. Daarbij zijn daders en slachtoffers nauwelijks van elkaar te onderscheiden. De jongens gaan gebukt onder de zware morele druk. Als hun kapitein wordt gedood door een bermbom keldert de moraal en staat iedereen op scherp. Op initiatief van de dan hoogste in rang, luitenant korporaal Quealy, nemen de manschappen het recht in eigen handen. Met voor de jongens verregaande gevolgen.

Krijgsraad

~

De focus van het drama is de vriendschap tussen de twee rekruten Mark (Gerard Kearns) en Wayne (Matthew McNulty). Onervaren en geestelijk niet opgewassen tegen de gevechten passen de jongens zich aan om te overleven. Na de dood van hun geliefde kapitein wordt de zoektocht naar de daders van de aanslag steeds meer een wraak- en vergeldingsactie. Mark en Wayne hebben hun vraagtekens. Maar uit angst uitgestoten te worden of in actie zonder rugdekking te komen staan, doen ze mee. Tegen de militaire regels in worden de verdachte gevangenen zwaar mishandeld en vernederd. Na thuiskomst komen hiervan foto’s boven water. Beide jongens worden als schuldigen voor de krijgsraad gesleept en gemangeld. Mark kan die druk niet aan maar Wayne besluit voor de rechtbank te getuigen.

The Mark of Cain is een actueel en moreel drama. De centrale vraag: is het mogelijk als individu naar eer en geweten te handelen terwijl je deel uitmaakt van een actieve missie? Scenarist Tony Marchant deed hiernaar uitvoerig onderzoek en sprak daarvoor met veel ex-soldaten. In de film werkt hij, samen met regisseur Marc Munden, de daaruit voortkomende morele confrontaties zorgvuldig uit. Maar niet voordat eerst realistisch in beeld wordt gebracht hoe gevaarlijk, stressvol en vol dilemma’s de op feiten gebaseerde oorlogssituatie is.

Dit wordt vertaald in scènes die zeer tot de verbeelding spreken. Alsof het harde nieuwsfeiten betreft; uit de hand gefilmd, sterk en overtuigend. De actie wordt gecombineerd met een ijzersterke visuele symboliek. Alles is zo subtiel aangezet dat de kijker het dubieuze handelen van luitenant korporaal Quealy, de spil en motor van de ongecontroleerde geweldsspiraal, in eerste instantie ontgaat. Het lijkt allemaal tot de ‘cultuur van de manschappen te horen’.

~

Dat de film in Engeland de controverse zou gaan voeden was al snel duidelijk. Het Britse Channel 4 (een van de financiers), bang voor reacties van kijkers en het leger, wilde de film pas uitzenden na afloop van het in maart gehouden proces tegen zeven leden van het Regiment the Duke of Lancaster. Uiteindelijk werd de film pas in april uitgezonden – een week later dan vermeld in de gids. Een eerdere uitzending zou de onderhandelingen over de in Iran gevangen Britse zeelieden in gevaar kunnen brengen.

Teken van Kain

Is deze Britse coalitie misschien te scherp op de snede? Actueel is de film zeker, maar The Mark of Cain is geen anti-leger film. Hij pleit vooral voor een humane en a-politieke reactie binnen de gelederen. Want aandacht van het (Britse) leger voor de morele dilemma’s van jonge rekruten is er nauwelijks. Eenmaal in actie dendert de trein alleen nog maar voort. The Mark of Cain geeft geen antwoorden maar kiest partij voor het individu. De verwijzing naar het ’teken van Kain’ (de titel) is dan ook treffend. De gelijknamige broedermoordenaar uit de bijbelse vertelling is een gedoemd man. Net als de soldaten in de film. Het doden of verwonden van de vijand is nooit zonder onaangename gevolgen, ze dragen het teken voor altijd met zich mee. De trauma’s opgelopen binnen het systeem en de gevolgen van acties of eigen beslissingen, zijn voor de individuele soldaat – en worden vaak afgedaan als gebrek aan ruggengraat.

De beroepscode, de (dwingende) mores en de geslotenheid van het instituut staan haaks op de realiteit van alledag, waarin de media het debat en de opinie beheersen. De getoonde gebeurtenissen en het proces tegen de jongens in Engeland hebben een doel. De makers pleiten vooral voor een morele modernisering van het instituut. Grimmig maar zonder een politiek oordeel schetsen ze daarin in breder perspectief een goed (emotioneel) beeld van de ‘naïeve moderne broodsoldaat’, aangelokt door het avontuur.

Muziek / Album

Geslaagde stamppot-folk

recensie: Lucky Fonz III - Life is Short

Lucky Fonz III neemt je tijdens zijn optredens mee in zijn wonderlijke keuken en serveert je gretig zijn zelfbereide melancholie in extra grote porties. Wanneer je hem eenmaal in levende lijve hebt zien spelen en je hebt laten overdonderen door zijn minimalistische kunst en humor, is het moeilijk om geen sympathie op te brengen voor de charme van dit Nederlandse talent uit de singer/songwriterscène. Lucky Fonz III, nom de plume van de ranke Amsterdamse muzikant Otto Wichers, beheerst zijn podiumkunsten dusdanig goed dat het overnemen van dat gevoel op een cd bij voorbaat een lastige opgave lijkt.

In een recent interview met het tijdschrift Fret zegt Wichers dan ook het “onnatuurlijk” te vinden een cd op te nemen: “Ik ben heel onzeker in de studio, dat heb ik op het podium niet.” De hoeveelheid keuzes die een studio biedt maken het opnemen van een plaat lastig voor de eigenzinnige Lucky Fonz III: hij is het liefst zelf de baas, managet zijn eigen toko. Zo was zijn debuutplaat (uit 2006) tot voor kort alleen via zijn site te bestellen door een bedrag over te maken naar zijn eigen girorekening. Deze situatie is veranderd met de verschijning van zijn tweede album, Life Is Short. Play It Again Sam (PIAS) heeft de distributie van zijn werk in handen genomen, waardoor zijn debuut nu ook gewoon in de winkels ligt. Gelukkig maar, want zijn bijzondere kunst verdient een groter publiek. De critici zijn het er ook over eens dat de man wat in zijn mars heeft, getuige de trofeeën die hij in 2006 aan zijn prijzenkast mocht toevoegen voor het winnen van zowel de Grote Prijs van Nederland (genre singer/songwriters) als Mooie Noten van Stichting Grap (een Amsterdamse pop-song competitie).

Grootste fan

Foto Hugo van der Flier
Foto Hugo van der Flier

Met Life Is Short, opgenomen met minimale middelen in de studio van zijn producer Ro Halfhide en in de huiselijke omgeving van zijn ouders (waar ook zijn grootste fan, zijn moeder, woont), blijft Lucky dicht bij zijn folky roots. Een man, zijn gitaar, soms een piano en allerhande kleine geluiden. Zijn lijzige stem maakt de melodieuze liedjes zo fragiel als kristallen glaswerk, en de ondersteuning die hij in de achtergrondzang krijgt van de producer en van vrouwelijke collega singer/songwriter Amarins Maantje werkt verfrissend. Niet alle songs overtuigen na één luisterbeurt, het is muziek die je geduldig moet opnemen voordat de volle glorie zich openbaart.

Verloren liefdes

Life Is Short is ademt precies de sobere, herfstige sfeer die het best bij de muziek van Lucky Fonz III past. De Engelstalige teksten hebben een natuurlijke zeggingskracht. Er is veel liefde, recht uit het hart, maar zonder het geestdodende “I love you, baby“. Zo mijmert hij in het opgewekte From The Mountain over een verloren liefde: “You were 19, I was not. What you were wearing I forgot. From Barcelona to Madrid, from what you wanted me to….., to what I did.” En in één van de fraaiste liedjes van de plaat, The Island, blijft zijn liefde onderhuids: “I used to wear my rings underneath my skin, they had to shed my skin, you know, to find out what I had to show.

Het benoemen van de hoogte- of dieptepunten van Life Is Short doet de plaat tekort. Het is een unieke plaat van eigen bodem, die je zelf moet beleven en langzaam op je in moet laten werken. De muziek van Lucky Fonz III past bij het huidige jaargetijde, het riekt naar natte bladeren en stampot met rookworst. Dat Lucky Fonz III ons nog lang moge verblijden met goedgevulde pollepels uit zijn eigen(gereide) keuken!