Muziek / Concert

Gelikt maar groots

recensie: Bettye LaVette

.

~

Op de bezoekers is geen peil te trekken, behalve dat het vooral 30-plussers zijn die op het concert zijn afgekomen. Het voelt een beetje als een geheim genootschap. Alleen de leden van deze club weten dat er vanavond een grootheid op het podium staat. Laat iedereen buiten maar naar Josh Stone gaan, wij weten beter. Hier toont de soul zijn ware gezicht. Een icoon, die door de massa in de kou is gezet, maar door een klein select gezelschap altijd is omarmd. Bettye LaVette is haar naam en het voelt goed om haar naam te kennen en erbij te horen. Zeker als je het eerste half uur van het concert erop hebt zitten.

Bettye LaVette wordt aangekondigd (Please welcome the great lady of soul!“), haar uitstekende band heeft al twee nummers gespeeld, maar de glamour is een dun laagje. De zangeres trekt direct alle registers open en haar stem dringt vanaf de eerste seconde diep door bij het publiek. Zacht raspend of intens schreeuwend, de stem is in meer dan veertig jaar amper veranderd. Wie haar voor het eerst hoort, is verbaasd. Hoe kan het dat deze vrouw geen wereldster is? Een terechte vraag en het antwoord is net zo onduidelijk als meerduidig. “It was a long path, memoreert ze in Paradiso.

Desillusie

~


Af en toe is een vleug Amerikaanse schaamteloosheid best fijn. Zo is de continue factor tijdens LaVettes optreden haar lange reis naar ‘fame and fortune’. Ze koketteert ermee, de diepe dalen die ze heeft gekend. Leeftijdsgenoten werden wereldberoemd (Tina Turner, de Rolling Stones) of legendes (Otis Redding) maar zijzelf pieste al die jaren naast de pot. Terwijl het leek of de doorbraak voor het oprapen lag. Alsof de duvel ermee speelde. Het is even onbegrijpelijk als fascinerend en dat beseft Mrs. LaVette terdege. Ze laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat ze al 62 is en al 47 jaar ‘in the business’. Zo krijgt het volle Paradiso een terugblik op het begin van haar carrière in de jaren zestig. Eigenlijk ging het toen al niet van een leien dakje, ook al werd haar eerste opname My Man – He’s A Loving Man een top tien hit in de R&B charts. Toen succes daarna uitbleef, werd ze gedumpt door haar platenmaatschappij. Bettye – toen nog Betty, de extra ‘e’ kwam er pas in 1982 – was 16 jaar en had haar eerste desillusie binnen. In 1965 scoorde ze nog een hit met haar inmiddels tot lijflied verheven Let Me Down Easy, maar de rode draad van haar carrière bestond toch hoofdzakelijk uit mislukte platendeals.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ze en toe ook zelf debet was aan haar uitblijvende doorbraak in de daaropvolgende decennia; hoe kan het dat ze het aanbod om samen te werken met Burt Bacharach afwees omdat ze hem maar niks vond? Ook de jaren daarna leken de sterren niet gunstig te staan voor de soulzangeres uit Detroit en die situatie bleef in feite bestaan tot het begin van deze eeuw. Wat Elvis Costello een paar jaar geleden weer de woorden ontlokte dat Bettye LaVette toch zeker “een van de meest ondergewaardeerde soulzangeressen van onze tijd” moet zijn. Bettye verwoordt het tijdens haar optreden zelf het beste: “Veel platen verkochten voor geen meter, maar ik voelde me als 17-jarig meisje een wereldster.”

Covers

~


Pas in 2002 – Bettye was inmiddels dik in de vijftig – begon de lucht definitief te klaren. Ze had nog een klap te verduren, de plotselinge dood van haar bandleider Rudy Robinson, maar de opnames die ze net met hem had afgerond, resulteerden wel in een succesvol album. En voor Bettye de erkenning waarop ze decennia had gehoopt. Het toonaangevende Living Blues Magazine riep haar uit tot ‘Best Female Blues Artist of the Year 2002’. Daarna was het producer Joe Henry, die zich ontfermde over Bettye, net zoals hij dat eerder had gedaan met Solomon Burke. Het resultaat was het in 2005 uitgebrachte fantastische album vol covers van vrouwelijke muzikale grootheden als Sinéad O’Connor, Lucinda Williams en Fiona Apple. Jammer genoeg kon niet iedereen de wat gelikte productie van Henry waarderen, maar toen was daar in 2007 ineens het zompige, rauwe rocky album Scene of the Crime. Hiermee sleepte ze dan eindelijk haar eerste Grammy-nominatie binnen. Het is natuurlijk de vraag of de erkenning niet veel te laat komt, want de vrouw, die ooit de belangrijkste erfgename van Aretha Franklin werd genoemd, wordt links en rechts ingehaald door jonge hippe soulzangeressen als Josh Stone en Angie Stone. LaVette lijkt daar vooralsnog niet om te malen. Ze is door haar unieke muzikale carrière mijlenver boven alle trends en commerciële belangen verheven. Soul is haar middle name.

Levenswijsheid

~


Dat de dalen en de uitzonderlijke pieken haar uiteindelijk geen windeieren hebben gelegd, daar laat ze in Paradiso geen misverstand over bestaan. Bezieling, trots en professionaliteit gaan bij Bettye LaVette hand in hand. De slanke den huppelt als een jonge versie van Tina Turner over het podium. De loopjes, de hoofdbewegingen, ze lijken wel gekopieerd van haar collega. Zelfs het opgeschoren kapsel doet aan Turner denken. Bettye vent haar pijn en levenswijsheid uit, alsof het een product is, maar ze doet het zo geloofwaardig, dat je haar onmiddellijk in je hart sluit. Haar van pijn vertrokken gezicht, dat bij elke uithaal zichtbaar wordt, is dan ook niet verzonnen. Haar trots evenmin. Het beste voorbeeld daarvan is het enige door LaVette zelf geschreven nummer op The Scene of The Crime, Before the Money Came. Ironischer en schaamtelozer kun je het vanavond niet krijgen: “…I’ve got so much to say, I’m so damn proud the way I’m built…” en “…40 years I kept on singing, before the money started rollin…”

Een van de grote talenten van Bettye LaVette is dat ze zich bestaande liedjes zo eigen maakt, dat het opzichzelfstaande classics worden. Of het nu Willie Nelsons Pick Up My Pieces is, of Sleep to Dream van Fiona Apple (“I’ve got my own hell to raise“), LaVette zingt ze eerlijk gezegd met stukken meer bezieling dan de originele artiesten. Het optreden eindigt symbolisch. Bettye moederziel alleen op het podium. Ze zingt I Do Not Want What I Haven’t Got van Sinéad O’Connor. A capella. Je kunt een speld horen vallen in Paradiso.

I’m walking through the desert
and I am not frightened although it’s hot
I have all that I requested
And I do not want what I have not got

En zo hou je dus je hoofd boven water. Laat het een les zijn.

Boeken / Fictie

Mark Boog nu al verzameld

recensie: Mark Boog - Het eigen oor: Een keuze uit de gedichten

Mark Boog, bekend om zijn sprankelende taalgebruik, is een van ’s lands snelst producerende schrijvers. Acht jaar geleden debuteerde hij met Alsof er iets gebeurt, daarna volgden nog vijf bundels en drie romans. Voor zijn werk werd Boog bekroond met twee belangrijke poëzieprijzen in Nederland, de Buddingh-prijs voor zijn debuutbundel en de VSB-prijs voor De encyclopedie van de grote woorden. De recent uitgekomen bloemlezing uit zijn werk komt dus niets te vroeg.

Acht jaar geleden debuteerde hij met Alsof er iets gebeurt, daarna volgden nog vijf bundels en drie romans. Voor zijn werk werd Boog bekroond met twee belangrijke poëzieprijzen in Nederland, de Buddingh-prijs voor zijn debuutbundel en de VSB-prijs voor De encyclopedie van de grote woorden. De recent uitgekomen bloemlezing uit zijn werk komt dus niets te vroeg.

Naast een keuze uit de poëzie die bij Uitgeverij Cossee uitkwam, is Het eigen oor: een keuze uit de gedichten aangevuld met twee bundels die bij bibliofiele uitgevers in beperkte oplage zijn verschenen. Ook is onder de titel Toekomstige gedichten ongebundeld werk opgenomen. Alsof dat nog niet genoeg is, is aan de bloemlezing ook een cd toegevoegd van Boogs band Poetry in Motion, waarop de dichters voordracht voortreffelijk wordt verenigd met popmuziek. Het eigen oor biedt een goede dwarsdoorsnede van Boogs werk en is, zeker met alle extra’s, een prachtig eerbetoon aan zijn intrigerende poëzie.

Dwarsig

Het eigen oor heeft vooral als voordeel dat Boogs ontwikkeling als dichter goed zichtbaar wordt. Zowel op thematisch als stilistisch gebied is er een duidelijke tendens in zijn poëzie waar te nemen. In het vroegere werk, met name in Alsof er iets gebeurt (2000) en Zo helder zagen we het zelden (2002), wordt de lezer het kansloze karakter van alles akelig gewaar. In die gedichten wordt keer op keer benadrukt dat er misschien beweging mogelijk is, maar bij nader inzien toch niet: de dichter denkt wel, maar doet niets; de dichter wil wel, maar kan het niet; de dichter droomt, maar weet als een Oblomov niets waar te maken. In Luid overigens de noodklok (2003) en De encyclopedie van grote woorden (2005) is van die lusteloosheid in mindere mate sprake. In die eerste bundel bijvoorbeeld is een herschrijving van het gepassioneerde Hooglied terug te vinden die de oorspronkelijke Bijbeltekst eer aan doet. De dichter wordt allengs assertiever: hij ‘kiest’ en ‘doet’ en is minder gedistantieerd van zijn onderwerpen. In Landman wordt Boogs poëzie zelfs wat dwarsig. Daarin zijn de gedichten als scènes uit een (verder niet ontsloten) verhaal te lezen, waar wel wat gewild en gedaan wordt, zij het op enigszins bescheiden schaal.

Twee elementen kenmerken Boogs stijl over de hele linie, al zijn ze in zijn latere werk meer geïntegreerd met andere stijlkenmerken: de omdraaiing van de logische woordvolgorde en het met enige regelmaat ontbreken van (werk)woorden. Een aardig voorbeeld van deze stijlelementen is in Alsof er iets gebeurt te vinden. In het gedicht ‘Zinloosheid 2’ staat er: ‘IJl de kerk, gewichtloos het dak, / en hoog, hemelhoog het licht, / bijna doorzichtig’. Dit levert een haperend lezen op. Het is alsof de dichter hort, stottert haast, een diaprojector is waar de opgeroepen beelden in de gemankeerde zinnen elkaar als dia’s opvolgen. Een willekeurige ander zou de zin als volgt kunnen hebben opgeschreven: ‘De kerk is ijl, het dak is gewichtloos en hoog, het licht is er hemelhoog en bijna doorzichtig’. Dat mag natuurlijk ook poëtisch heten, maar het gevoel dat de herschrijving oproept is anders ten opzichte van het origineel. Deze hakkelende schrijfwijze kan je aanzetten tot een actieve betrokkenheid bij het gedicht. Tot het in detail willen weten hoe de afzonderlijke beelden samenhangen, hoe het licht valt, hoe de bouw van de kerk is, hoe hoog de hemel is en ga zo maar door, totdat de wereld van het gedicht in zijn geheel aan je geestesoog is ontloken.

Grote woorden

Het kan een risico zijn van een veelschrijver dat hij zich vergaloppeert. Daaraan lijkt Boog niet altijd te ontkomen. Bepaalde stijlkenmerken komen wel erg regelmatig terug en ook worden soms te grote woorden gebruikt: ‘gelukkig ongelukkig’ lezen we ergens en ‘grote ogen’. Wie een bundel heeft die De encyclopedie van de grote woorden als naam draagt – met elk gedicht daarin een groot woord als de titel, zoals Dood, Natuur, Waarheid – moet dit niet als een vrijbrief zien ze in zijn gedichten toe te passen.

De grote woorden in Boogs gedichten overheersen zijn poëzie gelukkig niet en soms dragen ze alleen maar bij aan de leeservaring omdat Boog ermee aan de haal gaat. Dankzij de spannende thematiek, de krachtige beelden en frisse woordkeus is het lezen van Mark Boogs uit de voegen barstende Het eigen oor: Een keuze uit de gedichten meer dan de moeite van het lezen waard.

Boeken / Fictie

De dramatische ineenstorting van het ‘Nieuwe Bouwen’

recensie: Robert Anker - Nieuw-Lelievelt

In zijn roman Nieuw-Lelievelt schetst Robert Anker een beeld van het naoorlogse Nederland tot het begin van de 21ste eeuw. Anker doet dit aan de hand van hoofdpersoon Wies Bouwmeester, dochter van een aannemer die wordt verdacht van collaboratie met de Duitsers. In een onbewuste poging haar vaders misdaad te herstellen gaat Wies bouwkunde studeren. Haar idealen over de maakbaarheid van alles zullen, denkt ze, bijdragen aan een betere wereld.

Oud-docent Nederlands Robert Anker is schrijver, dichter, literair criticus bij Het Parool, essayist, recensent en sinds kort ook stadsdichter van Amsterdam. In 1979 debuteerde hij met de gedichtenbundel Waar ik nog ben. Als romanschrijver debuteerde Anker tien jaar geleden met Vrouwenzand. In 2002 ontving hij de Libris Literatuurprijs voor zijn roman Een soort Engeland.

Zowel in zijn gedichten als in zijn romans heeft Anker een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt. Was Waar ik nog ben nog een traditionele bundel poëtische jeugdherinneringen, in De broekbewapperde mens (2002) richt Anker zich volop op de maatschappij en vaak ook naar de problemen van die maatschappij.

Illusieloze tijd
In Nieuw-Lelievelt combineert Anker binnen- en buitenwereld. De roman is deels een klassiek psychologisch verhaal over moraal, schuld en boete. En deels een verslag van de maatschappelijke veranderingen in Nederland van vlakvoor de Tweede Wereldoorlog tot ‘onze eigen illusieloze tijd’, zoals de flaptekst het noemt. Anker heeft geprobeerd om een tijdvak en een familiedrama in een verhaal te vatten. Helaas komt het familiedrama wel uit de verf, maar vertilt de schrijver zich aan het tijdvak.

Hoofdpersoon is Wies Bouwmeester, de dochter van Ruud Bouwmeester, een joviale, welvarende aannemer. De familie Bouwmeester maakt in de jaren dertig een schijnbaar zorgeloze tijd mee op het landgoed van het gezin, het door Ruud Bouwmeester zelf gerenoveerde ‘Nieuw-Lelievelt’. Wanneer de oorlog uitbreekt, lijkt ook die ver weg. De idylle stort echter krakend ineen wanneer vader Bouwmeester na de bevrijding wordt gearresteerd wegens collaboratie.

Het Nieuwe Bouwen’
De idealistische Wies is vastbesloten de vermeende schuld van haar vader uit te wissen. Ze wordt architect en zet zich, aangestoken door de overspannen opbouw- en vernieuwingsdrift van de jaren vijftig en zestig, enthousiast aan het ‘Nieuwe Bouwen’. Wies’ verbeten pogingen de wereld om te vormen en daardoor te verbeteren en de groeiende desillusies die ze daarbij te verwerken krijgt, weerspiegelen nadrukkelijk de ontwikkelingen die haar generatie na de oorlog doorliep. Van het idealisme van de jaren zestig, naar de teleurstellingen van de jaren zeventig, tot de vertwijfeling en het cynisme van de jaren tachtig en negentig.

Dat exemplarische doet soms wat af aan de vorming van het personage ‘Wies’. In het eerste gedeelte (‘De belofte’) komt ze echt tot leven. Anker werkt met een knap mengsel van vertellerstekst en gedachtestroom. De lezer ziet de wereld door de ogen van een jong meisje, maar tegelijkertijd is er het omineuze gevoel dat de dingen niet zijn wat zijn lijken.

Foldertekst
Minder interessant zijn de passages in het tweede en derde gedeelte die al te uitgebreid de bouwkundige situatie in Nederland beschrijven of toestanden in Senegal. Wies vertrekt als ontwikkelingswerker naar Afrika als ze zich realiseert dat ze met het ‘Nieuwe Bouwen’ bezig is een toekomst vol winderige groenstroken en troosteloze galerijflats te bouwen. In deze gedeelten vervalt Anker in een gemiddelde foldertekstschrijver. Neem bijvoorbeeld de volgende zin:

Intern-politieke obstructies hadden hem doen besluiten in te haken bij een ander project van de FAO (de Food and Agricultural Organisation van de VN), in Wassarobbé, en daar was het gelukt een irrigatiestelsel aan te leggen op de meer zanderige foonde-gronden op de oeverwal, technisch althans…

Deze zin gaat, helaas, nog verder. Dit soort passages lezen eerder als een UNESCO foldertekst dan als een roman. En dat is vooral jammer omdat Anker in andere gedeelten van zijn boek met precieze, vloeiende zinnen laat zien wat hij als stilist allemaal in huis heeft.

Zwaargewicht
Nieuw-Lelievelt is, mede door Ankers neiging tot sociaal commentariëren, topzwaar. Het boek is een poging een tijdsbeeld te schetsen, maar het verhaal zakt al te vaak ineen onder haar eigen gewicht. Het beeld van de latere Wies lijdt er zwaar onder dat ze zo exemplarisch moet zijn. Wies symboliseert zoveel dat het overtuigende meisje verwordt tot een afstandelijk personage dat de last van de twintigste eeuw op haar rug moet dragen. Ze blijft vreemd stoïcijns onder een onwaarschijnlijke hoeveelheid drama’s. Wat er ook gebeurt, oorlog, verkrachting, jodenvervolging, zelfmoord, Wies blijft maar integer en sterk. Pas op het laatst, als we in die ‘illusieloze tijd’ zijn aangekomen, doet een laatste drama de bejaarde Wies ook toegeven aan het cynisme.

Dit alles maakt dat Ankers Nieuw-Lelievelt maar half is geslaagd. Geslaagd in het vertellen van de kleine geschiedenis van Wies, maar Anker vertilt zich aan de grote geschiedenis van haar generatie. Dit is vooral jammer omdat het boek als geheel erdoor wordt onderuit gehaald. In de roman Een soort Engeland beschreef Anker veel meer de kleine, persoonlijke geschiedenis en minder het tijdsbeeld. Door het contrast met Nieuw-Lelievelt lijkt deze prijswinnaar nog sterker.

Film / Films

Sex, drugs en een kort lontje

recensie: Alpha Dog

.

Zuipend, blowend, neukend, in die volgorde maak je kennis met de stoere jongens die Alpha Dog (2007) bevolken. En scheldend, niet te vergeten, want elke tweede woord begint met een ‘f’. In het eerste half uur van de film schetst regisseur Nick Cassavetes (The Notebook) een nogal eendimensionaal en eerlijk gezegd niet bijster interessant middenklasse-milieu, waarin verveelde jongeren zich vermaken met drugs en alcohol. Johnny Truelove is het onbetwiste alfamannetje, en de dealer en leider van een jeugdige bende die elkaar vindt in bovenstaande activiteiten. Als een van zijn maten lastig wordt, kidnappen Johnny en kornuiten in een opwelling diens jongere broer.

~

Dan wordt Alpha Dog toch nog redelijk interessant. Door middel van een palet aan personages en situaties verkent Cassavetes wat een uit angst geboren loyaliteit aan de leider, twijfel en een gebrek aan realiteitsbesef teweeg kunnen brengen. Ook de lange aanloop komt zo meer tot zijn recht en de acteurs komen beter uit de verf, al krijgt niemand in zo’n schreeuwerige, rauw gemonteerde film echt de ruimte om te schitteren. Ben Foster imponeert weliswaar als de uiterst explosieve Jake Mazursky – met stip het personage met het kortste lontje – zijn agressieve houding krijgt in de regie van Cassavetes amper de juiste weerklank. Een toontje lager was overtuigender geweest. Maar het moet gezegd, Justin T. is heel oké als de beïnvloedbare Frankie met wie je je misschien nog het best identificeert. Frankie weet het allemaal niet zo zeker, en onder een dun laagje stoerdoenerij schuilen twijfels en jawel, een gevoelig karakter. Cassavetes maakt echter bepaald geen held van Timberlake, wat zijn geloofwaardigheid ten goede komt.

Façade

~

Alpha Dog is gebaseerd op feiten. Johnny Truelove heette in het echt Jesse James Hollywood, een onwaarschijnlijke en absurd toepasselijke naam die zowel om een criminele levensloop als een verfilming daarvan vraagt. Sterker nog, schreeuwt. Cassavetes lijkt wat overdonderd te zijn geweest door het scala aan genres en thema’s waarvoor Hollywoods verhaal zich leent. Resultaat: Alpha Dog wil teveel en slaagt daar maar matig in. Fictie, docudrama en reconstructie, compleet met nepinterviews en plaats en tijdstip in beeld. Gangsters, drugs en geweld. En achter die façade van stijl en montage schuilt bovendien een aanklacht tegen losgeslagen geprivilegieerde tieners en disfunctionele ouders. In deze omstandigheden verliezen jongeren hun moreel ijkpunt en zie wat daar van komt, stelt Cassavetes. Dat zal misschien zo zijn, maar omdat de diepgang ontbreekt komt die verklaring er in de film bekaaid af. Alpha Dog scoort vooral op de MTV-achtige sfeer waarin al die thema’s – sex, drugs en korte lontjes – samenkomen: snel, rauw en vooruit, een tikje ontluisterend.

Muziek / Album

Intentieverklaring

recensie: The Raconteurs - Consolers of the Lonely

.

Als een duveltje uit een doosje kondigden The Raconteurs afgelopen week hun direct te verschijnen tweede cd aan. Consolers of the Lonely werd tot het laatste moment verborgen gehouden, onder andere omdat de heren niet wilden dat iemand (lees: de pers) het album “definieerde”, vóór jullie lieve luisteraars het zelf konden horen. Goed, antipathie tegen de muziekpers is welbekend, en ik zal me met een gezonde naïviteit van mijn taak moeten kwijten. Hun aversie blijkt echter een beetje overbodig, want Consolers of the Lonely klinkt opnieuw gewoon zoals je had verwacht van een samenwerking tussen Jack White en Brendan Benson.

Het is wel begrijpelijk dat The Raconteurs er niet zo op zit te wachten om zichzelf onder de loep van muziekvorsers te werpen. Ook Consolers of the Lonely zal namelijk vooral in relatie tot Whites andere emplooi worden gezien; een vergelijking die per definitie niet ten goede lijkt te kunnen komen aan deze band, want elke andere vorm waarin zijn uitgesproken en direct herkenbare stijl wordt gegoten is gedoemd om op momenten als een ‘verdunde versie van’ te klinken. The Raconteurs zit een beetje in de Catch 22-situatie die de meeste ‘supergroepen’ kennen: de magie van de oorspronkelijke band is verdwenen, maar de nieuwe gedaante roept vooral herinneringen aan die goeie oude tijd op.

Van project naar band?

~

Nu Icky Thump vooral de beperkte houdbaarheid van de White Stripes als ideale biotoop voor Whites retrorock-idylle verder onderstreept heeft, is het opmerkelijk dat White doorgaat met The Raconteurs. Blijkbaar ziet hij brood in de samenwerking met Benson en vindt hij het echt leuk, hoewel je dat laatste ook nu niet echt kan horen of aanvoelen. Zijn stem en gitaarwerk zijn nog steeds vintage Jack White, beide geknepen en half psychotisch. Maar hoewel de verschillende stijlen van de heren op Consolers of the Lonely nog steeds goed van elkaar zijn te onderscheiden, is er een ‘nieuwe samenwerking’ aan het ontstaan. De productie is een eerste vingerwijzing: de nummers zitten ruimer in het vlees en losser in het vel, en de band klinkt meer als een geheel dan slechts als ondersteuning van het gitaargeweld.

Het debuut Broken Boy Soldier was nog vooral een ‘project’ van twee bevriende muzikanten, dat grotendeels slaagde door de kennis en ervaring die zowel White als Benson hebben met muziek maken en opnemen. Die kennis en ervaring hoorde je terug in de strakke composities, maar ook in de wat overgestileerde productie die het geheel enigszins bloedeloos en triviaal maakte. In hun poging om het beste van twee werelden te combineren werd de middenweg soms wel wat te veel geplaveid met uniforme tegels; wie niet wist welke talenten er achter The Raconteurs schuilgingen kon dat talent ook te vaak niet ontdekken.

Gebaande paden

Op Consolers of the Lonely laten de heren elkaar meer vrij in hun gedeelde passie voor de klassieken: Benson voor sixties-pop (Beatles, The Who) en White voor rockgrootheden à la Led Zeppelin. The Raconteurs klinken nog steeds als een wederopstanding van dat gouden tijdperk, maar lijken nu minder zelfbewust op zoek naar een compromis tussen de inspiratiebronnen. Zowel Benson als White krijgen de ruimte om hun invloeden uit te werken, waardoor Consolers of the Lonely duidelijk meer variatie biedt. Uiteindelijk is het toch (opnieuw) White die het grootste stempel drukt op de plaat; jammer, want hij heeft duidelijk moeite om zichzelf los te worstelen van zijn uitgeputte inspiratiebron.

~

Door de ruimte die de heren krijgen, valt op hoe hun muzikale benadering verschilt. Benson – de archetypische ambachtelijke pop revivalist – houdt van een overvloedige instrumentale omlijsting, en laat op ‘zijn’ nummers piano’s, blazers en violen aanrukken. White daarentegen start liever met een ruige gitaarlick en zoekt daar vanuit naar een vaak nogal spartaans akkoordenschema voor het gewenste contrast. Op Consolers for the Lonely lijken de heren elkaar voorbij de beperkingen van beide benaderingen te willen helpen, in plaats van een synthese af te dwingen. Dat lukt ze niet lang niet altijd, want vooral Whites experimenten lopen te vaak uit op effectbejag. De dynamiek die zijn bluesminimalisme nodig heeft, de immense kracht die van Meg en Jacks kale bezetting uitgaat, ontbreekt in dit viertal, en Whites onveranderde stijl doet me afvragen of hij wel in staat is om voldoende buiten die gebaande paden kan en wil gaan.

Alle associaties en zelfreferenties op Consolers of the Lonely beperken het oor van luisteraar al meer dan genoeg en zorgen ervoor dat hij vooral hoort wat hij al kent, daar kan een recensent met een paar woorden weinig aan veranderen. White en Benson schikken zich nog steeds te veel in de schaduw van hun eigen werk, maar lijken in ieder geval de intentie te hebben om zich tot iets nieuws te ontwikkelen.

Boeken / Fictie

Hoe roep je op tot gedenken?

recensie: Philippe Claudel (vert. Manik Sarkar) - Het verslag van Brodeck

.

Claudels roman begint bij het einde. De eerste scènes laten weten hoe de verteller Brodeck door de andere dorpelingen ontboden wordt en hoe hem wordt opgedragen een verslag te schrijven van wat zij de Anderer – zo wordt de vreemdeling genoemd omdat hij zijn naam niet bekend maakt – hebben aangedaan. Op deze manier zet Claudel in met de gebeurtenis waar alles om draait. Of beter gezegd, het hart van de roman wordt gevormd door de vraag wat een gebeurtenis eigenlijk is.

Tegenstelling

Deze vraag is zo belangrijk dat de moord op de Anderer door Brodeck steevast met de term ‘Ereigniës’ aangeduid wordt. Deze term is niet slechts een inheems alternatief voor het woord ‘gebeurtenis’. Het strekt verder en is een eigennaam voor de misdaad van de dorpelingen, zoals Brodeck duidelijk maakt:

Laat ik ‘de gebeurtenis’ zeggen, ‘het drama’, of ‘het incident’. Nee, ik noem het de ‘Ereigniës’ – Ereigniës, een spookachtig, in nevelen gehuld woord dat min of meer ‘dat wat gebeurd is’ betekent. […] De Ereigniës, om het onbenoembare een naam te geven. Ja, ik noem het de Ereigniës.

De ouverture van deze roman wordt gevormd door een treffende tegenstelling. Aan de ene kant staat de Anderer: de mens die geen naam mag hebben. Aan de andere kant staat de gebeurtenis waarin de dorpelingen en de vreemdeling op een verschrikkelijke manier op elkaar betrokken zijn. Het verhaal dat volgt gaat dan ook helemaal niet om de vraag naar de persoonlijke verhoudingen tussen de dorpelingen en de Anderer, maar de personages zijn archetypisch en staan geheel ten dienste van de tekening van de Ereigniës wordt gemaakt. Deze tekening wordt door twee lijnen bepaald: door herdenken en vergeten. Dit herdenken en vergeten heeft echter geen betrekking op de Anderer en zijn nagedachtenis, maar op de Ereigniës. Het schrijven van het verslag is het herdenken en het vergeten van de gebeurtenis.

Struikelende beelden
Claudel plaatst Het verslag van Brodeck weliswaar in het bovengenoemde, intrigerende literaire idee, maar zijn uitwerking is grillig. Sommige beelden, aforistische uitspraken en karakteriseringen van personages zijn zeer geslaagd, andere zeer slordig, lelijk en onzorgvuldig. In een paar lijnen schetst Claudel bijvoorbeeld de tragische figuur van priester Peiper. Het idee dat hij daarbij oppert is mooi: hij toont de priester als iemand die de mensen de biecht afneemt. Zo laat Peiper zelfs de ergste misdadiger op adem komen, maar daarmee scheept hij tegelijkertijd zichzelf op met de last alles te weten. Deze last drukt zwaar op hem. Daarnaast is de uitwerking die Claudel kiest ronduit lelijk: daar waar de pointe van deze karakterschets naar voren zou moeten worden gebracht, laat Claudel de priester zeggen: ‘Ik ben het afvoerputje, Brodeck. Ik ben geen priester, ik ben een menselijk afvoerputje.’ Op deze momenten valt het idee in duigen: niet alleen is het afvoerputje een mislukt beeld, het beeld struikelt ook nog eens over zichzelf wanneer het afvoerputje wordt voorgesteld als iets waar ettervocht in gegoten wordt.

De mislukte beelden in Claudels boek zijn meer dan een schoonheidsfoutje: de grilligheid van het boek is structureel. Dit geldt in het bijzonder voor één van de belangrijkste motieven in de roman die Priester Peiper introduceert wanneer hij de Anderer als spiegel beschrijft:

‘Het moest wel zo aflopen, Brodeck. Die man was een spiegel, weet je, zonder een woord te zeggen liet hij iedereen zien hoe hij eruitzag. Misschien was hij wel de laatste gezant van God voordat Hij de boel opdoekt en de sleutel weggooit. Ik ben het afvoerputje, maar hij is de spiegel. En spiegels breken altijd, Brodeck.’

Dit beeld van de ander als een spiegel waardoor wij ineens met onszelf geconfronteerd worden is bepaald niet origineel. Maar kwalijker is de mislukte uitwerking van dit motief.

Weeffouten

Claudel gaat hier op twee manieren de mist in. Al vanaf de eerste pagina’s van het boek is het duidelijk dat er geen redenen zijn te geven waarom de haat bezit neemt van de dorpelingen. Wanneer deze redenen toch gegeven zouden kunnen worden, is er geen sprake meer van een Ereigniës. Toch doet Claudel in zijn uitwerking van het motief van de ander als spiegel een poging om zo’n reden te geven. Dit is een compositorische zwakte. Maar ook in die uitwerking laat hij steken vallen: het blijft volstrekt onduidelijk waarom de schilderijen die de Anderer van de dorpelingen maakt hen zodanig te kijk zet dat een diepe haat wel bezit van ze moet nemen.

Door deze opeenhoping van weeffouten en schrijffoutjes weet de roman die met een sterk idee inzet niet te overtuigen. Op de achterflap wordt Het verslag van Brodeck geïntroduceerd als een parabel op de Shoah. De roman eindigt met de uitroep: ‘In godsnaam, onthoud het.’ In het licht van een parabel is dat zowel pathetisch als een zwaktebod. Want wanneer zo’n parabel overtuigt hoeft ze niet op te roepen tot herdenken, omdat ze zelf de nagedachtenis is.

Boeken / Fictie

Midlifecrisis

recensie: Wanda Bommer - Boom

Als Lieke naar Bonaire vertrekt om daar een week bij haar zus Femke te verblijven, besluit Lieke’s moeder Agnes wat klusjes te doen in het nieuwe appartement van haar dochter. Terwijl ze bovenop de huishoudtrap staat, maakt ze kennis met Boom, het vriendje van Lieke. Aantrekkelijk als hij is veroorzaakt hij vlinders bij Lieke’s moeder, waardoor ze zich in een avontuur stort dat niet alleen Lieke treft, maar ook haar man Bart en haar andere dochter Femke. Ook Bart heeft zijn eigen avontuur gevonden. Zo laat Wanda Bommer in Boom je kennismaken met twee mensen die vastzitten in een midlifecrisis en vallen voor ongrijpbare dromen.

Wanda Bommer (1969) debuteert met Boom, waarin ze op voortreffelijke wijze meerdere personages bijna hetzelfde door laat maken. Lieke, Agnes, Femke en zelfs Bart hebben allemaal dezelfde persoon gemeen: Boom. Op slinkse wijze bespeelt Boom deze vier mensen zoals hij zijn gitaar bespeelt, namelijk op zijn eigen manier. Bommer heeft een man geschetst die fouter dan fout is, maar laat daar meteen mee zien hoe makkelijk het is om voor zo iemand te vallen.

American Beauty
Als je een stuk van Boom gelezen hebt, denk je al snel aan de film American Beauty van Sam Mendes, met Kevin Spacey als een vader die in een midelifecrisis zit. Dat is ook niet gek, want Bommer’s verhaal lijkt sterk op het verhaal van American Beauty: vader in midlifecrisis wordt verliefd op de vriendin van zijn dochter. Bommer heeft het concept wel wat aangepast en er wat aan toegevoegd, aangezien het in Boom beide ouders zijn die zich weer jong willen voelen. Dat het verhaal bekend voorkomt voelde ze zelf gelukkig ook al aan, wat vooral duidelijk wordt als ze Lieke de vergelijking met American Beauty laat maken.

Dat Boom een foute jongen is, wordt al snel duidelijk als blijkt hoe hij zowel Agnes als Lieke bespeeld, hoe hij anderen dingen kwalijk neemt die hij zelf ook doet en hoe hij Lieke wil ‘breken om haar als een beter mens weer op te bouwen’. Van Boom gaat een dreiging uit die er helaas niet voor zorgt dat hij te  negeren is, want het is ontzettend makkelijk om voor hem en zijn sex-appeal te vallen. En terwijl Agnes zich laat vangen in het web van Boom, laat Bart zich betoveren door de jonge zangeres Selena, bij wie hij koste wat kost in de buurt moet komen. En dat het wat kost staat als een paal boven water, want de relatie met zijn vrouw wordt er uiteraard niet beter op. Uiteindelijk lijkt die relatie enkel nog te bestaan in illusies van hoe het geweest had kunnen zijn. Met deze gegevens maakt Bommer een verhaal waarin pijnlijk duidelijk wordt dat ook ouders nog steeds dezelfde verlangens als hun kinderen kunnen hebben, en dat ook zij zich nog altijd laten verraden door wat ze liefde noemen.

Schim
Hoewel Bommer’s verhaal goed geschreven is en daardoor makkelijk te volgen is, had Boom veel meer kunnen zijn dan wat het nu is. Wat mist is de ontdekking van de affaire tussen Agnes en Boom, die makkelijk door Lieke opgemerkt had kunnen worden, vooral gezien hoe zenuwachtig haar moeder zich in gezelschap van Boom gedraagt. Ze merkt dan wel op hoe jong Agnes zich is gaan kleden, maar verder doet ze daar niets mee. Dat is vreemd en jammer, want als Lieke ontdekt had wat er speelde tussen Boom en Agnes had het boek veel spannender kunnen worden. Hoewel Bommer geen moralistisch verhaal geschreven heeft over hoe fout het is je als moeder in te laten met de vriend van je dochter, is er ook geen spanningsboog die zich ontvouwt tussen moeder en dochter.

Naast het ontbreken van die ontwikkeling tussen Agnes en Lieke is het allergrootste gemis, en tegelijkertijd het grootste mysterie, het werkelijke karakter van Boom. Bommer geeft over hem enkel vage informatie die zowel waar als niet waar kan zijn. Voor de lezer is dit eigenlijk alleen maar irritant en je vraagt jezelf dan ook af of Bommer meent dat Boom interessanter zou zijn zonder informatie. Hij lijkt bijna een puberale versie van een stoere vent, wat resulteert in het feit dat Boom niets méér is dan een schim van wie hij had kunnen zijn; ook daardoor boet het boek aan kracht in. Boom is als personage ongeloofwaardig en irritant, en omdat hij dat is raak je tevens geïrriteerd door Lieke en Agnes, want waarom zijn ze toch zo dom om in zijn rare verhaaltjes te trappen? Wie is Boom en hoe is hij zo geworden? Daar hadden nog veel meer pagina’s aan gewijd kunnen worden, waardoor Boom uiteindelijk twee keer zo dik had kunnen zijn.

Film / Achtergrond
special: The Human Condition (Ningen no joken)

Superieur anti-oorlogsstatement

.

“Het is niet mijn fout dat ik een Japanner ben – en tegelijkertijd is juist dat mijn grootste fout.” Het zijn de woorden van Kaji, protagonist in Masaki Kobayashi’s The Human Condition (Ningen no joken). Maar het citaat zou ook uit de mond van de regisseur kunnen komen. The Human Condition duurt in totaal ruim 9 (!) uur en kostte vier jaar om te maken, omdat productiemaatschappij Shochiku dwars lag en Kobayashi de heersende conservatieve krachten in het Japan van de jaren vijftig tegen zich had. Het resultaat kan worden gezien als een totaal uit de hand gelopen vorm van persoonlijke boetedoening.

De film wordt in hevige mate gekleurd door de sterke identificatie van Masaki Kobayashi met de protagonist. Net als Kaji werd Kobayashi tegen zijn wil opgeroepen in militaire dienst, verzette hij zich tegen de rigide en autoritaire beginselen van het Japanse leger en werd hij na de oorlog vastgehouden in een krijgsgevangenenkamp. Toen de zesdelige romancyclus Ningen no joken van Jumpei Gomikawa werd uitgebracht, kocht hij dan ook direct de filmrechten. Daarin zag Kobayashi het ideale vehikel voor zijn eigen levenslange obsessie: de strijd van het individu tegen de repressieve elementen in de maatschappij.

Deel 1: No Greater Love

~

Kaji (Tatsuya Nakadai) heeft humanistische idealen en is dan ook sterk gekant tegen de weg die Japan inslaat tijdens de Tweede Wereldoorlog en tegen racisme en onderdrukking in het algemeen. In het eerste deel wordt hij naar een ertsmijn in Mantsjoerije gestuurd, een provincie in het noordoosten van China die door Japan was veroverd. Hij is daar aangesteld als toezichthouder op de werkomstandigheden in een werkkamp. Al snel wordt duidelijk dat Kaji niet alleen begaan is met het lot van de gevangenen, maar ook met dat van hemzelf. Hij kon namelijk aan actieve oorlogsdienst ontsnappen door deze baan te nemen en al snel buigt hij in het kamp mee met de onderdrukkende mechanismes in het leger. Zijn hart zit op de goede plaats, maar hij is niet in staat weerstand te bieden aan zijn meerderen en aan de logica waarmee repressie en straf gepresenteerd worden. De afschuw over de behandeling van de gevangen is van zijn gezicht af te lezen, maar toch weet hij die niet echt om te zetten in daden. Iets houdt hem tegen en het is deze diepe verdeeldheid binnen een, op het eerste gezicht ‘goed’ karakter, wat de film zo fascinerend en tijdloos maakt. Vlak voor zijn vertrek naar Mantsjoerije is Kaji getrouwd met Michiko (Michiyo Aratama) en zijn bruid volgt hem naar deze uithoek van de wereld. Haar rol beperkt zich echter tot een onderdanige, in lijn met de heersende conservatieve en patriarchale moraal. Geen erg avontuurlijke keus van Kobayashi wellicht, maar door zich aan die moraal te conformeren bereikt hij wel het realisme dat hij voor ogen had. Het eerste deel is fascinerend door de voortdurende onderwerping aan de regels die Kaji moet ondergaan, hetgeen er zelfs toe leidt dat hijzelf ook in een onderdrukkende rol terecht komt. Voor de kijker is het moeilijk niet gefrustreerd te raken door zijn gebrek aan initiatief en door zijn acceptatie van het lot. Als hij zich tenslotte wel verzet, na een gruwelijke onthoofding van gestrafte gevangenen, wordt zijn initiatief door de leiding zo afgestraft dat hij daarvan voorlopig wel weer genezen is.

Deel 2: The Road to Eternity

~

In het tweede deel belandt Kaji in een andere maar net zo rigide organisatie. Hij zit nu in dienst en ondergaat daar de initiatie- en hersocialisatieprocessen die zo kenmerkend zijn voor de hiërarchische structuur van het leger. Aanvankelijk kan hij goed meekomen en is hij een voorbeeldig militair. Kobayashi maakt de inherente fouten van het militair systeem nooit expliciet, maar weeft een subtiel raamwerk van groepsdruk, een obsessie met regels, onderdrukking van emoties en het typische ‘naar beneden trappen’ in de hierarchie. Als een rekruut zelfmoord pleegt na een lange campagne van onderdrukking en belachelijkmakerij, stapt Kaji naar de leiding van het kamp om verhaal te halen (Stanley Kubrick gebruikte eenzelfde soort uit de hand gelopen groepsdruk in Full Metal Jacket). Hij wil gerechtigheid en hoopt dat te krijgen door een in zijn ogen verantwoordelijke meerdere aan te klagen. De reactie is typisch voor de (politieke) logica van het leger; hij wordt gepromoveerd. Door zijn nieuwe rol ontwikkelt Kaji een misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid en al snel vergeet hij het incident. Ook krijgt hij een gevoel van mannelijkheid en zelfvertrouwen dat hij eerder nog niet bezat. Kobayashi onderstreept hiermee het belang van het leger als hoeder van de traditionele verbeelding van mannelijkheid en de superioriteit van de man in een patriarchale maatschappij als Japan. Dit wordt benadrukt door vele vrouwonvriendelijke opmerkingen van de mannen in de barakken tijdens een onverwacht bezoek van Michiko aan haar man. Sowieso valt het vrije taalgebruik op en menige scène krijgt daardoor nog eens een extra dosis realisme. Kaji krijgt de leiding van een eigen groep rekruten en wordt uiteindelijk naar het front gestuurd om de opmars van het Russische leger te stoppen. Een onmogelijke opdracht natuurlijk en Kaji moet met afschuw aanzien hoe zijn eenheid gedecimeerd wordt. Inmiddels is er ook van zijn pacifistische idealen weinig over en het is de ironie ten top als hij er zelf op los schiet tijdens de bittere strijd met de Russen.

~

Deel 3: A Soldier’s Prayer

In het derde deel dwalen Kaji en een paar overlevenden rond, met niets anders in hun hoofd dan naar huis te gaan. Kaji heeft de humanistische en pacifistische vlag al lang gestreken en hij wil maar een ding: Michiko terugzien. Het verlangen naar zijn vrouw houdt hem in leven en het feit dat we haar al die tijd niet zien maakt het punt van Kobayashi alleen maar duidelijker: slechts de liefde is zuiver. De groep vindt een meisje in een bos en ze reist met hen mee. Meer vluchtelingen sluiten zich bij hen aan en in de groepsscènes laat Kobayashi weer zien wat oorlog met mensen doet; de meest primitieve en lage karaktertrekken komen naar boven. Kaji is ondertussen zo verslagen door het systeem dat totale apathie op de loer ligt. Uiteindelijk wordt hij gevangen genomen en opgesloten in een Russisch werkkamp. Hier wordt hij opnieuw op de proef gesteld. Het blijkt namelijk dat het communistisch regime daar dezelfde repressieve methodes gebruikt als de Japanners, ondanks hun zalvende woorden waarin het tegenovergestelde beweerd wordt. Als Kaji zich daarover beklaagd is het pijnlijk om constateren dat hij, uitgaande van diezelfde idealen, eerder ook overging op die methodes. Kaji is zowel de onderdrukker als de onderdrukte. Hij ziet het zelf echter niet, waardoor beide rollen elkaar in stand houden. Kaji eindigt alleen in de onmetelijkheid van het Siberische landschap. Een verslagen en verbitterd man, die niets bereikt lijkt te hebben in zijn lange strijd tegen de onderdrukkende machten en tegen zijn eigen demonen.

The Human Condition is ongelooflijk goed gemaakt, met een enorm arsenaal aan menselijke archetypes en bijbehorende acteerprestaties (met name Nakadai laat een fantastische indruk achter). De film is vol met prachtige en inventieve cameracomposities, een ongekende thematische rijkdom en met een breed palet aan emoties waardoor iedere kijker er wel iets in kan vinden. De catch 22 van de situatie is dan ook dat de enorme lengte en niet-aflatende somberte van de film veel hedendaagse, door postmodern geweldsrelativisme afgestompte, kijkers zal afschrikken. En dat zou erg jammer zijn. De film is een ervaring die je zelden meemaakt, een pleidooi voor vergeving en een louterende vorm van boetedoening waar, ook na al die jaren, nog steeds veel van te leren is.

The Human Condition werd onlangs door distributeur De Filmfreak uitgebracht in de Koinobori-reeks met Japanse klassiekers.

Film / Films

Virtuoze concertregistratie

recensie: Shine a Light

.

In de geestige openingsminuten van Shine a Light is te zien hoe Martin Scorsese tot wanhoop wordt gedreven door The Rolling Stones. Scorsese, die erom bekend staat niets aan het toeval over te laten en alles minutieus voorbereidt, probeert uit alle macht de setlist van het concert van de Stones te achterhalen, maar wordt voortdurend afgewimpeld door Mick Jagger. Alsof niet hij, maar de Stones zelf de film regisseren. Enkele ogenblikken voor aanvang van het optreden wordt dan eindelijk het langverwachte document onder de ogen van een zenuwachtige Scorsese geschoven en kan het feest alsnog beginnen.

~

De opening is een van de weinige afleidingen van het échte onderwerp van deze documentaire, de muziek. De film bestaat voor het overgrote deel uit de registratie van het concert dat The Rolling Stones in de herfst van 2006 gaven in het Beacon Theatre in New York. Beelden van dat concert worden sporadisch afgewisseld met korte interviews met de bandleden die tonen hoe de Stones door de jaren heen met de aandacht en de roem zijn omgegaan. Het was echter niet het doel van Scorsese een tijdsbeeld te schetsen of de rol van de band in de rockmuziek te analyseren. Shine a Light is een concertregistratie voor de fans van de legendarische rockhelden. Niets meer en niets minder.

Megalomaan

De documentaire over de Stones is er één in een rij van vele muziekfilms die dit jaar de bioscopen bestormen. Eerder waren er al het ambitieuze U2 3D en Berlin, een door Julian Schnabel vastgelegd optreden van Lou Reed, en later dit jaar volgen er nog films over rockiconen als Neil Young en Patti Smith. Shine a Light onderscheidt zich vooral door de megalomane aanpak van Martin Scorsese. Met behulp van de beste cameramensen ter wereld (o.a. Robert Elswitt en Emmanuel Lubezki) en onder de bezielende leiding van DP Robert Richardson, liet Scorsese maar liefst 16 camera’s door het relatief kleine Beacon Theatre zwerven. Die moesten de kijker het gevoel geven deel uit te mogen maken van een intiem feestje van The Rolling Stones.

~

Dat effect tilt Shine a Light boven de gemiddelde concertregistratie uit en het is dan ook te prijzen dat Scorsese erin is geslaagd Mick Jagger, wiens oorspronkelijke idee het was een groots stadionconcert vast te leggen, te overtuigen dat de kleinschaligheid van een theater garant zou staan voor een grootser effect dan de massaliteit van een stadion. Het stelt de kijker namelijk in staat The Rolling Stones en vooral de schitterende verstandhouding tussen de op elkaar ingespeelde bandleden op zeer kleine afstand te aanschouwen.

Energie

Shine a Light is bij vlagen virtuoos, dan weer ingetogen, maar altijd bruisend van energie. Die energie van de band werkt aanstekelijk, niet alleen op de achtergrondzangers en het uitzinnige publiek tijdens het concert zelf, maar ook op de bioscoopbezoeker in de zaal. Met behulp van een fenomenale montage en verbluffend sterk geluid is Shine a Light daarmee niet alleen een film voor de grote schare fans van The Rolling Stones, maar ook voor elke muziek- en filmliefhebber. De Stones op hun best, vastgelegd door Martin Scorsese. Wat wil een mens nog meer?

Boeken / Fictie

De mens als speelbal op de golven van de geschiedenis

recensie: Owen Sheers (vert. Ankie Blommesteijn) - Verzet

.

Het verhaal begint enkele dagen na de Duitse invasie. In het holst van de nacht verdwijnen alle mannen van het Welshe valleidorpje Olchon zonder een spoor achter te laten. De verlaten vrouwen zijn nog maar amper bekomen van de schok of een Duitse patrouille slaat zijn kamp op in het dal. Hun missie is onduidelijk. Met dit gegeven is het voornaamste spanningsveld in het verhaal geboren.

Krachtenspel

Tegen de achtergrond van de ruige en prachtig beschreven Welshe natuur wekt Owen Sheers de personages langzaam tot leven. Hij belicht de onderliggende persoonlijke relaties en creëert daarmee een overtuigend, psychologisch krachtenspel. De twee groepen groeien in het gedeelde isolement onvermijdelijk naar elkaar toe. De strijd om Engeland, die in volle hevigheid gaande is, verdwijnt steeds verder naar de achtergrond.

Hiermee krijgt het verhaal surrealistische trekjes die doen denken aan de novelle Het behouden huis van W. F. Hermans. Maar hoe fascinerend de ontwikkelingen in het ruige dal ook zijn, Sheers laat doorschemeren dat het ontstane evenwicht tussen de Duitse bezetter en de verlaten vrouwen uiterst breekbaar is. Hiertoe voegt hij extra verhaallijnen toe en belicht hij kleine scheurtjes in de onderlinge verhoudingen in ogenschijnlijk hechte groepen. Dit maakt het verhaal niet alleen spannend, het zorgt er bovenal voor dat het verhaal geloofwaardig blijft. Gecombineerd met een prettig leesbare stijl en zijn bevlogen liefde voor de Welshe natuur en het boerenleven heeft Owen Sheers met Verzet een boeiende roman geschreven.=”titel”>=”titel”>

Speelbal


Wat Verzet echter een werkelijk interessante en aantrekkelijke roman maakt, is de historische context waarbinnen Sheers zijn verhaal heeft geplaatst. Juist door voor een alternatieve geschiedenis te kiezen, kan hij buiten de gangbare paden treden. Hij gaat voorbij aan de zwart-wit tegenstellingen van goed-fout, van slachtoffer-dader. Door het goed-foutparadigma los te laten dat zo onlosmakelijk aan de Tweede Wereldoorlog is verbonden, probeert Sheers zijn roman in een historische context van universeel menselijk handelen te plaatsen. Uiteindelijk blijven ‘slechts’ mensen over. De personages in Verzet zijn een speelbal op de golven van de geschiedenis, vertwijfelde individuen, niet bij machte om iets te doen aan de situatie om hen heen. Wat is goed? Wat is gerechtvaardigd? Hoewel Sheers geen expliciet moreel standpunt inneemt, biedt hij de lezer wel een groot aantal aanknopingspunten. Niet zelden geven die een ongemakkelijk gevoel. Hierdoor zet hij de lezer aan het denken, want: hoe zou je zelf reageren en handelen in dergelijke omstandigheden? =”titel”>=”titel”>=”subkop”>

Grijs

Met zijn roman heeft Sheers willen laten zien dat, ongeacht het verloop van de grote lijnen in de geschiedenis, de persoonlijke geschiedenis zich herhaalt. Welk land ook bezet wordt, de persoonlijke reacties variëren van verzet tot collaboratie, van liefde tot verraad en boven alles de wil om verder te leven. Het beeld dat Sheers schetst, is alles behalve zwart-wit, maar af en toe overheerst de kleur grijs wellicht wat al te veel. Dat hij slechts zijdelings aan de historische nazi-misdaden refereert, is een bedenkelijk gegeven. Hiermee verzuimt hij een volledig beeld van de Tweede Wereldoorlog te geven. Buiten de gebaande paden treden is interessant, maar gezien de context van het boek is deze kleine kanttekening op zijn plaats. Want als iedereen een speelbal op de golven van de geschiedenis is, bij wie ligt dan de verantwoordelijkheid? =”subkop”>