Boeken / Fictie

Hoe roep je op tot gedenken?

recensie: Philippe Claudel (vert. Manik Sarkar) - Het verslag van Brodeck

.

Claudels roman begint bij het einde. De eerste scènes laten weten hoe de verteller Brodeck door de andere dorpelingen ontboden wordt en hoe hem wordt opgedragen een verslag te schrijven van wat zij de Anderer – zo wordt de vreemdeling genoemd omdat hij zijn naam niet bekend maakt – hebben aangedaan. Op deze manier zet Claudel in met de gebeurtenis waar alles om draait. Of beter gezegd, het hart van de roman wordt gevormd door de vraag wat een gebeurtenis eigenlijk is.

Tegenstelling

Deze vraag is zo belangrijk dat de moord op de Anderer door Brodeck steevast met de term ‘Ereigniës’ aangeduid wordt. Deze term is niet slechts een inheems alternatief voor het woord ‘gebeurtenis’. Het strekt verder en is een eigennaam voor de misdaad van de dorpelingen, zoals Brodeck duidelijk maakt:

Laat ik ‘de gebeurtenis’ zeggen, ‘het drama’, of ‘het incident’. Nee, ik noem het de ‘Ereigniës’ – Ereigniës, een spookachtig, in nevelen gehuld woord dat min of meer ‘dat wat gebeurd is’ betekent. […] De Ereigniës, om het onbenoembare een naam te geven. Ja, ik noem het de Ereigniës.

De ouverture van deze roman wordt gevormd door een treffende tegenstelling. Aan de ene kant staat de Anderer: de mens die geen naam mag hebben. Aan de andere kant staat de gebeurtenis waarin de dorpelingen en de vreemdeling op een verschrikkelijke manier op elkaar betrokken zijn. Het verhaal dat volgt gaat dan ook helemaal niet om de vraag naar de persoonlijke verhoudingen tussen de dorpelingen en de Anderer, maar de personages zijn archetypisch en staan geheel ten dienste van de tekening van de Ereigniës wordt gemaakt. Deze tekening wordt door twee lijnen bepaald: door herdenken en vergeten. Dit herdenken en vergeten heeft echter geen betrekking op de Anderer en zijn nagedachtenis, maar op de Ereigniës. Het schrijven van het verslag is het herdenken en het vergeten van de gebeurtenis.

Struikelende beelden
Claudel plaatst Het verslag van Brodeck weliswaar in het bovengenoemde, intrigerende literaire idee, maar zijn uitwerking is grillig. Sommige beelden, aforistische uitspraken en karakteriseringen van personages zijn zeer geslaagd, andere zeer slordig, lelijk en onzorgvuldig. In een paar lijnen schetst Claudel bijvoorbeeld de tragische figuur van priester Peiper. Het idee dat hij daarbij oppert is mooi: hij toont de priester als iemand die de mensen de biecht afneemt. Zo laat Peiper zelfs de ergste misdadiger op adem komen, maar daarmee scheept hij tegelijkertijd zichzelf op met de last alles te weten. Deze last drukt zwaar op hem. Daarnaast is de uitwerking die Claudel kiest ronduit lelijk: daar waar de pointe van deze karakterschets naar voren zou moeten worden gebracht, laat Claudel de priester zeggen: ‘Ik ben het afvoerputje, Brodeck. Ik ben geen priester, ik ben een menselijk afvoerputje.’ Op deze momenten valt het idee in duigen: niet alleen is het afvoerputje een mislukt beeld, het beeld struikelt ook nog eens over zichzelf wanneer het afvoerputje wordt voorgesteld als iets waar ettervocht in gegoten wordt.

De mislukte beelden in Claudels boek zijn meer dan een schoonheidsfoutje: de grilligheid van het boek is structureel. Dit geldt in het bijzonder voor één van de belangrijkste motieven in de roman die Priester Peiper introduceert wanneer hij de Anderer als spiegel beschrijft:

‘Het moest wel zo aflopen, Brodeck. Die man was een spiegel, weet je, zonder een woord te zeggen liet hij iedereen zien hoe hij eruitzag. Misschien was hij wel de laatste gezant van God voordat Hij de boel opdoekt en de sleutel weggooit. Ik ben het afvoerputje, maar hij is de spiegel. En spiegels breken altijd, Brodeck.’

Dit beeld van de ander als een spiegel waardoor wij ineens met onszelf geconfronteerd worden is bepaald niet origineel. Maar kwalijker is de mislukte uitwerking van dit motief.

Weeffouten

Claudel gaat hier op twee manieren de mist in. Al vanaf de eerste pagina’s van het boek is het duidelijk dat er geen redenen zijn te geven waarom de haat bezit neemt van de dorpelingen. Wanneer deze redenen toch gegeven zouden kunnen worden, is er geen sprake meer van een Ereigniës. Toch doet Claudel in zijn uitwerking van het motief van de ander als spiegel een poging om zo’n reden te geven. Dit is een compositorische zwakte. Maar ook in die uitwerking laat hij steken vallen: het blijft volstrekt onduidelijk waarom de schilderijen die de Anderer van de dorpelingen maakt hen zodanig te kijk zet dat een diepe haat wel bezit van ze moet nemen.

Door deze opeenhoping van weeffouten en schrijffoutjes weet de roman die met een sterk idee inzet niet te overtuigen. Op de achterflap wordt Het verslag van Brodeck geïntroduceerd als een parabel op de Shoah. De roman eindigt met de uitroep: ‘In godsnaam, onthoud het.’ In het licht van een parabel is dat zowel pathetisch als een zwaktebod. Want wanneer zo’n parabel overtuigt hoeft ze niet op te roepen tot herdenken, omdat ze zelf de nagedachtenis is.