Boeken / Fictie

Vreugdeloze sfeervertellingen

recensie: Anita Nair (vert. Laura van Campenhout) - Kom naar bed, mijn lief

.

zich door het leven zwoegen.

Anita Nair is geboren in Kerala, India. Ze studeerde Engelse taal en literatuur en werkte in de advertentiebranche en journalistiek. Voor Kom naar bed, mijn lief ontving ze in 1997 een beurs voor het Virginia Center of Creative Writing in Amerika. Nair is tegenwoordig één van de bestverkopende auteurs van India met inmiddels zeven romans en verhalenbundels op haar naam.

De vijftien verhalen in Kom naar bed, mijn lief verschillen onderling sterk. We maken onder andere kennis met hippe, oppervlakkige New Yorkse yuppies tijdens een tragische Thanksgiving, met een zakenman die met een prostituee aan zijn midlifecrisis begint, met een Indiase vrouw die de dodelijke saaiheid van de bezoeken aan haar ouders niet kan missen, een bejaarde vrouw in een tehuis die zich opeens realiseert hoezeer ze in de avond van haar leven is beland en een oppassende burgervader die het verkeerde pad opgaat om zijn huwelijk leven in te blazen. Maar ook met een onsterfelijke nachtvlinder die macht uitoefent op de vrouwen die in zijn kamer komen en een ongewoon bewuste kat die de strijd om de macht aangaat met de man van zijn bazin. Nair beschrijft het wel en vooral het wee van haar hoofdpersonen op een dromerige, observerende manier.

Details

De Indiase achtergrond van Nair komt in ieder verhaal terug, maar de meeste verhalen doen toch vooral Westers aan. De verwijzingen naar exotische planten, namen en gerechten zijn het meest op zijn plaats in de verhalen die zich in India afspelen en de ‘Indiase’ verhalen zijn ook het overtuigendst. De treffende beschrijvingen van de drukkende hitte, de mango- en peperbladbomen zijn daar op hun plaats. In de verhalen die zich in Amerika afspelen, doen ze vooral plichtmatig aan.

Opvallend is de aandacht die Nair besteedt aan details die weinig toevoegen aan het verhaal, maar wel bijdragen aan het creëren van een duistere ambiance. De personages in de verhalen worden geobserveerd terwijl ze zich tamelijk machteloos door het leven laten meevoeren en op sommige punten lijkt het alsof Nair halverwege een verhaal aan een nieuw verhaal is begonnen. Het leidt niet tot soepele literatuur, eerder tot special effects. Het werkt wel, maar je wilt op een gegeven moment wel weer eens iets anders.

Mysterieus

De grote aadacht die Anita Nair besteedt aan details wordt gecombineerd met een constante drang om zo beeldend mogelijk te formuleren. Zoals in het verhaal ‘De subway-sater’, waar ze de New Yorkse metro omschrijft:

Een onderaards rijk van bitter grijs, dampend pleister en vettige walmen. In dit duivelse souterrain sluipen klam stalen rupsen alle kanten op, met op hun uitgestreken kop in gegoten metaal de letters van hun naam. Aan weerszijden openen zich hongerige muilen om de manische lemmingen te strikken die zich naar binnen haasten, onderdeel van een massale zelfmoordzucht. Zie hoe ze met foetale greep naar jas, tas en diplomatenkoffer klauwen. Verwilderde schepsels zijn het die zich met glazige blik vastklampen aan het inwendige van de stalen worm.

Dat zijn heel veel woorden om te vertellen dat het druk en benauwd is in de metro. Dergelijke te lang uitgesponnen omschrijvingen komen vaak voor. Nergens leiden ze echt naar een climax.

Op zich past die drukkende sfeer uitstekend bij de thema’s die vaak draaien om ontgoocheling, eenzaamheid en wraak. In het begin hebben de mysterieuze en vaak seksueel geladen verhalen – Nair is zeker niet preuts en weet ook de uitwisseling van intieme sappen buitengewoon weelderig onder woorden te brengen – zeker hun charme. Op de een of andere manier voel je dat de personen een ongekende exotische schoonheid moeten bezitten. Maar uiteindelijk is Nairs talent om een broeierige sfeer te creëren niet genoeg om vijftien verhalen lang te blijven boeien. Na de hittegolf verlang je ook weer naar de frisse wind.

Lees ook de recensie van Anita Nairs roman Minnares

Theater / Voorstelling

Blauwbaard: het verhaal van een sprookjesachtige moordenaar

recensie: Theater de Citadel - Blauwbaard

Een koelbloedige moordenaar in een kindersprookje? Het lijkt haast onwerkelijk maar het sprookje Blauwbaard, herwerkt door Saskia Hofman en in een regie van Lies van de Wiel, heeft geen gebruikelijk happy end. In een toneelspel begeleid door melancholische muziek en emotionele dans laat Saskia Hofman het geheimzinnige verhaal van Blauwbaard zien; een man die wel heel speciale bedoelingen heeft met zijn echtgenotes.

zien; een man die wel heel speciale bedoelingen heeft met zijn echtgenotes.

~

Zelfverzekerd stapt actrice Saskia Hofman over het podium heen, haar reebruine ogen priemend in de gestalten die haar publiek vormen. Het decor achter haar bestaat uit een aantal meubelstukken, een waslijn met vrouwelijke kleding en twee schotten die dienst doen als de muren van het kasteel. In combinatie met de knappe poëzie zijn dit de enige instrumenten waarmee het intrigerende toneelstuk Blauwbaard is opgezet.

Wanneer de toneelspeelster plaatsneemt achter de microfoon wordt het al gauw duidelijk dat zij dit toneelstuk in haar eentje zal acteren. Met een mooie, heldere stem vertelt ze het verhaal van de rijke Blauwbaard die in een groot kasteel woont. Zijn veelheid aan bezittingen maken hem niet echt geliefd bij het vrouwelijk schoon. Hij jaagt ze zelfs de stuipen op het lijf met zijn blauwe baard.

Dan verdwijnt de actrice achter één van de schotten. Behangen met een blauwe baard en een bleek masker betreedt ze later het toneel. Melancholische muziek begeleidt het acteerwerk waarin de treurige situatie van Blauwbaard wordt uitgebeeld. Uit zijn fluwelen jasje tovert hij een lange asblonde vlecht tevoorschijn. Hij ruikt eraan en laat het lange haar langs zijn wang glijden. Hij lijkt te kampen met liefdesverdriet maar dat schijn bedriegt wordt duidelijk wanneer hij met een bebloed zwaard de vlecht betast.

Noodlottig huwelijk

~

Een tweede verteller, een opgenomen mannelijk stem, vertelt over de vele feesten die Blauwbaard geeft en waar op een dag de mooie Judith verschijnt. Blauwbaard is meteen betoverd door haar verschijning. Volgeschonken met drank vraagt hij Judith ten dans en later ten huwelijk.

Ook de rol van Judith staat op naam van dezelfde actrice. Het mag duidelijk zijn dat het haar niet ontbreekt aan de nodige fantasie. Met het masker van Blauwbaard in haar handen laat ze de passie zien van een dolverliefde vrouw die tot diep in de nacht danst met haar kersverse echtgenoot.

Het is een gelukkig huwelijk. Judith danst door alle vertrekken en betovert ze met haar schoonheid en geluk. De mooie muziek en dans maken woorden eigenlijk overbodig. Die worden dan ook nauwelijks door de personages gesproken, behalve als Blauwbaard Judith dringend om een gunst vraagt. De bebaarde echtgenoot moet voor zes weken op reis en geeft zijn vrouw de sleutels van alle vetrekken van het huis. ‘Maar deze sleutel hier is van de kleine kamer aan het einde van de gang. Ik vraag je nadrukkelijk dit vertrek niet te betreden. Als je dit wel doet, dan is mijn woede tot alles staat.’

Alleen achtergelaten in het grote kasteel, voelt Judith zich niet op haar gemak. Die gevoelens worden duidelijk overgebracht door de onheilspellende muziek en de wanhopige bewegingen die ze maakt tijdens het dansen. Ze opent de deur van het verboden vertrek en woede en angst nemen bezit van haar. De climax komt wanneer de man met de blauwe baard zijn huis weer betreedt en de beschuldigingen van zijn Judith aanhoort. Hij vraagt haar de kamer nogmaals te betreden en verhaalt over zijn vermoorde vrouwen. In een prachtig poëtisch verhaal vertelt Blauwbaard over zijn vrouw van de ochtend, zijn vrouw van de middag en zijn vrouw van de avond. Zij hadden allen de verleiding niet kunnen weerstaan de kamer te betreden. En nu was er de bleke Judith, de vrouw die hij bij nacht ontmoette. Het rijtje is compleet. Vanaf nu zou het altijd nacht zijn.

De voorstelling Blauwbaard is een knap werk van een jonge actrice. Vol passie en zelfvertrouwen weet ze het publiek te boeien tot het bittere einde en nog een hele poos erna. De verhaallijn is sprookjesachtig met een geheimzinnige ondertoon. Dit zorgt ervoor dat je de hele voorstelling lang blijft gissen naar de werkelijke identiteit van Blauwbaard. Je voelt dat er iets niet snor zit, maar de schrik sluipt er pas volledig in als tijdens de climax duidelijk wordt dat je een half uur lang naar een koelbloedige moordenaar hebt zitten kijken.  

 

Film / Films

Terug bij de gekke gangsters

recensie: RocknRolla

.

De een ziet hem als een welkome aanvulling op het nouvelle violence-genre dat begon bij Tarantino’s Reservoir Dogs, de ander juist als een nabootser van dit genre. Een ding is in ieder geval zeker: Guy Ritchie kan films maken. Het Engelse wonderkind bewees dit al met zijn debuutfilm Lock, Stock and Two Smoking Barrels (1998), om het twee jaar later nog eens over te doen met Snatch. Hierna volgden twee mindere films: een slechte (Swept Away) en een te gekunstelde (Revolver). Maar Ritchie is met RocknRolla terug bij de gekke gangsters, waarbij van alles misgaat.

~

Net als Ritchies vorige films – Swept Away daargelaten, een film die gauw vergeten dient te worden – kent RocknRolla opnieuw een breed arsenaal aan vreemde, stoere en vooral erg grappige karakters. Van een rijke Rus met een voetbalclub (die erg op Chelsea-voorzitter Roman Abramovic lijkt – een van de beste grappen van de film) tot een ontspoorde rockster die niet zo dom is als hij zich voordoet. De plot doet er – net als in Ritchie’s eerdere gangsterfilms – eigenlijk niet zo veel toe in RocknRolla. Het gaat vooral om de dwaze situaties waarin de personages terecht komen en de leuke grappen die hieruit ontstaan. De rijke Rus heeft een schilderij dat geluk brengt, maar dat natuurlijk meteen gejat wordt wanneer hij het uitleent aan de plaatselijke gangsterbaas (Tom Wilkinson). Er volgt een miljoenendeal, waar de Rus, de accountant, de plaatselijke gangsterbaas en een groepje kleine gangsters hun aandeel in hebben en waarbij iedereen elkaar uiteindelijk bedriegt.

Vastgoedwereld

Waar RocknRolla echter duidelijk verschilt van Ritchies vorige drie gangsterfilms is het milieu waarin hij zich afspeelt. De setting is verplaatst van de gangsterwereld met zijn schietgrage en wiet stelende boeven naar de vastgoedwereld met zijn zakenmensen en miljoenendeals. Op het oog lijken het redelijke mensen, maar op den duur kom je erachter dat ze eigenlijk niet zoveel verschillen van de gangsters. Ze zijn gewoon wat sjieker – zoals ze zelf al zeggen aan het begin: “Always get receipts. This ain’t the mafia“.

~

Op bepaalde momenten is dan ook weer duidelijk te zien dat we naar een nieuwe film van Guy Ritchie aan het kijken zijn. Dynamisch camerawerk, snelle montage en slow motion. Helaas wordt vooral die slow motion enigszins misbruikt in de film. Op de meest vreemde momenten wordt deze ingezet, zonder dat het enige dramatische functie binnen het verhaal heeft. Natuurlijk ziet het er best cool uit, maar na de zoveelste slow motionbeelden van iemand die wegloopt na een gesprek heb je het idee dat een 15-jarige de regie voerde. Wel is het grappig te zien dat een van Ritchies stijlgrepen uit de bekende voetbalreclame, waarin elke wedstrijd op het veld gefilmd werd vanuit eerstepersoons perspectief, in de film tijdens een van de vele achtervolgingen terugkeert. Leuk, cool én functioneel.

Vaart

Helaas mist de film, in tegenstelling tot vooral Lock, Stock en Snatch, het eerste uur enige vaart. Dit komt deels door het wereldje waarin het verhaal zich afspeelt, waar mensen pas écht boos worden als het wel heel bont gemaakt wordt. Hierdoor moet het spektakel in het eerste uur komen van rake grappen, maar helaas is dit niet genoeg om over een lichte verveling heen te komen. Als na een uur de hel los breekt zie je weer waar Ritchie goed in is: actie en kolderieke personages in nog dwazere situaties, maar op zo’n manier dat de geloofwaardigheid binnen de setting behouden wordt. RocknRolla ontstijgt hierdoor zijn vele genrebroeders, maar haalt door het tegenvallende eerste uur het niveau van Lock, Stock en Snatch helaas niet.

Kunst / Expo binnenland

Kunstenaarstalent uit Leipzig in CoBrA Museum

recensie: Diverse kunstenaars - Neue Leipziger Schule

.

Monumentale schilderijen, wereldwijde faam en al maar stijgende veilingprijzen…De Neue Leipziger Schule is hot! Het CoBrA Museum in Amstelveen maakte een tentoonstelling van drieënvijftig werken, waarin het veelzijdige karakter en het hoge niveau van de Neue Leipziger Schule goed tot hun recht komen.

De Neue Leipziger Schule (NLS) bestaat uit een groep kunstenaars die hebben gestudeerd aan de Hochschule für Grafik und Buchkunst (HGB) in Leipzig. Deze academie kent een opleidingstraditie waarin vanouds veel aandacht aan technische en perspectivische vaardigheden wordt besteed. Bovendien wordt aan de HGB Leipzig al decennia lang figuratief geschilderd.

Het succes

Vijf jaar geleden, tijdens de Berlijnse tentoonstelling Kunst in der DDR, brak de NLS door bij het grote publiek. De eerste drie dagen na de opening trok de tentoonstelling meer dan tienduizend (!) bezoekers. Het publiek werd gegrepen door gevoelens van heimwee naar het communistische Oost-Duitsland (ostalgie); de NLS bevredigde deze heimwee overtuigend, waardoor haar succes na 2003 alleen maar bleef toenemen.

Christoph Ruckhäberle, Ein Winter unterm Tisch, 2005. Olieverf op doek 190x250cm (courtesy Essl Museum, Klosterneuburg/Vienna

Christoph Ruckhäberle, Ein Winter unterm Tisch, 2005. Olieverf op doek 190x250cm (courtesy Essl Museum, Klosterneuburg/Vienna

Tot 11 januari 2009 zijn in het CoBrA Museum drieënvijftig werken te zien van negentien Leipziger kunstenaars. Voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis is kunst van de de NLS in een groepstentoonstelling te bezichtigen. Wat aan deze tentoonstelling opvalt, is de grote diversiteit aan composities.

Een vleugje ostalgie

Een schilder die op een bijzondere manier de ostalgie verbeeldt, is Christoph Ruckhäberle. Hij schildert eenvoudige composities waarin het lijkt alsof de tijd heeft stilgestaan. De schilderijen zijn vlak geschilderd, in felle, contrastrijke kleuren. In Ein Winter unterm Tisch laat Rickhäberle een vrouw zien, zittend op een stoel met een gitaar in haar hand, en een jongeman die onder de tafel zit. Een kat kijkt de toeschouwer alert aan. Het interieur – met zijn gladde koffiekan en geblokt tafelkleed – straalt de eenvoud van de zestiger jaren uit. Geen televisie, geen radio, maar een gitaar en wat kaarten om je mee te vermaken. Dit is het ideaalbeeld van de oude DDR.

Maix Mayer, Habitat, 2008 DVD 16:9, 22 min. ed. 6 HDV transferred on DVD-PL Films still 2 (coutersy Galerie EIGEN + ART Leipzig/Berlin)

Maix Mayer, Habitat, 2008 DVD 16:9, 22 min. ed. 6 HDV transferred on DVD-PL Films still 2 (coutersy Galerie EIGEN + ART Leipzig/Berlin)

Waar Ruckhäberle een ostalgisch beeld schetst, laat Maix Mayer een genuanceerder beeld zien. In zijn video-installatie laat hij fragmentarische beelden elkaar opvolgen. De beelden tonen verschillende leefomgevingen van de mens: van modernistische DDR-architectuur tot Chinese wolkenkrabbers. Mayer werpt hiermee een kritische blik op de relatie tussen politiek en architectuur. De politiek is een bepalende voorwaarde voor wat er gebouwd wordt, en dus, voor onze leefomgeving. De voortvloeiselen van de consumptiemaatschappij leveren een kaal, unheimisch beeld op, dat gelijkenissen met DDR-architectuur oplevert. Willen wij dit?

Fotografie

Ostalgie, kritische overwegingen, zware thema’s…Niet alle Leipziger kunstenaars gaan een expliciete relatie met het verleden aan. De fotografie – vanouds een specialisatie van de HGB Leipzig – stelt de kunstenaar in staat zich neutraler te verhouden tot moeilijke thema’s. Dit is bijvoorbeeld te zien in de foto’s van Matthias Hoch, die architectuur fotografeerde. Amsterdam #20 is zo’n foto, waarbij je goed moet kijken wat je ziet: het is de parkeergarage aan de Amsterdamse Marnixstraat. De foto heeft een abstracte dimensie, die een zekere neutraliteit bewerkstelligt ten aanzien van het gefotografeerd: een kast om auto’s in op te bergen.

Matthias Hoch, Amsterdam nr. 20 2002 c-print ed. 6/6 100x136 cm (courtesy Dogenhaus Galerie Leipzich)

Matthias Hoch, Amsterdam nr. 20 2002 c-print ed. 6/6 100×136 cm (courtesy Dogenhaus Galerie Leipzich)

Hoewel de Neue Leipziger Schule zeker een gevoel van ostalgie kan bevredigen, laten de kunstwerken meer zien dan alleen heimwee. Deze generatie kunstenaars verrast het publiek door technische bekwaamheid in uiteenlopende vormen te gieten. De verscheidenheid aan invalshoeken, technieken en media zorgt ervoor dat hier nauwelijks van een ‘Schule’ met gemeenschappelijke kenmerken te spreken is. Behalve waar het de kwaliteit betreft. Die is niet ‘Oost-Duits’. 

Muziek / Album

Scandinavische retrogeluiden met jazzy variaties

recensie: Dungen - 4

.

De Zweedse band Dungen staat voornamelijk bekend om zijn psychedelische gitaarliedjes, om de dikke knipoog naar de jaren zestig. Deze kwalificatie gaat echter niet zomaar op voor de meest recente plaat, 4. Hoewel het retrogeluid van Dungen onmiskenbaar is, zijn er op dit album ook veel verwijzingen naar folkpop en zelfs jazz te vinden. Slaat Dungen nieuwe wegen in en weet de band het heftig klevende psychedelische rocklabeltje van zich af te schudden?

Onder leiding van het muzikale brein achter Dungen, Gustav Ejstes, brengt de band met deze muzikale zoektocht zijn vijfde studioalbum uit. Voor de opnames van 4 verzorgden de muzikanten met wie Ejstes normaliter live optreedt ook de begeleiding. De belangrijkste verschillen in de samenstelling zijn dat Ejstes zijn gitaar aan de kant heeft gelegd en diens partijen werden overgenomen door Reine Fiske. Ejstes heeft nu vanachter de toetsen de touwtjes in handen. Ook nieuw is de komst van drummer Johan Holmegard.

Zwoele zomerjazzhit

~

Dat er binnen de band het een en ander veranderd is, is goed merkbaar. Zodra de intro van het openingsnummer ‘Sätt att se’ begint, weet je het zeker. Dat dwingende geluid van de viool, de overheersende pianoklanken in combinatie met de relaxte percussie op de achtergrond doen meteen aan een zwoele zomerjazzhit denken. Als dan de slepende, nasale zanglijn van Ejstes zijn intrede doet, wordt deze gedachte alleen maar versterkt. Hetzelfde jazzy folkgeluid is ook te horen op ‘Ingenting är sig likt’, waarin Ejstes tijdens de uithaal in het refrein bijna uit de bocht vliegt. Het eerste echte brute gitaargeweld is te horen op het vierde nummer van de plaat, ‘Samtidigt 1’. Net als je denkt dat je in een instrumentaal loungeparadijs bent beland, knalt de gitaarintro de huiskamer in. Daaag panfluitmelodie en hallo Jimi Hendrix-gitaarsolo. Dit is Dungen zoals we de band kennen van hun debuutplaat uit 2001.

~

De diversiteit van de nummers op dit album komt niet uit de lucht vallen. Ejstes groeide op in een muzikale familie in een Zweeds dorpje en begon al vroeg met zijn eigen zoektocht naar muzikale mogelijkheden. Zo had hij naar eigen zeggen een duidelijk afgebakende hiphopperiode tijdens zijn tienerjaren en draaide hij de folkplaten van zijn vader helemaal grijs. Deze veelzijdigheid is zeker terug te vinden op 4, een plaat waarop geen enkel voorspelbaar nummer te vinden is. Voor Dungen zelf is het wellicht geen vernieuwende muziek, maar voor hen die de band nog niet kennen, is dit het moment om jezelf eens te laten verrassen.

Verrassende variatie

Dungen komt niet helemaal af van het hardnekkige, en enigszins terechte, psychedelische rocklabel, maar dit album is gelukkig wel een prettige variatie op hun handelsmerk. De relaxte, folkachtige liedjes zijn een fijne afwisseling te midden van het nog altijd aanwezige gitaargeweld en de dromerige instrumentale nummers krijgen veel aandacht. Zo staat Dungen toch nog met één been in de jaren zestig, terwijl het andere been voor de nodige en verrassende variatie zorgt.

Boeken / Fictie

Een zouteloos tussendoortje

recensie: Nanne Tepper - De lijfbard van Knut de verschrikkelijke

‘Letterknechterij’. Zo noemt Nanne Tepper het produceren van stukjes voor kranten en tijdschriften om zijn karige inkomsten uit de verkoop van zijn boeken aan te vullen. De stukken in de bundel lijkt hij door het gebruik van deze term niet geheel van harte te hebben geschreven. Dat is aan alles te merken.

De lijfbard van Knut de verschrikkelijke is een gebundelde, maar ongeordende selectie fictieve en non-fictieve columns en korte verhalen. Ondanks dat het boek gewoonweg goed geschreven is, is de bedoeling van deze bundel ontboezemingen niet duidelijk. ‘Het schrijven’ is ontegenzeggelijk de rode draad van het boek, maar in de subtop vechten incest, recensies van eerder werk en Teppers aan kanker lijdende vrouw om een eervolle vermelding. Volgens de achterflap is het erom te doen de lezer duidelijk te maken dat Tepper, die al enige tijd niets meer publiceerde, ‘niet stil heeft gezeten’. Deze niet al te hoge doelstelling wordt door de auteur slechts met de hakken over de sloot gehaald.

Verwarring

Terwijl Tepper druk bezig is met zijn nieuwe roman verschijnt dus het product van zijn letterknechterij. Dat leidt vooral tot verwarring. Niet een verwarring als eigenschap van de verhalen, dan was er niets aan de hand geweest. Het betreft hier iets dat je redactionele verwarring zou kunnen noemen. Schrijver en uitgever hebben zeer verschillende artikelen zonder enige duidelijke lijn of consistentie gebundeld. De stukken in het boek zijn allemaal al eerder gepubliceerd in zeer uiteenlopende media: een treinkrantje, verscheidene literaire tijdschriften, Het Parool en een programmaboekje. Doordat de stukken allemaal door elkaar staan is de scheidslijn tussen fictie en non-fictie onduidelijk. Als Tepper over zijn aan kanker lijdende vrouw begint, is de vraag of het verzonnen is of niet. Moet je dan als lezer met een personage of met de schrijver zelf meeleven?

Plat simplisme kom je amper tegen in het boek, maar dat geldt helaas niet voor pretentieus geneuzel. Voor leken in de mythologie is de vergelijking tussen Eros en Thanatos aan het begin van ‘De lafste streek van de schepping’ bijvoorbeeld niet te bevatten. Maar bij tijd en wijle is De lijfbard ook het persoonlijke en ontroerende verhaal van een eenvoudige Groningse schrijver. De openhartigheid waarmee Tepper de belevenissen rondom zijn nominatie voor de Libris-literatuurprijs omschrijft in ‘De arm van Lubbers’, is een belevenis op zich. De satirische zelfspot waarmee hij de gebeurtenissen vertelt, brengen geheid een glimlach op je gezicht:

Ook ontwaarde ik – schoolpleinervaring komt altijd van pas – direct ontelbare hiërarchieën. Te veel om in één avond te doorgronden. Dat bleek wel toen ik werd voorgesteld aan medegenomineerde H.M. Van den Brink. Het werd me te laat duidelijk dat de man geen hand maar een knikske verwachtte. Dat kunstje had ik helaas niet onder de knie.

Al met al is dit een boek vol pieken en dalen. Het laatste stuk – een voorpublicatie uit Teppers nog te verschijnen Over uitbarstingen van woede – is een alleraardigste toegift, maar het is exemplarisch dat Tepper zich in de laatste alinea van dit hoofdstuk schuldig maakt aan het belachelijk maken van ‘de’ Amerikaan door middel van een ridiculisering van het niveau ‘Amerikaan eet bij McDonald’s en kijkt te veel tv’. Dat deze flauwe sneer door de selectie heen is gekomen, doet het ergste vrezen over de instelling waarmee Tepper dit boek geschreven heeft.

De lijfbard boeit met name in de columns uit Het Parool, waarin Tepper het schrijverschap beschouwt. Hij ontstijgt hier de middelmatigheid met een mengelmoes van sfeer, anekdotes en poëzie. Daar staat wel een hoop slordigheid tegenover die een schrijver van zijn status niet bepaald siert. Voor diepgang en noviteiten moet je niet in De lijfbard beginnen, voor de bevestiging van het feit dat zijn schrijver ‘niet heeft stilgezeten’ hoef je het niet te kopen. De ondertitel ‘atonale schertsen’ belooft vuurwerk tussen twee romans in, maar de bundel blijkt niets dan een zouteloos tussendoortje. Hopelijk doet de roman die nog moet verschijnen Teppers status meer eer aan.

Theater / Voorstelling

Een origineel begin van een creatieve samenwerking

recensie: Huis aan de Amstel en Wederzijds - Batte, een eigenwijze musical

.

~

Wanneer het doek opgaat, zien we Batte en haar tweelingbroertje samen zwevend in de baarmoeder. Maar in de volgende scène is Batte Jorisdochter, een mooie, natuurlijke rol van Ricky Koole, alleen met haar ouders die nooit tijd lijken te hebben voor haar. Zij zijn alleen maar bezig met geld verdienen en vinden Batte een moeilijk kind dat veel te veel lastige vragen stelt. Vijf broers heeft ze, dat wel, maar die zitten allemaal in de gevangenis. In het geestige hack-lied leggen ze uit waarom. Batte voelt zich eenzaam en heeft het gevoel dat ze iets mist, haar computer moet hier een uitweg in bieden.

Maar op een dag stapt er uit het niets een Elfenvrouw haar kamer binnen. Die neemt haar mee naar een parallelle, virtuele wereld omdat de jongen zonder naam, haar broertje, Batte geroepen heeft. Het is het begin van een avontuurlijke reis langs de zeventiende eeuw, het digitale bos en het rijk van de ijskoningin. Intussen wordt Batte achtervolgd door de Virusman en zijn wegwerkers die geen enkele aardbewoner willen toelaten tot de digitale werkelijkheid. Maar met behulp van haar virtuele oma weet Batte haar broertje te vinden en kan ze hem zijn naam geven: Maurits. Dan leggen haar ouders haar eindelijk uit dat haar tweelingbroertje de bevalling nooit gehaald heeft.

Origineel

~

Alles aan Batte is origineel. Het met momenten licht maatschappijkritische verhaal, geschreven door Ad de Bont, is fantasievol en passend in een tijd waarin kinderen groot worden met mobieltjes en laptops. Met rake en vaak humoristische dialogen, vooral tussen de ouders van Batte, vormt het een vloeiend geheel waarbij de tekst van Maurits bijna poëtisch is. Ook de muziek van componist Peter Jan Wagemans, met invloeden van onder andere popmuziek en opera, weet te treffen. Het levert een eclectische maar geslaagde compositie op. Daarbij is ook de zang indrukwekkend. Ricky Koole heeft een ontroerend solonummer, hoewel ze moet oppassen dat ze het lied niet te schreeuwerig brengt. Verder zijn ook de decors en kostuums prachtig om naar te kijken. Er wordt groots uitgepakt met een verscheidenheid aan decorstukken: het virtuele bos lijkt zo uit een Super Mario-game te komen en het levende schilderij met zeventiende-eeuwse regenten is creatief bedacht. De kostuums tonen welke personages uiteindelijk bij elkaar horen en doen soms denken aan een patchwork lappendeken maar dan met een digitaal tintje.

Doelgroep

~

Regisseur Liesbeth Coltof weet van al deze elementen een goed doorlopende voorstelling te maken met een afwisseling van mooie beelden, serieuze gesprekken en slapstick. Zo wordt de voorstelling een modern sprookje dat echter na de pauze de vaart een beetje verliest, vooral het spel van de tweelingbroer begint langdradig te worden. Voor kinderen wordt het dan moeilijk om de aandacht erbij te houden. Eveneens is het de vraag of voor deze doelgroep, vanaf acht jaar, alles wel zo goed te begrijpen is. Sommige teksten zijn behoorlijk pittig en komen in sneltreinvaart voorbij. Misschien was plus tien beter geweest.

Toch is Batte een mooie familiemusical, een verhaal van een meisje dat grootse avonturen beleeft en waar ieder kind toch wel iets in kan herkennen. Deze voorstelling belooft veel goeds voor de gezamenlijke toekomst van de twee theatergezelschappen.

Boeken / Fictie

De zoektocht naar een Spaanse vrijdenker

recensie: Antonio Orejudo (vert. Adri Boon) - Dopersvuur

De roman Dopersvuur van de Spaanse auteur Antonio Orejudo vertelt de spannende geschiedenis van de afvallige prediker Bernd Rothmann die in de tijd van de Reformatie het beleg van zijn woonplaats Münster ternauwernood weet ontvluchten en in een nieuwe omgeving gedwongen wordt de auteur van een briljant doch moeilijk te identificeren ketters geschrift te achterhalen.

Het boek is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel vertelt het verhaal van de jonge, bevlogen en fanatieke prediker Bernd Rothmann. Bij zijn terugkeer in Münster neemt hij de stad over van zijn leermeester bisschop Frederick. Meeslepend voert Orejudo de lezer langs tal van gebeurtenissen die deze verandering in Münster teweegbrengt. Met zijn heerlijk ironische pen laat Orejudo bovendien zien dat de leiders van het nieuwe regime net als hun voorgangers meer door macht, wellust en grootheidswaanzin dan door religieus puritanisme voortgedreven worden. In dit eerste deel komt de kracht van Orejudo’s stijl het best naar voren. Zowel zijn vermogen een spannend verhaal te vertellen als de ironische toon waarmee hij zijn hoofdpersonen te kijk zet, zijn ronduit geslaagd.

In het tweede deel verandert het boek van toon, plaats en inzet. Rothmann blijkt de val van Münster op wonderlijke wijze te hebben overleefd en als Joachim Pfister is hij een nieuw bestaan begonnen in de Franse stad Lyon waar hij zijn leven slijt met het maken van nieuwe lettertypes voor de boekdrukkunst. Maar in het jaar 1553 wordt zijn identiteit verraden aan de hoofdinquisiteur van Lyon. Deze man biedt Rothmann zijn vrijheid aan in ruil voor een wederdienst: hij krijgt de opdracht de identiteit van de auteur van een nieuw ketters geschrift te achterhalen. Het is in Lyon ontdekt en draagt als titel Christianismi Restitutio. De historisch geïnformeerde lezer weet dan genoeg: de auteur is Michel Servet.

Brandstapel

Vanaf dat moment wordt het boek een hommage aan Servet, die misschien nog wel het bekendst is geworden door wat hem, op één van de zwarte bladzijden uit de geschiedenis van het protestantisme,  op gezag van Johannes Calvijn is aangedaan. Nadat hij Lyon was ontvlucht en zijn toevlucht had gezocht in Genève om aan de inquisitie te ontsnappen, bleek hij ook onder protestanten zijn leven niet zeker. Deze vrijdenker wist, naar verluid door zijn arrogante houding, zowel de protestanten als de katholieken tegen zich in het harnas te jagen. De briljante arts en theoloog werd op 25 oktober 1553, vlak buiten Genève, op de brandstapel ter dood gebracht.

Door de opzet van het tweede deel is het duidelijk dat Dopersvuur tot het genre van de ‘fact-fiction’ moet worden gerekend waartoe ook boeken als De Da Vinci code behoren. Tegelijkertijd is Dopersvuur binnen dit genre één van de betere. Ook in het tweede deel behoudt het boek z’n sterke ironische stijl en is het knap geschreven. Binnen een genre dat soms meesmuilend voor lectuur wordt versleten verdient Dopersvuur de kwalificatie literatuur en het is daarmee voor iedereen die zich stiekem toch eens aan dit genre wil bezondigen een goede keuze.

Boeken / Fictie

Goddelijk egoïsme

recensie: Eric-Emmanuel Schmitt (vert. Eef Gratama) - De sekte der egoïsten

Enthousiast gaat de jonge wetenschapper Gérard Lagueret op zoek naar de stichter van een sekte waarvan de volgelingen geloven dat het enige wat echt is in de wereld, zijzelf zijn. Eerst doet hij dat vooral om zijn saaie onderzoek te onderbreken en een nieuwe uitdaging te omarmen, maar gaandeweg raakt hij steeds meer verwikkeld in de denkbeelden van de eigenzinnige filosoof. In De sekte der egoïsten speelt Eric-Emmanuel Schmitt met de gedachte dat alles een droom, een verzinsel is.

Eric-Emmanuel Schmitt (1960) is groot geworden met zijn Cyclus van het onzichtbare: vier novellen waarin verschillende godsdiensten voorbij komen. In De sekte der egoïsten introduceert hij een filosofie, waar hij op mooie, bijna romantische, wijze over vertelt.

Routine

Het verhaal begint in het midden van Laguerets bestaan. Hij is al jaren bezig met een onderzoek dat maar niet af wil komen en net als zijn mede-onderzoekers, zegt hij steevast dat het ergens in het volgende jaar af moet zijn. Maar de werkelijkheid is minder hoopgevend: hij zit vast in een routine die hem niet alleen van zijn inspiratie berooft, maar ook van de zin om te leven. Als hij dan op een dag in een impuls een totaal ander boek uit de bibliotheek haalt dan hij nodig heeft, ontdekt hij de naam Gaspard Languenhaert en is het gedaan met zijn stoffige dagen. Hij stort zich in een onzekere zoektocht, waarin hij bekend raakt met Languenhaerts filosofie: een egoïstische filosofie, gebaseerd op het geloof dat jij de enige bent die echt bestaat en dat de wereld jouw verzinsel is.

Vanaf dan vertelt Schmitt niet alleen Laguerets verhaal, maar ook dat van Languenhaert. In tegenstelling tot dat van Lagueret, is het verhaal van Languenhaert bijna romantisch: een man die op zoek is naar de zin van het leven, die zin in zichzelf vindt en zichzelf daardoor bijna verheerlijkt en verheft tot het niveau van God. In het begin is hij daarin nog enigszins populair, maar gaandeweg betekent de zelfverheerlijking juist zijn ondergang.

Waanzin

Waar houdt de werkelijkheid op? Bestaat de werkelijkheid eigenlijk wel? En als die dan bestaat, komt dat dan omdat Languenhaert dat bestaan mogelijk heeft gemaakt, of zijn er toch dingen die een grotere macht hebben dan hij? Lagueret raakt verstrikt in een web van droom en werkelijkheid en die intriges vertelt Schmitt op aangename wijze, waardoor je niet alleen een verhaal leest, maar tegelijkertijd een filosofie leert.

Dat zo’n filosofie al snel tot waanzin zal leiden, lijkt een gegeven te zijn. Maar is dat wel echt zo? Is het echt gek om te denken dat jij het centrum van het universum bent? De volgelingen van Languenhaert denken op den duur van wel, maar Languenhaert en met hem Lagueret blijven overtuigd van hun gelijk. De zoektocht naar de oorsprong van Languenhaerts filosofie brengt Lagueret in ieder geval bij een eindpunt dat zelfs hij niet voorzien had.

Schmitt heeft op bijna sprookjesachtige wijze verslag gedaan van het leven van een filosoof en zijn eenzame filosofie. Bijna is het een ‘er was eens’-verhaaltje, maar zo ver gaat Schmitt toch niet. Hoewel het boek surrealistisch aandoet door zijn schrijfstijl en vertelwijze, blijft hij dicht genoeg bij de werkelijkheid om je aan het denken te zetten en Languenhaert in ieder geval een tijdje in je hoofd te laten spoken. Waarschijnlijk ben je aan het eind geneigd te denken dat de beste man niet goed bij zijn hoofd was. Dat Schmitt het toch voor elkaar heeft gekregen met Languenhaert en Lagueret een radertje in werking te zetten, verdient applaus, want deze filosofie slik je niet zomaar voor zoete koek.

Film / Films

Weet niet / geen mening

recensie: Vox Populi

Er wordt een heleboel gepraat in Nederland. De kredietcrisis, het milieu, de allochtonen. Iedereen heeft overal een mening over. Dat is ook nodig, want voor je het weet staat er een camerateam voor je neus dat even wat ‘vox pop’ komt halen. De stem van het volk doet het goed op de televisie. Weten wat er leeft onder het gepeupel is onontbeerlijk voor de hedendaagse politicus, als hij tenminste aan het pluche wil blijven plakken.

~

Jos Franken (Tom Jansen) is zo’n politicus. Hij is de leider van de linkse politieke partij RoodGroen, die het slecht doet in de peilingen. Meestal beweegt hij zich in intellectueel-artistieke kringen, de Grachtengordel dus. Als zijn dochter Zoë (Tara Elders) een relatie krijgt met de volkse Sjef (Johnny de Mol), leert Jos een nieuw deel van het proletariaat kennen.

Terug naar de Jordaan

Volkser dan Nico (Ton Kas), Sjefs vader, kom je ze niet snel tegen. De autohandelaar weet precies wat er zou moeten veranderen in dit land. Maar ja, hem vragen ze niets, die zakkenvullers in Den Haag. Als Jos een luisterend oor biedt, is Nico meer dan bereid om zijn volkswijsheid te delen. En als Jos zijn nieuw verworven kennis vervolgens in de kamer in de praktijk brengt, is het hek van de dam. Zijn fractiemedewerkers zijn verbijsterd, zijn extreemrechtse concurrent bekijkt hem met nieuwe waardering, en in de peilingen schiet RoodGroen omhoog.

~

Als politieke komedie stelt Vox Populi niet teleur. Regisseur Eddy Terstall rekent af met zowel het populisme van rechts als de hypocrisie van links. Het gekonkel binnen de fractie is het leukste aan de film. De bezoeken van Jos aan de Jordanese schoonfamilie voelen een beetje aan als een herhaling van zetten: de leukste Amsterdamse humor heeft Terstall al in Simon verwerkt. Wat niet wegneemt dat het tamelijk grappig is dat de linkse politicus een pitbull cadeau krijgt en hem Gandhi noemt. Of dat de extreemrechtse partij ‘Hup Holland Hup’ heet.

Praten over woorden

Zoals gewoonlijk in Terstalls films is de cast is weer grotendeels afkomstig uit zijn vriendenkring, of andersom. De acteurs zijn bijna zonder uitzondering goed in vorm. Johnny de Mol, die het in andere films nog wel eens af liet weten, steelt in Vox Populi de show. Makkelijk hebben de acteurs het niet met de lappen tekst die Terstall voor ze heeft uitgeschreven. Het is een ondankbare taak om zulke volzinnen geloofwaardig uit te spreken.

~

Met Vox Populi sluit Terstall zijn drieluik over de Nederlandse samenleving af. In Simon werd veel gepraat over de dood. In Sextet werd eindeloos geouwehoerd over de daad. In Vox Populi is het woord zelf onderwerp van discussie. De acteurs schuiven aan in Pauw en Witteman, De Wereld Draait Door, Brandpunt, en zo nog een aantal opinieprogramma’s. Dan valt pas op hoe weinig actie er plaatsvindt. De film kabbelt zozeer door dat het ene spannende moment als een geschenk uit de hemel komt – en leidt tot een anticlimax. Een teveel aan standpunten en zienswijzen kan de kijker ook murw beuken, totdat hij of zij zelf niet meer in staat is om een simpele opiniepeiling in te vullen. Vox Populi? Weet niet / geen mening.