Boeken / Non-fictie

Houvast in je hoofd

recensie: Gevalletje borderline – Kathelijn Hulshof

Het klinkt zo verrekte negatief: Gevalletje borderline. Een term die sinds 2018 ook van toepassing is op auteur en ondernemer Kathelijn Hulshof, die de bordeline persoonlijkheidsstoornis (BPS) bleek te hebben. Met haar boek, dat thuishoort in de reeks ‘Hoofdzaken’ van Blossom Books, stelt ze zich ongelofelijk kwetsbaar op om mensen te laten lezen én voelen wat de stoornis nu precies inhoudt.

Geuzennaam

In de 66ste aflevering van de podcast Met Groenteman in de kast vertelt Hulshof over de ‘geuzennaam’ die ze heeft bedacht voor haar boek: Gevalletje borderline. Extreem gevoelig gedrag, bijvoorbeeld op social media, wordt al snel bestempeld met de woorden ‘gevalletje borderline’. Hulshof vindt het nogal  ‘dom’ dat mensen het woord voor haar persoonlijkheidsstoornis op een ‘lichtzinnige’ manier gebruiken. Haar worsteling met haar stoornis is namelijk ‘akelig en eenzaam’ geweest én dat is het nog steeds.

In haar boek stelt ze zich op als een expert. Haar boek is heel gestructureerd: in zes hoofdstukken – voorafgegaan door een voorwoord en proloog – geeft ze heel duidelijk weer wat borderline precies inhoudt, welke soorten therapieën er zijn (en in hoeverre deze effectief voor haar uitpakten) en vertelt ze over de hindernissen in haar leven, die punctueel uiteengezet worden als casussen. Zo geeft ze aan hoe de dynamiek was binnen de groep met wie ze therapie volgde en dat ze zich vaker liet leiden door haar gevoel dan door haar verstand. Ze is nu duidelijk rijker in kennis over haar stoornis en is de perfecte leermeester om meer te weten te komen over dit soort hoofdzaken.

Bedrieglijk perfect

Hulshof leek een ogenschijnlijk ‘perfect’ leven te leiden.  Net als iedere jongeling hield ze er vele dromen en ambities op na en wist vele ervan te verwezenlijken. Bovendien zette ze zelfs nog een extra stapje bij ieder behaald doel: voor deze perfectioniste kon het altijd beter. En meer. En groter. Ze haalde in Nederland haar bachelorsdiploma Algemene Cultuurwetenschappen, studeerde in Engeland in Durham (Museumstudies, cum laude afgerond) en Oxford (de masters Kunstgeschiedenis en Religiestudies) en liep stage op onder andere Curaçao. Ze streefde duidelijk naar het hoogst haalbare en nam alles voor lief, totdat haar lichaam zei dat het genoeg was: “Mijn studie eiste veel van mij. De monsters in mijn hoofd eisten nog veel meer.” Die monsters praatten iedere dag tegen haar: ze moest en zou de hoogste cijfers halen én naast haar twee masters in Oxford roeide ze ook nog eens op hoog niveau. Een recept voor een burn-out?

In die tijd kreeg ze antidepressiva voorgeschreven en verhuisde ze terug naar Nederland. Dit voelde in eerste instantie als ‘falen’, maar een vierde master (Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs Kunstgeschiedenis) was als de zalf op een etterende wond. Toch bleven de monsters in haar hoofd huizen: ze zag dingen die er niet waren, kreeg dwanggedachten en ook de suïcidale gedachtes bleven niet uit. Hulp was zeer gewenst, maar voor Hulshof was het lastig om te verwoorden ‘hoe mis het was’. Bij ieder lichtpuntje veert ze weer even op, maar ze vreest om weer in een diep dal te geraken. Wat volgt, is een leven dat gekenmerkt wordt door therapie, maar ook door hoop: ondanks dat de emoties door het dak schieten en een zelfmoordpoging, blijft ze aan haar toekomst werken en richt ze zelfs met een vriend een eigen bedrijf op.

Schaamte overwonnen

Eén ding is duidelijk: Hulshof maakt het niet mooier dan het is en noteert zelfs de dingen waar ze zich later voor ‘schaamde’. Dat maakt dat dit een realistisch portret is van iemand die gewoon héél graag wil laten zien hoe het is om iedere dag te strijden tegen borderline. Dit boek getuigt dan ook van een bewonderenswaardige kracht, van een zeker doorzettingsvermogen. Het feit dat ze – met alle demonen van dien – alsnog een boek heeft weten te schrijven over haar leven, is een ware overwinning voor haar. Het leven blijft voor haar een vat vol onzekerheden, maar ze zal in ieder geval niet tekenen voor het standaardleven met een ‘huisje, boompje en beestje’. Ze blijft de wereld over reizen, zoekend naar fijne plekjes en druk zijnde met het creëren van mooie herinneringen waar ze lang op kan voortborduren. Zoals een roadtrip met haar zusje door Australië. De gelukzalige herinneringen worden afgewisseld met zware periodes.

Waar Hulshof ook over schrijft, ze houdt de vaart erin. Haar schrijfstijl is voornamelijk ‘vlot’ te noemen en bij vlagen is ze ook nog eens erg humoristisch. Dit doet denken aan een ander boek uit de ‘Hoofdzaken’-serie, namelijk het boek Maar je ziet er helemaal niet autistisch uit van Bianca Toeps. Al was Toeps dan nog een tikkeltje sarcastischer van stof. In vergelijking met Druks, het boek van Francien Regelink die ook in het rijtje thuishoort, zie je wel dat Hulshof véél meer geoefend is in het schrijven en zie je dat (academisch) schrijven een van de vele talenten van Hulshof is.

Dit boek is, zoals aangegeven, geen gezellig verhaal over een jonge twintiger die op zoek is naar zichzelf. Het gaat dan wel over iemand met torenhoge ambities, maar ook over een jonge vrouw die geremd wordt door een (licht) traumatische gebeurtenis uit haar jeugd en die gevormd wordt door de persoonlijkheidsstoornis waarmee ze werd gediagnosticeerd. Het is een vrouw die niet bij de pakken neer gaat zitten, maar tracht om het beste van haar leven te maken. Daarmee geeft ze een krachtige boodschap af aan anderen die te ‘kampen’ hebben met een persoonlijkheidsstoornis: ondanks je diagnose kun je heel ver komen in het leven. Dat het levenspad dat je bewandelt vol hobbels zit, spreekt voor zich. Het is aan de persoon zelf om de aangeboden hulp met beide handen aan te grijpen en te reflecteren op jezelf. Met de nodige adviezen en therapie is Hulshof nu een heel eind gekomen en blijft ze aan haar weg timmeren. En de warboel in haar brein? Die biedt ze – zo goed als dat kan – iedere dag het hoofd.

Muziek / Album

Nederland verbindt de stijlen

recensie: Nederpopupdate volume 10: The Raiders Of The Last Corvette, Rick Treffers & Michelle Sweegers

Dat er in Nederland muziek gemaakt wordt in heel veel kleuren weten we natuurlijk al lang. Deze keer gaan we weer zomaar heel verschillende kanten op. Eerst duiken we in het glamrockverleden met The Raiders Of The Last Corvette. Vervolgens laat Rick Treffers zich van zijn persoonlijke kant horen. We sluiten af met gevarieerde harpklanken van Michelle Sweegers.

Deze update is een bijzondere verzameling muzikale klanten die als enige verbinding hebben: ons kikkerlandje, Nederland. Een fraai palet muziek dat zomaar in al haar facetten oer-Nederlands is. Hier geschreven en uitgevoerd. Soms van lang geleden, soms een oude rot die weer op een ander manier van zich laat horen, of een jong talent dat in korte tijd een tweede album lanceert.

The Raiders Of The Last Corvette

Het album From The Stable – The Lost Tapes verschijnt bijna veertig jaar nadat de opnames werden gemaakt. Toch is dit het debuutalbum van de band The Raiders Of The Last Corvette en moet de dubbel-cd zo veel jaren na opnamedatum niet inboeten aan kwaliteit. De band kan gezien worden als een afsplitsing van de band Vitesse, waarin ook Herman Brood nog meespeelde. De enige single van de band, ‘My Way Home’, beleefde enige aandacht destijds en balanceerde in de Nederlandse tipparade. Maar waar moeten we dan aan denken? Natuurlijk is het belangrijk om de muziek van The Raiders Of The Last Corvette in historisch perspectief te plaatsen. Verwacht geen muziek van deze tijd, maar meer in de geest van bands als Vitesse en Catapult. Het is geen glamrock zoals we de muziek van Catapult wel kunnen bestempelen.

De stem van Anton Verhagen is zeer aangenaam om twee uurtjes mee vermaakt te worden. Waan je in een poparchief dat ineens een pareltje laat zien, dat zeker in die tijd – met meer aandacht – zou zijn gaan schitteren. De band had voldoende potentie in zich om meer bekendheid te vergaren, maar zoals het vaker gaat met opnames hadden ze de aandacht niet mee. Als liefhebber van nederpop uit alle jaren kunnen we alleen maar blij zijn dat deze parel alsnog naar boven is gekomen. Wie alles van Vitesse al heeft, kan eigenlijk niet om dit album heen. Hulde voor het werk dat is verzet om deze opnames op te dissen, poetsen en nu als dubbel-cd op de markt te brengen. Helaas zal de band niet meer toeren, maar hopelijk krijgen ze nog een beetje van de erkenning die ze ten zeerste toekomen.

Rick Treffers

De groep Mist kwam met het album The Loop of Love aan bod in de tweede editie van deze serie nederpopupdates. De grote overeenkomst is de stem van Rick Treffers. Op dit nieuwe album Looking For a Place To Stay luidt Treffers naar eigen zeggen een nieuwe episode in binnen zijn carrière. Op zoek naar nieuwe elementen in het leven en versterkt door de coronapandemie is hij in dit dozijn liedjes vooral op zoek naar wat vertraging in zijn leven kan brengen. Een weg die hij compositorisch al was ingeslagen voordat het eerste coronageval zich aandiende. In eerste instantie ingegeven door lichamelijk ongemak. De versterking kwam toen de wereld langzaam en soms zelfs hortend tot stilstand kwam. De ingewikkelde liefdesrelaties die onderwerp waren van zijn liedjes voor Mist maken plaats voor reflectie. Treffers heeft geen stem die doet opkijken, maar hij weet wel een heel aangenaam tapijt aan songs neer te leggen waarin je je als luisteraar kunt wentelen.

Titels spreken al boekdelen als we kijken naar ‘Time Is Really Running Out’, ‘After I’m Gone’, ‘How The Past Was Won’ en ‘The Life I Didn’t Live’. Toch is het album geen neerslachtig werk te noemen. In de melodieën van Treffers schijnt volop de zon en is het aangenaam verpozen zonder heftig in de schijnwerpers te staan. Dit is een album dat kan zorgen voor de nodige uurtjes verpozen en wegdrijven op zoek naar wat het leven aan moois te bieden heeft. Treffers kijkt in zijn teksten terug op zijn leven, maar kijkt ook waar de poel van aangenaam leven te vinden is, met het besef dat genieten van wat er wel is soms veel voldoening geeft. De titel ‘How The Past Was Won’ suggereert wat anders dan de inhoud werkelijk is: een liedje over vriendschap, en dankbaarheid over deze vriendschap, laat de zon schijnen als je ernaar luistert! Een mooi visitekaartje van dit album. Laat de zomer maar komen; dan draaien we dit album als de hangmat lonkt.

Michelle Sweegers

Nog niet zo lang geleden schreven we over het eerste album van de Tilburgse Harpiste Michelle Sweegers, gevuld met muziek geschreven door anderen. Met Once Upon a Time brengt Sweegers nu haar eigen composities tot leven op de harp. Natuurlijk klinkt harpmuziek sprookjesachtig en lijkt de hoesfoto van het album daarop aan te sluiten. Als we daarbij beseffen dat deze artieste in de tussentijd ook nog een boek met een eigentijds sprookje uitbracht onder de titel De goudboom, dan ben je geneigd dit als soundtrack te zien van het sprookje. Toch staat het los van elkaar.

Zowel de elektrische als de klassieke concertharp laat Sweegers klinken op dit nieuwe album vol eigen composities. De muzikale wereld van Sweegers balanceert op een koord tussen de klassieke, lichte en popmuziek. Een fraaie balans waardoor ze niet meteen in een hokje te stoppen valt. Dat deze jonge artieste talent heeft, is inmiddels niet onopgemerkt gebleven. Ze is in menig radio- en tv-programma te gast geweest om haar harpklanken en talent te laten klinken. Titels als ‘Chant de Fleurs’, ‘Vrijheid’ en ‘Raindrops’ herbergen de verscheidenheid aan talen, net zoals de verscheidenheid in de beleving, die ze met haar muziek wil oproepen. ‘Hypnotize’ laat deze harpiste van de meest experimentele kant horen in een heerlijk eigenzinnige compositie en dito uitvoering. Meestal klinkt de harp rustgevend, maar het opzwepende ‘Fire’ zal dan weer menig luisteraar verbazen. Hier wordt ze ondersteund door orkestrale klanken en gaat ze zelfs de filmische kant op. Deze muziek past niet bij het lieflijke hoesje, maar is een prachtige parel op het album!

Film / Documentaire

Kunstroof eindigt in bijzondere vriendschap

recensie: The Painter and the Thief - Benjamin Ree

Op klaarlichte dag in 2015 werd er ingebroken bij een kunstgalerie in Oslo waarbij twee schilderijen van de Tsjechische kunstenaar Barbora Kysilkova werden gestolen. De dieven hadden de beveiligingscamera’s niet opgemerkt, en werden hierdoor snel gearresteerd. In de rechtszaal gaat Kysilkova in gesprek met één van de dieven, Karl-Bertil Nordland. Ze nodigt hem uit om te poseren voor een portret.

De indrukwekkende en emotioneel geladen documentaire van Noorse regisseur Benjamin Ree toont al snel het moment dat Kysilkova de dief van haar schilderijen begint vast te leggen. Kysilkova maakt grote, hyperrealistische olieverfwerken. Bij de eerste sessie komt er een grappende vijandigheid in haar naar boven. Ze zegt dat de dief regelmatig terug moet komen om getekend en geschilderd te worden, aangezien hij heeft gezegd alles te doen om Kysilkova met haar kunst te helpen. Daar maakt ze dan ook goed gebruik van. ‘Jij bent mijn gratis model, je zult hier vele uren zitten’, zegt ze tegen Karl-Bertil, ook wel Bertil genoemd.

Kennismaking

De camera lijkt gaandeweg de opnames onderdeel geworden van het meubilair, zo onzichtbaar heeft Ree zich gemaakt. De twee personen laten zich er in elk geval niet door beïnvloeden en in de meerdere jaren waarin The Painter and The Thief is gefilmd, komen naast het schilderen ook andere onderwerpen aan bod.

Het is bijzonder dat Bertil wilde meewerken aan deze documentaire en dat hij op deze manier vastgelegd wilde worden. Voor Kysilkova is het net zo bijzonder, het is misschien wel de beste manier om vrede te sluiten met de diefstal. Het is alleen heel pijnlijk voor haar dat Bertil niets meer van de diefstal weet, iets dat Ree goed heeft weten vast te leggen.

Bertil is intelligent en charismatisch, maar ook een zwaar getatoeëerde drugsverslaafde met een bewogen verleden. Kysilkova is vastberaden en nieuwsgierig. Meerdere keren vraagt ze hem wat er die dag is gebeurd. Bertil houdt vol zich niet te herinneren wat hij met de schilderijen gedaan heeft; hij was op dat moment compleet laveloos. In het begin lijkt dat de enige reden te zijn waarom Kysilkova in contact wilde komen met de dief van haar werk: closure. Hun relatie ontwikkelt zich echter in meer.

Vriendschap

Gaandeweg in de documentaire komen Kysilkova en Bertil steeds dichter tot elkaar. De reactie van Bertil op de eerste versie van het schilderij wat Kysilkova van hem heeft gemaakt, is enorm emotioneel. Hij is van zichzelf erg wantrouwig, maar dit is duidelijk zichtbaar het moment waar de basis van hun vriendschap ligt. Tevens is dit waarschijnlijk het moment waar de meesten die The Painter and The Thief hebben gezien over zullen spreken. Maar de documentaire heeft nog meer in petto.

Opvallend is dat de documentaire verdeeld wordt tussen ‘The Painter’, waarin je de point of view van Barbora Kysilkova volgt, en ‘The Thief’ wat uit het oogpunt van Bertil wordt verteld. Het is duidelijk dat Bertil’s levensloop niet makkelijk is, en ook tijdens de documentaire komt hij nog in de problemen. Kysilkova heeft het er moeilijk mee, ze wil hem graag helpen en begrijpen wat er in hem omgaat. Zo blijf je hen door alle indrukwekkende pieken en dalen volgen.

Fijn tempo

The Painter and The Thief beschikt over een fijn tempo. Niet te snel, niet te langzaam en met genoeg tijd voor bezinning. Geforceerd aanvoelende stiltes die je vaak ziet in documentaires, zitten hier niet in.

In het begin vraag je je misschien af hoe er een documentaire van zo’n anderhalf uur lang over het schilderen van een dief interessant kan zijn. The Painter and The Thief gaat echter over veel meer dan alleen de diefstal en het poseren voor een schilderij. Het is zeker een aanrader!

Vanaf 29 juli te zien in filmtheaters.

Film / Films

Niet vernieuwend, wel vermakelijk

recensie: Hitman’s Wife’s Bodyguard - Patrick Hughes

Michael Bryce (Ryan Reynolds) is na een blunder zijn licentie als bodyguard kwijt. Hij kon niet voorkomen dat een belangrijke cliënt van hem werd vermoord. Hij weet niet wat hij moet met zijn leven en besluit een sabbatical te nemen in Italië waar hij twee oude bekenden tegen het lijf loopt: Sonia Kincaid (Salma Hayek) en Darius Kincaid (Samuel L. Jackson), met wie hij ook te maken kreeg in deel één: Hitman’s Bodyguard. De vergelijkingen houden daar niet mee op.

Het verhaalt begint met Bryce, die een boekje opendoet over zijn nachtmerries die hij heeft sinds de dag dat hij zijn licentie als bodyguard is kwijtgeraakt (te zien in het eerste deel). Een zoektocht naar de nieuwe Bryce zonder wapens, kogels, geweld of alles wat bij er bij een bodyguard komt kijken, start. Helaas krijgt Bryce geen moment rust, omdat Sonia hem om hulp vraagt haar ontvoerde man Darius te redden. Nadat de reddingsmissie geslaagd is komen zij op de radar van interpol en krijgen zij een nieuwe missie. Dit keer om de slechte plannen van Aristotle Papdopolous (Antonio Banderas) te dwarsbomen: Aristotle wil de wereld via technologie ten onder laten gaan.

Kracht van herhaling

Wie een nieuw recept verwacht in Hitman’s Wife’s Bodyguard zit bij deze film aan het verkeerde adres. Regisseur Patrick Hughes teert op dezelfde idealen als in het eerste deel: lange schietscènes, harde knokpartijen en achtervolgingen door de stad en het platteland waar geen auto of helikopter gespaard blijft. Deze scènes worden kracht bijgezet door de hilarische, maar soms ook voorspelbare, woordenwisselingen tussen de Kincaids en Bryce. Sonia neemt de rol van powerwoman op zich, gepaard met veel gescheld, Darius is meer een no-nonsense lachebekje en Bryce is – zoals Reynolds dat als de beste kan overbrengen – cynisch en sarcastisch. Het zorgt voor veel hilariteit en lachmomenten, waar de kracht van herhaling in zit.

Vlakke bad guy

Hitman’s Wife’s Bodyguard kent weinig vernieuwing. Sonia krijgt een meer prominente rol, wat een warm welkom is, maar de toevoeging van Aristotle blijft wat vlak. Zonde, want Banderas kan als geen ander een bad guy vertolken. In deze film komt het er echter niet sterk uit en blijft zijn rol oppervlakkig en afwezig. Bryce krijgt daarentegen wel de kans om een soort jeugdtrauma te verwerken als hij in Italië zijn vader (Morgan Freeman), een zeer geduchte bodyguard, opzoekt. Hij blijkt echter niet de man te zijn waar Bryce op had gehoopt.

Er heerst soms een gevoel van verveling, alsof je weer naar Hitman’s Bodyguard zit te kijken. Het maakt de film wat voorspelbaar, met grappen die je van ver ziet aankomen. Desondanks blijft de humor goed, maar dan moet je wel van cynisme, sarcasme en een tikkeltje over-the-top houden.

Popcornfilm

Het is een heerlijke film om op de bank bij weg te zakken met een bak popcorn op schoot. Hitman’s Wife’s Bodyguard zit vol met leuke interacties en aan spektakel en gelach geen gebrek. Is het nieuw en/of ongeëvenaard? Nee. Maar het is wel zoals een actiekomedie hoort te zijn.

Hitman’s Wife’s Bodyguard is nu te zien in de bioscoop.

 

Film / Documentaire

Rasartiest tot na zijn dood

recensie: Aznavour, le regard de Charles - Marc di Domenico, Charles Aznavour

Voor wie van Franse chansons houdt – en welke Nederlander doet dat nu niet? – is Aznavour, le regard de Charles een hele fijne film om te zien. Al is het alleen al om te begrijpen waar alle liedjes over gaan, die massaal fonetisch worden meegezongen in de auto op de Route de Soleil.

In 1984 kreeg Charles Aznavour een 16mm camera van Edith Piaf, die hij tot 1982 ontzettend veel gebruikt heeft. Dit feit alleen al geeft een intiem kijkje in het privé leven van de beroemde zanger. Het maakt hem namelijk meteen al menselijk: ooit waren Aznavour en Piaf beginnende artiesten, die het blijkbaar goed konden vinden als lotgenoten.

Totaalplaatje

De documentaire is ontzettend persoonlijk, geen emotie wordt buiten beeld gelaten. Aznavour neemt je mee naar verre oorden, vertelt over tegenslagen en teleurstellingen en verschillende vrouwelijke partners passeren de revue. De zanger reisde letterlijk de hele wereld over en zag landen en culturen die destijds door weinig andere ogen werden gezien. Ook zijn Armeense achtergrond en de band met zijn ouders komen aan bod. Geen onderwerp blijft onaangetast.

Smaakt naar meer

83 minuten is eigenlijk veel te kort. De film kijkt heerlijk weg en is plotseling afgelopen. Niet dat zijn carrière toen voorbij was – hij stond tenslotte op 93-jarige leeftijd nog in een zo goed als uitverkocht AFAS Live drie jaar geleden. We weten natuurlijk hoe het afloopt: de rasartiest heeft tot aan zijn dood op het podium gestaan. De rest van zijn leven zou makkelijk in de documentaire verwerkt kunnen worden en dan nog was de film boeiend gebleven.

De held van de film is overigens regisseur Marc di Domenico. Hij heeft, samen met Aznavour zelf, de wirwar aan korte filmpjes op indrukwekkende wijze weten te combineren met het repertoire van Aznavour, waardoor de documentaire een heel logisch verloop heeft. Vanuit zijn graf weet Charles Aznavour nog steeds te entertainen, met zelfs een nieuwe carrière als filmmaker.

Aznavour, le regard de Charles is nu te zien in de bioscoop.

 

Kunst / Achtergrond
special: Museum Bredius

#1: Museum Bredius: een ‘huislijk’ museum

Museum Bredius bezit een prachtige collectie van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters, Aziatisch porselein, zilver, kristal en meubilair. Deze objecten waren onderdeel van de privécollectie van kunsthistoricus en verzamelaar Abraham Bredius (1855-1946), een man met een goed neusje voor bijzondere kunstwerken

Het Mauritshuis is wereldberoemd, maar wat weinig mensen weten is dat Museum Bredius zich bevindt aan de andere kant van de Haagse Hofvijver. Het museum is gehuisvest in een achttiende-eeuws herenhuis aan de Lange Vijverberg. De collectie bevat veel grote namen, zoals schilderijen van Jan Steen (1626-1679), Rembrandt van Rijn (1606-1669) en Jan van Goyen (1596-1656).

Museum Bredius

Het museum ademt een huiselijke sfeer die je niet snel in verband brengt met zulke bekende namen. Op de negentiende-eeuwse gestoffeerde stoelen mag je als bezoeker gewoon gaan zitten en de tafels en kasten zijn ingericht met Aziatisch servies wat zo in gebruik kan worden genomen.

Al lopend door het museum waan je je daardoor even in een achttiende-eeuws woonhuis bezaaid met zeventiende-eeuwse kunst. Die kunst is niet formeel opgesteld zoals in veel andere musea, maar het voelt eerder alsof het er altijd al zo aanwezig is geweest. Het is alleen niet zomaar decoratie. Van keizerlijke vazen uit de Duitse porseleinstad Meissen tot een zeldzame perspectiefkast; de voormalige privécollectie van Bredius toont een indrukwekkend repertoire. In een serie van drie blogs leer je meer over enkele bijzondere stukken uit het museum. De eerste blogpost staat in het teken van een aantal geschilderde werken die een mooi beeld geven van de sfeer van het museum. De komende twee specials gaan verder in op topstukken uit de collectie schilderkunst, porselein, zilver en kristal.

Omgeving van Samuel van Hoogstraten, Perspectiefkast, ca. 1680

Een theekransje in een kast?

Om maar met de deur in huis te vallen: voor het meest ongebruikelijke werk in het museum word je aangemoedigd het zelf aan te raken. In het museum staat namelijk een perspectiefkast uit circa 1680. Trek de kastdeurtjes open en het lijkt alsof er een ‘nieuwe’ oude woning tevoorschijn komt waar je zo in kan stappen. De binnenkant van de kast bestaat uit twee gekantelde panelen die allebei vanuit net een ander perspectief zijn geschilderd, wat je duidelijk ziet aan de tegelvloer. Zet een paar stappen achteruit en dan vloeien de twee voorstellingen in elkaar over tot één geheel. Alles lijkt te kloppen, waaronder het tafeltje waar de thee al voor je is klaargezet.

Mozaïekvloeren van zwart met witte tegeltjes en doorkijkjes, zoals je ziet in deze perspectiefkast, zijn typisch voor zeventiende-eeuwse Hollandse schilderijen. In die tijd was de werking van het oog en perspectief voor velen een interessant raadsel, omdat wetenschappelijke kennis daarover ontbrak. Om die reden gingen kunstenaars hiermee aan de haal en bedachten ze zulke perspectiefkasten die rijke mensen plaatsten in een rariteitenkabinet, een ruimte waar ze allerlei zeldzame en kostbare spullen tentoonstelden. Je zou het niet denken, maar ook de thee op het tafeltje past goed in dat plaatje. Thee was in de periode waarin deze perspectiefkast is gemaakt erg duur in de Nederlanden. Het leende zich bij uitstek om afgebeeld te worden en kan dus ook gezien worden als een soort rariteit voor die tijd. Een echte aanwinst voor ieder laat zeventiende-eeuws interieur dus.

Simon Verelst, Bloemen in een vaas, 1669

Waterdruppels op een bloem

Met alleen een kast kom je er alleen niet. Er is ook wat kleur nodig voor een goede inrichting. Die kom je vaak tegen in schilderijen van boeketten, zoals het schilderij Bloemen in een vaas (1669) door de Haagse kunstenaar Simon Verelst (1644- ca. 1721). Zulke schilderijen gaven mensen de kans om een geschilderd boeket te kiezen voor een huis zonder dat ze rekening hoefden te houden met de bloeiperiodes van de verschillende bloemen gedurende het jaar. Maar het moest natuurlijk wel zo echt mogelijk lijken, waardoor kunstenaars voor de uitdaging stonden om die bloemen realistisch weer te geven. Dit is iets wat je goed terugziet op het schilderij van Verelst. Je ziet subtiele bruine verkleuringen in de bladeren, die al langzaam aan het verschrompelen zijn. Als je goed kijkt zie je tot in detail de verschillende lagen van bloemblaadjes.

Maar dat is lang niet alles, want Verelst probeert je voor de gek te houden. Zijn dat nou twee echte waterdruppels op het schilderij? Of zijn ze geschilderd? Toen de Britse ambtenaar Samuel Pepys (1633-1703) dit schilderij zag wist hij het niet zeker. In zijn dagboek staat dat hij het schilderij telkens aan moest raken om er zeker van te zijn dat zijn ogen hem niet bedrogen. Hij is er dus duidelijk ingetrapt! Schilderijen aanraken is in de eenentwintigste eeuw is natuurlijk niet de bedoeling, maar in de huiselijke setting van het museum begrijp jij misschien ook waarom Pepys dit stilleven aan wilde raken.

Een familieportret aan de muur

Het doel is uiteindelijk dat je je thuis voelt in je eigen huis. In iedere woning van formaat in die tijd had je daar ook familieportretten voor nodig. Grote portretten voor aan de muur, of als miniatuur ter grootte van een pasfoto, zodat mensen hun geliefden altijd dicht bij zich konden dragen en konden bekijken wanneer ze wilden.

Jan de Baen, Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen, ca. 1674

Voor zulke schilderijen was je bij de Haarlemse schilder Jan de Baen (1633-1702) aan het juiste adres! Je ziet dat mooi in zijn schilderij Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen (ca. 1674). Het is niet helemaal zeker of hij daadwerkelijk zijn gezin heeft afgebeeld. Het is daarentegen wel waarschijnlijk dat het schilderij was bedoeld als een soort reclameposter om rijkelui over te halen om zich te laten portretteren door De Baen. Je ziet dat de man op het schilderij zijn hand uitsteekt, dus je bijna uit lijkt te nodigen om de voorstelling te betreden. De vrouw heeft een portretminiatuur in haar rechterhand waarop je het gezicht van een jong meisje ziet. Het lijkt erop alsof ze het miniatuur aan jou wil tonen en daarmee wil zeggen: voor zowel portretten in miniatuur als grotere familieportretten kun je bij deze schilder terecht! Het enige puntje van twijfel aan die interpretatie is dat we niet weten of de kunstenaar überhaupt kinderen had. De meest gangbare aanname is daarom dat het mogelijk zijn familie is, maar dat de voorstelling vooral diende als een reclameposter om mensen een beeld te geven van zijn kwaliteiten. Oftewel: wie wil er nou geen Jan de Baen aan zijn of haar muur hangen om dat interieur af te maken?

Een huis vol verhalen

De veelzijdige collectie van zeventiende-eeuwse schilderijen geven een mooi beeld van wat mensen in die tijd belangrijk en mooi vonden. Door de huiselijke sfeer van het museum kun je dat zelf ervaren en zet je voor je gevoel een stapje terug in de tijd. Neem plaats op een stoel, doe (bijna) alsof je thuis bent en geniet van de verstopte meesterwerken die Bredius ons heeft nagelaten. Die meesterwerken, waaronder schilderijen van Rembrandt en Jan Steen, daar gaat het de volgende blogpost over.

 

 

 

Film / Films

Scarlett Johansson draagt het stokje over

recensie: Black Widow - Cate Shortland

Eindelijk is hij daar, een film die volledig draait om één van de interessantste karakters van de hele MCU (Marvel Cinematic Universe): Black Widow. Maar liefst 23 films duurde het voordat de ‘gehersenspoelde’ voormalig KGB spion-turned-Avenger haar eigen film kreeg. En toen werd door corona de releasedatum ook nog uitgesteld. De spanning bouwde op. Maar… of dat de film ten goede komt?

Er was een tijd dat Natasha Romanoff (a.k.a Black Widow) een ‘normaal’ bestaan leidde. Samen met haar surrogaatfamilie (moeder Melina, vader Alexei en jongere zusje Yelena) belichaamde ze de ideale ‘white picket fence’ familie in Ohio. Daar begint Black Widow. Maar de stuurse blik in de ogen van de jonge Natasha verraadt dat ze beter weet: Ze zijn geen familie. Melina en Alexei zijn spionnen en vroeg of laat is de missie over en zijn Natasha en Yelena weer overgeleverd aan de Red Room. Een geheim trainingskamp (geleid door badguy Dreykov) waar jonge vrouwen ontdaan worden van hun voortplantingsorganen(!) en opgeleid worden tot kille moordmachines.

Na een irritante cover van de Nirvana klassieker ‘Smells Like Teen Spirit’ die een eindeloos durende titelsequentie begeleidt, gaat de film verder in 2016. Direct na Marvel film Captain America: Civil War als Natasha (allang uit de Red Room ontsnapt, en al jaren een vast onderdeel van de Avengers) voortvluchtig is en zich schuilhoudt in Noorwegen.

Kille assassins

Hoewel Natasha (Scarlett Johansson) denkt dat de Red Room niet meer bestaat, blijkt niets minder waar. De Red Room is vol in operatie, met Dreykov nog immer aan het roer. Hij gebruikt nu zelfs een bepaald soort chemicaliën die zijn ‘red army’ omtovert in hersenloze moordenaars zonder vrije wil. Natasha besluit samen met haar – ook ontsnapte – zus Yelena (Florence Pugh) een eind te maken aan Dreykov (Rey Winstone) en de Red Room. Ze sporen hun vader Alexei (David Harbour) op die hen naar moeder Melina (Rachel Weisz) leidt omdat zij meer weet. En dus is het een kwestie van tijd voor het surrogaatgezin weer samen aan de keukentafel zit.

Snauwen vs menstrueren

Scarlett Johansson kroop in 2010 voor het eerst in de huid van Natasha Romanoff, en speelde de rol vervolgens met verve in tal van Marvel films. In 2019 schokte Avengers: Endgame fans toen bleek dat Natasha de film niet overleeft. Black Widow is dus een afscheid waarin Johansson nog één keer kan shinen als de titelheldin. Johansson, die zelf mee produceerde, stond erop dat de Australische cineaste Cate Shortland (o.a. Lore, 2012) de film zou regisseren. Shortland is tevens de eerste vrouw die een opzichzelfstaande Marvel film maakt. Toch is van haar inbreng weinig speciaals te merken. Natasha Romanoff heeft een backstory vol interessante ingrediënten: Van hoe ze op jonge leeftijd van haar moeder gescheiden werd tot het feit dat ze zelf geen kinderen kan krijgen. Maar Shortland behandelt het allemaal nogal banaal en oppervlakkig. Een scène waarin Alexei de snauwerigheid van zijn dochters automatisch koppelt aan ongesteldheid, slaat de plank volledig mis. Hoewel Yelena goed haar best doet om haar vader uit te leggen dat ze niet meer ongesteld wordt omdat ze (duh!) geen baarmoeder en eierstokken meer heeft, komt het allemaal nogal komisch over. De komedie lijkt zo bedoeld, maar toch voelt het, zeker als vrouwelijke kijker, behoorlijk wrang.

Verdrietig afscheid

Jammer is het ook dat dé scène waar het allemaal om draait, waarin de familie weer samen om tafel zit, zijn doel voorbij schiet. Dit was hét moment waar dingen besproken konden worden. Want Shortland laat wel al vanaf de eerste secondes zien dat Nastasha iemand is die zich dingen aantrekt. En van zus Yelena weten we dat inmiddels ook. Maar niks daarvan. Steeds als het even de diepte in lijkt te gaan komt er weer een flauwe grap over pies bovendrijven. Vanaf deze scene verandert de film in traag drijfzand waarin de acteurs (toch zeker niet de slechtste) veel moeite moeten doen om overeind te blijven. En dat je tijdens de ‘eindbattle’ afgeleid wordt door lelijke greenscreen technieken helpt ook niet mee. Het allertreurigste is misschien wel dat voor je gevoel niet Johansson, maar Pugh de echte ster van de film is. Johansson speelt zoals altijd formidabel maar ze lijkt haast te nederig. Alsof het hele doel van deze film was om het stokje over te dragen en de fans vast lekker te maken voor nieuwe Marvel superheld Yelena Belova. Vooropgesteld: Florence Pugh is fantastisch in deze rol. Een betere opvolger kon Johansson zich niet wensen. Maar juist nu we nog één keer 134 minuten lang van Natasha Romanoff konden genieten is dit toch een verdrietig afscheid.

Black Widow draait nu in de bioscoop.

 

Boeken / Fictie

De wandellust wakkert weer aan

recensie: Roadtrip - Graeme Simsion en Anne Buist

Fervente wandelaars zullen in hun handjes knijpen met de komst van het tweede deel van de Camino-reeks van Graeme Simsion en Anne Buist: Roadtrip. Ongetwijfeld biedt zowel deel 1 als deel 2 van de reeks inspiratie voor hen die graag in hun wandelschoenen stappen. ‘We hopen dat mensen door onze boeken zelf de pelgrimsroutes gaan lopen,’ zegt het schrijverspaar zelf in een interview met Het Parool (10 juni 2021). Dat zal hen zeker lukken.

Oude routes, oude geliefden

De wandellust zijn de Australische bestsellerauteur Graeme Simsion – bekend van de ‘Rosie-trilogie’ – en zijn vrouw Anne Buist nog lang niet verloren. In deel 1 van hun Camino-reeks, Camino, brachten ze hun hoofdpersonages Zoë en Martin bij elkaar op hun wandeltocht op de Camino de Santiago, de pelgrimsroute van Sint-Jakob, naar Santiago de Compostela in het noordwesten van Spanje. Die liefde leek met een sisser af te lopen, maar in dit nieuwe deel treffen de twee oud-geliefden elkaar weer op de oude pelgrimsroute Chemin d’Assise naar Rome. Graeme Simsion nam de mannelijke ‘verhaallijn’ op zich en Anne Buist was degene die Zoë tot leven bracht op papier.

Vastgelopen

In het eerste boek zijn de twee protagonisten eerst vreemden voor elkaar, die elkaar treffen in het Franse Cluny. Ze zijn ‘vastgelopen’ in hun leven. De Amerikaanse kunstenares Zoë rouwt om haar man Keith die naar alle waarschijnlijkheid zelfmoord heeft gepleegd en Martin, de Britse docent vormgeving en design, gaat na een gefaald huwelijk met zijn zelfontworpen bagagekarretje op pad. In dit eerste deel groeiden ze naar elkaar toe, maar op het einde bleek dat de liefde niet bestand was tegen de vele kilometers die hen scheidde en trok Zoë er de stekker uit. Beiden keren terug naar hun thuisland.

In het tweede deel, Roadtrip, borrelt de drang om de wandelschoenen aan te trekken opnieuw. Dit keer besluit Zoë haar vriendin Camille te ondersteunen, die MS heeft en de Chemin d’Assise naar Rome wil lopen ‘om de paus te zien’. Tenminste, dat is wat Camille’s partner Gilbert in zijn bericht aan Zoë schrijft. Het blijkt al snel duidelijk dat de MS ook Camille’s geheugen aantast en haar dingen laat denken en zeggen, die kant noch wal raken. Aangezien het voor Camille een grote uitdaging wordt om zich staande te houden op de route, wil Zoë maar wat graag het karretje van Martin lenen. Tegen de zin van zijn dochter Sarah in, besluit Martin om die hoogstpersoonlijk langs te komen brengen in Cluny, waar Camille en Gilbert wonen…

Blok aan het been

Sarah is een onwelkome toevoeging aan de lijst van bijfiguren. In het begin van het boek gedraagt ze zich als een onuitstaanbare tiener, terwijl ze toch al echt de twintig jaren heeft aangetikt. Gelukkig weet Bernhard, een vlotte en jonge Duitser – die Zoë en Martin drie jaar eerder ontmoeten op hun andere wandeltocht – Sarahs hart te veroveren en lijkt ze gaandeweg een beetje te ontdooien. Ze heeft het niet zo op de vrouw die in haar ogen een bedreiging is voor haar moeder, van wie haar vader inmiddels al gescheiden leeft. Zoë voelt dit ook aan en stopt al haar tijd en energie in het verbeteren van de band met Martins dochter. Tot haar grote ergernis gaat dit maar met héél kleine stapjes.

De liefde tussen Zoë en Martin wakkert weer snel aan. Erg snel. Wat minder snel en soepel verloopt, is de wandeltocht naar Rome. Camille is letterlijk en figuurlijk een blok aan het been: ze dreigt paranoïde te worden en beschuldigt Gilbert ervan dat hij haar bedrogen heeft. Martin en Gilbert proberen de boel te sussen. Dat lukt aardig met de vele flessen rood die ze achterover slaan, maar sommige problemen (groot en klein) vormen een extra last op de weg die al zoveel hindernissen kent.

Blogachtige sferen

Het boek leest weg als een realistisch verhaal. Het heeft iets weg van een blog van een overenthousiaste en bloedeerlijke wandelaar (Martin is – naast Bernhard – verreweg degene met de grootste dosis optimisme), die iets te veel prijsgeeft aan zijn lezers over zijn escapades en over de groteske veranderingen in zijn leven. Je merkt als lezer hoe zwaar de wandeltocht is voor degenen die hem lopen: de drie koppels ondervinden zowel fysieke als psychische tegenstand op hun weg richting de hoofdstad van Italië. Ook blijken de onderlinge verschillen groot: sommigen zijn ervoor gemaakt om continu in beweging te zijn, terwijl anderen te veel luxe dingen in hun tassen meesjouwen.

Van dit boek leer je in ieder geval om je tas zorgvuldig in te pakken alvorens je aan een reis als deze begint. Het is de ultieme wandelgids voor mensen die niet eens van wandelen houden, want je kunt alles vanuit je luie stoel volgen. Het schrijversechtpaar schrijft namelijk alles tot in detail op; al begint pas halverwege de roman het Italiaanse landschap tot leven te komen in het boek. Op een gegeven moment klimt Zoë namelijk in de pen en maakt ze tekeningen van de gastvrouwen- en heren bij wie ze in de B&B logeren. Op die manier ontstaan er allemaal mooie portretten van trotse tot rouwende Italianen: een familie die tegen wil en dank vastzitten aan hun B&B, een gastvrouw die een half altaar inricht voor haar dode man en kookgrage Italiaanse, rondborstige vrouwen die zo de achtergrond van een flyer over Italië zouden kunnen opvullen. Zoë en Martin knopen met haast iedereen een gesprekje aan om de couleur locale te kunnen proeven. Zo krijg je als lezer alle ins & outs te weten over rustieke plaatsjes als Trana en dergelijke.

Reisdoelen en fricties

Het knappe aan dit boek is dat het zoveel dialogen bevat, die zo soepel verlopen. Het boek bestaat meer uit dialogen dan uit beschrijvingen. Het gaat in het boek namelijk vooral om de onderlinge, sociale verhoudingen en de weerslag van zo’n wandeltocht op het reisgezelschap. Het mag dan wel niet zo’n ingrijpende reis zijn als die van Frodo Baggins richting Mordor, die overigens ook nog eens een écht reisdoel had (namelijk: het vernietigen van dé ring), maar toch overschaduwt één conflict vaak de sfeer binnen de groep. Soms ligt er iets te veel nadruk op het negatieve; de zes wandelaars lijken het soms eerder ongezellig dan knus te hebben. Toch blijkt ieder wel een drijfveer te hebben en is het een of andere motiverende reden die hen vooruit duwt: van boetedoening (Zoë) tot vergiffenis (Martin), van plezier (Bernhard) tot verlangen (Gilbert) en van bewijsdrang en een zekere hang naar avontuur (Sarah) tot een persoonlijke overwinning (Camille).

Juist doordat iedereen stiekem zo erg met zichzelf bezig is in het verwezenlijken van zijn of haar eigen dromen, ontstaan er fricties en moet de groepsdynamiek continu weer rechtgetrokken worden. In dit tweede deel zijn er veel meer protagonisten dan in het eerste deel, waardoor er minder woorden overblijven voor het beschrijven van de reis. Het accent ligt nu meer op de karakterontwikkelingen; al maakt niet iedereen deze door. Zo blijft Camille eigenlijk hetzelfde: een vrouw met haar hart op de tong. Ook ontkomt het zestal niet aan rampspoed: één van de wandelaars kan de route helaas niet voltooien…

Wie dit boek tot de laatste pagina uitleest, weet: we nemen nog geen definitief afscheid van Zoë en Martin. De twee verhaallijnen blijven elkaar kruisen en sluiten tevens goed op elkaar aan, omdat er geen verschil op te merken valt tussen de schrijfstijl van Simsion en Buist (de hoofdstukken ‘Martin’ en ‘Zoë’ wisselen elkaar continu af zonder dat het storend is). De twee schrijvers willen voor het derde deel van de reeks een wandeltocht afleggen in Japan, alwaar ze 88 tempels willen bezoeken die langs de route staan. Een tip voor de twee: neem enkele van die ‘extra’ medereizigers alsjeblieft niet meer mee!

Boeken / Non-fictie

Reis rond de halve wereld

recensie: De wereldwandelaars - Wim Willems

Er waren eens… vier dappere mannen en één vrouw die afkerig waren van alle alcoholische versnaperingen en er een vegetarische leefstijl op na hielden. Was dat hetgeen wat hen met elkaar verbond? Nee, deze vier idealisten trokken er – op hun tere wandelschoenen – in 1911 op uit om de wereld over te wandelen. Dit magistrale verhaal verdient méér dan vijf sterren, zeker omdat het op een memorabele en ongekend goede wijze op papier is gezet door auteur en historicus Wim Willems.

Ze waren wereldnieuws: de drie jongemannen Bram Mossel, Frans van der Hoorn en Gerard Perfors. Op zondagochtend 16 juli 1911 vertrokken zij vanaf de Dam in Amsterdam om een grens te overschrijden die ze nog nooit eerder hadden opgezocht: die van Nederland. De drie jonge geheelonthouders, die veel ophadden met de socialistische idealen, besloten in 1911 om een reis te maken door Europa, het Midden-Oosten om van daaruit naar Birma, Tibet, China, Korea, Japan te gaan met als kers op de taart: de oversteek naar Noord-Amerika.

Helaas gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten en moesten de drie mannen (die er in Wenen nog een vrouwelijke compagnon bij kregen: Marie Zwarts) hun voettocht over de wereld al staken in Palestina. Dat maakte de reis die zij te voet aflegden niet minder indrukwekkend. In ieder land, in iedere stad en ieder dorp kwam een meute nieuwsgierigen op hen afgestormd: in Nederland werden ze in de grote steden massaal uitgezwaaid; niet alleen in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Haarlem en Den Haag stond jong en oud met een zakdoek hoog in de lucht te zwiepen als teken van afscheid. De drie mannen werden bejubeld en toegejuicht.

The European Dream

De publiciteit (vele kranten kregen lucht van de plannen van het drietal) zorgde ervoor dat hun namen overal bekend waren. Ook hielp het dat de drie mannen portretkaarten van zichzelf lieten maken. Voornamelijk uit noodzaak: met de verkoop hiervan kon het drietal hun reis bekostigen. De drie voorstanders van het vegetarisme maakten het onmogelijke mogelijk: voor drie arme sloebers als zij was het niet weggelegd om zo’n wereldreis te kunnen maken. Dat was enkel voorbehouden aan de allerrijksten: al eeuwenlang maakten jongelingen van adel een Grand Tour langs alle landen met een rijke cultuurgeschiedenis, zoals Italië en Griekenland, of vertoefden zij in luxe kuuroorden. Met terugwerkende kracht zou je hen misschien wel kunnen beschouwen als ‘The European Dream’: als reizen niet langer is voorbehouden aan de bourgeoisie, wat voor kansen biedt dat dan aan de gemiddelde kassajuffrouw of schoorsteenveger in een periode waarin men nog geen weet had van het naderende onheil?

De drie heren zouden het zelf anders verwoorden; zij hadden namelijk niets op met het ‘kwaadaardige’ kapitalisme. Bram, Frans en Gerard hadden zelf weinig omhanden; ze kwamen alledrie uit een gezin waarin hard gewerkt moest worden voor het brood op tafel. Met een optimisme als die van een pacifist, trokken ze door land en over zee. Over hun eigen ondervindingen wordt stevig uitgeweid in het boek: Willems romantiseert de reis niet. Integendeel, hij laat de drie wandelaars ook zelf aan het woord. Met name Bram Mossel schreef én tekende erop los. Op sommige pagina’s wisselen diens nauwkeurige schetsen van het landschap de foto’s van hem en zijn kameraden af. Dit biedt een verkwikkend inkijkje in het leven van de reislustigen.

Nog meer dan deze foto’s, spreken de passages van de drie wandelaars tot de verbeelding. Uit het beeldmateriaal en ander overgeleverd materiaal (zo schreef Bram bijvoorbeeld stukken voor De Amstelgids), pikt Willems er de juiste filosofische overpeinzingen uit, die zowel de ideeën van het drietal laten doorschemeren als een indrukwekkende karakterschets geven. Tevens blijkt uit menig passage hoe oordelend de drie zijn over de maatschappij en wordt almaar bevestigd hoe ver ze van diezelfde maatschappij zijn komen te staan.

Heimwee naar liefde

De drie mannen die kozen voor een ‘rein leven’, waren niet zonder slag of stoot uit Nederland vertrokken. Zowel Gerard als Frans lieten hun geliefde achter. Dat resulteerde in een uitputtende briefwisseling met het thuisfront. Het verlangen om zich bij hen te voegen was voor Marie Zwarts, de vriendin van Gerard, te groot en – tegen de nadrukkelijke wens van haar familie in, die hun ongetrouwde dochter liever niet zagen vertrekken – besloot ze het drietal op te zoeken in Wenen. Daar verloofden Marie en Gerard zich en met een geruster hart konden ze op pad richting Boedapest, alwaar Frans met zijn knappe verschijning vele hoofden op hol bracht.

In Hongarije scheidden de wegen van het viertal echter: wie dag en nacht met elkaar zit opgescheept, heeft soms tijd voor zichzelf nodig. Tenminste, Frans wilde graag in zijn eentje naar het zuiden van Hongarije lopen en van daaruit naar Kroatië en Bram prefereerde een alternatieve route door de Balkan. Ze zouden elkander na drie maanden weer treffen in Boekarest. Uit die tijd stammen diverse portretkaarten waarop nog maar één dappere wereldwandelaar te zien is. De drie mannen (en vrouw) lieten zich voor even individueel portretteren.

Eindstation Jeruzalem?

Heel wat stappen later, komen de vier wandelaars aan in het Midden-Oosten, alwaar ze niet altijd op één lijn liggen met de locals. Gelukkig ontmoeten ze daar ook inspirerende mensen, namelijk het Duitse echtpaar Ludwig en Lisbeth Ankenbrand, met wie ze zich lieten fotograferen aan de voet van de Sfinx van Gizeh en de piramide van Cheops in Egypte in begin 1913. Doordat de portretkaarten steeds minder goed verkochten, moesten de vier Nederlanders steeds meer en vaker geld lenen van hun Oosterburen. Een van de ingrediënten voor een latere explosie in het steeds groter wordende reisgezelschap.

Lang treurden de wereldwandelaars uit Nederland niet: ze vonden hun geluk in Jeruzalem, waar ze zich met gemak aanpasten aan het nieuwe dagritme. Ze leefden daar in harmonie met de Joodse bevolking. Dat gelukkige bestaan werd aangetast door de dood van de aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw in juni 1914. Wie had kunnen vermoeden dat dit dé aanleiding was voor een oorlog op wereldwijd niveau? Bram, Gerard en Marie besloten met de boot terug te varen naar hun thuisland, maar voor Frans was het te laat en hij bleef – voorgoed – in Palestina.

De reis vervolgt

Willems laat de lezer op dit moment gelukkig niet in de steek en maakt er geen spannende cliffhanger van, maar vertelt tot in detail hoe de wegen van de vier reisgezellen zich vanaf dat moment scheiden. Gerard en Marie kozen voor een relatief ‘burgerlijk’ bestaan en het was Gerard die de idealen van hen allemaal tot op een hoger plan bracht als overtuigde communist. Bram maakte met zijn vriendin Hendrien Schweiger een tweede én derde wereldreis (hetzij tweemaal op een fiets) en Frans genoot een hoge reputatie als hovenier in Kfar Giladi. Hun levens lagen in het verlengde van hetgeen waarvoor zij stonden en zij leken trouw aan zichzelf en hun idealen te blijven. Totdat de Tweede Wereldoorlog zijn intrede deed en de vriendschap voorgoed veranderde.

Over dit boek, met de treffende ondertitel ‘Een verbond van idealisten’, raak je niet gemakkelijk uitgepraat. Dit verhaal raakt je, laat je onderdompelen in een wereld vóór massatoerisme en maakt dat je je eigen levenskeuzes even goed onder het vergrootglas legt. Het verhaal is simpelweg indrukwekkend genoeg, maar de combinatie van de inhoud en de schrijfstijl zorgt ervoor dat dit een boek is om te koesteren. Wat schrijft Willems ongelofelijk sierlijk:

 

“Door het prisma van de weemoed braken die beelden van vroeger in glanzende kleuren uiteen.”

 

Niet alleen lijkt de rol van verhalenverteller Willems op het lijf geschreven te zijn (wat misschien in de lijn der verwachting ligt als een historicus aan het schrijven slaat), maar hij verweeft tevens zijn eigen kennis en ervaringen met die van zijn gekozen protagonisten. Willems koppelt boeken en schrijvers uit de tijd van de wereldwandelaars met de geloofsovertuigingen van die wereldwandelaars. Nescio en zijn Titaantjes, maar ook Lev Tolstoj krijgen haast een heldenstatus toegedicht en de intertekstuele verwijzingen getuigen van een grote kennis van de literaire wereld. Ook heeft het boek een persoonlijke noot: Willems vertelt over zijn eigen jeugd en vroegere idealen, over hoe hij in het hippietijdperk (de jaren ’70) voor het eerst een stap over de grens zette en wat dit met hem deed als persoon.

Dit boek krijg je niet meer uit je hoofd als je het eenmaal gelezen hebt. En bekeken: die opbeurende illustraties leiden tot escapisme, de drang om de (huidige) werkelijkheid te vergeten. Om met een dooddoener van een gezegde af te sluiten: Wim Willems is de docent geschiedenis die alle anderen doet vergeten.

Boeken / Non-fictie

Over politiek en literatuur

recensie: George Orwell – Tegen totalitarisme (vert. Thomas Heij)

Tegen totalitarisme is een bundeling van (sommige voor het eerst vertaalde) essays van de Engelse schrijver George Orwell. Orwell schrijft bevlogen over politiek, nationalisme, fascisme, maar ook over literatuur, het leven van een boekenrecensent en sigaretten. Zo tekent hij scherp en minutieus de staat op van het naoorlogse Engeland en Europa.

George Orwell (pseudoniem van Eric Arthur Blair) is bij het grote publiek voornamelijk bekend door zijn romans 1984 en Animal Farm. Mening middelbare scholier leest één van deze boeken (waarschijnlijk vooral het laatste, door zijn geringe omvang) nog altijd voor het vak Engels. Dat Orwell meer romans schreef is minder bekend. Dat hij daarnaast ook essays schreef voor kranten en tijdschriften weet alleen de echte Orwell-liefhebber (waaronder ondergetekende). Vertaler Thomas Heij is óók fan en schreef een sprankelende, ver van stoffige, vertaling.

Politiek

Tegen totalitarisme is niet zomaar gekozen als titel voor deze verzameling artikelen. Orwell typeerde zijn eigen werk als ‘tegen totalitarisme en voor democratisch socialisme’. Zijn fictieboeken zijn doorspekt van politiek en draaien rond concepten als macht, vrijheid, burgerschap, gelijkheid, waarheid, propaganda. Vanzelfsprekend komen deze onderwerpen terug in Orwells werk als journalist. Tegen totalitarisme begint met een bespreking uit 1940 van Mijn Kampf van Adolf Hitler. Orwell heeft kritiek op de nieuwe uitgave van het boek dat ‘vanuit een Hitler-gezinde kijk’ zou zijn uitgegeven. Een jaar later schrijft hij over hoe de Europese intellectuelen – geheel in lijn met het verlichtingsideaal –  denken dat mensen redelijk zijn en zich in hun handelen daardoor laten drijven. Niks is minder waar. ‘De kracht die de wereld daadwerkelijk vormgeeft komt voort uit emoties – raciale trots, leiderschapsaanbidding, religieuze overtuigingen, oorlogslust [ ..].’ (Uit: Wells, Hitler en de Wereldregering, 1941) Orwell fileert moeiteloos zijn eigen tijd, legt vooronderstellingen en drogredenen bloot. Hij ergert zich aan intellectuelen die hun ogen lijken te sluiten voor de werkelijkheid en liever moeilijke woorden gebruiken dan werkelijk te duiden wat er gaande is.

1984

De oplettende lezer die bekend is met Orwells beroemde dystopische roman 1984 (aanrader!) zal veel daarvan terugzien in de essays uit Tegen totalitarisme. Zo schrijft Orwell over hoe totalitaire staten een poging doen ‘de gedachten en gevoelens van zijn onderdanen net zozeer te beheersen als hun handelingen’. (Uit: Literatuur en Totalitarisme, 1941) Hij was dus al langere tijd bezig met de zogenaamde thought police die in 1984 burgers oppakt die verkeerde gedachten (zoals een negatieve gedachte over de staat) hebben. Let wel, niet alleen handelingen, maar dus ook gedachten komen onder invloed van de staat te staan. Ook de waarheidsparadox uit 1984 zien we in Orwells essays al terug. In hetzelfde essay schrijft hij: ‘De totalitaire staat stelt dogma’s waaraan niet mag worden getwijfeld, maar verandert ze van dag tot dag.’ Dit is precies wat The Ministry of Truth, waar de hoofdpersoon uit 1984 werkt, doet: propaganda produceren en elke dag nieuwe waarheden scheppen en de oude vernietigen, alsof ‘de waarheid’ nooit anders was. Zo kan een verhoging van de kosten voor zeg, benzine, verkocht worden als een daling van de prijs! De geschiedenis herschrijven is een belangrijk onderdeel van de propaganda in totalitaire regimes, om zo niet alleen het handelen maar ook de gedachten van burgers te beïnvloeden, ziet Orwell.

Dat degenen die zeggen dat zij de waarheid in pacht hebben in werkelijkheid soms leugenaars zijn is kennelijk iets dat Orwell in echte totalitaire staten uit zijn eigen tijd heeft opgemerkt. Dat blijkt ook uit het volgende citaat uit een ander essay: ‘Gebeurtenissen waarvan men het gevoel heeft dat ze niet hadden moeten gebeuren worden onvermeld gelaten en uiteindelijk ontkend.’ (Uit: Noties over nationalisme uit 1945) Dit is volgens Orwell een van dé kenmerken van totalitair nationalisme.

Schrijverschap

Orwell heeft geen hoge pet op van zijn collega-schrijvers uit het Engeland van de jaren ’40. Veel van hen laten zich verleiden om propaganda te schrijven en geven daarmee in feite hun ware schrijverschap op, zo stelt hij. De politiek neemt in zijn tijd, die leidt onder een groot oorlogstrauma, het hele journalistieke veld over; iets waar Orwell fel tegen ageert. Als schrijver kun je je politiek engageren, maar niet als schrijver, alleen vanuit jezelf als burger. ‘Je eigen mening opgeven, niet alleen ten gunste van een partijmachine, maar zelfs van een groepsideologie, komt neer op zelfvernietiging als schrijver.’

De Engelse taal wordt door deze inmenging van politiek langzaam uitgehold. Orwell verwijst naar de ‘gezwollen stijl’, waarin schrijvers terugvallen op Latijnse termen en onnodig lange woorden, om de inhoud van hun boodschap te verdoezelen. ‘Als de algehele toestand slecht is, dan heeft de taal daaronder te lijden,’ schrijft hij. Zo duidt Orwell de staat van het Engels in zijn tijd en de slechte, onzekere politieke omstandigheden, zo net na twee wereldoorlogen halverwege de twintigste eeuw.

Vrijheid van andersdenken

Uiteraard weet Orwell, zelf schrijver en journalist, waar hij over spreekt. In Tegen totalitarisme is ook de inleiding voor zijn boek Animal Farm opgenomen (dat niet gepubliceerd werd in de uitgave). In dit stuk, genaamd Vrijheid van drukpers (1945), schrijft Orwell over de totstandkoming van het boek. Vier uitgevers wezen het af (ondanks de grote boekenschaarste destijds). Eén van deze uitgeverijen accepteerde het boek in eerste instantie wel, maar keurde het later alsnog af. Het pro-Russische Engeland van die tijd was niet klaar voor een boek dat kritisch was op de heersende klasse. De uitgeverij schrijft in de afwijzingsbrief aan Orwell: ‘Ik ben van mening dat de keuze voor varkens als de heersende klasse ongetwijfeld aanstootgevend zal zijn voor veel mensen, en vooral voor iedereen die een beetje lichtgeraakt is, wat de Russen ongetwijfeld zijn.’ Hieruit blijkt de angst waarin men destijds leefde om iets verkeerds te zeggen.

Met zijn verhaal over boerderijdieren die een nieuw staatsbestel invoeren, waarin ‘alle dieren gelijk zijn, maar sommige dieren méér gelijk dan anderen’, legt Orwell dus de vinger op de zere plek. Hij is duidelijk geïrriteerd, boos zelfs, en dat maakt zijn essays bijzonder fijn om te lezen. Orwell komt op voor vrijheid van meningsuiting en walgt van het heersende dogma dat ‘een kritiekloze bewondering van de Sovjet-Unie verwacht’. Iemand die daar vraagtekens bij zet wordt het zwijgen toegebracht. Orwell citeert in Vrijheid van drukpers (1945) Rosa Luxemburg: ‘Vrijheid is altijd vrijheid van andersdenken.’

De recensent

Orwell recenseerde ook boeken. In Bekentenissen van een boekrecensent (1946) beschrijft hij hoeveel boeken de meeste recensenten maar half kunnen lezen voordat ze er slechts een korte recensie aan kunnen wijden, bij gebrek aan tijd. Ook hier heeft hij kritiek op de media van zijn tijd en pleit voor verandering. ‘De beste aanpak is om de grote meerderheid van de boeken te negeren en zeer lange recensies te wijden – duizend woorden is het absolute minimum – aan de weinige boeken die er wél toe lijken te doen.’ Dat zijn uiteraard níet de boeken waarin de schrijver zijn ziel heeft verkocht aan een partij- of propagandamachine. Meer inhoud en minder gezwets dus. ‘De gebruikelijke middellange recensie van een woord of zeshonderd is gedoemd om waardeloos te zijn, zelfs als de recensent echt de wil heeft haar te schrijven.’

Toekomstbeeld

Dat Orwell zijn tijd – en wat die nodig had om uit de misère te komen – goed kon doorvoelen blijkt ook uit het essay Naar Europese eenheid (1947). Hierin schetst Orwell drie mogelijke (en sombere) toekomstvisies die volgens hem alleen voorkomen kunnen worden door het op een groot gebied op gang krijgen van democratisch socialisme. Op de korte termijn die ervoor was kon dit volgens hem alleen in West-Europa, omdat deze landen een democratische en socialistische traditie kennen. Orwell durft stiekem, zonder al te veel optimisme, te hopen op ‘een federatie van West-Europese staten die zijn veranderd in socialistische republieken zonder afhankelijkheid van koloniën.’ Daaruit blijkt dat hij een goed beeld had van wat Europa zou kunnen redden van de zo gevreesde Derde Wereldoorlog, niet wetende dat deze Europese eenheid (pas!) elf jaar later, in 1958, zou aanvangen. Orwell schrijft dit op het moment dat India zich losmaakt van Engelse overheersing. De meeste Europese landen hebben in die tijd nog koloniën. Orwell noemt deze Europese eenheid ‘het enige politieke doel dat de moeite waard is.’

Hoop op een vrije toekomst

Als deze hoop geen waarheid zou worden, is de kans volgens Orwell groot dat we in een situatie terechtkomen zoals hij die heeft beschreven in 1984. Een waarin de angst voor de atoombom zo groot is, dat wereldwijd wordt besloten tot handhaving van de status quo. Een waarin de rijkdom verdeeld zou worden onder de rijkste mogendheden, ‘die elkaar niet kunnen verslaan en evenmin door een opstand van binnenuit omver geworpen kunnen worden.’ Dit was zijn grootste angst. Het zou stilstand betekenen, de mensen zouden in onvrijheid blijven leven en slechts enkelen zouden zich de belangrijkste rijkdommen toe-eigenen ten koste van de overgrote meerderheid. Gelukkig is het niet zo gelopen en is Orwells hoop op een nieuwe, welvarendere en vooral vrijere tijd voor Europa werkelijkheid geworden. Wellicht dat Orwells schrijven en zijn strijd voor de vrijheid van meningsuiting en andersdenken daaraan hebben bijgedragen.

Het feit dat zijn boeken nu nog gelezen worden stemt hoopvol. Nog mooier zou het zijn als ook zijn essays over politiek en samenleven herlezen worden door ons, in deze tijd waarin de Europese eenheid niet langer vanzelfsprekend is. Tegen totalitarisme is een absolute aanrader.