Boeken / Non-fictie

Nationalisme, c’est la guerre. Toch?

recensie: Thierry Baudet - De aanval op de natiestaat

In het Nederlandse publieke debat blijft de aanval van rechts komen. De nieuwste spraakmakende charge is het proefschrift van Thierry Baudet. Hij polemiseert, schmiert en katapulteert drogredeneringen, maar maakt ook een aantal krachtige punten.

Onlangs promoveerde Thierry Baudet (1983) – NRC-columnist en samensteller van twee mooie bundels over het conservatisme, Conservatieve vooruitgang en Revolutionair verval – op De aanval op de natiestaat. Desondanks is de uit het Engels vertaalde, maar verder onaangepaste versie van dit werk meer publicistisch dan hard-wetenschappelijk. Natuurlijk kent Baudet zijn klassiekers – uitvoerig bespreekt hij vanuit historisch en rechtsfilosofisch perspectief de staatsvorming van de laatste eeuwen –,  maar hij maakt deze ondergeschikt aan zijn polemische these. Baudet poneert dat het onvermijdelijk is dat het door de elite gekoesterde supranationalisme en multiculturalisme de rechtsstaat en de politieke vertegenwoordiging ondermijnen, omdat die niet kunnen voortbestaan zonder nationaal ‘wij’, zonder samenhang biedende en legitimiteit verlenende collectieve identiteit.

De grenzenloze wereld
Baudets motto is dan ook Paul Scheffers ‘Zonder “wij” gaat het niet’. Ten minste gedeeltelijk heeft hij hier gelijk: al dan niet impliciet gaat de Europese elite nog altijd uit van een conceptie van een grenzenloze wereld, waarin het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ is weggedacht. Zij ziet deze trend als zowel onvermijdelijk als wenselijk, reden waarom zij meent dat de nog bestaande grenzen, die relicten van een voorbije wereld, net zo goed kunnen worden opgeheven.

Dit opheffen gebeurt van binnenuit doordat het multiculturalisme, gedefinieerd als de stroming die ook op macroniveau ieder verschil accepteert, de gedeelde identiteit verzwakt. Van buitenaf gebeurt dit doordat de internationale organisaties steeds brokjes nationale soevereiniteit weghappen. Samen vormen deze trends ‘de aanval op de natiestaat’. Een voor een loopt Baudet de internationale organisaties af, achtereenvolgens de internationale hoven, de WHO, de VN Veiligheidsraad en, natuurlijk, de EU. Wat hij beargumenteert is hoe deze allemaal, anders dan in theorie, op onvoorziene wijze bevoegdheden naar zich toe trekken, hoe ze politieke beslissingen nemen en hoe deze beslissingen niet door het recht maar door bestaande machtsverhoudingen worden bepaald.

Universele geldigheid
In deze beschrijvingen is Baudet op zijn best. Zijn kritiek is raak en ook deelt hij vileine steekjes uit. Bijvoorbeeld: het supranationalisme ‘is in feite een terugkeer naar de gelaagde jurisdictie van vóór de opkomst van moderne staten. Het is een soort mediëvisme.’ Een schoolboekvoorbeeld van hoe een discours los te wrikken: de EU betekent geen voor- maar áchteruitgang!

Het gehele mensenrechtendiscours, en met name de uitvoering daarvan, is onvermijdelijk door politiek vertroebeld. Evenmin kunnen de neoliberale ideeën van de WHO universeel geldig genoemd worden – een spaarzaam moment waarop de gemiddelde ‘linksmensch’ het hartgrondig met Baudet eens zal zijn.

De aanval op de natiestaat is volgens Baudet moedwillig. De naoorlogse elites waren doordrongen van de door François Mitterand gemunte wijsheid ‘Le nationalisme, c’est la guerre!’ Dat kán zo zijn, maar dat hangt maar net af van de precieze nationalismevorm. Bovendien stelt Baudet – en hij stelt dat terecht – dat de samenleving niet buiten een collectieve identiteit kan, en die valt niet funderen op verdraagzaamheid of verschilverheerlijking alleen.

Buitenissigheden
In zijn bespreking van het multiculturalisme begint Baudet te schmieren. Zijn eerste ondeugd is dat hij obscure bronnen en buitenissige, in de media gehypte voorbeelden als exemplarisch opvoert. Weliswaar erkent hij die buitenissigheid, maar dit weerhoudt hem er niet van er een pagina of vijftien aan te besteden. Sommige voorbeelden zijn zelfs ronduit foutief, zoals het door Baudet klakkeloos van de feministe Susan M. Okin overgenomen cijfer van 200.000 polygame Parijse gezinnen waarbij de mannen werd toegestaan meerdere vrouwen uit immigratielanden te laten overkomen. Dit cijfer bleek afkomstig uit een roddelblad.

Het wordt heel bont als Baudet niet alleen beweert dat de EU geen oorlog heeft voorkomen – misschien nog enigszins verdedigbaar – maar dat deze organisatie, door de natiestaat te verzwakken, zelf een oorlog in de hand werkt. Want:

Verre van inherent oorlogszuchtig, is opkomen voor nationale soevereiniteit in feite de enige stabiele en intrinsiek vreedzame politieke vorm. De enige soort oorlogen die natiestaten vanuit hun wezen kunnen voeren, zijn defensief.

Dit is een wel erg opzichtige onwaarheid. Natuurlijk voeren natiestaten aanvalsoorlogen, wat lukrake voorbeelden: de Eerste Wereldoorlog, imperialistisch Japan of veel van de recente oorlogen die Amerika voerde.

In andere woorden: als De aanval op de natiestaat geen krachtige argumenten te berde brengt, dan is het wel spraakmakend omdat Baudet grove fouten maakt. En oh ja, Baudet bepleit een ‘multicultureel of open nationalisme’, en een ‘soeverein kosmopolitisme’. Vanuit een stevig verankerde natiestaat en nationale identiteit moet respectievelijk internationale samenwerking en culturele uitwisseling worden gezocht. Dit is weer heel zinnig, en waarschijnlijk ook nuttig om de pendule terug te krijgen in het midden, en niet te laten doorslaan – zoals pendules gewoon zijn – naar een wel erg rechtse zijde.

Boeken / Fictie

Stockholm verbeeld

recensie: Jens Lapidus & Peter Bergting - Stockholm Zuid

Jens Lapidus gaf ons in zijn Stockholm-trilogie inzicht in de criminele wereld van de Zweedse hoofdstad. Met Stockholm Zuid wordt het beeld dat hij in zijn boeken schetste, omgezet naar de visuele vorm van de graphic novel.

De strafrechtadvocaat Lapidus is de bestverkopende (levende) thrillerauteur van vandaag de dag. Zijn inside kennis van het criminele circuit zorgt voor een realistische kijk op de onderwereld van Stockholm. Er is bijna geen gevangeniscel te vinden in Zweden waar zijn boek niet te vinden is. De gedetineerden herkennen hun eigen wereld (toen ze nog vrij rondliepen op het verkeerde pad).

Waar het in de boeken van Lapidus voornamelijk om de criminelen draait, zien we in de graphic novel een politieman opdraven. Rechercheur Martin Hägerstrom probeert een einde te maken aan een bloederige bendeoorlog die begint als het zusje van de gangster Mahmud na een avondje stappen wordt verkracht.

Verwachtingsvolle fans
Martin Hägerstrom is niet echt een nieuwe verschijning, want in het laatste deel van de trilogie (Val dood), deed hij ook al zijn opwachting. Deze oude bekende, gecombineerd met de rauwe verteltrant en de donkere sfeer maken van dit grafische avontuur een feest van herkenning voor de trouwe fans van Jens Lapidus. Maar of diezelfde fans helemaal bevredigd worden door dit nieuwe verhaal is nog maar de vraag.

Stockholm Zuid is een aardigheidje. Een intermezzo. Maar het kan niet gezien worden als een volwaardige aanvulling op de trilogie. Daarvoor is de uitwerking net iets te mager. De tekeningen zijn aardig – een beetje in de stijl van de Dark Horse comics – maar niet bijzonder. Van een graphic novel verwacht je toch dat de tekeningen en tekst het niveau van een gemiddelde strip ontstijgen. De tekeningen van Peter Bergting doen dat niet.

Tussendoor even gerustgesteld
Ook tekstueel schiet Stockholm Zuid net te kort. In een 168 pagina’s tellende graphic novel past nu eenmaal niet zoveel verhaal als in de meer dan 400 pagina’s omvattende boeken van Lapidus. Een plaatje vertelt blijkbaar niet altijd meer dan 1000 woorden. Tel daar de fragmentarische vertelstijl van Lapidus en de diversiteit aan personen-met-lastige-namen bij op en je krijgt niet meteen het meest toegankelijke verhaal over de Stockholmse onderwereld voor je kiezen.

De diepgang van de karakters, de maatschappijkritiek en de weergave van de Zweedse criminele scene: het is allemaal net iets minder aanwezig en minder uitgewerkt dan in de boeken. En dat is jammer, want juist deze aspecten maken de Stockholm-trilogie zo aangenaam om te lezen. Het pluspunt is dat het er allemaal wel in zit, hoe summier ook. En daarmee is het voor die eerder genoemde fan wellicht net dat kleine tussendoortje dat de honger naar een volgend Lapidusboek kan stillen. Heel even. Maar toch.

Theater / Voorstelling

Stiekem snoepen in een perfecte wereld

recensie: Een poppenhuis - Maren Bjørseth

Een irritante pop slaat in Een poppenhuis een brug tussen het klassieke stuk uit 1879 van Henrik Ibsen en 2012, in een fraai en helder geënsceneerd afstudeerproject van regisseuse Maren Bjørseth en vormgeefster Marjolijn Brouwer.

Nora is een poppetje. Draaiend als een ballerina bovenop haar muziekdoosje, speelt ze haar rolletje al met overgave terwijl we de zaal in lopen. Ze lacht, snoept stiekem, kirt en werpt haar been nog eens naar achter terwijl ze haar paardenstaart in het rond slingert. Irritant. Of zoals in de zaal werd gefluisterd: ‘Mijn hemel, ik trek haar bijna niet.’ Een poppenhuis is een voorstelling over de druk van de perfectie. Op zoek naar verbinding met de wereld van vandaag creëert regisseuse Maren Bjørseth in haar afstudeerproject een voorstelling waar de nadruk ligt op de hooggespannen verwachtingen van het succesvol zijn en de immense druk die dit met zich meebrengt. Zeker actueel in een wereld waar successen makkelijk online met elkaar vergeleken kunnen worden en mede bepalen of je erbij hoort of niet.

Poppen in een poppenhuis
Henrik Ibsen heeft Een poppenhuis geschreven in 1879. Het maatschappelijk kritische stuk sloeg destijds in Europa in als een bom. Hoofdpersoon Nora leidt het ogenschijnlijk perfecte leventje van de vrouw van de succesvolle, knappe Thorvald, die net promotie heeft gemaakt bij de bank. Voor Thorvald, Rank (de vriend des huizes) en ‘het kind’ lacht Nora dagelijks haar tanden bloot. Soms springt ze uit de ban door stiekem te snoepen. Als Thorvald haar daarop aanspreekt krijgen we een eerste inzicht in het feit dat Nora het liegen niet vreemd is.

Als dreigt uit te komen dat Nora in het verleden fraude heeft gepleegd om aan geld te komen, wordt er een bres geslagen in de perfectie. Door het mooie spel van Keja Klaasje Kwestro (Nora) ervaar je het als een bevrijding dat ze eindelijk die hysterische glimlach laat varen. Want hoe gaat Nora om met een mogelijke toekomst waar alles wel eens minder dan perfect zou kunnen zijn? Nora verlangt hevig naar een wonder: haar man zal als de moraalridder die hij is voor haar opkomen en haar blijven beschermen. Wanneer Thorvald haar alleen maar blijkt te kunnen vernederen, stort haar geloof in hem in en wordt duidelijk dat ze op zichzelf is aangewezen. Een uitdaging die ze met beide handen aanneemt.

Nora’s laatste woorden tegen haar man, ‘ik moet nu eerst mezelf onderwijzen, en dat kun jij niet voor mij doen… Ik heb ook nog een plicht, even heilig, mijn plicht jegens mijzelf…’, werd in 1879 beschouwd als strijdkreet voor de vrouwenbeweging. Juist in de slotfase van het stuk maakt Bjørseth met haar strakke en heldere regie duidelijk dat dit stuk, ondanks het feit dat ze trouw blijft aan de originele tekst, prima de actualiteit in te trekken is. Want nu ook maakt de opmerking ‘En het kind hoef ik ook nooit meer te zien’ indruk.

Speelgoed als vormgeving

Dit gevoel van een bijna geordende wereld waar in eerste instantie alles zo perfect mogelijk moet zijn, maar waar toch wat lijken in de kast liggen, wordt versterkt door de effectieve vormgeving van Marjolijn Brouwer. Midden in de zaal is een vierkante houten doos gebouwd, een speelgoedblok. Het publiek is eromheen opgesteld in rijen van twee. Touwtjes komen uit de doos omhoog en vormen bij aanvang een ielig kooitje om Nora heen. Later blijken aan de touwen ballonnen te hangen, die zo mogelijk nog doeltreffender zijn in het vastklinken van Nora op het voetstuk welke ze onder andere zelf gecreëerd heeft.

De vormgeving, de grappige vondsten in het decor, samen met de heldere regie en het prima spel van de acteurs maakt dit tot een voorstelling waar het plezier in het creëren vanaf spat. En dat er nog steeds een verbinding is te maken tussen de wereld die Ibsen in 1879 beschreef en nu hebben Bjørseth en Brouwer in dit prachtige stuk, zowel in regie als in vormgeving, zeker bewezen.

Boeken / Non-fictie

Heimwee naar Martin Bril

recensie: Martin Bril - Heimwee naar Nederland

Nederland en Martin Bril: dat was een fijn huwelijk. Helaas is Nederland nu weduwe door het vroegtijdig overlijden van haar grootste minnaar. Gelukkig hebben we de liefdesbrieven nog. In Heimwee naar Nederland zijn bijna honderdvijftig hiervan opgenomen.

In Heimwee naar Nederland neemt Bril ons mee op reis door de alledaagse schoonheid van ons land. Exotische plaatsen zoals Visbuurt, Bontebok, Lichtmis en Domineesweg passeren de revue. De auteur weet als geen ander de pracht van het gewone te beschrijven, want hoe klein het plaatsje ook is, het ademt altijd de spruitjesgeur van het dagelijkse Nederland uit. En dat klinkt misschien saai, maar bij Bril verwordt de Blokker tot een paradijs en worden vuilcontainers tot een El Dorado.

Hoe mooi lelijk kan zijn
Van Maastricht tot Groningen en van de afsluitdijk tot Enschede, het wordt allemaal aangedaan en beschreven door de chroniqueur van het moderne Nederland; Martin Bril. Goed. Die tochten van de auteur leveren dan beschrijvingen op zoals deze:

Het Zuidplein in Rotterdam kun je geen mooi plein noemen – om niet te zeggen dat het een bijzonder lelijk plein is, schitterend lelijk eigenlijk. Het is zo’n plein waar het altijd harder waait dan elders. Bovendien komen er indrukwekkende verkeersstromen langs. Geen plein in een Nederlandse stad waar het zo druk is. Het lijkt wel alsof je in het buitenland bent.

Zelfs bij een lelijk Rotterdams plein weet Bril de schoonheid daarvan waar te nemen. Hij ziet de dynamiek, de levendigheid, de schoonheid van het banale. Dat is de kracht van Brils proza. Samen met de herkenbaarheid van de situatie, de vlijmscherpe observaties en kale registratie.

Hij gaf ons het zicht
Enfin. Wat kan er mooi zijn aan bijvoorbeeld een kruispunt? ‘Dat is een goede vraag. […] gelukkig is het wegdek hier gebutst, de berm vervuild met afval en de verkeerssituatie niet echt heel helder. Maar dat soort gebreken zijn niet wat een kruispunt mooi maakt, al helpt het wel. De schoonheid van Lichtmis schuilt in de rommelige levendigheid. Er komt veel verkeer over het kruispunt. Vrachtwagens, bussen, personenauto’s fietsers, kinderen, dagjesmensen. Er wordt geremd, opgetrokken, door rood gereden.’

Het klinkt allemaal alledaags en de meeste mensen zullen er niets bijzonders in zien. Maar Bril wel. En dat oog voor het gewone maakt de schrijver zo bijzonder. Ja. Door deze kleine stukjes proza wordt je blik als lezer weer gericht op je omgeving. Door zijn beschrijvingen ga je die weg die je dagelijks afrijdt eindelijk zelf ook eens zien. Echt zien. En daarmee komt de waardering voor wat er om je heen gebeurt. Het respect voor het gewone, de liefde voor het alledaagse. En, in het vervolg daarvan, het respect voor de man die dit mogelijk maakte. Martin Bril keek voor ons en deed ons weer kijken en genieten van de kneuterigheid van ons land. Want wat is er nou mooier dan het zonlicht op de ruiten van de Zeeman, de geur van de lokale vishandel of de stank van het langsdenderende verkeer op de A2? Niets toch?

Boeken / Non-fictie

Een hoge wapperfactor

recensie: Joost Nijsen - ABC van de literaire uitgeverij

Podium-uitgever Joost Nijsen schreef een ABC van de literaire uitgeverij: een lichtvoetig boek met een hoge wapperfactor.

Een van de meest speelse vormen van non-fictie is het abecedarium. Op even lichtvoetige wijze als  schaatsenrijders (Gerris lacustris) behandelt Nijsen per letter van het alfabet lemma’s die te maken hebben met de literaire uitgeverij. Deze lichtvoetigheid betekent niet dat de behandelde onderwerpen geen bodem hebben.

C-titels

Neem ‘Aanbieding’, het eerste lemma van Nijsens ABC, dat een behoorlijke knuppel in het idyllische hoenderhok is van het romantische uitgeverijbeeld. In dat lemma maakt Nijsen onderscheid tussen drie typen titels die uitgeverijen bij boekhandels aanbieden: A-, B- en C-titels. Het eerste type titel is de bestseller. Het tweede is een titel die inhoudelijk belangwekkend is, maar niet de grote omzetten maakt van een A-titel. C-titels ten slotte zijn twijfeltitels, boeken waar uitgevers noch commercieel, noch inhoudelijk in geloven.

Deze titels worden in de regel niet uitgegeven, maar sommige uitgevers nemen ze wel degelijk op in hun aanbieding: ‘dan heeft de boekhandel een boek om in verkoopgesprekken over te slaan’ en komt er extra beweging in de titels waarin de uitgever wél gelooft. Nijsen hoopt dat de auteurs dit type boeken hun cynische boekenlot nooit te weten zullen komen. Maar je mag toch eigenlijk hopen dat niemand überhaupt tot die categorie zal behoren.

Wapperfactor

Gelukkig is het niet alleen shock and awe wat de klok slaat. Het gaat ook over de verschillende soorten werk van de redacteurs, over hoe buitenlandse titels op de Frankfurter Buchmesse worden ver- en aangekocht, over het starten van een uitgeverij, over het uitgeven in eigen beheer, over de toename van freelancewerk in de sector, over digitale publicaties, contracten en omslagen. Bij het lemma ‘boek’ gebruikt Nijsen een definitie van de Unesco: ‘a non-periodical literary publication containing forty-nine or more pages, not counting the covers’. Volgens Nijsen mag het ook best 48 bladzijden bevatten, al zijn er duizenden definities mogelijk, waaronder waarschijnlijk minder literaire.

Grappige weetjes gaan over de Franse titelpagina – dat woord is met de Franse slag afgeleid van ‘voorhandse’ en heeft niet met onze mede-Europeanen te maken. Het gaat over de beauty and brains die volop in uitgeversland vertegenwoordigd zijn. Het opmerkelijkste, waarschijnlijk belangrijkste lemma is dat van de ‘Wapperfactor’: hoe lekker het in de hand ligt, hoe lekkerder je ermee kunt wapperen. Neem het boek van Nijsen ter hand, een heerlijk boek voor warme dagen!

Voor in een koffertje
Als we de inleiding even vergeten, begint Nijsen bij A van ‘Aanbieding’ en eindigt hij bij de Z van ‘Zelf-uitgeven’. Gezien de ontwikkelingen in het boekenvak is dat wellicht een onbedoeld profetische keuze. Waartoe heeft Nijsen dit boek geschreven? Als een saluut aan de uitgeverij zoals we die nu kennen? Is het een in memoriam van wat al reeds voorbij is? Voor niemand – want wie zal in de toekomst nog in de wereld van de uitgeverij werken? Voor ieder individu dat zelfstandig zijn boek zal uitgeven?

Vragen waar de toekomst vooral antwoord op zal geven. Nijsen heeft in ieder geval op persoonlijke en anekdotische wijze een heldere, inzichtelijke en geestige introductie op het boekenvak geschreven. Niet alleen leken, maar ook rotten en intimi zullen ermee met een andere blik naar de uitgeefwereld kijken. Het is een prima boek als lichte kost bovendien. Misschien past het voor van de zomer nog wel ergens in een koffertje.

Boeken / Fictie

Eén man publiek, meer moet dat niet zijn

recensie: Nathan Englander (vert. Paul Bruijn en Nicolette Hoekmeijer) - Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben

.

De zin is een opmaat tot het op Raymond Carver geïnspireerde verhaal ‘What we talk about when we talk about Anne Frank’, waarin twee joods-Amerikaanse echtparen elkaar ontmoeten aan de keukentafel van het nog altijd in de VS verblijvende stel. De andere twee, orthodoxe joden, zijn naar Israël verhuisd en kolonisten geworden. Of bezetters.

Er komt drank op tafel, de sfeer wordt steeds joliger, de grappen steeds vileiner en dan plotseling komt het gesprek op die ene vraag: bij wie zou je onderduiken? Een op het eerste gezicht luchtige, bijzonder komische opening van een bundel die doortrokken is van de vraag hoe joden omgaan met datgene wat hun identiteit altijd lijkt te blijven beheersen. Englanders humor, soms slapstick, soms bijzonder subtiel, stelt de zaken nog eens op scherp: achter alle vrolijkheid schuilt een litteken van ongekende omvang.

Wát een schrijver, die Englander

Englander neemt zijn tijd. Dertien jaar na zijn debuutbundel (Verlost van vleselijke verlangens) en vijf jaar na zijn uitstekende eerste roman Het ministerie van buitengewone zaken is dit pas zijn derde boek. En toch: zijn talent wordt alom erkend, zijn naam wordt onthouden, Englander is het bewijs dat de echte schrijvers heus niet ieder jaar met een werkje op de proppen hoeven komen om in de gunst van het publiek te blijven. Zie alleen al de quotes op het omslag: Egan, Franzen, Safran Foer en Chabon toonden zich graag bereid om hun vakgenoot-met-klein-oeuvretje de hemel in te prijzen. Ook de ontvangst onder lezers en pers is unaniem: man man man, wat een schrijver, die Englander.

Met dat feestelijke gejuich is het moeilijk oneens zijn. Weinig auteurs schrijven natuurlijker, vanzelfsprekender en vloeiender dan Englander in Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben. Toch zijn de verhalen niet allemáál even schrijnend-briljant als het titelverhaal: ‘Peepshow’, waarin een jood die van zijn geloof is gevallen tijdens het bezoek aan een gezellig showtje wordt bezocht door de rabbi’s uit zijn jeugd, is weliswaar spookachtig en onaangenaam, maar beklijft niet echt. ‘Zusterheuvels’, over een vrouw die een nederzetting begint op een berg buiten Jeruzalem, ontbeert humor, waardoor het interessante (daar ga je al, geen goed adjectief voor een verhaal) verhaal luchtigheid mist. Dat het met eenzelfde thema ook wél prachtig kan worden, bewijst Englander overigens in ‘Gratis fruit voor jonge weduwen’ – een verhaal dat het in zich heeft een klassieker te worden en dat bovendien in drievoud in het postvak van alle Tweede Kamerleden zou moeten worden gestopt. Met een post-it erop: dit, mijnheer/mevrouw, dit is nu empathie.

Auteur leest voor

Ronduit fantastisch is het verhaal ‘De lezer’, een verhaal waar het joods-zijn geen rol van betekenis speelt. In dat verhaal gaat een beroemde schrijver (‘Auteur’) op tournee met zijn nieuwste roman, waaraan hij elf jaar heeft gewerkt. Maar welke boekhandel hij ook betreedt, welke bibliotheek of zaal hij ook binnenkomt, het is er uitgestorven en de mensen die er zijn, komen niet voor hem. Zijn roem is voorbij, de interesse van het publiek is niet slechts verflauwd, maar volledig vervlogen. En dan steeds net als hij wil vertrekken, zijn verlies wil nemen en de literatuur de rug wil toekeren, duikt er een lezer op, een mannetje van minstens honderd. De lezer eist voorgelezen te worden. En dat doet de Auteur, waar hij ook komt, omdat één man publiek soms belangrijker is dan vijfduizend uitzinnige types.

Of Englander in ‘De lezer’ zijn eigen nachtmerrie of zijn wensdroom beschrijft, wordt niet duidelijk. Zeker is dat hij het soort schrijver is dat altijd zal weigeren concessies te doen aan zijn publiek, hoe groot of klein dat in de toekomst nog zal zijn. Nathan Englander is slechts verantwoording schuldig aan het verhaal dat hij vertellen wil.

Film / Films

Actie in een Mexicaanse ‘sloppenbajes’

recensie: How I Spent My Summer Vacation

Mel Gibson waagt een nieuwe poging om succes te bereiken met de sobere maar vermakelijke actiefilm How I Spent My Summer Vacation, ook wel bekend als Get the Gringovan debuterend regisseur Adrian Grunberg.

~

Gibson heeft een turbulente carrière achter de rug. Na kaskrakers als de Lethal Weapon-reeks en Braveheart kwam de 55-jarige acteur vrijwel alleen nog op een slechte manier in het nieuws. Hij probeerde de draad met Edge of Darkness weer op te pakken, maar zijn beoogde comeback draaide uit op een flop. Ook met The Beaver bereikte Gibson niet het gewenste resultaat. Nu probeert hij het met dit debuut van Adrian Grunberg, zijn regie-assistent tijdens Apocalypto.

Driver (Mel Gibson) voelt de hete adem van de politie in zijn nek als hij langs de grens van de Verenigde Staten en Mexico scheurt om zijn buit veilig te stellen. De bankovervaller wordt echter snel in de kraag gevat en door de Mexicaanse politie meegenomen. Hij belandt in de chaotische El Pueblito gevangenis in Tijuana, een complex dat meer weg heeft van een vervallen winkelcentrum in een sloppenwijk. Daar ontmoet hij al snel een 9-jarig Mexicaans jongetje (Kevin Hernandez), die hij ook wel Kid noemt, en diens moeder (Dolores Heredia).

Bescherming
Kid blijkt ‘beschermd’ te worden door de machthebbers in de bajes en wel om de reden dat hij iets heeft wat Javi (Daniel Giménez Cacho) graag wil hebben: een gezonde nier. Driver ontwikkelt zich tot een beschermende vaderfiguur, die Kid koste wat kost uit de handen van Javi wil houden om zo zijn leven te redden. Ondertussen probeert Driver te achterhalen waar zijn zakken met geld gebleven zijn, die na zijn arrestatie op mysterieuze wijze verdwenen waren.

Gibson zet een geloofwaardige en krachtige rol neer als de ruige Driver, die tegelijk alles doet om degene te beschermen om wie hij geeft. Met een speels gemak brengt hij humor in de film via scherpe oneliners. Ook Hernandez overtuigt als de rebelse Kid, maar weet ook zijn zachte kant te tonen.

Rammelend plot

~

Maar waar de  acteerprestaties en de actiescènes over het algemeen goed zijn uitgevoerd, rammelt How I Spent My Summer Vacation hier en daar wat in de plot. Zo is het niet erg geloofwaardig dat een gevangene vrijwillig een gevaarlijke transplantatie wil ondergaan op het moment dat de gevangenis ontruimd wordt en ook komt Driver er soms wel heel makkelijk vanaf.

Deze actiefilm speelt zich niet af in een typische setting als een moderne stad, maar in een vreemd soort gevangenis waardoor de sfeer wat grauwig is. How I Spent My Summer Vacation houdt het vrij sober en maakt amper tot geen gebruik van visual effects, waardoor de nadruk meer op ‘rechttoe-rechtaan’ gevechtsscènes ligt. Liefhebbers van oude actiefilms en Mel Gibson beleven misschien meer plezier aan deze film dan mensen met een voorkeur voor gelikte visuals, maar vermakelijk is hij wel.

Film / Films

Schoonheid ontdaan van respect

recensie: Sleeping Beauty

.

Regisseuse Julia Leigh laat haar hoofdpersonage slapend hoereren. Lucy mag de fantasie van rijke mannen bevredigen, maar daar niet bewust bij zijn. Zij is de sleeping beauty die zich door iedereen laat gebruiken.

De student Lucy, niet bang voor experimenteren, krijgt een nieuwe baan waarin ze met haar lichaam veel geld kan verdienen. De privacy van de goedbetalende klanten die haar bezoeken wordt gewaarborgd doordat Lucy gedrogeerd in slaap valt en zij met haar kunnen doen wat ze willen. Haar integriteit wordt ‘bewaard’ omdat zij niet gepenetreerd mag worden. Lucy wordt de volgende ochtend wakker zonder beladen te zijn met de seksuele ervaringen van de nacht ervoor.

Innerlijk leven in slaap
Lucy, gespeeld door Emily Browning, heeft een jonge, pure schoonheid die afstraalt op de kijker. Ongenaakbaar ligt ze in een bed met hemelse kleuren. Op een exclusief privéfeestje is iedereen zwart gekleed, alleen Lucy is in wit ondergoed. De andere vrouwen zijn vooral plat, zij is de stille schone. Als ‘perfecte vrouw’ staat ze haar lichaam in haar slaap af aan oudere mannen die hun fantasieën op haar kunnen uitleven. Een soort levende sekspop dus die alle kanten op geslingerd kan worden als het nodig is.

~

Sleeping Beauty is een fascinerende film die menig man niet onberoerd zal laten. Jammer is dat de film niet vooruit komt, maar in een etherische verteltrant blijft hangen. Er gebeurt eigenlijk niks, ook niet op emotioneel vlak. Verder dan de huid van het meisje komt de kijker niet, haar innerlijke leven is net als zij in slaap. De plechtigheid van het ceremonieel in de film wordt vermoeiend en wordt steeds meer een lege vorm.

In bezit nemen
Leigh probeerde zich in te beelden in schone slaapsters, die zowel op internet als in historische verhalen voorkomen. Ze komt er niet onderuit om een sluimerende onvrede bij Lucy te gebruiken om de naaktscènes van nog wat verhaal te voorzien. Lucy wordt naar mate de film vordert nieuwsgierig naar wat er nou eigenlijk gebeurd ’s nachts en zet daarmee het contract van de slapende schoonheid op de proef.

~

Leigh laat het publiek naar haar eigen voyeurisme van schoonheid kijken. Hoe zien we schoonheid op afstand eigenlijk? De onkreukbaarheid van Lucy’s witte huid en rode lippen is onaantastbaar, zelfs als ze door de mannen gebruikt wordt. Het weglaten van elke liefdevolle behandeling van de slaapster is voor de regisseuze een manier om te vechten tegen het idyllische beeld van schoonheid die iedereen om zich heen verlicht. Het maakt Leigh’s visie op seksualiteit heel zwart.

De stilte in de film maakt van Sleeping Beauty een koude reflectie op de plaats van schoonheid in onze menselijke omgang. De manier waarop mannen omgaan met de vrouwelijke weerloosheid krijgt al snel de kleur van misbruik. Het in bezit nemen van het object dat de mannen aanbidden staat centraal. Op haar beurt laat Lucy  zichzelf als een borderliner fysiek degenereren alleen voor het geld. Leigh creëert met Lucy vooral een schoonheid ontdaan van alle fragiliteit, de bezoekende mannen ontdaan van alle respect.

Film / Films

De platte humor van strippers

recensie: Magic Mike

.

De week van de films over seks, de ene arthouse de andere mainstream. De man kan deze week naar Sleeping Beauty met Emily Watson, vrouwen en homo’s kunnen zich verheerlijken aan Channing Tatum in Magic Mike.

Je zou van de film Magic Mike verwachten dat het vol zit met American Pie-humor, zoals bijvoorbeeld Zack and Miri make a porn. Maar regisseur Steven Soderbergh heeft zich niet laten verleiden tot standaard Hollywood gegiechel over seks. De film barst van de slechte humor, dat wel, maar dit sluit naadloos aan bij de platte smaak van de stripperswereld.

~

De lage drempel van stripshows
Het verhaal draait om Adam die door toedoen van Magic Mike in de stripperswereld terechtkomt. Magic Mike is losjes geïnspireerd op de negen maanden waarin hoofdrolspeler Channing Tatum stripper was. Alex Pettyfer is de naïeve 19-jarige Adam alias The Kid die nergens goed voor is en op de bank van z’n zus slaapt. Totdat hij wordt opgepikt door clubeigenaar Dallas, gespeeld door Matthew McConaughey, en zijn lichaam tot zijn verdienstelijke werk maakt.

Dit gegeven was al genoeg geweest om Magic Mike te laten slagen. Een licht ondeugende film waarin alles mag omdat de artistieke drempel van stripshows nou eenmaal niet zo hoog ligt. Daardoor kan Soderbergh zijn lol op met een aardig arsenaal stripshows die best vermakelijk zijn. Tatum is in zijn dans wel wat roestig geworden, zes jaar na zijn doorbraak in Step Up, maar ook dat past in het plaatje van de talentloze stripper die het vooral moet hebben van zijn lichamelijke verleidingskracht.

Smachten naar acteurs
Dat Soderbergh pogingen doet om ook nog verhaallijnen toe te voegen, mislukt hopeloos. Het drugslijntje is clichématig en doet niet ter zake. Ook het liefdesverhaaltje voegt niet veel toe. Het is zeker geen Full Monty waar een duidelijke sociale aanleiding de film een sympathiek verhaal maakt. Geen romcom voor Magic Mike.

~

Wat overblijft is echter een sterke basis van slechte stripchoreo’s en verleiding van vrouwen. Dat het weinig om het lijf heeft, deert de kijker niets. Het effect van Magic Mike op de vrouwen in de bioscoopzaal is hilarisch. Net iets te uitbundig lachend en met elkaar smoezelend verraadt het publiek haar smachten naar de naakte acteurs. Magic Mike is dus zeer effectief als een stripshow op film.

Doordat Soderbergh met weinig omhaal de strippers en hun moraal in beeld brengt, valt de film zelfs beter uit dan het hoogdravende, hierboven genoemde Sleeping Beauty. Het is meer te vergelijken met Boogie Nights van PT Anderson, zij het dat die film met veel humor en wedstrijdjes wie het slechtst kan acteren als pornoster, een slimmere film was en een goed verhaal vertelde. Magic Mike is niet taboedoorbrekend, ook niet beschouwend, het heeft geen verhaal. Soderbergh heeft wel een film gemaakt die veel vrouwen lekker maakt en die misschien zelfs voor ruimdenkende vriendjes nog te pruimen is, al was het maar om de reactie van hun vriendinnetje.

Boeken / Non-fictie

Als portret redelijk geslaagd, als biografie zwaar onvoldoende

recensie: Kirsten Jacobsen (vert. Roald van Elswijk, Ingrid Hilwerda en Carla Joustra) - Henning Mankell

Laat me doen waar ik goed in ben – namelijk verhalen vertellen en daarmee mijn kijk op de wereld toelichten. Ik denk dat de manier waarop ik vertel misschien het beste beeld geeft van wie ik ben.

Een citaat van Henning Mankell, niet van zijn biografe. En daar zit ‘m de kneep van het probleem van deze – schitterend uitgegeven – biografie van misschien wel de belangrijkste thrillerschrijver van de afgelopen 25 jaar.

Ieder moment

Mankell is een grootheid. En grootheden hebben personal assistants. In het geval van de Zweed zijn dat er verschillende: een heel team van mensen is de hele dag bezig met het behartigen van zijn belangen, het plannen van zijn reizen, het herinvesteren van de kolossale winsten in charitatieve projecten in Afrika en India en het houden van vingers aan polsen bij vertalingen en verfilmingen. Ondertussen reist de man zelf de wereld over, tussen zijn huizen in Zweden, Zuid-Frankrijk en Maputo (Mozambique) of naar literatuurfestivals in de vreemdste uithoeken van de aardbol.

En daarbij die gedachte: ‘Op ieder moment van de dag is er ergens op de wereld iemand een boek van mij aan het lezen.’

Zo iemand verdient een biografie. Vond ook Kirsten Jacobsen, een voormalig journaliste die zich inmiddels al weer een tijdje verdiept in de levens van beroemde Scandinaviërs: ze portretteerde al Lars von Trier en oud-premier van Denemarken Lars Løkke Rasmussen. En nu dus Mankell, misschien wel een van de interessantste hedendaagse auteurs, een man met een onvoorstelbaar engagement en een grote empathie. Mankell is veel méér dan een thrillerschrijver: zijn oeuvre omvat werkelijk ieder denkbaar genre, en in al die genres viel hij grandioos in de prijzen. De schier eindeloze opsomming van die onderscheidingen achter in het boek is nog slechts een fractie.

Zwak voor de underdog

Mankells hoofdthema is dat van de medemenselijkheid: altijd pleit hij impliciet voor een rechtvaardige verdeling van rijkdom en kansen. En rechtvaardig, dat betekent dus niet: iedereen hetzelfde. In zijn boeken woedt een strijd die hij ook in zijn dagelijks leven voert: de strijd voor eerlijke kansen. Mankell heeft een zwak voor de underdog. Zijn leven is een leven in dienst van een groter doel. Dat groter doel betreft niet hemzelf, althans, Mankell vindt van niet. Jacobsen beschrijft hoe ingewikkeld het was om hem te strikken voor deze biografie. Het eerste gesprek tussen de twee verloopt moeizaam, bijna onvriendelijk.

Toch zegt Mankell zijn medewerking toe. Wat volgt is een serie gesprekken van Jacobsen met haar onderwerp, gesprekken die vrijwel integraal in het boek terecht lijken te zijn gekomen. Het is een alternatieve manier van het schrijven van een biografie, die vreemd genoeg nog het meest lijkt op de wijze waarop Michel van Egmond, schrijver van de verkoop- en culthit Gijp te werk ging: laat het onderwerp maar praten, en plaats dat later in een groter verband. Alleen is die werkwijze heel goed te verdedigen als je een portret schrijft van een vrolijke voetbalpaljas die zijn roem volledig aan zijn eeuwige geouwehoer te danken heeft. En veel minder wanneer het een biografie van een groot schrijver betreft, een man met een leven vol paradoxen, lichte en duistere zijden én een interessante visie op de wereld van vandaag. Bovendien, geen man die het van keuvelarijtjes moet hebben.

Defensief

Want dat is een ander bezwaar: de defensieve houding van Mankell, de blokkade die hij voor zijn gesprekspartner in het eerste gesprek leek op te werpen, wordt in de loop van de biografie nauwelijks écht geslecht. Goed, hij vertelt na veel aandringen (ook dat aandringen wordt helemaal uitgeschreven, waarom toch?) over zijn jeugd en zijn persoonlijk leven. Hij vertelt over het plotselinge vertrek van zijn moeder, over zijn vader, over zijn tijd in Oslo als links geëngageerd theatermakertje, zijn eerste ervaringen met Afrika, de aanleiding voor zijn eerste Wallander-boeken (die oorspronkelijk geen thrillers zouden worden).

Maar het blijft oppervlakkig en vooral: o zo niet kritisch. Iedere vraag die de hoofdpersoon niet zint, wordt eenvoudigweg niet beantwoord. De namen van zijn ex-vrouwen (dat zijn er nogal wat) worden niet eens allemaal genoemd. Om de muur dan maar via een omweg te slechten, begaat Jacobsen zelfs een klassieke fout: ze probeert de geportretteerde te duiden door citaten uit zijn werk op hemzelf en zijn leven te betrekken.

Gastcolumns


Het minst dragen de bijdragen van mensen uit Mankells inner circle bij. Het zijn vreemde terzijdes, die gastcolumns van zijn echtgenote, zijn zoon, zijn oude makker bij de uitgeverij, zijn personal assistant en Kenneth Branagh, de BBC-Wallander. Het lijken tekstjes die rechtstreeks uit een mailtje gecopypaste zijn, zonder duiding, zonder weerwoord, zonder een serieuze poging om die herinneringen en meningen in een context te plaatsen.

In het slotgesprek met Mankell geeft Jacobsen blijk van enige onzekerheid over het welslagen van het project. Ze vraagt zich af of Mankell zich wel werkelijk helemaal aan haar heeft geopenbaard. Het antwoord is: nee. Het beeld van Mankell dat deze biografie (die geen biografie is, maar een portret) schetst, is eenzijdig en onvolledig. Dat kun je de geportretteerde in elk geval niet kwalijk nemen.