Film / Achtergrond
special: De macht van het grote geld

Het Blockbustertijdperk

.

Man of Steel

Man of Steel

Het laatste decennium zijn er vele franchises voorbij gekomen waarvan elke afzonderlijke film een vermogen heeft gekost. Productiekosten van honderd miljoen dollar en meer zijn daarbij eerder regel dan uitzondering. Sommige films, zoals Man Of Steel en World War Z, hebben zelfs al zoveel geld gekost dat ze wereldwijd 1 miljard dollar op moeten brengen om als een commercieel succes beschouwd te worden. Dat is veel geld, maar zijn het onrealistische verwachtingen?

Kantelpunt

Laten we eerst even stilstaan bij een kantelpunt in de financiële filmgeschiedenis. Tot 2009 waren er een aantal succesvolle filmreeksen: Harry PotterStar Wars, PiratesTwilight en Lord of the Rings om er een paar te noemen. De productiebudgets van deze films lagen allemaal zo rond de 100-150 miljoen dollar, de opbrengsten schommelden rond de 800 miljoen dollar. Het kan er een miljoentje of wat naast zitten, maar deze filmreeksen waren of zijn visuele goudmijntjes. Er werd op safe gespeeld met grote acteurs, grote regisseurs en een potentieel groot publiek door al bestaande populaire stripboeken (superheldenfilms), oude films (reboots) of succesvolle boeken (Harry PotterThe Hunger Games) als startpunt te nemen.

Toch werden echt gigantische klappers niet gemaakt. Bioscoopopbrengst staat niet gelijk aan winst, en productiekosten zijn slechts een deel van de kosten. Bovendien bleken hogere investeringen geen garantie voor een hogere winst. Bioscoopbezoek is lastig te voorspellen. Filmpubliek is grillig. Harry Potter And The Half Blood Prince (productiebudget 250 miljoen dollar) leverde bijvoorbeeld net zoveel op als een Harry-Potterfilm met een budget van 100 miljoen dollar, dus dit soort financiële risico’s waren vaak eenmalig.

‘Ik hou gewoon van blauw’


Avatar

Avatar

Maar in 2009 kwam daarin verandering. Toen kwam Avatar. Een enorme gok van 20th Century Fox die 280 miljoen dollar beschikbaar stelde om een film te maken waarvan niet zeker was of het een succes ging worden. Want de film was geen onderdeel van een populaire filmreeks, bevatte geen wereldberoemde acteurs en ging over blauwe aliens. ‘Ik hou gewoon van blauw’, verklaarde regisseur James Cameron die het record van grootste kassucces ooit sinds 1997 met Titanic al in handen had.

Naast Cameron was de inzet van 3D-technologie dé trekpleister van Avatar. 3D was al in opkomst en is sinds die tijd veel geïmplementeerd in de hoop een graantje van de hype mee te pikken, maar het niveau van Avatars 3D werd nooit meer gehaald. Avatar is echter niet alleen een trendsetter op het gebied van 3D, maar ook op het gebied van kassuccessen. Met een wereldwijde opbrengst van ruim 2,7 miljard dollar is het veruit de meest succesvolle film ooit.

De magische grens

Terug naar het heden, waar een miljard dollar in bioscoopkaartverkoop momenteel de magische grens is. De inzet is dus hoog voor de huidige generatie blockbusters: Man of SteelWolverineElysium. Maar van alle films die ooit gemaakt zijn, hebben slechts 16 films wereldwijd meer dan een miljard dollar opgeleverd. Toch is het niet ondenkbaar dat Man of Steel dat bedrag zal halen. Sterker nog, zelfs voordat de film is uitgebracht is er al 170 miljoen dollar aan inkomsten geworven uit ‘product placement‘. Merken betalen de filmmaatschappijen geld om hun producten in de film te tonen. Denk aan GTST, waar altijd wel iemand tijdens een aflevering Doritos zit te vreten. Of onlangs James Bond, die in Skyfall zijn Martini inruilde voor een Heineken.

Dan blijft er nog zo’n 830 miljoen dollar over voor Man of Steel. Zoveel heeft de film natuurlijk niet gekost om te maken, maar naast productiekosten (225 miljoen dollar) neemt ook de marketing een hap uit het budget. Het bereiken van de juiste doelgroep – meestal opgeschoten tieners – met reclame en TV-spotjes kost geld. Zo’n 60-80 miljoen dollar. Omdat filmmaatschappijen gemiddeld ‘slechts’ 50% van de kaartverkoopinkomsten krijgen, moet de film minstens het dubbele opbrengen van alle gemaakte kosten. Al met al ligt de lat in dit geval rond de 650 miljoen dollar.

Met een wereldwijde opbrengst van 650 miljoen dollar draait de filmmaatschappij dus ongeveer quitte. En stel nou dat Man Of Steel ‘slechts’ 750 miljoen dollar oplevert, dan betekent dat voor de filmmaatschappij een ‘minimale winst’ voor het nemen van een groot risico. Het gaat namelijk ook wel eens fout, zoals met M. Night Shyamalans After Earth. Daarom is de film pas vanaf een miljard dollar een commercieel succes.

Geld is niet alles

Maar wat zijn de consequenties van deze financiële ontwikkelingen? Er zijn er een aantal te benoemen.

Ten eerste worden aspecten die weinig te maken hebben met films een steeds groter onderdeel van de filmindustrie. Marketing, ’tracker’-systemen en buzz genereren via sociale media zijn belangrijker geworden dan een goed en origineel script. Deze nieuwe technieken staan vrijwel gelijk aan inkomsten. Marketing zodat iedereen weet wanneer je film draait, tracking zodat je een verwachting hebt van het aantal bezoekers dat zal komen opdagen en buzz om (nog) meer bezoekers te trekken.

Skyfall

Skyfall

Ten tweede wordt druk gezocht naar nieuwe succesformules die vervolgens kunnen resulteren in een franchise. The Purge was in Amerika slechts enkele dagen uit (budget 3 miljoen dollar, opbrengst openingsweekend 34 miljoen dollar) of deel twee werd al aangekondigd. Of denk aan The Hunger Games, waarmee de gangen voor een nieuw goudmijntje zijn gegraven. Of alle moeite (lees: salarisonderhandelingen) die de makers van Skyfall hebben gedaan om Sam Mendes wederom aan boord te krijgen voor het volgende 007-avontuur.

De derde consequentie hangt nauw samen met de tweede. Als eenmaal de goede formule is gevonden voor een franchise, dan wordt daar niet meer van afgeweken. Never change a winning team. En de goede formule hoeft alleen maar te voldoen aan de alsmaar afnemende verwachtingen van het publiek.

Van slavengevechten naar ‘reality’

Zoals Thomas van Luyn onlangs terecht constateerde, is er een nieuw tijdperk aangebroken. Nu blijkt dat het publiek liever kijkt naar asociale mensen in een huis/op een eiland/zuipend in een bubbelbad/’zingend’ voor een jury op een ster/naakt/neukend/moddervet/of met een lichamelijke afwijking (de geestelijke is een voorwaarde) scheelt dat bakken met geld. Geen moeilijk gedoe met concepten, geen scriptschrijvers, geen originaliteit, maar ‘reality’ waarin het uitschot van de samenleving de massa dient te vermaken. Van slavengevechten in een arena naar ‘reality’ is een stap van 2000 jaar, al lijkt de beschaving soms stil te hebben gestaan. De realisatie dat de slaven geen keus hadden, maakt de situatie eigenlijk alleen maar schrijnender. 

Deze trend is ook aanwezig in de filmindustrie, wanneer ‘asociale mensen’ met ‘explosies in 3D’ worden vervangen. In het derde deel van Transformers was eigenlijk Optimus Prime de hoofdpersoon, de mens kwam nauwelijks meer in het verhaal voor. De menselijke aspecten van film dreigen te verdwijnen. Daarvan kun je deels de filmmaatschappijen de schuld geven, maar ook moet worden geconstateerd dat het publiek er niet kieskeuriger op wordt. Zolang Hollywood met een eindeloze stroom aan sequels en spin-offs geld kan verdienen, zullen ze dat niet laten. En terecht: we hebben te maken met een industrie.

Maar enkele verwijten vallen wel te maken. Zo weigeren grote filmmaatschappijen te investeren in kleine films. Een getalenteerde filmmaker een paar miljoen dollar geven (een schijntje) zit er niet in. En dat heeft niet alleen te maken met jaaromzet. Het geeft ook aan dat filmmaatschappijen worden geleid door managers en niet door filmliefhebbers, filmkenners of mensen die op welke manier dan ook affectie hebben met het medium. Het grootste probleem met het hele financiële systeem is dat er geen ruimte meer is voor originaliteit. Het culturele aspect van film dreigt ten onder te gaan in het geweld van 3D-explosies. Productiemaatschappijen kiezen er voor om dure films te maken, die zo overweldigend zijn dat ze alle aandacht en dus ook alle inkomsten opeisen. Voor minder ambitieuze en niet naar die explosies hunkerende regisseurs wordt het daardoor steeds moeilijker om investeerders te vinden.

Wisseling van de wacht


Behind The Candelabra

Behind The Candelabra

Steven Soderbergh luchtte in een daverende speech op het San Francisco Film Festival zijn hart. Soderberghs laatste film, Behind The Candelabra, kreeg hij niet gefinancierd. De reden volgens Soderbergh: ‘because it was too special.’ Hij bedoelt: ‘omdat er twee homo’s in zitten.’ Soderberghs film werd  in Cannes jubelend ontvangen, terwijl enkele honderden kilometers verderop mensen protesteerden tegen het homohuwelijk. En al die mensen waren niet naar Behind The Candelabra gekomen.

Wanneer controversiële films slechts door jury’s worden gewaardeerd, is er weinig hoop. HBO heeft uiteindelijk Soderbergh een bak geld gegeven en toont daarmee karakter. Maar is het genoeg? Is straks de televisie nog het enige medium waar we iets fatsoenlijks kunnen zien?

Het lijkt er wel op. Tegenwoordig levert HBO aanzienlijk hogere kwaliteit af dan Hollywood. De opkomst van HBO en later dit jaar NetFlix luiden wellicht betere tijden in. De wisseling van de wacht houdt ons letterlijk aan de buis gekluisterd, maar de rode stoelen en het grote scherm zullen worden gemist. Wanneer de financiële stromen het filmklimaat in zoverre gaan beheersen dat het onrendabel wordt een arthousefilm te financieren, zal de productie van arthouse stilletjes aan stoppen. Het culturele aspect van film verdwijnt daarmee uit de bioscopen en dat zou eeuwig zonde zijn. 

Muziek / Album

Gewone Ierse jongens zorgen voor geladen liedjes

recensie: Kodaline - In a Perfect World

In september 2012 kwam de EP The Kodaline uit van Kodaline. De BBC merkte het Ierse kwartet op zodat de verwachtingen voor het debuutalbum In a Perfect World hooggespannen waren. De liedjes komen uit het hart en zonder opsmuk vertellen ze het verhaal over verloren liefdes.

Gewoon vier jongens in een band
De ‘buzz’, die er al was voor de verwachtingsvolle eerste EP, werd gevoed door de summiere informatie op hun Facebooksite: ‘We’re four lads in a band’. En dat zijn de mannen natuurlijk ook. Zanger Steve Garrigan groeide samen met Prendergast (gitaar) en May (drums) op in het nabij Dublin gelegen Swords. Plaatsgenoot Boland (bas) kwam afgelopen jaar bij de band die dus al een muzikale voorgeschiedenis kende.

Het verleden verwerken
De muziek uit de begintijd was niet om over naar huis te schrijven, maar het eerste succes kwam al snel. Met de band 21 demands scoorde het toenmalige drietal een hit en won het bijna de Ierse ‘You’re a star’. De jongens waren echter te jong en onervaren (17 jaar) om zich te kunnen uiten en dus stelden hun nummers weinig voor. Afgaande op de single ‘All I Want’ hebben de jongens nu (ongeveer 23 jaar) wel de benodigde levenservaring. Deze als liedje vermomde brief aan een ex-geliefde heeft veel van een tranentrekker. De gerekte, klaaglijke stem van Garrigan die hoog en ijl is en wordt begeleid door piano en zacht gitaarspel brengt je steeds dieper in de put. Door een tempoversnelling en de drums op tweederde van het lied voel je toch de energie om eruit te kruipen. Hetzelfde gebeurt in ‘High Hopes’: van school af en de weg kwijt, maar toch positief blijven.

De liefde als bron
Het onuitputtelijke thema ‘liefde’ geeft nog meer voer voor liedjes. ‘Love Like This’ verrast qua vaart en door de mandoline, fluit en mondharmonica, maar behoudt genoeg eigenheid om niet voor Mumford-product versleten te worden. Het is krachtiger gezongen, met zinnen die elkaar opvolgen als buitelende gedachten en een meerstemmig refrein met Garrigan die erover heen zingt. In ‘All comes down’ zingt Garrigan vanuit zijn tenen ‘Why do i feel so old, cos i’m still so young’. Een vicieuze cirkel, want waar het allemaal op neer komt ben jij. Het laatste meerstemmige couplet zorgt voor een mooi einde aan dit goed opgebouwde nummer.

Eigenheid genoeg
Vergelijkingen zijn snel gemaakt. Omdat veel nummers een grote meezingfactor hebben hoor je Coldplay en U2 terug. Bij ‘After The Fall’ zie je zo Chris Martin achter een schuddend keyboard zitten en ook ‘Talk’ (!) verwijst door de zachte zang en piano naar Coldplay. Bij ‘Brand New Day’ liggen de vergelijking met Keane of Mumford and Sons (door de meerstemmige samenzang) op de loer. Toch hebben de Ieren hun eigen kwaliteiten die er de komende jaren alleen maar meer kunnen uitkomen. Met karaktervolle zang, de rock met piano en folkinvloeden vertolkt The Kodaline – ondanks de nog lege rugzak – gevoelige en rake nummers. Of je nu luistert naar ‘Pray’ waarbij de onderhuidse spanning net niet tot uitbarsting komt, het radioklare ‘High Hopes’ of het over een lome melodie dun gezongen ‘One Day’: van deze nieuwkomers mogen we nog veel verwachten.

17 aug Pukkelpop
18 aug Lowlands

Boeken / Non-fictie

Hoop des vaderlands

recensie: Angela Crott - Jongens zijn 't

.

Deze overzichtsstudie stelt fundamentele vragen over de toename van ‘jongensziekten’ als ADHD en autisme en geeft een kader waarbinnen het baldadige ‘jongensgedrag’ kan worden begrepen. 

Stempel
Crott belicht in haar boek vijf verschillende milieus: het ouderlijk huis, de school, de jongen onder vrienden, de jongen en het meisje en de jongen binnen de maatschappij. Milieus waarop mannen, evenals vrouwen, hun eigen stempel drukken. Veelal aan de hand van uitgebreid literatuuronderzoek beschrijft ze de veranderende rol van man en vrouw binnen deze milieus. Hierin ligt het grootste obstakel van dit boek. De auteur gaat grondig te werk en de vele onderzoeken, citaten, halen de vaart eruit. Soms verdwaal je in de hoeveelheid anekdotes en denkwijzen van voorbije decennia.

Gelukkig weet Crott de lezer vaak genoeg te betrekken in haar noodzaak om dit boek te schrijven. Zeker wanneer ze voorbeelden uit haar eigen leven aanhaalt. Met de vervrouwelijking van onderwijs (‘jongens willen excelleren en geen werkstukjes maken’) en hulpverlening (‘de jongen die tot probleemjongen is benoemd, wordt omringd door vrouwelijke deskundigen’) weet de auteur het huidige tijdsbeeld goed te verwoorden.

Welke drukte?
Uitgebreid aan bod komt de nature-nurturetheorie. De vraag of jongensachtig gedrag is aangeleerd (nurture) of dat het genetisch is bepaald (nature). Natuurlijk ligt de waarheid ergens in het midden en is de auteur zo verstandig dit debat fenomenologisch te benaderen, waarmee terloops de dwaalsporen van de verschillende theorieën zichtbaar worden.

Zo krijgt deze studie naar jongensgedrag plotseling een wetenschapsfilosofische toon. Sterker nog, het historisch overzicht geeft niet alleen de ontwikkelingen van tal van sociale bewegingen in het veld van de jongen weer, het laat tegelijkertijd de betrekkelijkheid van hypes zien. In de jaren zestig en zeventig sprak men schande van de jongen als provo of nozem, tegenwoordig zijn jongetjes druk.

Terug naar normaal
Vanuit het psychologische veld is er op dit moment een beweging gaande die terug wil naar het normale. Een ‘ont-pathologisering’ van de overdaad aan stoornissen. Zo noemt de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter zijn boek Borderline Times: het einde van de normaliteit. Allen Frances, een belangrijke man achter de totstandkoming van de vijfde editie van de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, de psychiatrie ‘bijbel’), schreef een mea culpa met als titel ‘Terug naar normaal’.

De DSM-IV speelt een belangrijke rol in de overdiagnosticering van normaal jongensgedrag, dat we gaandeweg als gestoord zijn gaan zien, met ADHD en autisme als belangrijkste vertegenwoordigers van deze ‘stoornissen’. Je kunt je afvragen of niet de jongen ADHD is, maar in plaats daarvan de psychologie als wetenschap, die in haar snelheid van ‘ontdekkingen’ wispelturig overkomt, gelijk de criteria van dé stoornis van jongetjes van deze tijd.

Van bevrijding naar castratie
Een ander aanwezig onderwerp in dit boek is de geschiedenis van het feminisme. Waar dit in beginsel een noodzakelijke beweging is (natuurlijk hebben vrouwen evenveel rechten als mannen), laat Crott zien dat de derde golf doorslaat. De man verliest gaandeweg steeds meer zijn positie in binnen de traditionele rollen; familie, werk, vader, man, kostwinner, et cetera. Tel hierbij de vervrouwelijking van domeinen als onderwijs en hulpverlening op en we kunnen ons zorgen gaan maken over de jongetjes, die zonder mannelijke rolmodellen opgroeien. 

Jongens moeten ravotten, zo schrijft de auteur. De jongen verhoudt zich zo lastig tot regels, omdat hij eropuit moet, zichzelf moet ontdekken en zich vervolgens weer teruggeven aan de maatschappij. De jongen is niet drukker geworden, nee, de omgeving heeft agressie en daarmee jongensgedrag in de taboesfeer geplaatst. We hebben geen pillen nodig, maar heldere grenzen, echte mannen en echte vaders. 

Boeken / Achtergrond
special: Bert Wagendorp

God in zijn eigen verhaal

.

Bij columnist en schrijver Bert Wagendorp viel drie jaar geleden een bericht op de digitale deurmat. Of hij een filmscenario wilde schrijven. Slechts twee eisen: Vier mannen en Ventoux. De film gaat wellicht volgend jaar in productie. De gelijknamige maar totaal verschillende roman Ventoux ligt echter al in de winkels. En met succes. Een gesprek met Bert Wagendorp in Utrecht.

Waarom per se Mont Ventoux?
Omdat die berg ergens voor staat. Het heeft natuurlijk de geschiedenis van wielrenner Tommy Simpson die daar dood neerviel. Dat maakt het voor veel renners tot een mythische plek. Er zijn er wel meer gevallen, maar híj viel dood op Ventoux. Dat maakt het extra sterk, extra navrant. Het heeft overigens niet alleen met de tour te maken, maar ook met de veel langere geschiedenis die bijvoorbeeld een Alphe d’Huez of een Col du Galibier niet hebben. Ventoux ligt in een soort cultureel centrum van Europa. De pausen zaten daar in Avignon. De liefdesroman komt er vandaan. De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca, die ik in de inleiding opvoer, woonde er.

Volgens de overlevering was Petrarca de eerste die Ventoux beklom. Het was voor hem echt een spirituele reis. Ik snap dat wel. Ventoux steekt boven de vlakke, enigszins glooiende Provence uit. Van boven voelt het alsof je in de hemel bent en neerkijkt op aarde. Dat hebben die andere bergen niet, want die worden gewoon omringd door andere pieken. Toen we met het bericht over dit project naar buiten traden merkten we ook onmiddellijk dat het iets losmaakte, alle media berichtten erover. Dat komt door dat ene woord: Ventoux.

De protagonist fietst naar boven en begint te hallucineren. Kan dat?
Vanaf 1800 meter, jazeker. Dat kan gebeuren door de ijle lucht. Vooral bergbeklimmers weten dat goed, die gaan natuurlijk echt hoog. Het is een heel bekend verschijnsel. Ook dat je iemand ziet, een bekende of soms jezelf. Ik ken iemand die Ventoux met slecht weer besteeg en vlak onder de top, helemaal uitgeput, zulke ervaringen kreeg. Dat hakte er bij hem zo stevig in dat hij een psychose opliep en nog lang psychiatrische behandeling nodig had. Ik heb het zelf tijdens de tour ook meegekregen. We zaten op 2500 meter hoogte in een perszaal. Je voel je dan niet fijn en wordt overvallen door een gevoel van; wat gebeurt hier? We moeten weg! Die hallucinatiescènes zijn dus niet zomaar uit de duim gezogen. Dat realiteitsgehalte is toch de journalistieke kant van mij. Dit mag dan wel fictie zijn, het moet wel echt kunnen gebeuren.

Barts vrienden begaan misstappen in hun professionele carrière. Een metafoor voor dopinggebruik in de wielersport?
Heeft er echt helemaal niets mee te maken. Ventoux gaat niet over wielrennen noch gaat het over sport. Het is een verhaal over vriendschap met fietsen als decor. Dat doe ik ook, fietsen, maar met wielrennen heeft dat niets te maken. En ik zeg helemaal niks over doping. Ik ben daar helemaal klaar mee, al die goedkope morele oordelen, dat immense gezeik. Afijn, de misdadige achtergrond van Barts vrienden, Joost en André. Ik wilde vooral laten zien dat vriendschap boven morele oordelen staat.

Als André in de coke verzeild raakt en Joost op zijn wetenschappelijke fraude wordt gepakt zou Bart kunnen zeggen dat hij niets meer met hen te maken wil hebben. Toch doet hij dat niet, hij blijft gewoon loyaal. Er wordt hem gevraagd of hij het afkeurt, maar Bart antwoordt dat hij dat stadium al lang gepasseerd is. Ben ik zelf ook. Het oordelen en beoordelen van mensen op wat ze volgens de goegemeente wel of niet mogen doen. Je kan nooit weten wat er allemaal achter steekt. Ik denk dat er onder bankrovers heel sympathieke, fijne mensen zitten. De ware ratten zijn die brave types die nooit iets fout doen en constant oordelen over andere mensen.

Wat voor een rol speelt de tijd in Ventoux?
Ik groeide op in het Achterhoekse Groenlo, maar voor dit verhaal had ik meer ruimte nodig. Er moest een rivier zijn, zoals die aan Zutphen ligt, want net als de tijd stroomt die voorbij. Het water verandert voortdurend en oogt tegelijkertijd altijd hetzelfde. Als je een foto maakt kun je er later niet aan afzien of die op een maandag of een donderdag is gemaakt. Zo is het met de tijd ook een beetje. Als de jongens in het verhaal achttien zijn gaan ze op een bepaalde manier met elkaar om. En als ze elkaar dertig jaar later weer tegenkomen heeft de tijd weliswaar iets met ze gedaan, maar afgezien daarvan is alles bij het oude gebleven. Tijd is slechts een ordeningsprincipe, iets lineairs. In de omgang zijn ze nog steeds die jongens van toen; de grappen, de onderwerpen, de manier van praten. Dat vind ik zelf wel een van de mooie dingen uit dit verhaal.

Tim Krabbé’s De Renner komt meermaals voorbij en wordt de bijbel van wielrenners genoemd. Hoe heb jij dat boek ervaren?
Toen het verscheen was ik een- of tweeëntwintig en studeerde ik in Groningen. Opeens namen studenten een licentie om wedstrijden te kunnen fietsen. Ik niet hoor, daar rookte ik te veel voor. Maar dat boek tilde de sport op van, zeg maar het Brabantse boerenmilieu, naar de kringen van kunstenaars, schrijvers en studenten. Dat zo’n sport opeens hip werd was een soort cultuurschok. Dat een type als Krabbé, een paar boeken achter zijn naam en bekend van televisie, ging wielrennen was ongehoord! Ik fiets nu wel eens met hem, mooi is dat.

Krabbé is een componist, een groot en onderschat schrijver. Hier heeft hij niet de erkenning gekregen die hij verdient. Moet je eens lezen wat The New York Times of The Observer destijds schreven over De Renner. Ze prezen het de hemel in terwijl het hier door de literaire elite werd afgedaan als een sportboekje. Ik weet niet waar dat aan ligt. Misschien zien we hem te veel als een verteller. Neem Coetzee, hij vindt al jaren dat John Le Carré de Nobelprijs verdient. Die vinden wij maar een simpel thrillerschrijvertje van het soort dat je op een vakantie leest. Zo denken ze daar in Engeland niet over, daar is hij een novelist.

Hoe ziet voor jou het vak schrijven eruit?             
Deze roman heb ik verdeeld over drie zomers geschreven. Het is ook echt een zomerboek denk ik, een feelgoodverhaal. Al weken tevoren was ik ermee bezig als er weer periode van schrijven aankwam, en het daadwerkelijke schrijven heeft alles bij elkaar zo’n twee maanden geduurd. Ik schrijf gewoon aan een tafel op een laptop. Dat gaat het beste als ik niet in een huiselijke omgeving ben. Daar heb ik de neiging om even de afwas weg te zetten, die boekenplank opnieuw in te richten, toch dat rondje te gaan fietsen. Er zijn te veel uitvluchten en al die afleiding moet de deur uit. Daarom heb ik af en toe een hotelkamer gehuurd. Daar ging ik heen om te schrijven en níets anders. Die verplichting werkt goed. Schrijven is een discipline. Het is simpelweg opstaan, ontbijten en aan de slag. Want dat is het gewoon; werk. Het is geen kwestie van heilige inspiratie. Als je ergens twee weken zit en geen letter op papier hebt gekregen heb je niet genoeg je best gedaan. Nou ja, misschien als je een writersblock hebt, maar daar heb ik nooit last van gehad. Ik denk toch dat op dat punt de journalist in mij opstaat. Bij de krant kun je ook niet zeggen, sorry jongens, vandaag lukt het even niet. 

Elke dag schreef ik drieduizend woorden. Dat is veel. Hemingway deed er elke dag driehonderd, niet eens drieduizend. Dat deed hij elke ochtend, staand. Hij telde dan zijn woorden en ging vervolgens snel naar de haven. Dan ging hij lekker tonijn vissen op die boot in Cuba, mooi man. Driehonderd woorden per dag lijkt weinig, maar als je dat tien maanden lang volhoudt heb je een dikker boek dan Ventoux en nog zestig vrije dagen over ook, haha. Kijk, als je die discipline maar opbrengt. En geen gelul van vandaag begint het weekeinde. Nee, gewoon doorschrijven. Slechte dagen zijn nooit een excuus. Soms lijken die mindere dagen een verspilde tijd, maar als het er later allemaal uitkomt heb je kennelijk toch zitten denken. Het is ook een kwestie van in de juiste stemming komen om alles durven op te schrijven. Alle barrières moeten uit het hoofd verdwijnen. Desnoods gooi je wat je hebt geschreven later weer weg, maar je moet gewoon doortikken en niet al te veel corrigeren. Ik heb gewoon alle klei op een grote bult gegooid, net zolang totdat ik al mijn materiaal had.

In Ventoux zegt André: het gaat om kleine toevalligheden met grote gevolgen. Ben je bewust bezig met de betekenis van alle zaken in het verhaal?
Nou nee, daar heb ik helemaal niets mee. Ik heb nog nooit zo weinig gelezen als in de tijd waarin ik Nederlands studeerde, zo zwaar hebben ze me daar het lezen tegen gemaakt. De boeken die werden behandeld werden tot op het bot gefileerd. En als het niet klopte was het geen goed boek. Wat een flauwekul zeg! We leven nog naar het adagium van Hermans. Als er een mus van de dakgoot valt moet dat betekenis hebben. Maar dat soort dingen gebeurt nu eenmaal. Stel dat het nu voor onze neus gebeurt, heeft dat dan betekenis? Onzin. Het leven bestaat soms ook maar uit losse lijntjes en toevalligheden. Verhalen die rijker lijken te worden en dan weer ophouden. Zo gaat dat. 

Kwam er een moment waarop je niet meer wist hoe het verder moest?
Dat niet, maar het rare is wel dat je gevangen kan worden genomen door je eigen verhaal. Op een gegeven moment, toen ik al met het verhaal bezig was, had ik een nieuw plot verzonnen. Het probleem was dat ik iets had bedacht wat niet strookte met wat er al op papier stond. Ik dacht wat moet ik nu weer voor een rare truc verzinnen om mezelf hier uit te redden? Daar heb ik een hele dag over zitten tobben. Tot het opeens tot me doordrong; dit is míjn verhaal, in dit boek ben ik God, als ik het wil gooi ik het verhaal toch lekker om?

Tot slot een heel andere vraag: wat vind je van de Nederlandse literatuurcritici?
Ik hou gewoon van een goed verhaal. Tijdens mijn studie zat ik altijd Amerikanen, Italianen en Engelsen te lezen. Een Stephen King was hier kansloos geweest. Ordinaire vent, zouden we hebben gezegd. We hebben hier maar een klein kliekje recensenten dat bepaalt wat goed en slecht is. Die oordelen nog steeds volgens de oude literatuur­opvattingen. Het moet het liefst saai zijn. Cees Notenboom, dat willen we lezen, dat vinden we fantastisch. Het mag niet swingen en rock n’ rollen, zoals Buwalda’s Bonita Avenue, dat pruimen wij niet. Tommy Wieringa krijgt na Caesarion en Dit zijn de namen eindelijk erkenning, maar zijn leukste boek Joe Speedboot werd afgedaan als een jongensboekje. Bij De Groene Amsterdammer vinden ze dat Ventoux niet deugt. Dat is prima, maar hetzelfde zeggen ze van die Wieringa en Buwalda. Zeg nou zelf, die laatste heeft toch een wereldverhaal geschreven? Soms weet ik ook niet wat ze nou eigenlijk willen. Iets saais en poëtisch waarschijnlijk. Dat is wellicht ook de reden waarom Nederland nog nooit een Nobelprijs heeft gewonnen. We zitten simpelweg niet ruim in onze verhalenvertellers. Dat komt nu pas dankzij schrijvers als Grunberg. Dat zijn tenminste niet van die navelstaarders. Zij vertellen gewoon een goed verhaal. Zulke types zetten een toon waardoor jongere schrijvers snappen dat ook dat gewoon mag en kan; gewoon een mooi verhaal vertellen.

Film / Films

Stijlvolle, maar voorspelbare suspense

recensie: I, Anna

I, Anna bevat alle ingrediënten voor een moderne film noir: een getroebleerde vrouw die in conflict is met zichzelf, een rechercheur op zoek naar liefde en een moord. Ondanks de goed getroffen sfeer, is het verhaal echter dermate mager en voorspelbaar dat er van de suspense maar weinig overblijft.

~

Anna is een vrouw van middelbare leeftijd die na haar scheiding is ingetrokken bij haar dochter en kleindochter. De eerste scène toont haar zoektocht naar een nieuwe liefde: via een singles club probeert Anna in contact te komen met mannen. Daar ontmoet ze George, met wie ze al snel de club verlaat. 

Maar dan wordt George dood aangetroffen in zijn woning. Rechercheur Bernie Reid (een rol van Gabriel Byrne), die met de zaak belast is, heeft een kort treffen met Anna bij George’s flat. Een kort moment, waarin duidelijk is dat hij door haar geraakt en geïntrigeerd is. Het mysterie rondom de moord toont verschillende betrokkenen: de vrouw van George die met wrok zit, zijn zoon die geld van hem wilde en een uit de hand gelopen deal. En Anna? Zij is niet meer dan een toevallige passant, die niet direct in verband wordt gebracht met de moord.

Terwijl het rechercheteam zich over de moordzaak buigt, zoekt Bernie contact met Anna. De twee vinden elkaar, maar naarmate ze naar elkaar toe groeien neemt Anna’s gesteldheid zorgwekkende vormen aan. Flashbacks van de avond dat ze George ontmoette verwarren haar. Een avond die ze vergeten is, of misschien wel wil vergeten.

Complexe vrouwenrollen


I, Anna is het filmdebuut van Southcombe, die eerder afleveringen van tv-series regisseerde. Hij gaf de hoofdrol aan zijn moeder Charlotte Rampling, die gedurende haar carrière bewezen heeft complexe personages neer te kunnen zetten. Rollen van vrouwen die een grote mate van aantrekkingskracht en sensualiteit uitstralen, gepaard gaand met een soort koelbloedigheid. En niet onbelangrijk: het met zich meedragen van een bevlekt verleden.

~

Ook in I, Anna is er sprake van een getroebleerde vrouw die medeleven oproept, maar in wie ook gevaar schuilt. Enerzijds gekweld, de hoop op liefde verliezend, anderzijds zich bewust van haar aantrekkingskracht op mannen. Een soort femme fatale, voor wie de detective onmiddellijk valt. Byrne in zijn rol van Bernie heeft weer iets uitgeblust, alsof het leven hem niet gegeven heeft waar hij naar zocht. Een man die opgeslokt is door zijn werk en daarmee dingen op het spel heeft gezet. Wanneer hij Anna ontmoet, maakt zij iets in hem los.

Sfeer boven inhoud


Toch is I, Anna in zijn geheel niet bevredigend. Goed, Southcombe beschikt over een ervaren cast en het camerawerk ziet er vlekkeloos uit. Strakke shots tonen hoe een liefdesrelatie zich ontvouwt tegen de achtergrond van een moord in de Londense metropool. Het probleem van de film is het script. Het moordmysterie laat zich snel raden en ontrafelen, waarmee er weinig van de suspense overblijft. Hoewel Southcombe tijd neemt voor zijn shots en spanningsopbouw (waarbij vooral beeld en soundtrack elkaar versterken), lijkt het magere plotje maar wat in elkaar geraffeld. En komt voor de kijker al lang niet meer als verrassing. Wat wel blijft hangen is het gevoel van weemoedigheid, waarmee de hoofdrolspelers omgeven zijn. Maar of dat voldoende is voor I, Anna om te beklijven is de vraag.

Kunst / Expo binnenland

Ontdekkingreizen

recensie: Koos Breukel en Roy Villevoye - Tí

.

Tí is een kleine nederzetting in de Asmat, het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. In de gelijknamige tentoonstelling zien we portretten en groepsfoto’s van de inwoners: honderdtwintig jagers-verzamelaars die al generaties lang in het isolement van het grotendeels ondoordringbare mangrove-moeras leven. Het resultaat is even fascinerend als vervreemdend doordat het ons confronteert met de specifieke context waarin wij ingebed zijn.

From the series Tí, Waidua Sebái, Novi Sebái, Filemon Nato, Eta Nato © Koos Breukel & Roy Villevoye / Courtesy the artists, Motive Gallery and Van Zoetendaal Collections

From the series Tí, Waidua Sebái, Novi Sebái, Filemon Nato, Eta Nato © Koos Breukel & Roy Villevoye / Courtesy the artists, Motive Gallery and Van Zoetendaal Collections

Identiteit als oeridee en archetype
Voordat ze meewerkten aan dit project, wisten veel inwoners van Tí niet hoe ze eruit zagen. De relatie die de geportretteerden hebben met hun uiterlijk is, evenals hun definitie van beeld, volstrekt anders dan onze westerse visie. In Tí is geen televisie of internet. Hierdoor komen de inwoners niet in aanraking met het begrip ‘identiteit’. Hoe anders is onze werkelijkheid, waar identiteit kneedbaar is en waar gesproken wordt in termen als ‘echt zijn’ en ‘lekker jezelf zijn’. Ons zelfbeeld is alles behalve het instinctieve zelf dat de inwoners van Tí ontwikkelen door hun omgang met de natuur, stamleden en inwoners uit dorpen op dagen afstand.

In de tentoonstelling zien we elke inwoner twee keer afgebeeld. Eenmaal door Villevoye en eenmaal door Breukel. Beiden gebruikten hiervoor hetzelfde type camera, maar creëerden heel uiteenlopende beelden. Villevoye maakte zijn foto’s buiten, aan de oevers van de rivier. Het zijn ogenschijnlijk nonchalante beelden met een ongeposeerd karakter. Hierin verschillen ze sterk met het werk van Breukel die de stamleden individueel in een geïmproviseerde studio belichtte en portretteerde. Na afloop kreeg ieder een afdruk van zijn of haar eigen portret mee. Wat zou een dergelijke handeling teweegbrengen in een gemeenschap als Tí? Het fotograferen is voor velen een eerste kennismaking met het begrip zelfbeeld. De uiteindelijke invloed die het verstrekken van hun spiegelbeeld op de geportretteerden heeft is onmogelijk te voorspellen.

From the series Tí, Yano Sakár © Koos Breukel & Roy Villevoye / Courtesy the artists, Motive Gallery and Van Zoetendaal Collections

From the series Tí, Yano Sakár © Koos Breukel & Roy Villevoye / Courtesy the artists, Motive Gallery and Van Zoetendaal Collections

Beeldkader versus referentiekader
Foam heeft de beelden van Villevoye laag bij de grond geplaatst en de werken van Breukel met name hoog aan de wand. Het is een eeuwenoud, maar nog even effectief trucje: Villevoye’s geportretteerden bevinden zich nu op ooghoogte. Hun indringende blik lijkt je recht in de ogen aan te kijken. Hoewel de afgebeelde mensen weliswaar iets kleiner zijn dan in werkelijkheid, wordt door deze wijze van presenteren het levensechte gevoel in stand gehouden. Dit maakt het werk persoonlijk, met gevolg dat je je als toeschouwer gaat identificeren met de stamleden.

De mensen op Villevoye’s beelden lijken in eerste instantie iets weg te hebben van een groep toeristen die op de foto gaan. Dit gegeven wordt gevoed door de t-shirts met bekende logo’s en merken die de bewoners van Tí dragen. Wie zich beter in de materie verdiept komt te weten dat deze shirts, van voetbalclub Arsenal tot aan Hello Kitty en Mickey Mouse, verkregen worden door ruilhandel met de Indonesiërs. Al kijkend naar de foto’s begin je jezelf steeds meer een buitenstaander te voelen. De geportretteerden kijken naar de camera, naar Villevoye en dus indirect naar ons. Hun blik laat geen zelfbewustzijn zien, maar is een reactie op het beeld dat zich voordoet in hun gezichtsveld: een type mens dat zij niet kennen. Villevoye representeert daarmee ons allen, de westerse mens. In de ogen van de jagers-verzamelaars lezen wij onze projectie van hoe zij ons zien: als toerist en attractie.

Wanneer je niet opgroeit in een omgeving omringt door spiegels en reflecterende media zoals televisie en internet, wordt de definitie van beeld gekenmerkt door dat wat zich binnen je gezichtsveld afspeelt. Er is dan geen sprake van een meta-kader, iets dat wij wel ervaren elke keer dat we door de lens van een camera kijken. De discrepantie tussen wat een foto in de westerse maatschappij vertegenwoordigt en wat haar betekenis is in de mangrovegebieden van Tí, is wat de fototentoonstelling van Villevoye en Breukel eindeloos interessant maakt.

 

 

Boeken / Fictie

Wildstandbeheer bij een bestiarium

recensie: Diverse auteurs, samenstelling Huub Beurskens - Het Artis Bestiarium

.

Bestiaria zijn uit, stelde W.H. Auden. Niets van waar, aldus Artis. Dat blijkt uit Het Artis Bestiarium dat Huub Beurskens voor het 175-jarige jubileum van Artis samenstelde.
Het Artis Bestiarium is een vrij internationale bloemlezing; slechts achttien van de zestig auteurs zijn Nederlandstalig. De opgenomen auteurs schrijven over een breed animaal entourage. Ted Hughes dicht over de jaguar, Jorge Luis Borges over Leeuwen, Robert Gray over een kangoeroe en de voornoemde Auden dicht nogal opsommerig over dieren in het algemeen.

Je vind deze wereldbefaamde auteurs te midden van gecanoniseerde dichters van eigen bodem: Chr.J. van Geel zet in een zestal regels een fazant neer, Paul van Ostaijen komt met een sjimpansee die niet naar zee wil, Martinus Nijhoffs bijen vliegen uit om ‘een geur van hooger honing’ en hij bespreekt pauwen ‘met de gespannen lubben van gevlamd satijn’. Simon Vestdijk schrijft over de bange held de vleermuis.

De axolotl 
Niet alleen klassiek geworden auteurs zijn opgenomen. Ook vinden we, met alle respect, minder bekende schrijvers van eigen bodem. Zoals Patty Scholten, die dicht over de hangmat voor een nacht (luiaard) en ‘de tapir met zijn raar kortaffe slurfje’. Wiel Kusters biedt een inkijkje in de existentiële begrensdheid van de kaketoe in zijn kooi, over die oude zak van een leguaan en over het vangen van salamanders.

Er is echter het een en ander op de bloemlezing aan te merken. Zo zijn naast gedichten ook prozafragmenten opgenomen, in weerwil van wat in de inleiding door prof. dr. Erik A. de Jong en de ultrakorte ‘verantwoording’ van Beurskens wordt vermeld. Gelukkig is een daarvan ‘De Axolotl’ van Julio Cortázar, en ook de andere fragmenten volstaan literair gezien ruimschoots. Genres gaan graag symbiotische relaties aan. Daarover struikelen is een vorm van je neus stoten.

Samenstelling
Dat de spoeling van bekendere Nederlandstalige auteurs aan de dunne kant is, is minder makkelijk te negeren: zij zijn vrijwel allemaal in of rond de oorlog geboren en daarmee generatiegenoten van Beurskens. Door deze auteurs soms meer dan één gedicht te gunnen, geeft de samenstelling blijk van een zeer persoonlijke keuze, wat nog eens wordt versterkt doordat de Beurskens twee gedichten van zichzelf opnam.

Wat eveneens opvalt is dat maar zes van de zestig auteurs vrouw zijn, Gods mogelijke vrouwelijkheid niet meegeteld (er is een fragment uit Job over het nijlpaard opgenomen). Holt omgekeerd evenredig met verpreutsing en ironisering van de maatschappij het belang van het feminisme met de staart tussen de benen weg?

De stropende bloemlezer en het wildstandbeheer van de kritiek
Bloemlezers hebben iets weg van stropers. Ze vangen vaak op volstrekt ongeoorloofde gronden wild waarvan je zou willen dat het de strikken ontsprongen zouden hebben. De kritiek – de rangers en de wildstandbeheerders – heeft gelukkig de mogelijkheid om een bescheiden preserveringsstrijd te voeren tegen de opname van oneigenlijke literatuur.

Floor Buschenhenke had wel in de strik van Beurskens mogen lopen. Zij bedichtte eens albinolama’s die het waard waren om op te nemen. Net als VSB Prijs-genomineerde Eva Cox in een twee drie dans, zij beschreef het wel en wee van een op sommige plekken wat matkleurende ijsbeer. Of wat dacht je van het geestige ‘Olifant’ van Herman de Coninck, dat als het dan toch beperkt moet blijven bij een sekse- en generatiegenootschap, best in bloemlezing opgenomen had kunnen worden:

Hij is gemaakt van de grofste effecten,
draagt zijn broek als clown August,
de knieën slodderend, maakt tangopasjes
als tante Bertha die een tango de grond
inheit, terwijl z’n kont doet denken
aan een vals gebit

dat net is uitgenomen. En dan zijn slurf
en vlak daarnaast zijn ogen. Hoe zou jij kijken
als ze je lul op je neus gezet hadden?

Boeken / Fictie

Het meisje met de wilde haren

recensie: Jessica Meijer - Een blik jodenkoeken

Er zijn al veel boeken geschreven over de alleskunner Ischa Meijer. Bekende en minder bekende Nederlanders geven in deze werken hun visie op zijn leven. Nu is er nieuwe invalshoek: dochter Jessica Meijer vertelt over haar leven met, maar vooral zonder, haar vader.

In maar liefst 294 pagina’s beschrijft Meijer haar tumultueuze jeugd in Amsterdam. Maar wie denkt dat Een blik jodenkoeken meer vertelt over de donkere – vooral niet vaderlijke – kant van Ischa Meijer of wie op zoek is naar de juicy details, komt bedrogen uit. Het boek is een uiterst gedetailleerde en vooral saaie beschrijving van een Amsterdamse puber die worstelt met de afwezigheid van haar vader. Dat hij beroemd is, maakt het verhaal misschien iets smeuïger maar niet perse boeiender.

I.M.
Een blik jodenkoeken begint bij de eerste ontmoeting tussen Ischa en de moeder van Jessica. Wat volgt is een kortstondige relatie die hevig en gepassioneerd uit elkaar klapt. Voortgekomen uit een gedoemde relatie, leeft Jessica de eerste paar jaar van haar leven zonder vader.

Als ze vier jaar is, ziet ze haar vader voor het eerst. Ze merkt al snel op dat ze zijn aandacht niet alleen moet delen met Connie Palmen, maar ook met de rest van Nederland. Na zijn dood wordt dat alleen maar erger en er lijkt voor Jessica geen plaats te zijn in het collectieve rouwproces. Haar emoties verdwijnen tussen alle tv-programmas en artikelen. Uiteindelijk worden deze compleet overschaduwd na de uitgave van het boek I.M. van Connie Palmen:

Bovendien kan ik er nog steeds niet bij dat Connie zich aan de ene kant voordeed als een soort beschermer van mij, maar dat zij tegelijkertijd zonder enige waarschuwing dit boek publiceerde.

Nee, makkelijk heeft ze het niet. In reactie op de belangstelling voor haar vaders dood, door heel bekend en onbekend Nederland, kruipt ze in haar schulp en kropt ze al haar emoties op.

De wilde jaren
Gevolg is dat Jessica op de middelbare school flink de beest uithangt. Drinken leidt tot roken, roken leidt tot drugs en drugs leiden tot niet eten. Vriendjes leiden tot seksuele escapades met Jan en alleman en ga zo maar verder. Nu, achttien jaar na de dood van haar vader, schrijft ze over dit verdriet en de gevolgen daarvan.

Maar wat een mooie schets van een moeizame vader-dochter relatie kon zijn, is in werkelijkheid een saaie, gedetailleerde uiteenzetting van een paar jaar uit het leven van een verward pubermeisje in Amsterdam Oud-Zuid. De beschrijvingen van haar reis door Azië van dag tot dag zijn – naast de talloze uitgebreide beschouwingen over haar schoolpleinervaringen of haar moeizame gesprekken met vriendinnen – te veel van het goede. Deze zaken leiden af van de kern van het boek: haar eigen rouwverwerking en de relatie met haar vader. Of interessanter, de moeizaamheid van het opbouwen van een relatie met een bekende vader en hoe het mogelijk is te rouwen als heel Nederland een plekje opeist.

Naast het feit dat het verhaal regelmatig afdwaalt van de kern, is het boek bovendien stilistisch niet sterk. De alineas hangen van opsommingen aan elkaar en de zinnen lijken niet natuurlijk in elkaar over te vloeien. De zinnen gaan letterlijk van de hak op de tak. Neem dit, samen met de oninteressante, veel te gedetailleerde inhoud van het boek en je kan al snel concluderen dat het verhaal niet uit de verf komt. Wat jammer is, Een blik jodenkoeken had zoveel meer kunnen zijn…

Film / Films

Gru hangt freeze ray aan de wilgen

recensie: Despicable Me 2

Gru is terug in een nieuw avontuur. Een iets minder origineel avontuur, maar desondanks niet minder vermakelijk dan het origineel.

Gru (Steve Carrell) leidt samen met zijn drie meiden Agnes, Edith en Margo een teruggetrokken bestaan. Het huis is nog altijd zwart en Gru’s monsterlijke vervoersmiddel staat op de oprit, maar het stelen van hemellichamen of wereldwonderen zit er niet meer in. Gru’s stenen, sadistische hart werd in Despicable Me door Agnes verguld en het klopt nu louter voor zijn drie meiden. Er is een hecht gezinnetje ontstaan, waar ook Dr. Nefario (Russell Brand) en de Minions deel van uit maken.

PX-41

~

Gru’s vredige bestaan wordt echter verstoord door de Anti Villain League (AVL). Die hebben namelijk een nieuwe schurk op het oog, die middels elixer PX-41 elk levend wezen in een paarse moordmachine kan omtoveren. De AVL wil Gru graag recruteren om de boef te vangen – Gru weet immers als geen ander hoe een verdorven schurkenbrein werkt.

Nieuweling Lucy (Kristen Wiig) wordt ingezet om Gru letterlijk aan boord van de ALV te krijgen. Als personage heeft Lucy een meerwaarde binnen het scala van kleurrijke karakters en zorgt voor een extra komisch element. De timing van Kristen Wiig, een van de grappigste actrices van Hollywood, is perfect. Verder zijn uiteraard de Minions terug en leuker dan ooit. Met hun brillen en de blauwe overalls om hun gele lichaampjes halen ze allerlei ongein uit. Leukere sidekicks dan deze goudgele rakkers zijn zeldzaam.

Van superschurk naar liefhebbende vader

Maar Despicable Me 2 heeft ook minpunten. Minder sterk is bijvoorbeeld het feit dat Gru niet meer zo kwaadaardig is als voorheen. De meiden maken hem soft, terwijl juist zijn onsubtiele sadisme zo grappig was. Het is niet helemaal verdwenen, maar om Gru willens en wetens de wereld te zien redden lijkt tegen de natuur in te gaan van de superschurk uit Despicable Me.

~

Verder is de antagonist, El Macho (Benjamin Bratt), veel minder goed uitgewerkt dan Vector, wiens arrogantie en vreemde viswapens het personage helemaal af maakten. El Macho wordt slechts gedefinieerd door een voorliefde voor haaien, explosieven en de kleur paars. De 3D tenslotte is alleen in een korte achtervolging indrukwekkend en bij de bubbels in de aftiteling. En was het nu echt nodig om de miljoenste persiflage op The Matrix in deze film te stoppen?

De veranderingen in Gru’s karakter zijn ook bepalend geweest voor het verhaal. De nadruk ligt minder op Gru en zijn tegenstanders en meer op Gru’s gezin, zijn zoektocht naar liefde en de relatie tussen Lucy en Gru. Hiermee wordt sterk afgeweken van het succesvolle concept van superschurk als held, want de hoofdrol is niet meer weggelegd voor een charismatische slechterik, maar voor een goede vader. Ironisch genoeg is Gru’s verderfelijke meesterplan om Vectors fort binnen te dringen de reden dat deze film minder geslaagd is dan zijn voorganger. 

Film / Films

Indringende confrontatie tussen twee werelden

recensie: Infancia Clandestina

De Argentijnse film Infancia Clandestina toont de confrontatie tussen politiek en privé in het dubbelleven van een jonge adolescent. De visuele weergave van regisseur Benjamin Ávila imponeert en ontroert, maar is door het autobiografische karakter bij vlagen iets te nostalgisch.

Infancia Clandestina is het debuut van de Argentijnse Benjamin Ávila, dat deels is gebaseerd op zijn eigen jeugd. Het verhaal speelt zich af in het Argentinië van de jaren zeventig ten tijde van de Vuile Oorlog. De familie van de 12-jarige Juan (Teo Gutiérrez Moreno) behoren tot de links-revolutionaire Montoneros, die de militaire Junta in Argentinië omver wil werpen. Na een langdurig ballingschap in Cuba keren ze onder een valse identiteit terug naar Argentinië. Door de schijn te wekken een doorsnee gezin te zijn, kunnen Juans ouders Cristina (Natalia Oreiro) en Horacio (César Troncoso) hun clandestiene activiteiten voortzetten. Dat deze dubbele identiteit echter zeer gecompliceerd is, wordt geïllustreerd door de jonge Juan.

Een confronterend dubbelleven

~

Infancia Clandestina toont de confrontatie tussen de strijd tegen de politieke situatie en de instandhouding van een normaal gezinsleven. Door het verhaal vanuit het perspectief van Juan te vertellen en met veelvuldig gebruik van close-ups, is deze confrontatie niet zozeer groots en meeslepend, maar intiem en oprecht. Ávila toont immers uitsluitend gebeurtenissen waar Juan ook aanwezig is. Door middel van poëtische shots worden vooral de alledaagse momenten uit Juans jeugd geaccentueerd. Dat daardoor sprake is van onduidelijkheid over de precieze geschiedenis van Argentinië sluit aan bij zijn kinderlijke onwetendheid.

Juan wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen de politieke idealen van zijn ouders en zijn ontluikende liefde voor Maria; de zus van zijn klasgenoot. Daardoor komt de nadruk niet zozeer te liggen op de politieke geschiedenis van Argentinië als wel op de persoonlijke ontwikkeling van de onschuldige adolescent. Ávila versterkt deze onschuld door de meest traumatische momenten als een animatie weer te geven om zo een zekere afstand tot het oorlogsgeweld te scheppen. Waar de animaties de grenzen van het realisme op originele wijze overschrijden, is Ávila verder overigens niet in staat de filmwetten te doorbreken.

De overheersende nostalgie

~

Het accent op het dubbelleven van Juan maakt de weergave van de politieke strijd al met al minder overtuigend. De mise-en-scène is weliswaar geloofwaardig, maar toont vooral de oppervlakkige clichés van de jaren zeventig: mannen met snorren, bruin als modekleur en protestgezang. Infancia Clandestina doet op sommige momenten te nostalgisch aan, dat wellicht een consequentie is van het autobiografische karakter. De motivatie van de Montoneros voor de revolutie komt daardoor echter onvoldoende uit de verf. Enige bevraging van hun keuze om kinderen bloot te stellen aan de gevaren van het dubbelleven blijft achterwege en dat maakt de ouders van Juan niet meer dan flat characters. Het gebrek aan inzicht in deze drijfveer zorgt er bovendien voor dat het onmogelijk is te identificeren met deze levens, zodat de gebeurtenissen uiteindelijk een ver-van-je-bed-show blijven.

In Infancia Clandestina brengt Ávila vooral de persoonlijke consequenties van de Vuile Oorlog in Argentinië in beeld door de ogen van Juan. Door de overheersende nostalgie is helaas weinig ruimte voor een gevoel van betrokkenheid met de Montoneros. Desondanks is de visuele weergave van het intieme gezinsleven een ontroerende confrontatie tussen idealen en adolescentie.