Muziek / Album

Novack blaast zichzelf omhoog

recensie: Novack - Arrivals

Na een veelbelovend debuut met Sequences & Stills in 2011, een clubtour met onder andere Moss, en een geslaagde grap met een verzamelalbum van indiebands, werd het rustig rond Novack. De band werkte hard aan het nieuwe album Arrivals, en laat hiermee zien zichzelf te hebben vernieuwd.

Arrivals, en laat hiermee zien zichzelf te hebben vernieuwd.

Opnieuw uitgevonden


Zanger Sander van der Linden wilde een plaat maken die “urgenter klinkt en beter mee te zingen is” dan de debuutplaat. Dit is maar ten dele gelukt. Wat opvalt is dat de zang iets anders klinkt. Een minder gebroken en rafelige stem, mede door snellere nummers, en voorzien van wat meer luchtigheid. Nummers als ‘Sequences & Stills’  langzaam, sferisch en introvert  en ‘When Sleep Is Gone’, die qua lome ontspannenheid aan Keane doet denken, lieten het gezicht zien van het debuutalbum. Alleen al een nummer als ‘Hundreds’ laat zien dat de band bezig is geweest zichzelf opnieuw uit te vinden. Spanningsopbouw naar het refrein, dat inderdaad goed mee te zingen is, en een flink tempo, zijn hier debet aan. “If it goes too fast when years pass by, will you be ok with all the memories you have?” De tweeënhalve minuut blijkt te kort, omdat nog een refrein erg welkom is.

Sfeerbepalend koperwerk


‘By Surprise’ start met een Jack Johanson-achtige intro met luchtige zang, en wordt ondersteund door trompetten in het refrein. Eveneens is er een prima trompetsolo en lekkere drums op de achtergrond. Niet voor niets is dit zomerse liedje de eerste single van het album. Met de briljante clip, die enkel en alleen uit reclame bestaat, zou ook zeker de aandacht getrokken kunnen en moeten worden.

‘No Collisions’ heeft een aardige snelheid, en is krachtig gezongen. Bovendien heeft het een refrein dat inderdaad wat dwingender klinkt. De track eindigt in een lange outro met gedempte en heerlijk jammerende trompetten, die als boze hommels om elkaar heen lijken te vliegen. Het korte ‘Open Ends’ mag ook niet onvermeld blijven. Het is tekstueel een meezinger, heeft een goede melodielijn, en schetterende trompetten en trombones luiden het nummer uit.

Nergens te vol


De albumtitel verwijst naar het harde werk dat nodig was voor elk nummer; eenmaal afgerond voelde het als een aankomst. De moeite die erin is gestopt hoor je er dan ook zeker aan af. De nummers zijn goed uitgebalanceerd, en ondanks dat er zes man op het podium staan, wordt het nergens te vol aan instrumentatie.

Outsider van het album is ‘Getting Older’. Het meerstemmig gezongen nummer, dat met elk stuk tekst iets hoger en wanhopiger wordt gezongen, heeft een rasp die mede de kleur bepaalt. Een vrolijke muzikale deining na het eerste deel, en tot slot nogmaals: ‘Every hour, every minute, every second, every day.’ ‘Repine’ is lekker sloom met veel gedrum op de hihat, en opgewekte muziek tijdens de coupletten, die contrasteren met wat melancholische refrein.

Dat door de andere zangstem van Van der Linden het album iets dwingender klinkt en er inderdaad wat meer mee te zingen is, is niet hetgeen waar de band zich druk om hoeft te maken. Novack heeft gewoon een prima album afgeleverd, waarbij de blazers een zeer duidelijke stempel weten te drukken. Mede hierdoor heeft het album genoeg dynamiek, wat ervoor zorgt dat het beetje gebrek aan spanning teniet wordt gedaan. Het is hopen dat de band zich met Arrivals een vastere voet aan de grond van de pop in Nederland weet te krijgen.

https://youtube.com/watch?v=9Xv3seSyC1U%23t%3D157

Film / Films

Mensenfilm met monsters

recensie: Godzilla

Ondanks zijn iconische status is het goed mogelijk dat veel westerlingen nog nooit een kwalitatief goede Godzilla-film hebben gezien. Godzilla brengt daar verandering in en toont het supermonster in al zijn glorie, en met respect richting de oude incarnaties. Jammer alleen dat al die saaie mensen steeds in beeld komen.

~

De Godzilla-reeks is één van de meest iconische monsterfilmseries. Met name de Japanse producties (met bijna 30 verschillende titels sinds 1954) hebben Godzilla tot een filmster gemaakt door hem keer op keer steden te laten vernietigen in gevecht met de mens of andere wezens (zoals King Kong of een robot-Godzilla). Regisseur Gareth Edwards (Monsters) heeft hiervan geleerd en een prachtige film afgeleverd over dit soort vechtende giganten. Zodra Godzilla de strijd aangaat met MUTO’s (Massive Unidentified Terrestrial Organism; insectachtige monsters die de aarde bedreigen) levert de film spectaculaire actie op een epische schaal. Als een monsterfilm had deze versie een van de beste films in zijn genre kunnen zijn.

Het is daarom zo jammer dat de film in essentie niet gaat over vechtende monsters. Het gaat meer over de mensen en hoe zij proberen te overleven en zich te verdedigen tegen de oorlog tussen Godzilla en de MUTO’s, die daarmee worden gereduceerd tot bijrollen. Daar komt bovenop dat de mensen die gevolgd worden ontzettend oninteressant, eendimensionaal en inwisselbaar zijn. De voornaamste hierin is Aaron Taylor-Johnson (Kick-Ass) als het hoofdpersonage Ford. Hij speelt een militair die probeert terug te keren naar zijn vrouw en kind en de wereld te redden, maar zijn verhaal voegt weinig toe aan de beleving van Godzilla. Een paar personages worden gered door goed acteerwerk van onder andere Bryan Cranston (Breaking Bad) en Ken Watanabe (Inception), maar het blijft zo dat de film het merendeel van zijn tijd besteedt aan personages die niet interessant genoeg zijn om te volgen.

Ster van de film

~

Dankzij deze saaie hoofdpersonages voelt de film erg lang aan. Met name de eerste 30 minuten, waarin we van Godzilla slechts een foto van een rugplaat te zien krijgen, voegen niet meer toe dan een achtergrondverhaal dat niet in zulk detail uitgediept had hoeven worden. Zodra de film echter op gang komt stoort de lange duur veel minder omdat het monsterduel hier de broodnodige spanning en sensatie in het verhaal brengt. Elke seconde die Godzilla in beeld is is effectief; hij redt de film net zo veel als hij de wereld redt.

Godzilla is zonder twijfel de ster van de film. De menselijke personages zijn oninteressant en de MUTO’s zien er goed uit, maar lijken qua ontwerp teveel op standaard Cloverfield-achtige insectenwezens om een blijvende impact te hebben. Als Gareth Edwards Godzilla de hoofdrol had gegeven die hij verdient had de film veel imposanter kunnen zijn dan hij uiteindelijk is geworden. Maar het moet gezegd worden dat een complete stadsvernietiging door een nucleaire dinosaurus er in 60 jaar nooit zo geweldig uit heeft gezien.

Boeken / Non-fictie

De geest is uit de fles

recensie: Jim van Os - De DSM-5 voorbij! Persoonlijke diagnostiek in een nieuwe GGZ

Met het verschijnen van de vijfde editie van de DSM, het gezaghebbende compendium van psychische ongemakken, zwelt ook het koor van kritische stemmen weer aan. Maar psychiater Jim van Os is meer dan een criticus: hij toont ook een nieuwe weg.

De schrijver van De DSM-5 voorbij! is bepaald geen buitenstaander. Van Os is hoogleraar Psychiatrische Epidemiologie en hoofd van de afdeling Psychiatrie en Psychologie van het UMC in Maastricht. Hij is tevens lid van de KNAW en publicist van toonaangevende artikelen, met name over psychotische stoornissen. Tot slot – ook niet onbelangrijk – maakte hij deel uit van een werkgroep die bijdroeg aan de nieuwe DSM.

In De DSM-5 voorbij! belicht Van Os de DSM zowel vanuit de psychiatrische praktijk als in het kader van ontwikkelingen binnen de GGZ. Tegelijkertijd ontwart hij de kluwen van politieke, economische en wetenschappelijke belangen die zich rond ‘de bijbel van de psychiatrie’ ontsponnen heeft. Dit doet hij zonder complottheorieën over ‘Big Pharma’ of anti-psychiatrische retoriek, maar wel met een scherp oog voor misstanden in de geestelijke gezondheidszorg.

Vergankelijke labels


Een van de belangrijkste onderwerpen die Van Os aansnijdt, betreft de interpretatie van DSM-stoornissen. Wat betekent het eigenlijk als iemand volgens de DSM gestoord is? Zoals Van Os aangeeft, bestaat er een wijdverbreide misvatting dat DSM-diagnoses vastomlijnde ziektes zijn die psychisch lijden veroorzaken: ‘Wat in de praktijk nogal eens vergeten wordt: de DSM-diagnosen zijn praktische labels, geen ziekten die bestaan in de natuur.’ Bovendien zijn het labels die ‘komen en gaan, al naar gelang de stemming van de DSM-werkgroepen.’

Het weerwoord luidt vaak dat de diagnoses gebaseerd zijn op nog te ontdekken hersenziektes. Maar zoals Van Os betoogt, biedt de huidige staat van onderzoek weinig aanknopingspunten om zo’n aanname te rechtvaardigen. Hij concludeert: ‘Psychische ziekten definiëren als “hersenziekten” betekent dat men zich wetenschappelijk gezien met botte schaatsen op zeer glad ijs begeeft.’ De DSM-stoornissen zijn daarom geen vaststaande geestesziektes, maar constructen die samenhangen met culturele en historische ontwikkelingen.

Botte bijlen


Behalve op inhoudelijke kwesties, richt Van Os zich ook op praktische ontwikkelingen in de GGZ. Met het nodige onbegrip schrijft hij over de gang van zaken rond het invoeren van marktwerking. Toen bleek dat de zorgkosten hierdoor exponentieel stegen, moesten de zorgverzekeraars ze vervolgens met de botte bijl weer terugsnoeien; de DSM werd daarbij ingezet om patiënten zonder DSM-stoornis uit te sluiten van zorgvergoeding. Dit alles heeft, aldus Van Os, geleid tot veel verspilling van middelen en tijdrovende maatregelen om het effect van zorg beter meetbaar en dus controleerbaar te maken.

Hoewel de verontwaardiging van de schrijver hierbij voorstelbaar is, gaat hij voor de neutrale lezer wel wat ver in zijn ridiculisering van bepaalde maatregelen. Zo geeft hij een voorbeeld waarin hij de voorwaarden die zorgverzekeraars aan instellingen opleggen, doortrekt naar hypothetische subsidiegevers van het Concertgebouworkest. Die eisen bijvoorbeeld dat bezoekers met een tevredenheidspercentage onder de vijftig procent worden terugverwezen naar goedkopere media zoals radio en televisie. Hoewel op zichzelf een vermakelijke analogie, heeft het betoog zulke kunstgrepen eigenlijk niet nodig.

De vragende wijs


In het eerste deel van De DSM-5 voorbij! formuleert Van Os zijn belangrijkste kritiek op de DSM. Omdat de ‘hokjes’ vaak arbitrair gekozen zijn, leiden tot misverstanden en de blik van hulpverleners en patiënten verkleuren, staat de DSM effectieve zorg eerder in de weg dan dat ze een houvast biedt. Na deze diagnose volgt een remedie: Van Os beschrijft zijn voorstel om het oppervlakkige hokjesdenken te vervangen door wat hij de ‘vragende wijs’ noemt.

Kort gezegd komt dit erop neer dat iemand met psychische problemen gevraagd wordt wat er is gebeurd, waar zijn kwets- en weerbaarheid liggen, waar hij naartoe wil, en wat hij daarvoor nodig heeft. Het vraagt een open houding van de behandelaar, die de patiënt benadert als ‘een drager van ervaringen met een persoonlijke oorzaak, waarover hij meer te weten wil komen’. Op deze manier zou de weg vrij worden naar een heilzamere zorgrelatie en een behandeling die beter aansluit bij de behoeften van de patiënt.

Toekomstmuziek


De laatste hoofdstukken werken dit model verder uit, en zijn daarom vooral voor specialisten de moeite waard. Maar als geheel is Van Os’ boek zeker ook interessant voor de leek. Iedereen krijgt immers wel eens, zij het zijdelings, te maken met de wereld van de psychiatrische zorg: per jaar komt ongeveer twintig procent van de bevolking in aanmerking voor de een of andere DSM-diagnose. Bovendien raken veel van de gebruikte termen – zoals ‘borderliner’ of ‘autistisch’ – steeds meer ingeburgerd in het dagelijks taalgebruik.

Wat de ‘vragende wijs’ betreft: de toekomst zal uitwijzen of het voorgestelde diagnostisch model een vruchtbaar alternatief is voor de DSM-diagnostiek. Dat heeft ongetwijfeld met politieke en economische belangen te maken evenzeer als met inhoudelijke argumenten. Maar dat deze menswaardige benadering een serieuze kans verdient, maakt De DSM-5 voorbij! overtuigend duidelijk. De manier waarop we geestelijk kwetsbaren en ‘anderen’ benaderen is immers – om een bekende uitspraak iets te verbuigen – een van de beste graadmeters voor beschaving.

https://www.youtube.com/watch?v=iNk9ov4zQ7c

Boeken / Fictie

De illusies van een leven

recensie: Peter Terrin - Monte Carlo

Een jaar geleden maakte Peter Terrin, kort na het winnen van de AKO Literatuurprijs voor Post mortem, bekend te zullen overstappen naar uitgeverij De Bezige Bij. De gelijktijdig aangekondigde roman Monte Carlo is nu verschenen.

Tot 2009 was Peter Terrin niet zo bekend. Dat veranderde met de publicatie van De bewaker dat jaar; drie jaar later plaatste Post mortem, een driedelige roman over de spanning tussen fictie en autobiografie, hem stevig in het Nederlandstalige literaire landschap. Monte Carlo is een opvallende opvolger: niet zo kafkaësk, minder hermansiaans dan die eerdere werken. Maar niet minder goed.

Van een plot is weinig sprake. We volgen de 35-jarige automonteur Jack Preston gedurende een jaar, van mei 1968 tot de zomer van 1969. In het eerst deel, ‘Monte Carlo’, werkt hij voor het Britse team Lotus. Het is de dag van de grand prix in Monaco en de wereld kijkt toe: niet alleen de prins en zijn vrouw Grace Kelly zijn aanwezig, ook de wereldberoemde Amerikaanse filmster Deedee zal haar opwachting maken. Voor de start van de wedstrijd komt zij het asfalt op, waar Preston haar redt wanneer gelekte autovloeistof in brand vliegt.

Niet betekenisvol, niet bekend
Zij komt ongeschonden uit de bijna-catastrofe. Preston daarentegen verbrandt zijn rug, billen en nek. Schadelijker echter is de afwikkeling van de gebeurtenis: niemand heeft waardering voor zijn heldendaad, Deedee’s lijfwacht krijgt de eer toegeschreven haar gered te hebben. Preston is niemand: zijn acties niet betekenisvol, zijn gezicht niet bekend. Hij keert terug naar zijn woonplaats Aldstead in Engeland en vervolgt, zo goed en zo kwaad als mogelijk, zijn oude leven.

Daar wringt het echter: dat lukt Preston matig tot niet. De gedachte dat zijn handelen Deedee gered heeft, heeft zich in zijn brein geworteld en valt niet meer te verwijderen. Hij zoekt naar sporen van erkenning: in een artikel in een krant, tijdens een optreden van Deedee in een bekende talkshow. Tevergeefs.

Als ze ons maar zien
Prestons verlangen naar erkenning en zijn hoop op de waarheid creëren illusies. Nadat hij ontslagen is, wacht hij op een nieuwe brief:

Er zou een nieuwe brief komen, snel, per koerier, in een poging om de Britse grand prix en de andere teams – tegen die tijd op de hoogte van zijn ontslag – voor te blijven. Daarin geen woord over deze brief. Hij zou gezien zijn ‘recente inspanningen’ meer gaan verdienen. Hij zou samen met de piloten het uithangbord van het team worden, een voorbeeld voor de jeugd.

In zekere zin is Monte Carlo een historische roman, maar in zijn thematiek is de roman ook ontzettend contemporain. Eind jaren zestig volgt men de grand prix en de maanlanding via radio en (vooral) zwartwit-tv; voor onze jongste generaties, net zo goed digitaal als analoog opgevoed, media uit een soort oertijd – maar de verering van en hang naar beroemdheden is wel bekend. Elke BN’er lijkt aardig, sociaal en charmant, terwijl we met alle liefde de illusie koesteren dat Hollywoodsterren ook daadwerkelijk voor ons bereikbaar zijn.

Jack meent te weten dat Deedee niet gelukkig is: hij ziet het wanneer zij op de televisie verschijnt. Hij meent haar te kunnen redden, hij denkt de betere man te zijn die haar een fijn leven kan schenken. Dat zijn eigen huwelijk hierdoor langzaam desintegreert, lijkt hij op de koop toe te nemen. Als ze hem maar erkent, als ze hem maar ziet.

Een zeldzame roman
Het sterkste punt van deze korte roman moet wel Terrins taal zijn. Hij schrijft verzorgd en ingehouden, verschrikkelijk origineel en ongelooflijk precies. Eén enkele zin heeft het in zich een personage en diens gesteldheid compleet te schilderen: ‘Af en toe overkwam het Jack dat hij zich in het werk verloor’, bijvoorbeeld. Hem hier overnemen doet de zin geweld aan, in het boek staat hij precies op de juiste plek.

Monte Carlo is een korte roman, geschreven in kleine hoofdstukken en met veel wit op de pagina. Maar het is een van die weinige romans, zelden geschreven in ons taalgebied, waarin de lengte omgekeerd evenredig is aan de zeggingskracht. Elke zin en elk woord heeft betekenis zonder dat die er te dik bovenop ligt. Monte Carlo geeft niets meer en niets minder dan een slice of life, en weet wat een diepte er in een leven te vinden is.

Muziek / Achtergrond
special: Django Django - LateNightTales

Eclecticisme als understatement

Hé wacht eens even, kan dat zomaar? James Last mixen met Philip Glass? The Beach Boys met Outkast?! En wat doet Benedict Cumberbatch nou in de mix met een spoken word bijdrage? Welkom in de wondere muzikale wereld van Django Django.

Eclectisch is eigenlijk een te makkelijk woord om muzieksmaak te typeren als je erover nadenkt. In het universum van Django Django zijn er maar twee soorten muziek: goede en slechte. Met het mixalbum LateNightTales laat de Britse band je horen wat zij verstaan onder goede muziek. Het resultaat is een heerlijke mix die, als we toch maar namen moeten noemen, bestaat uit easy tune, free jazz, funk, hip hop, psychedelische rock, en zelfs wat moderne klassieke muziek. Daarbij zal de ervaren luisteraar genoeg fragmenten horen die gemijnd zijn door samplers, zoals een segment uit het nummer ‘Nautilus’ van Bob James. Ook is het verbazend om te horen dat de Duitse bleekscheet James Last zo’n funky en overtuigend bigband spektakel kan maken als ‘Inner City Blues’. Het nummer deint heerlijk je buis van Eustachius in, en wordt gemixt met het tijdloze rockfunknummer ‘Bone’ van Map of Africa, dat zo’n gitaarrifje heeft dat je dagenlang gezelschap zal houden. Uiteindelijk is dit het pure genot dat je ervaart als je door een verrassende mix geconfronteerd wordt met de oneindige gevarieerdheid van muziek. Het doet denken aan de beste mix-cd’s, zoals Come Get It I Got It van David Holmes, of die van the Lo Fidelity Allstars, die niet voor een gat te vangen zijn met hun mix van dance, psychedelica, en funk. Daarnaast biedt de mix ook een nieuwe track van Django Django, die helaas iets van de aanstekelijkheid mist van de nummers op hun laatste album. Gelukkig is er daar nog Benedict Cumberbatch die de LateNightTales afsluit met een verhaaltje voor het slapen gaan. Welterusten.

Boeken / Fictie

Weinig te raden

recensie: Roberto Costantini (vert. Miriam Bunnik en Mara Schepers) - De wortels van het kwaad

Van de Italiaanse hoogleraar en ingenieur Roberto Costantini (1952) is een tweede thriller vertaald, De wortels van het kwaad. Samen met het eerder verschenen Jij bent het kwaad behoort het boek tot een trilogie over, jawel, het kwaad.

Voor de lezers van Costantini’s eerdere thriller is Mike Balistreri geen onbekende. Ook in het nog te verschijnen laatste deel van de trilogie is hij de hoofdpersoon – het is een beproefd procedé, dat we ook terugzien in Dan Browns boeken over hoogleraar en onderzoeker Robert Langdon. Ook Costantini’s held bezoekt exotische locaties.

Mike Balistreri is in Libië geboren, na de Tweede Wereldoorlog, toen het nog een Italiaanse kolonie was. De eerste hoofdstukken van De wortels van het kwaad spelen zich dan ook af in de zon en het zand, in de koloniale huizen-als-paleizen van weleer. Balistreri’s familie is bevriend met de Amerikaanse Hunts en een Arabische familie, de Al Bakri’s. Het is een multiculturele smeltkroes, die door het verdwijnen van het koloniale rijk uiteenvalt.

Controle

Costantini houdt zijn lezers zeer precies op de hoogte: er zijn prologen, boekdelen en intermezzo’s, en als titel dragen de hoofdstukken bijvoorbeeld ‘Vrijdag 20 juni 1970’ of ‘1970 – 1982’ (dat laatste is het intermezzo tussen deel twee en drie). Het wordt allemaal nogal strak in de hand gehouden, alsof de auteur blijk wilde geven van zijn controle over het verhaal.

Van Costantini’s taalgebruik en stijl valt al evenmin weinig verrassends te verwachten. Er staat een hoop loze informatie in de tekst. De tweede zin van de proloog: ‘Ook al is de lucht zacht, er zijn in februari geen muggen in Tripoli.’ Vervolgens een nieuwe paragraaf, die in zijn geheel uit deze zin bestaat: ‘Van buiten komt het gekwaak van kikkers in de stilte van de Afrikaanse nacht.’ Voor het geval je was vergeten waar Tripoli lag – of om nog maar weer eens te benadrukken dat het bijzonder is dat er geen muggen zijn.

Hoe dan ook, er wordt een hoop benadrukt in dit boek, hetzij door isolering van de zin, hetzij door cursivering. Soms slaan deze tactieken de handen samen:

Hij [een Egyptische oom] maakte zich zorgen. ‘Mevrouw, het is gevaarlijk. Het barst hier van de armoedzaaiers…’
Mijn moeder was nooit bang geweest voor armoedzaaiers.
Ze is nog eerder bang voor de rijken.
‘Mike zal me beschermen, er zal me niets overkomen.’

Vetgedrukt


De handelingen spelen zich af tijdens een veranderend Italië, een extra laag in het boek. Deze wint nog extra aan kracht wanneer De wortels van het kwaad samen gelezen wordt met Jij bent het kwaad. Het maakt de moordzaken meer dan gewone moorden – de geschiedenis en het veranderende land maken ze nog pijnlijker en materiaal voor zelfonderzoek. Verder heeft het verhaal weinig omhanden. Het voorplat is tekenend: de titel in vetgedrukte kapitalen, een mes met daaraan dik bloed. Het laat weinig te raden over.

Boeken / Fictie

Te veel damesromans

recensie: Ann Thijssen - De vrouw die blijft

‘Het is niet leuk als iemand je pijn doet. Maar (…) het is de andere pijn die nooit weggaat. De pijn die je een ander aandoet.’ Ann Thijssens debuutroman draait vooral om één ding: de zoektocht naar een troostend verhaal rond pijn en verdriet.

De vrouw die blijft begint op een dag die in ons collectieve geheugen gegrift staat: 9/11. Op deze dag verliest niet alleen heel West-Europa even alle hoop maar verliest Else ook haar ongeboren kindje. Deze beide gebeurtenissen vinden al op de eerste pagina plaats en zetten de toon voor de rest van de roman: twee gebeurtenissen die op een of andere manier met elkaar verbonden zijn, en veel ellende waarbij Else noch de lezer gespaard wordt.

Troostjongen
De miskraam drijft een wig tussen Else en haar lief Bert, die ze ’troostman’ noemt. In deze verwijdering begint Else naar een ander leven te verlangen. Wanneer haar voor een jaar een positie aangeboden wordt als gouvernante bij de adellijke Guillaume Parély op zijn Zuid-Franse landgoed, neemt ze die zonder aarzelen aan. Deze verhaallijn, waarin ze kort na het aanbod vertrekt om niet alleen les te geven aan Guillaumes dochter Florine maar ook een biografie te schrijven van Guillaumes moeder op basis van dier aantekeningen, wordt afgewisseld met fragmenten uit Else’s jeugd.

Naarmate het boek vordert blijkt dat een aantal gebeurtenissen uit haar kindertijd haar nog steeds in een verstikkende greep heeft: haar rol in het ongeluk met de katapult waarbij Marleen een oog verloor, het geheimzinnige kapiteinsjongetje achter de schutting om de hoek, de magische bezoeken aan de markiezin en vooral de emotionele mishandeling door haar manisch depressieve moeder.

Faux pas
Na de eerste, vrij vlotte fase van het boek stagneert het verhaal. De toon van charmante zelfspot waarmee hoofdpersoon Else haar situatie tegemoet treedt wordt al gauw zeurderig zelfbeklag. Alles voelt een beetje ongemakkelijk; de gekunstelde dialogen, de verschrikkingen van Else’s jeugd, het bombastische motto ontleend aan Zadie Smith, haar preutsheid naar Guillaume toe waarin iets van Jane Eyre en andere van Else’s heldinnen doorschemert maar die niet goed uitgewerkt is. En de tenenkrommende poging om met ‘tante Willemijn’ een vrouw neer te zetten die haar broosheid verbloemt met opgewektheid door haar Nederlands te larderen met gecursiveerde Franse stopwoorden.

De ‘adembenemende poëtische schrijfstijl’ die op de achterflap wordt beloofd, blijkt ook een hoop quasi-poëtisch geschreeuw en weinig wol dat doet denken dat niet alleen Else maar ook Ann Thijssen te veel damesromans heeft gelezen:

In werkelijkheid twijfelde ik aan mijn saaie burgerleventje en dat wist hij. (…) “Ik heb voldoende lef om mezelf te brengen waar ik wil zijn,” zei ik met geknepen stem en een week gevoel trok door mijn buik toen hij zich naar me toe boog.

Verbind de stippen
Toch wordt er een aantal grote thema’s uitgewerkt in scènes die blijven hangen. Je moet de gebeurtenissen in je leven met elkaar verbinden ‘als de stippen in een verbind-de-stippentekening’, drukt de markiezin Else op het hart. In het weerzien met Marleen, jaren na het katapultongeluk, leert Else dat dit niet betekent dat je het heden voor altijd in verband moet brengen met schuld uit het verleden, zoals zij haar rol in Marleens ongeluk haar hele leven met zich meegedragen heeft, maar dat het erom gaat het grote, schitterende patroon te zien.

De vrouw die blijft is een bij vlagen interessant pleidooi voor verzoening maar helaas geen boek dat je bij blijft.

Muziek / Album

Oude Amerikaanse goden

recensie: Swans - To Be Kind

.

In de lijn van het grootse The Seer uit 2012 is To Be Kind weer een imposant en eigenzinnig dubbelalbum, waarop de bijna mythische Swans met muzikale grimmigheid volledige onderwerping afdwingen.

Met openingstrack ‘Screen Shot’ krijg je al een flinke dosis langzaam opbouwende agressie over je heen. Leadzanger en opper-Swan Michael Gira herhaalt daarin gemeend en krachtig simpele woorden over een nerveus gitaarloopje en een boze drum, die geleidelijk worden aangevuld door oosterse klanken en een hypnotische piano. Het herhalende tempo eindigt in een orgiastische maar onheilspellende climax. Wat voor reis staat ons nog te wachten in dit onbekende, gevaarlijke gebied?

Het tempo vertraagt vervolgens in ‘Just a Little Boy’, dat de troosteloze uitgestrektheid ademt van het weidse Texas, waar het album is opgenomen. Het nummer zou perfect op de soundtrack van de serie True Detective passen, waarin gedesillusioneerde rechercheurs zoeken naar de gewelddadige moordenaar The Yellow King in het zuiden van de VS. Het is ook niet gek dat het liedje is opgedragen aan blueslegende Chester Burnett, oftewel Howlin’ Wolf. Je voelt bij het horen van de slome gitaren de felle woestijnzon onverschillig op je huid branden. Ook hier een dreiging in Gira’s rustige en afstandelijke zang, die de voorbode vormt voor uitspatting later in het nummer en later op de plaat. Zo beuken en hameren er nadien nummers als ‘A Little God in My Hands’ en ‘Oxygen’ op los.

Dreigende rituelen
Nummers als ‘Some Things We Do’ (waarop St. Vincent meezingt) en ‘Kirsten Supine’ komen na het geluidsgeweld van daarvoor opeens over als teder. In ‘Some Things We Do’ omgeven violen de stemmen in een duet dat bestaat uit simpele mantra’s van woorden. ‘Kirsten Supine’ weet door toevoeging van een xylofoon en troostende achtergrondzang een moment van rust in te wijden. Maar intuïtief voel je dat er een storm op komst is. En die komt met ‘Nathalie Neal’, dat langzaam opent met vervormde stemmen en tranceachtige geluiden, maar vervolgens als een meedogenloze wervelwind neerstrijkt over het terrein dat eerder verkend is.

To Be kind is zo’n plaat van uitersten, die op ambitieuze wijze samen zijn gebracht. Het is een grimmige titanenstrijd met gitaren, drums, en verwrongen stemmen. Het maakt van dreiging een fascinerend ritueel dat gevaarlijk en aanlokkelijk is om naar te luisteren. To Be Kind is daarmee opnieuw een duister hoogtepunt in een lange carrière, waarin Swans zich met onbuigzame overgave hebben gestort op hun muzikale visie.

Theater / Interview
special: Thibaud Delpeut, artistiek directeur van De Utrechtse Spelen

Theater is massapsychologie

Bij De Utrechtse Spelen is de wacht gewisseld. Net voordat het Utrechtse stadsgezelschap de afgrond in tuimelde, werd de directie overgenomen door Thibaud Delpeut (artistiek) en Jacques van Veen (zakelijk).  Theaterredacteur Daniël Steneker sprak met eerstgenoemde over de nieuwe koers van het gezelschap, zijn band met het werk van de Britse auteur Sarah Kane en de huidige betekenis van theater.

Binnen twee maanden staan er drie van jouw ensceneringen in de Paardenkathedraal en heb je ook een theatrale lezing voor 4 mei geregisseerd. Houd je nog tijd over voor andere dingen?

Nee, maar dat is niet erg. Ik ben blij met de vaart die er inmiddels in De Utrechtse Spelen zit. Begin september werd ik benoemd als artistiek leider en was de huidige periode slechts in potlood geschetst. Het is een prettig besef dat we ons in het afgelopen seizoen zo snel ontwikkeld hebben. Hoe het gelukt is binnen zo’n korte periode? Dat is hoofdzakelijk te danken aan de spierkracht en de inzet van ons team.

Hoe zou je de nieuwe koers van De Utrechtse Spelen omschrijven?

Laat ik op de eerste plaats vaststellen dat Utrecht een stadsgezelschap verdient, met zowel een lokale als een landelijke functie. Zo is De Utrechtse Spelen ooit begonnen en daar moeten we weer naartoe. Inhoudelijk gezien ligt ons hart bij het artistieke, met als belangrijke vraag wat de waarde van het theaterrepertoire voor onze huidige levens is. De nieuwe inhoudelijke koers heeft een humanistische kern: wat is het om mens te zijn, hoe zijn wij daar nu mee bezig en is er vooruitgang mogelijk? Mijn arbeidsfilosofie is dat je als regisseur en gezelschap kleur moet bekennen: juist door te proberen het publiek individueel te raken en overgave en eerlijkheid als artistieke kernwaarden te hanteren, bouw je een duurzaam publiek op.

Hoe zie je de maatschappelijke rol van theater?

Kunst zal de wereld niet veranderen, maar geeft een reflectiekader. Het biedt de mogelijkheid om spanningen, onvermogen en verlangens te ventileren, die cathartische functie heeft theater natuurlijk al sinds de Oudheid. Ik geloof er heilig in dat zodra kunst deze functie verliest, de spanningen verworden tot ziektekiemen. Net als psychoanalyse schept kunst een omgeving om in contact te komen met onszelf, waar onze maatschappij deze mogelijkheid steeds minder biedt.  We zitten in een emotioneel incontinente maatschappij – je moet jezelf hyperpersoonlijk uiten – maar hebben tegelijkertijd geen kader om met deze uitspattingen om te gaan. Irrationele verlangens worden steeds verder weggestopt, wat leidt tot onderbuikgevoelens en ressentimenten. Tegelijkertijd lijkt de maatschappij steeds minder te weten hoe te moeten omgaan met mensen die niet kunnen meekomen, zoals psychiatrische patiënten of mensen aan de onderkant van de maatschappij.

Volgende week gaat Crave in première, na Blasted en 4.48 Psychosis de derde regie uit het kleine oeuvre [5 theaterteksten, red.] van theaterschrijfster Sarah Kane (1971-1999). Kunnen wij jou de Nederlandse Sarah Kane-ambassadeur noemen?

Dat ben ik misschien inmiddels wel geworden, maar mijn reden om de stukken te ensceneren is niet omdat ik vind dat Kane in Nederland een breed podium verdient. Dat vind ik wel, maar de primaire reden is dat ik een steeds dieper gewortelde verwantschap ervaar met waar zij voor stond en waar zij naar zocht. Ik ben niet depressief en psychotisch en dat werd Kane op den duur wel, maar ik denk dat juist haar gespleten staat een universeel probleem aan de kaak stelt waar wij vanaf het moment dat wij homo sapiens zijn geworden al mee worstelen: wat moeten we nou met die ziel in dat lichaam? Haar grootste tragiek is dat haar vraag naar de liefde voor de Ander zo immens groot was, dat het antwoord nooit zou komen.

© Sanne Peper

© Sanne Peper

Ik zie haar tevens als een van de grootste theatervernieuwers van de afgelopen vijfendertig jaar, ze past historisch gezien in de rij van mensen als Georg Büchner, Bernard-Marie Koltès en Harold Pinter. Hoewel al haar werk hyperpersoonlijk is, begon elk schrijfproces als een artistieke zoektocht. Haar compromisloosheid is enorm inspirerend, je moet je altijd opnieuw afvragen in welke vorm je een vertelling moet gieten en jezelf als het moet acht keer binnenstebuiten keren. Dat mag je ook vragen van je team en het is het minste wat je van je publiek kan vragen – mits je het zelf ook gedaan hebt. Ik geloof heilig dat de mate van overgave die je in het proces en de creatie stopt uiteindelijk ook wordt overgenomen door het publiek. Voor minder moeten we het niet doen.

Ben je voornemens om ook de andere twee theaterteksten van Kane te ensceneren?

Phaedra’s Love is geschreven als workshopopdracht van Royal Court om klassiek werk – Racines Phèdre – te emuleren. Het voelt daardoor geforceerd en niet oorspronkelijk, maar als onderzoeksstuk op weg naar een briljant stuk, namelijk Cleansed. Deze wordt echter nooit gespeeld, het stuk is welhaast onmogelijk om goed te ensceneren. Ratten dragen ledematen weg, zonnebloemen schieten uit de grond omhoog, als je Cleansed echt goed doet is de zaal halverwege de voorstelling leeg. Ik kom er steeds meer achter dat Cleansed misschien wel het meest iconische, persoonlijke en veelzeggende stuk van én over Sarah Kane is – eigenlijk het sleutelstuk. Ik heb het altijd al willen ensceneren, nu meer dan ooit, maar ik voel ook dat ik er nog een paar jaar over ga doen. Ik merk bij Kane dat je, zodra je de noodzaak voelt om het uit te voeren, eerst nog een paar jaar over na moet denken: er zit bij mij doorgaans vijf jaar tussen de eerste lezing en de première.

Mijn droom – en daaruit spreekt misschien wel dat ambassadeurschap – is een grote voorstelling met de vier stukken van Kane tezamen in een nieuwe dramaturgie; de hel van de liefde in één voorstelling. Daarvoor moet ik eerst Cleansed gedaan hebben en zal ik naar Londen om gesprekken te voeren met mensen rondom Kane.

Je nieuwe voorstelling, Crave, is een samenwerking met het Rosa Ensemble. Hoe kom je erbij om het stuk als ‘muziektheater’ te ensceneren?

© Roel van Berckelaer

© Roel van Berckelaer

Ik lees Crave als partituur voor vier stemmen en volgens mij heeft Kane het ook zo geschreven. Of het daarmee muziektheater wordt weet ik niet, maar ik dacht wel dat de vier stemmen gedubbeld moesten worden door vier musici. Ik ben bij het Rosa Ensemble uitgekomen door hun absolute kwaliteit en avontuurlijkheid: ze proberen constant grensverleggend bezig te zijn en slagen hier ook in. Het is een enorm inspirerende samenwerking, in het bijzonder met componist/toetsenist Wilbert Bulsink. Doorgaans verzorg ik altijd zelf de muziek in mijn voorstellingen, ik vond het best spannend om een ander toe te laten. Bulsink is echter een enorm flexibele componist en ik merk dat we constant ja zeggen tegen elkaars ideeën. Ik ben verrast over het resultaat en de soepelheid van deze eerste samenwerking: het voelt eerder alsof het al een derde project is.

Crave van De Utrechtse Spelen is van 20 t/m 25 mei te zien tijdens het SPRING Festival in Utrecht.

Boeken / Fictie

Volgende keer beter

recensie: Steef van Gorkum - De twee jaar nadat

Steeds meer projecten helpen jonge schrijvers op weg hun boek te publiceren. Een mooi initiatief, maar vooral veelbelovend wanneer die schrijvers hun werkelijke leeftijd in hun boeken weten te overstijgen. Steef van Gorkum slaagt daar helaas niet in bij zijn debuut De twee jaar nadat.

Paniek. Dreggen. Dood.
Thijs heeft zijn vader verloren na een tragisch ongeluk. Dat wordt de lezer niet zozeer duidelijk uit de roman zelf, maar Steef van Gorkum helpt de lezer op weg met een behulpzame flaptekst en een inleidende pagina, die duidelijk maakt dat de fictieve hoofdpersoon de jaren na het verlies van zijn vader beschrijft. ‘Zwemmen. Paniek. Dreggen. Dood.’ vat Thijs het kort maar krachtig samen.

Dat is op zich een interessant gegeven, en blijkbaar interessant genoeg om een tweede druk te rechtvaardigen, aangezien De twee jaar nadat oorspronkelijk verscheen in december 2012. Thijs is achttien en net begonnen met zijn studie Communicatiewetenschappen. Van de een op de andere dag weet hij niet meer wat hij met zichzelf moet, want terwijl het leven om hem heen doorgaat, voelt hij zich alleen nog maar grenzeloos leeg. Zijn drie beste vrienden Michal, Jonathan en Gerard doen wat ze kunnen om hem door die eerste moeilijke periode heen te helpen.

Lelijke Litouwers
Een veelbelovend begin dus. Een kersverse student op een leeftijd om al voldoende met zichzelf in de knoop te zitten zonder geconfronteerd te worden met het overlijden van zijn vader. Helaas is Thijs, om het maar even eerlijk te zeggen, nogal een klootzak. Daarbij heeft hij de emotionele volwassenheid van een veertienjarige. Het feit dat het boek geschreven is voor een Young adult publiek is daarbij geen excuus. Thijs zit graag achter de meisjes aan, die zich om onduidelijke redenen aangetrokken voelen tot zijn volslagen passieve houding, maar wanneer hij begint met daten komt het al snel te dichtbij en breekt hij het weer af.

Evenmin is het duidelijk hoe zijn vrienden het uithouden met het karakterloze ei dat Thijs is. Op driekwart van het boek bezoekt hij uit het niets een kerkdienst. Van Gorkum beschrijft echter niet de dienst of hoe Thijs daar wellicht enige troost in vindt, maar alleen de ruzie die hij naderhand schopt met de leadzanger. Wanneer Thijs niet verzandt in oeverloos gekwebbel met zijn vrienden denkt hij na over belangrijke vragen des levens, zoals ‘Zijn Litouwers per definitie lelijk?’

Kweekvijver
Van Gorkum komt uit de kweekvijver van ABCyourself, een website voor bloggers onder de 25. Uitgeverij Lemniscaat verbond zijn naam aan de website om de jonge talenten een kans te geven hun eigen boek op de markt te brengen en De twee jaar nadat is de vierde in die serie. Van Gorkum doet hard zijn best, maar zijn metaforen voelen geforceerd, zoals ‘Met name de lach van het meisje dat de deur voor ons opendeed, klatert door de kamer als de blauwwitte scherven van een ijspegel’ en ‘De witte tandpastavlekken van de vorige bezoeker vormen puisten op de reflectie van mijn gezicht’. Daarbij wisselt hij in de hoofdstukken soms onaangekondigd van perspectief, zodat de lezer gedurende enkele alinea’s op zoek moet naar wie van Thijs’ vrienden dit keer aan het woord is. Al met al een vingeroefening van Van Gorkum, die hopelijk de volgende keer met iets beters komt.