Muziek / Achtergrond
special: Eric Vaarzon Morel: Een groot gitarist

Eric Vaarzon Morel: Een groot gitarist

Het valt alleszins mee: de enige plek die, vanwege mijn late binnenkomst, nog resteert in het Beauforthuis in Austerlitz is een stoeltje op de tweede rij, op een meter of drie van het podium.

Het optreden

Voor de derde keer speelt de Nederlandse flamencogitarist Eric Vaarzon Morel in dit voormalige kerkje aan de rand van het bos zijn tribute aan de onlangs overleden flamencogrootheid Paco de Lucía. Door de Spaanse gitarist veelgebruikte thema’s kleurt Vaarzon Morel vaardig in met eigen variaties en improvisaties. Tussen de lang uitgesponnen nummers verhaalt hij over zijn grote voorbeeld: Over de eerste keer dat hij hem zag optreden in Theater Carré, samen met zijn moeder op zestienjarige leeftijd. En over de invloed die De Lucía op zijn eigen gitaarspel heeft gehad: veel van zijn gitaartechnieken (o.a. de ‘glijders’ en de ‘roffels’) heeft Vaarzon Morel te danken aan de Spaanse grootmeester. Het virtuoze, gloedvolle gitaarspel van de Amsterdammer, gecombineerd met de prachtige akoestiek in het Beauforthuis, zijn een lust voor het oor. Mooi is ook het gedicht van de Spaanse dichter Federico Garcia Lorca dat hij citeert:

“De gitaar laat de dromen huilen/ het snikken der verdoolde zielen ontsnapt uit haar ronde mond/ en zoals de Tarantula, weeft zij een grote ster/ om te jagen op zuchten die drijven op haar zwarte houten waterput.”

Vanwege de warmte in de zaal raakt zijn Spaanse gitaar meerdere keren ontstemd. Ook zijn er enkele schoonheidsfoutjes: in een lied zet hij tot vier keer toe een akkoord verkeerd in (“Dat overkomt alleen de allerbesten”). Na de -wel erg lange- pauze speelt Vaarzon Morel voor het eerst die avond een volledige compositie van Paco de Lucía, compleet met een stukje (schuchtere) zang. Hij sluit af met een passievol eigen werkje, geïnspireerd op het werk van zijn grote voorbeeld. Een klaterend applaus van de zaal begeleidt hem naar de kleedkamer.

Het interview

In het café, bij het tafeltje met zijn cd’s, spreek ik hem aan over ons afgesproken interview. “Is prima, doen we over een kwartiertje!”, roept hij joviaal. Een half uurtje later attendeer ik hem er nogmaals op. De gitarist heeft zich intussen met een paar bekenden en een glas bier aan de bar genesteld. “Nou, het is wel erg laat nu. Kun je me de vragen niet per e-mail sturen? Of we doen het telefonisch?” Ik zeg hem dat ik nog wel even kan wachten. Maar hij lijkt er niet veel zin meer in te hebben en antwoordt: “Okay”. Een half uur later meld ik me wederom aan de bar. “Nou vooruit, dan doen we het even tijdens het omkleden.” Ik volg hem door de zaal naar de kleedkamer.

Paco De Lucía

Paco De Lucía

In een ongedwongen sfeer, met zijn biertje binnen handbereik, beantwoordt hij, redelijk welwillend, mijn eerste vragen. Hij vertelt over de lichte pijn aan zijn vingers vanwege de vele barrés die hij moest spelen eerder op de dag, bij het repeteren voor een opera. Over Paco de Lucía zegt hij: “Hij was de gewoon de allerbeste, omdat hij een nieuwe stijl heeft ontwikkeld gebaseerd op alle eerdere flamenco. Niet alleen in techniek, maar ook in melodie, harmonie, in alles.” Als ik te berde breng dat Paco De Lucía ook enige kritiek kreeg omdat hij geen purist zou zijn (hij combineerde flamenco met jazz en fusion), reageert Vaarzon Morel geprikkeld: “Dat is echt lulkoek, hij heeft de roots er altijd bij gehouden.” Klinkt hij dan niet minder Spaans dan andere flamencogitaristen? “Dat mag jij denken, maar dan stel je je vergezicht niet verder. Ik wil alleen maar de positiviteit van deze man benadrukken, anders heb ik geen zin meer in dit gesprek.”

Ook reageert hij knorrig als ik vraag of hij de flamenco van huis uit heeft meegekregen: “Ja, mijn moeder was flamencodanseres, dat had je op mijn website kunnen lezen!” Wat vindt hij van de flamencomuziek in Nederland? “Daar praat ik niet over, dat interesseert me echt geen reet. Dat is geen vraag aan iemand die net heeft opgetreden.” Nog een poging: Kunnen Nederlandse flamencogitaristen net zo goed worden als de Spaanse? “Dat is een stomme vraag waar ik geen antwoord op geef. Ik speel flamenco en ik ben Nederlander, dat soort vragen interesseert me echt geen moer. Heb je nog leuke?”

Misschien wil hij dan nog iets zeggen over de duende (de bezieling die bezit neemt van een flamencomuzikant)? “Die term is ooit bedacht door recensenten die zogenaamd weten wat het is. Muzikanten onderling hebben het daar nooit over.” Hij besluit, toch nog enigszins genadig, het interview met: “De mooiste uitspraak over deduende is afkomstig van een oude zangeres uit Jerez, midden vorige eeuw: “Als ik duende voel, smaakt mijn mond naar bloed.”

Bij het verlaten van het Beauforthuis groet ik hem nog, maar hij ziet me niet of wil me niet zien. Eric Vaarzon Morel: een groot gitarist.

Muziek / Concert

Beperkt door eigen producties

recensie: Thomas Azier

Thomas Azier treedt op in een uitverkocht Doornroosje in het kader van zijn sterke debuutplaat Hylas (003). Tijdens het een na laatste optreden van de Hylastour blijkt die plaat zowel een vloek als een zegen.

Voordat de Doornroosje zal verhuizen naar het centrum van Nijmegen staan er nog een aantal optredens gepland. Aziers support act, Tepr, toont nog maar eens aan dat de Doornroosje weliswaar op instorten staat, maar de muziekinstallatie nog prima werkt. Door zijn gekantelde sampling pad – zodat je gebiologeerd naar alle lichtjes blijft kijken – ziet het publiek de artiest uit Parijs aan het werk, alsmaar drukkend op oplichtende knopjes waaronder elke dertig seconden een nieuw geluidje schuilt. Moeiteloos worden beats aan elkaar geregen en vinden aanstekelijke, simplistische melodieën hun weg naar het publiek. Het enige dat eigenlijk ontbreekt zijn (samples van) vocalen.

Springend en dansend

~

Thomas Azier uit Groningen heeft die vocalen wel in huis, maar mist zeker het eerste gedeelte van het optreden de volle sound die zijn Parijse collega kenmerkt. Ook is het volume aanzienlijk lager dan tijdens het voorprogramma. Het duurt dan ook even voor de zaal loskomt. Pas bij nummers als ‘Verwandlung’ en ‘Ghostcity’ komen Aziers producties goed uit de verf. Daarna volgen mooie nummers als ‘Yearn Yearn’ en ‘Angelene’, waarbij opvalt dat met name de rustige nummers van het repertoire het beste klinken.

Het grootste gedeelte van het optreden staat Azier achter de microfoon en laat hij coproducer, sound designer en beste vriend Robin Hunt de begeleiding verzorgen. Al springend en dansend brengt Azier zijn muziek met veel enthousiasme, terwijl Hunt zich vooral concentreert op het drumpad en de vocoder. Die laatste is een mooie aanvulling op de intrigerende stem van Azier, die live nog beter tot zijn recht komt dan op het album. Ook worden er beelden op een scherm geprojecteerd. Bij enkele nummers (‘Yearn Yearn’, ‘Shadow of the Sun’) hoort een clip, maar veelal lijken de visuals door Windows Media Player geproduceerd te worden.

Voorgeproduceerd
Voor degenen die goed bekend zijn met Aziers album biedt het liveoptreden op muzikaal vlak weinig verrassends. Dat komt met name omdat veelal voorgeproduceerde tracks worden ingeladen die maat voor maat overeenkomen met de tracks op Hylas. Azier zingt weliswaar live en de tracks klinken live net zo lekker als op het album, maar omdat het verloop van de tracks al vaststaat, is een muzikaal uitstapje maar zelden mogelijk.

Wanneer die muzikale uitstapjes wel plaatsvinden, levert dat direct mooie momenten op. Een kort intermezzo op synthesizer voordat ‘Angelene’ wordt gestart, doet verlangen naar meer. De cover die Azier ten gehore brengt – ‘Wicked Game’ van Chris Isaac – klinkt verfrissend en origineel. Het ‘Sirens Of The Citylight’ waarmee Azier de avond afsluit, wordt live uitgebreid en is daardoor meteen een stuk levendiger.

Azier zou serieus moeten overwegen zijn muziek uit te voeren in een bandsetting, zodat met enkele oogopslagen tussen bandleden besloten kan worden om een nummer te continueren. Nu lijkt Azier soms door te willen gaan, zeker wanneer het publiek enthousiaster wordt, maar wordt hij beperkt door zijn eigen producties.

Boeken / Fictie

Erosie aan de rivieroever

recensie: James Salter - Lichtjaren

‘Er zijn eigenlijk twee soorten leven,’ schrijft James Salter in een van de eerste hoofdstukken van Lichtjaren. ‘Er is (..) het soort waarvan mensen denken dat je het leidt, en er is het andere. Het is dit andere waar het gedonder van komt, dit andere dat we graag willen zien.’

Viri en Nedra wonen met hun dochters aan de Hudson-rivier, net buiten Manhattan. Welvarend, werelds, intelligent: het gezin oogt gelukkig. Al snel wordt echter duidelijk dat wat van veraf een eenheid lijkt in wezen geen vorm heeft; ‘dit alles, afhankelijk, nauw verweven, het is allemaal bedrieglijk.’ Onrust breekt door het oppervlak en drijft het echtpaar langzaam maar gestaag uiteen.

Gedonder

De angst om de kans op een voller of beter leven te missen tergt zowel Viri als Nedra. Ze zien hun leven in één richting bewegen en beseffen dat reeds gemaakte keuzes een ander leven beletten. Dit andere leven, daar waar het gedonder vandaan komt, raakt steeds verder van de oever verwijderd: de tijd gaat zijn gang. Dochters veranderen in jonge vrouwen, vrienden worden ziek, ouders sterven. De afstand van en in de tijd wordt almaar groter:

De dag was als een rivier die heel ver weg begon. Gevoed door beekjes en zijrivieren werd hij langzaam breder, sneller, tot hij ten slotte belandde bij een waterscheiding waar het lawaai en de verwarring van de massa oprezen als een mist.

Het gedonder stopt niet na de scheiding. Nog altijd bestaat de ruimte tussen dat wat er van het leven verwacht wordt (ditmaal door de persoon zelf) en de realiteit. ‘Een van de laatste grote inzichten is dat het leven niet zal zijn wat je gedroomd had,’ aldus Salter in Lichtjaren. Viri faalt zoals hij bang was te falen, Nedra geeft zich over aan een egoïsme en isolement dat het leven volgens haar van haar vraagt. Haar angst voor eenzaamheid verdwijnt, ze viert het als een triomf. Tegelijkertijd treurt ze om dat wat ze heeft opgegeven, om dingen die niet te vervangen zijn. Toch: ‘Het was alsof haar leven eindelijk, na door lagere stadia te zijn gegaan, een vorm had gevonden die het waardig was.’ Misschien is het leven wel een kwestie van optellen en aftrekken.

Wendbaar als water

Lichtjaren is een vlug boek; vlug als zonlicht dat door het bladerdek zeeft, als een heldere nazomerdag, als het bestaan. Salters zinnen zijn lang maar soepel, helder, en wendbaar als het water in de Hudson-rivier. Het verhaal beweegt zich op dezelfde wijze, je stapt er moeiteloos uit maar duikt er net zo gemakkelijk weer in: het blijft nergens haken, grijpt momenten vluchtig bij de strot om vervolgens weer rustig verder te glijden langs zijn oevers.

James Salter heeft het vluchtige licht van de zon en de constante beweging van de natuurlijke wereld volledig geïntegreerd in zijn roman; er gaat geen hoofdstuk voorbij zonder een opmerking over het licht van die dag. Datzelfde geldt voor de jaargetijden. Naast het feit dat het boek hiermee op gang blijft, wekt het ook de indruk dat de neiging om de vluchtigheid van het leven te onderzoeken even natuurlijk is als de wisseling van seizoenen. Misschien is dat wel wat Salter gelooft, de schrijver vertikt het in ieder geval om zijn misschien wat egoïstische of naïeve personages te veroordelen. James Salter lijkt zo’n schrijver te zijn die zich simpelweg het liefst bezig houdt met het gedonder van het leven.

Kunst / Expo binnenland

Vervreemdende virtualiteit en op de proef gestelde perfectie; The sensory turn van het digitale tijdperk

recensie: Superficial Hygiene

.

In de zeventiende-eeuwse Vleeshal van Museum De Hallen Haarlem toont conservator Xander Karskens met Superficial Hygiene kunst die door middel van verschillende technieken de relatie tussen de visuele beeldcultuur en de fysieke omgeving onderzoekt. De jonge, internationale kunstenaars in deze groepstentoonstelling dagen de kijker met computergestuurde vervormende duimen, LSD-achtige patronen en een steriele smeerboel uit om onder het oppervlak te duiken van de hyperrealiteit die hem hier wordt voorgeschoteld.

Zaaloverzicht met werk van Erkka Nissinen, Tauba Auerbach en Florian & Michael Quistrebert. Foto: auteur

Zaaloverzicht met werk van Erkka Nissinen, Tauba Auerbach en Florian & Michael Quistrebert. Foto: auteur

De altijd aanwezige tegenstelling tussen de oude architectuur en de moderne en hedendaagse kunst in De Hallen Haarlem is sterker dan ooit als de bezoeker de eerste ruimte binnenkomt. Licht, kleur en geluid komen je tegemoet en spelen met het zicht, de tastzin en het gehoor. Drie vitrines tonen de RGB Colorspace Atlas (2011), een driedimensionale vertaling van het kleurenspectrum door Tauba Auerbach (1981). De geopende en dichtgeslagen boeken tellen 3632 pagina’s in alle kleuren van de regenboog. Auerbach maakt het digitale kleurenspectrum tastbaar en sleutelt aan de grenzen van de waarneembaarheid.

Ed Atkins, Even Pricks, 2013, video still. Foto: International Film Festival Rotterdam

Ed Atkins, Even Pricks, 2013, video still. Foto: International Film Festival Rotterdam

Op zolder loopt de bezoeker door een donkere ruimte over de krakende houten vloer. De sculpturen van Trails Rising, Trance Tracks (2012) door Anne de Vries (1977) bestaan uit afdrukken van gymschoenen en hebben een textuur die uitnodigt tot aanraken. Door het veld van smalle witte zuilen flitsen de hypnotiserende patronen van Stripes 2 (2013) je tegemoet. De schilderijen van Florian & Michael Quistrebert  (1982 en 1976) beneden waren duizelingwekkend, maar in beweging zorgen hun patronen voor een ervaring die je je bij een LSD-trip voorstelt. De tegenstelling tussen de tastbare verwijzing naar het menselijke in het werk van De Vries en de digitale droomwerkelijkheid van de Quistreberts is een van de tegenstellingen die steeds terugkomen in Superficial Hygiene. De tentoonstelling eindigt met The Woolworth’s Choir of 1979 (2012), waarmee Elizabeth Price in 2012 de prestigieuze Turner Prize won. Dit videowerk uit de collectie van De Hallen Haarlem maakt de bezoeker bewust van zijn lichaam, net als veel ander werk in de tentoonstelling. Price combineert verschillende technieken, beelden en geluiden tot de zintuigen zinderen.

Tauba Auerbach, RGB Colorspace Atlas, 2011. Foto: taubaauerbach.com

Tauba Auerbach, RGB Colorspace Atlas, 2011. Foto: taubaauerbach.com

Hoewel de achterliggende thematiek van de tentoonstelling wellicht te hoog gegrepen kan zijn voor de meeste dagjesmensen zal elk individu zich visueel uitgedaagd voelen door Superficial Hygiene. Of de opgeroepen vragen zich nu vermenigvuldigen of beantwoord worden, door deze kunst draait je door het digitale tijdperk lamgeslagen brein op volle toeren: de perceptie van de werkelijkheid wordt op de proef gesteld en de zintuigen worden geprikkeld door kunst die onder de oppervlakte van je huid kruipt.

Boeken / Fictie

Liefde en andere figuranten

recensie: Lizette van Geene - David en andere bewijzen van liefde

Wanneer haar beste vriendin door een ongeluk in coma raakt, besluit Anne het verhaal van haar vriendschap met Nathalie aan ‘de letteren toe te vertrouwen’. Wat vervolgens verteld wordt gaat echter meer over seks dan vriendschap.

Noodgedwongen, zo lijkt Anne over haar vriendschap met Nathalie te denken: ‘er woonden geen andere meisjes van onze leeftijd in de buurt’. Door omstandigheden wordt de vriendschap hechter. Zo hecht dat Anne haar beste vriendin per ongeluk ontdoet van haar maagdelijkheid; de toon van David en andere bewijzen van liefde is gezet.

Seks is seks is seks
Tijdens een zomer aan de Franse kust leert Anne David kennen, een dertigjarige liefhebber van vrije liefde. Seks is seks is seks, is het motto van deze ‘hedonistische filosoof’; liefde interesseert hem niet. Anne, achttien jaar oud, gaat mee in Davids ideeën en beschouwt hem al snel als de liefde van haar leven. Aan het einde van de zomer trekt ze zelfs bij hem in. Dan blijkt David ernstig ziek te zijn. Zo ziek dat hij zal sterven, maar niet ziek genoeg om van vrouwen af te blijven. Blijkbaar verzamelde Anne wel degelijk druppels in een emmer, want plotseling accepteert ze Davids vrijgevigheid niet langer en verlaat ze hem.

Na Davids dood praktiseert Anne diens ‘seks is seks is seks’. Pas rond haar dertigste ontmoet ze iemand die past in Davids mal. Nu is Anne de wat oudere seksverslaafde en haar partner de naïeve jongeling die bereid is zijn leven weg te gooien. Het plan samen te verdwijnen uit het burgerlijke en bekrompen Nederland wordt echter in de war geschopt door Nathalie’s ongeluk.

Figuranten
Net als de liefde is Nathalie niet meer dan een figurant in David en andere bewijzen van liefde. Nathalie is alleen aanwezig als dat Anne (of de schrijfster zelf?) van pas komt bij het vertellen van haar verhaal. Dat is teleurstellend, de glimp die we opvangen van Nathalie is interessanter dan het ‘neukvacuüm’ van Anne en David. Zo heeft Nathalie te maken met een catatonische moeder, maakt ze films van de meest ongewone situaties, is ze ‘verzamelaar van bijna-dode mensen’, en heeft ze kort een relatie met een doofstomme jongen. Bovendien is Nathalie de enige die in staat is een betekenisvolle relatie aan te gaan; zij is het bewijs van liefde. Het is vrij ironisch dat juist Nathalie slechts een instrument is in deze roman.

Self-publishing
David en andere bewijzen van liefde is het debuut van Lizette van Geene, schrijfster van onder meer commerciële en journalistieke teksten. Deze roman is uitgebracht met behulp van het self-publishing platform Brave New Books. Een erg overtuigend debuut is het niet. Stijlfouten (‘.. een uitspraak waaronder ik Nat letterlijk weg zag smelten.’), overbodige details en clichés (zonnige dagen gaan gepaard met fijne momenten, een storm kondigt een conflict aan) zorgen er bijvoorbeeld voor dat deze roman een wat onbeholpen en wankele indruk maakt. Van Geene weigert de elementen van haar verhaal met elkaar te verbinden, waardoor er niet veel meer overblijft dan, wel, ‘seks is seks is seks’.

Theater / Voorstelling

In Memoriam: Kabouter Buttplug

recensie: De Uitvaart

Na een lang ziekbed is ‘Het Maatschappelijk Draagvlak voor de Kunst’ van ons heen gegaan. Op 15 mei 2014 vond de uitvaartplechtigheid plaats in de Sint Willibrordkerk te Utrecht. In een volle kerk zijn vrienden en familie samengekomen om ‘Het Draagvlak’ te herdenken.


Ritueel afscheid
Deze plechtigheid was de eerste in een tiendelige reeks van uitvaarten die werd bedacht door theatermaker Dries Verhoeven, elk opgedragen aan een ander verdwenen ‘denkbeeld, waarde of deel van onze maatschappij’. Zo laat hij ons stilstaan en nadenken over recente culturele ontwikkelingen door een ritueel afscheid te organiseren. Niks terugvechten tegen de moordende bezuinigingen op cultuur dus, want ‘Het Draagvlak’ is officieel overleden en wij kunnen alleen nog rouwen en afscheid van hem nemen. Het is niet bekend gemaakt wat de andere ‘verloren ideeën’ zullen zijn die tijdens het SPRING Performing Arts Festival (15 tot 25 mei in Utrecht) worden herdacht en begraven.

Bidden voor Kabouter Buttplug
In zekere zin heeft De Uitvaart een over het paard getilde premisse: een theatervoorstelling waarin het draagvlak voor de kunst dood wordt verklaard, en waar we allemaal moeten rouwen omdat het vak kunstenaar niet meer het respect krijgt dat het zou verdienen. Het had kunnen ruiken naar niet-ironisch zelfbeklag, zoals de actie van Schreeuw om Cultuur bijvoorbeeld wel deed. Maar De Uitvaart is juist wél ironisch, zij het op een zeer subtiele wijze. De vorm is in alles een overtuigende nabootsing van een rooms-katholieke herdenkingsdienst, inclusief een bidprentje met een foto van de fameuze Kabouter Buttplug (het beeld Santa Claus van Paul McCarthy). Deze vorm werd trouwens zo goed doorgevoerd dat de vijf mannen die voor de deur van de kerk al biddend tegen de voorstelling protesteerden gewoon bij de performance leken te horen.

Requiem tegen cultuurpessimisme
De voorstelling verloopt precies zoals een echte katholieke uitvaart. Er is een voorganger, een schuldbelijdenis, een gloria. Een student van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht mag kaarsen aansteken bij de kist. Er zijn meerdere sprekers en er wordt ook gesproken namens de familie van de overledene. Na de kerkdienst liepen wij als begrafenisstoet naar een veld achter de stadsschouwburg waar de kist ter aarde werd besteld. Achteraf was er een receptie met koffie en cake. Het enige echte verschil met een normale begrafenis is dat het de uitvaart van een idee en niet van een persoon betreft.

Het mengen van de roomse liturgie met de teloorgang van het draagvlak voor de kunst in Nederland zorgt voor een aantal hilarische momenten. Zo gaat er een collectemand rond in de kerk ten behoeve van het fonds voor de podiumkunsten, en er wordt niet alleen uit het boek van Job, maar ook uit de brieven van Vincent van Gogh voor gelezen. Net als de Bijbelse Job wordt ‘De Kunst’ beproeft, nu zijn oude partner ‘Het Draagvlak’ is overleden, zo stelt de voorganger. Door naar het tanen van ‘Het Draagvlak voor de Kunst’ in Nederland te kijken als een beproeving kunnen wij ons mogelijk wapenen tegen cultuurpessimisme, door net als Job juist in tijden van rampspoed te blijven geloven in het bestaansrecht van de kunst.

Ironisch maar oprecht
Maar wat ‘De Kunst’ nu precies is, dat moeten we als publiek zelf bedenken, in De Uitvaart blijft het een abstract onderwerp. Dries Verhoeven is in zijn oeuvre altijd bezig geweest met het openbreken van de hermetische theaterwereld. In Niemandsland (2008) stuurde hij bijvoorbeeld zijn publiek op safari door de wijk Lombok en De Grote Beweging (2006) keek je in een minibioscoop naar toevallige passanten op een plein alsof het personages in een speelfilm waren. Hij zoekt telkens nieuwe locaties en ervaringen op, die vaak draaien om het op een andere manier beleven van onze dagelijkse werkelijkheid en directe omgeving. Met dergelijke projecten keert Dries Verhoeven zich af van de traditionele vormen van theater en creëert hij belevingen die dicht bij de maatschappij staan.

De echte grap is dat je zowel meekrijgt hoe absurd het is om op deze dramatische manier stil te staan bij de verandering van de maatschappelijke opvattingen over kunst, maar tegelijkertijd mag je ook echt rouwen om het verlies van een lange opsomming van gezelschappen, fondsen en festivals die recent hun deuren moesten sluiten.

Preken voor eigen parochie?
Gelukkig is zelfs de letterlijke preek in De Uitvaart niet belerend, en omdat de toon tegelijkertijd oprecht en ironisch gedistantieerd is voel je steeds de dubbele laag van wat er wordt gerepresenteerd, een terugkerend thema in het werk van Dries Verhoeven. Naar eigen zeggen zet hij liever aan tot denken dan dat hij applaus ontvangt en hij daagt zijn publiek in De Uitvaart zeker op een verassende en grappige manier uit om opnieuw naar ons eigen cultuurpessimisme te kijken. Helaas heeft hij daarbij niet echt iets nieuws over het onderwerp gezegd of een uitdagende stelling ingenomen. 

Theater / Voorstelling

Geld maakt alles plat

recensie: Het Nationale Toneel - De Prooi

.

Het toneelstuk De Prooi toont de ondergang van ABN Amro. Een ondergang die eigenlijk helemaal geen ondergang was: de bank bleef tot het laatst prima winsten maken en werd voor een recordbedrag aan de concurrentie verkocht. Echt heel spannend is De Prooi daarom niet. Toch is het een sterk inhoudelijk stuk dat in relatief begrijpelijke taal duidelijk maakt hoe het er bij een grote internationale bank aan toegaat. De educatieve functie van toneel staat in dit geval voorop. Passie, emotie en zingeving worden deze avond even terzijde geschoven.

De wereld van de streber: scoren om groter te worden
De bankiers in De Prooi hebben het over het algemeen prima naar hun zin. Ze zijn bezig deals te sluiten, investeerders te fêteren, strategiewijzigingen te bedenken, reorganisaties door te voeren, geld te verdienen. Naast het gewone werk is er natuurlijk ook de interne machtspolitiek: wie is mijn vriend en wie mijn vijand, hoe kom ik hogerop, waarom krijg ik niet waar ik recht op heb? Sommige bankiers beleven aan deze machtsspelletjes een (pervers?) plezier, anderen zien het als een noodzakelijk kwaad, een enkeling walgt ervan. In dit gezelschap blijkt Rijkman Groenink (gespeeld door Mark Rietman) nog niet eens zo onsympathiek te zijn. Vergeleken met de brallende dealmakers en de ingeslapen commissarissen uit het old boys network lijkt het met zijn vermeende autisme en arrogantie nog best mee te vallen. Hij heeft ook iets getroebleerds, wat hem (enigszins) sympathiek en menselijk maakt. Onder zijn leiderschap verdubbelt de bank in waarde, maar toch hebben we in de publieke opinie van hem de zondebok gemaakt.   

Cultuur wordt onderwijs: De Prooi op universiteiten en scholen?
Zou het misschien een idee zijn om De Prooi in zijn huidige productie iedere twee à drie jaar op de Nederlandse universiteiten te laten zien? En om een goedkope variant met onbekende acteurs langs de economieklassen van middelbare scholen te sturen? Het zou een prachtige manier kunnen zijn om te tonen waar economie in de praktijk toe leidt. Om de kracht en de leegheid van de hebzucht te laten zien. Om het ouderwetse hiërarchisch denken ter discussie te stellen. Om beetje bij beetje aan eerherstel voor Rijkman Groenink te werken. Om ervoor te zorgen dat in de toekomst niet iedereen bankier wil zijn. Het leven van de schoolarts is misschien zo slecht nog niet.   

 

Kunst / Expo binnenland

De digitale alarmklok

recensie: Hito Steyerl

Op een scherm in het midden van de zaal is een zwarte televisie te zien. Hito Steyerl loopt er op af, pakt een beitel en slaat bekwaam in de onderste rand van het toestel. Het scherm is nu gevuld met pixels.

How Not To Be Seen. A Fucking Didactic Educational .Mov File, 2013, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

How Not To Be Seen. A Fucking Didactic Educational .Mov File, 2013, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

In het retrospectief (Nog geen lente) van Hito Steyerl (1966, München) in het Van Abbemuseum neemt de bezoeker een kijkje achter de pixels. Steyerl laat de bezoeker op humoristische wijze zien hoe de digitale wereld ons steeds verder inhaalt. De felle discussies die ze met haar werk hierover voert zijn voor veel kunstenaars van grote invloed.

Alles is digitaal
How Not to Be Seen: A Fucking Didactic Educational .MOV File (2013) is een video opgenomen bij een resolutietester in Amerika. Tussen de witte strepen in de woestijn wordt stap voor stap gedemonstreerd hoe onzichtbaar te blijven op de radar. Steyerl zelf zit als een anonieme instructrice voor een green screen. Ze is onzichtbaar door onderdeel van de instructie te zijn. Enkele van de gegeven instructies zijn serieus, zoals de tip om te vermommen of te camoufleren, maar de meeste aanwijzingen zijn even  absurd als het ‘krimpen tot één pixel’ of ‘van het scherm af lopen’. De digitale wereld is een set waar wij allen in spelen. Niemand kan eraan ontsnappen.

Liquidity Inc., 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Liquidity Inc., 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

In een ander project, Liquidity Inc. (2014), is een collage van videobeelden te zien. De beelden lijken willekeurig gekozen te zijn en doen denken aan websites als YouTube en Tumblr. Alle beelden laten andere betekenissen van het begrip vloeibaarheid zien. Economische dynamiek is even ‘liquid’ als de kalmte van een yoga-oefening. Steyerl laat hier niet alleen zien dat het internet veel symbolische betekenissen naast elkaar kan hebben, ze toont op wrange wijze aan dat de wereld flexibel moet reageren om niet overdonderd te raken door de snelheid waarmee de invloed van het internet toeneemt.

Shunga, 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Shunga, 2014, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Beelden zonder uitleg
Hoewel alle werken in de tentoonstelling de wereldwijde digitalisering als uitgangspunt hebben, zijn de werken zeer verschillend van thema. In How Not to Be Seen: A Fucking Didactic Educational .MOV File behandelde ze de vraag of digitale afbeeldingen nog wel plat zijn, terwijl Liquidity Inc. taalkundige problemen behandelt. Weer een ander thema is er te vinden in Shunga (2014). Hier laat Steyerl oud-Japanse pornoprenten zien. De naam van deze prenten (Shunga) betekent letterlijk ‘afbeelding van de lente’. Door allerlei definities van lente door de broncode van de digitale ‘beelden van de lente’ te typen, ontstaan er afbeeldingen van miscommunicatie. Deze computerfouten laten meer over aan de interpretatie van de bezoeker dan hun originelen.

Guards, 2012, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

Guards, 2012, courtesy of Wilfried Lentz, Rotterdam

In de tentoonstelling stelt Steyerl kritische vragen aan de digitaliserende wereld, met de bedoeling om bezoekers bewust te maken van de snelheid waarmee de wereld afhankelijk wordt van het internet. De antwoorden ontvangt ze op spottende wijze. Ondanks de verrassende en pakkende beelden die dit oplevert, is het is lastig voor de bezoekers die oprecht gechoqueerd zijn en serieuze antwoorden verwachten. Voor deze bezoekers komt Steyerl’s achtergrond als essayist goed van pas. De teksten vormen een mooie aanvulling op de indrukwekkende werken. De tentoonstelling is absoluut essentieel voor bezoekers die hun kennis over de huidige betekenis van afbeeldingen up to date willen houden.

 

Boeken / Fictie

De grote Amsterdamse schoonheid

recensie: Hafid Bouazza - Meriswin

Nadat Hafid Bouazza eind jaren negentig doorbrak met de verhalenbundel De voeten van Abdullah en de novelle Momo werkte hij gestaag aan zijn oeuvre. Nu is er Meriswin, een roman deels geïnspireerd door de Arabische wijnliederen die hij vertaald heeft.

De roman, zoals wel vaker bij Bouazza een mengeling van fictie en autobiografie, mocht al op heel wat aandacht rekenen. Zo verscheen de schrijver in het praatprogramma Pauw & Witteman voor een sensationeel verhaal over zijn omgang met drank, drugs en een delirium. Drie keer is hij in het ziekenhuis beland, wat de basis is geworden voor het middendeel van Meriswin.

De roman bestaat uit meerdere delen die allemaal een eigen karakter dragen. Het boek opent met een uitgebreid prozaïsch dranklied, om vervolgens te transformeren in een ziekenhuisverslag en daarna in een liefdesgeschiedenis. Door die gedaanten heen schitteren de verbeelding en de taal; Meriswin is een ode.

Een grote schoonheid

Bouazza’s prozaïsch dranklied is een woeste zee, waarin de talige parels voor het oprapen liggen. Alles schittert en glanst; Bouazza maakt zich Amsterdam eigen, stelt de stad in een ander, spannender, mooier licht. Dat deed hij al in Salomon(2001), maar de indruk die hij nu achterlaat is sterker. Neem de volgende beschrijving van een valwind:

Met een smak viel de vlaag op de tafeltjes, nam zaadjes en bloesems mee in zijn val en rolde op de grond, waarna hij in allerijl het plein rondstoof op zoek naar een vluchtpunt, her en der panisch wervelend, botste tegen onze enkels en de poten van de tafels en de schenen van de banken voordat hij erachter kwam dat geen enkele uitgang gebarricadeerd was.

Niet langer zien we de wind alleen vanuit ons eigen buitenstaandersperspectief: Bouazza voert ons mee de wind in zonder er volledig in op te gaan. In Bouazza’s proza zijn mensen niet de enige levende en voelende entiteiten: ook een windvlaag is bezield. Deze gewaarwording giet Bouazza in het voor hem typerende proza vol archaïsche woorden en neologismen. Alles is van een grote schoonheid, die alleen maar groter wordt wanneer je de roman hardop voorleest.

Opgenomen in het ziekenhuis verandert het taalgebruik van de naamloze hoofdpersoon: het wordt gerichter, preciezer. Hij vindt er de liefde, de verpleegster Merijne, en hallucineert – over haar, over zijn verleden, over alles. Herinneringen worden dromen en andersom. De stortvloed van woorden richt zich nu daarop, zonder zijn schoonheid te verliezen: de beschrijving van een omgewoeld bed als ‘een windschildering in de sneeuw’ is nog steeds ontzettend mooi en treffend.

Geen klare lijn

Gek genoeg ontstaat er geen groter beeld. Meriswin is een impressionistisch schilderij waarop te veel ingezoomd is: de kleuren willen maar geen eenheid vormen, ze blijven op zichzelf staan. De ene sensatie volgt op de andere, zonder dat daar een duidelijke ontwikkeling in zit. Dat is op zichzelf niet erg, maar het verzwakt de roman naar het einde toe wel. Maar voor Bouazza geldt, net als voor de valwind, dat geen enkele uitgang gebarricadeerd is.

Boeken / Non-fictie

De kakofonie Europa

recensie: David Marsh - Europa's Impasse (vert. Patty Adelaar) / Jonathan Holslag - De kracht van het paradijs

.

Deze kardinale vraag wordt natuurlijk behandeld in talloze boeken. Van twee daarvan hier een bespreking. De gedeelde kernvraag: kan Europa uit deze impasse geraken? Het eerste boek, van David Marsh, geeft hierop een pessimistisch antwoord. Daarentegen presenteert Jonathan Holslag in het andere boek juist een ambitieuze en hoopvolle visie op de toekomst van de Europese Unie.

De balans is zoek

Europa’s impasse is de al veelzeggende titel van het pamflet van David Marsh, een bekend financieel specialist en publicist. Marsh hanteert een beperkter perspectief dan Holslag. Hij richt zich puur op het financieel-monetaire project en op de wortel van de huidige schuldencrisis: de scheve verhouding tussen enerzijds de exporterende Noord-Europese landen en anderzijds de Zuid-Europese (schulden)landen die juist een tekort op de handelsbalans vertonen.  

Marsh noemt de oplossing voor het probleem tegelijkertijd simpel en onhaalbaar: de EU dient voorzien te worden van een eigen Europees ministerie voor financiën, een eigen Europese schatkist – inclusief eigen belastingheffing – en een krachtigere, meer onafhankelijke Europese Centrale Bank. Dit zou op korte termijn gepaard moeten gaan met zowel een versoepeling van het Europabrede bezuinigingsbeleid, met een vergemeenschappelijking van de schulden van landen via de zogeheten Eurobonds als met een gecontroleerde inflatiestijging.

Hiertegen is natuurlijk het al te bekende en onoverkomelijk lijkende bezwaar dat veel van de (noordelijke) landen niet tot een dergelijke soevereiniteitsoverdracht respectievelijk kostenpost bereid zijn. In theorie is het hooguit mogelijk dat een krachtig leiderschap een doorbraak forceert. Vooralsnog blijft ook die hoop ijdel, omdat het aangewezen land daarvoor – Duitsland – de macht niet neemt: ‘Er zit een gat in het hart van de munt. Niemand is de baas.’ Weinig verrassend concludeert Marsh zodoende dat de monetaire crisis zich nog wel eens decennia voort zou kunnen slepen.

De laatste mens

Deze schijnbare uitzichtloosheid dreigt moedeloos te maken. Maar gelukkig zijn er ook spannendere perspectieven op de Europese Unie mogelijk. Om de sprong te maken van Marsh gedegen maar saaie betoog naar het veel gedurfdere pleidooi van Jonathan Holslag, is een opmerking van Marsh in een NRC-interview (11-04-’14) bruikbaar. Daarin vult hij bovenstaande waarnemingen aan: ‘En de Duitsers willen die macht ook helemaal niet. Die willen rustig leven, exporteren en ’s avonds tv-kijken.’

Hij portretteert hier de gezapige West-Europese tv-kijker als Fukuyama’s aan Nietzsche ontleende ‘laatste mens’. Deze onbedreigde mens leeft op het moment dat de geschiedenis ten einde is. Hij is een waardenrelativist die geen eerzucht meer kent en langzaam verwekelijkt door alle gemak en welvaart waarin hij zich laat zakken. En waarom zou hij ook niet? Want met de geschiedenis ten einde is er immers geen enkele reden om iets anders te doen dan rustig te leven en zich wat te amuseren.

Houdt dit beeld even vast, want het zal nauw blijken aan te sluiten op het betoog van Jonathan Holslag. Holslag (1981) is docent internationale politiek aan de Verenigde Universiteit Brussel. Anders dan Marsh praat Holslag niet over afzonderlijke Europese landen, maar even volhardend als bravourevol over een monolithisch ‘Europa’ – alsof het continent al de eenheid heeft bereikt die hij vurig wenst – dat hij vervolgens afzet tegen de andere mondiale machtsblokken.

In de zeshonderd pagina’s van zijn net iets te overvloedige De kracht van het paradijs ontvouwt Holslag een in essentie tweeledige stelling over de Europese Unie. Het eerste deel hiervan is helder: Europa moet wel verder integreren. Dit is noodzakelijk als gevolg van de terugkeer van de bedreiging van zowel onze welvaart als de (weliswaar minder directe) militaire dreiging vanuit Rusland. Eigenlijk stelt hij: de redding van Europa ligt precies in de terugkeer van deze bedreigingen, want deze kunnen de EU en haar gezapige tv-kijkende burgers wakker doen schrikken.

Over de redding van Europa

Terecht diagnosticeert hij in Vlaams-vlezige taal: ‘In de nieuwe mondiale orde lijkt Europa op een pedante postmodernistische vuurtoren en wordt de klif waarop hij is gebouwd langzaam van onderen weggevreten door de ruwe zee.’ Oftewel, nu onze welvaart onder druk staat en bijvoorbeeld de Aziatische landen hun deel opeisen, is het gewoonweg niet te vermijden dat Europa zijn positie zo krachtig mogelijk maakt.

Vervolgens draagt hij vele sterke argumenten aan waarom de krachtigste positie die van een economisch en militair verenigd Europa is. Want als Europa niet als een eenheid opereert, dan spelen de andere grootmachten de Europese landen gemakkelijk tegen elkaar uit. Dit gebeurt maar al te vaak: zie recent de bilaterale handelsafspraken die de Chinese president Xi Jinping in de schaduw van de Haagse nucleaire top maakte. Of zie hoe momenteel Europese landen aarzelen met sancties tegen Rusland uit bezorgdheid over hun eigen handelsbelangen. Daarbij is niet alleen economische, maar ook een in hoge mate geïntegreerde militaire macht van cruciaal belang om één duidelijker Europees beleid uit te kunnen oefenen. Alleen zo kan Europa de onvermijdbare concurrentiestrijd om welvaart en macht met China, de Verenigde Staten, Rusland en India (etc.) aanvatten. Vergeet ook niet dat de omvang van de totale Europese economie nog altijd die van de Verenigde Staten en China overtreft.

Bewonderenswaardig Europa

In feite zegt Holslag: er is geen alternatief. Maar hier stopt Holslag niet, zoals de titel van zijn boek verraadt. Hij probeert dat nog verder geïntegreerde Europa te verbinden aan het zo ontbeerde grootse verhaal. Het ene moment slaagt hij hier beter in dan het volgende. Zoals iedere politicologiestudent wel eens heeft gedaan, pleit hij wat al te gratuit voor een nieuw engagement van de Europese burger, voor een hernieuwde publieke geest met extra aandacht voor onderwijs, kunst, het creatieve ambacht, innovatie en een meer dynamisch en verrijkend arbeidsleven. Veel concreter en dus overtuigender wordt hij daarentegen als hij uiteenzet hoe een gezamenlijk Europees leger kan worden gevormd.

Holslag negeert de andere praktische punten (de praktische punten van Marsh). Zijn stelling is simpelweg: Europa moet wel – en dus moet het ook kunnen. Misschien werkt dit ook wel zo. Om Holslag nog wat te steunen: tegen de EU-cynici, bevreesd voor het behoud van de eigen identiteit, kan ingebracht worden dat Holslag helemaal niet pleit voor culturele integratie. Laat de Spanjaarden alsjeblieft stierenvechten en de Friezen fierljeppen. Daarbij komt dat Europa’s macht en haar de afgelopen jaren wat verkwanselde speciale prestige juist liggen in de kracht van haar liberale waarden én van ‘de eenheid in diversiteit’. In het onvolprezen Duitse tijdschrift Cicero stonden deze maand tien redenen waarom het Europese project toe te juichen. Christoph Stölzl zei het zo: ‘Elementar ist die Polyfonie der Kommunikation (…) Die europaïscher Seele ist vielsprachtig, und sie fühlt und erlebt sich selbst so.’ Van Europese ‘Gleichmacherei’ kan dus geen sprake zijn. Juist niet, want of Europa is veelzijdig, of zij is Europa niet meer.

Op deze basis pleit Holslag voor een nieuwe, voorzichtige Europese wil tot macht. Macht in dienst van zowel het liberaal-democratische ideaal als van de welvaart. Een macht die gestut wordt op haar weelderig uitwaaierende beschaving – en dan is hier de Europese hoogcultuur nog buiten beschouwing gebleven! – en gesteund wordt door burgers die bereid zijn voor dat veelzijdige Europa te geven en te nemen. En om zo bij te dragen aan een Europa dat voorop loopt op het gebied van liberale waarden, van milieu-oplossingen en van economische innovatie. Natuurlijk is dit een droombeeld van een ver Europa – maar ach, zonder zo’n droombeeld gaat het niet. Om af te sluiten met een retorisch verzoek: als loutere macht het wint in de jungle van de internationale statenwereld, laat zich daar dan alsjeblieft ook een geïntegreerd en dus machtig Europa in mengen.