Muziek / Achtergrond
special: Eric Vaarzon Morel: Een groot gitarist

Eric Vaarzon Morel: Een groot gitarist

Het valt alleszins mee: de enige plek die, vanwege mijn late binnenkomst, nog resteert in het Beauforthuis in Austerlitz is een stoeltje op de tweede rij, op een meter of drie van het podium.

Het optreden

Voor de derde keer speelt de Nederlandse flamencogitarist Eric Vaarzon Morel in dit voormalige kerkje aan de rand van het bos zijn tribute aan de onlangs overleden flamencogrootheid Paco de Lucía. Door de Spaanse gitarist veelgebruikte thema’s kleurt Vaarzon Morel vaardig in met eigen variaties en improvisaties. Tussen de lang uitgesponnen nummers verhaalt hij over zijn grote voorbeeld: Over de eerste keer dat hij hem zag optreden in Theater Carré, samen met zijn moeder op zestienjarige leeftijd. En over de invloed die De Lucía op zijn eigen gitaarspel heeft gehad: veel van zijn gitaartechnieken (o.a. de ‘glijders’ en de ‘roffels’) heeft Vaarzon Morel te danken aan de Spaanse grootmeester. Het virtuoze, gloedvolle gitaarspel van de Amsterdammer, gecombineerd met de prachtige akoestiek in het Beauforthuis, zijn een lust voor het oor. Mooi is ook het gedicht van de Spaanse dichter Federico Garcia Lorca dat hij citeert:

“De gitaar laat de dromen huilen/ het snikken der verdoolde zielen ontsnapt uit haar ronde mond/ en zoals de Tarantula, weeft zij een grote ster/ om te jagen op zuchten die drijven op haar zwarte houten waterput.”

Vanwege de warmte in de zaal raakt zijn Spaanse gitaar meerdere keren ontstemd. Ook zijn er enkele schoonheidsfoutjes: in een lied zet hij tot vier keer toe een akkoord verkeerd in (“Dat overkomt alleen de allerbesten”). Na de -wel erg lange- pauze speelt Vaarzon Morel voor het eerst die avond een volledige compositie van Paco de Lucía, compleet met een stukje (schuchtere) zang. Hij sluit af met een passievol eigen werkje, geïnspireerd op het werk van zijn grote voorbeeld. Een klaterend applaus van de zaal begeleidt hem naar de kleedkamer.

Het interview

In het café, bij het tafeltje met zijn cd’s, spreek ik hem aan over ons afgesproken interview. “Is prima, doen we over een kwartiertje!”, roept hij joviaal. Een half uurtje later attendeer ik hem er nogmaals op. De gitarist heeft zich intussen met een paar bekenden en een glas bier aan de bar genesteld. “Nou, het is wel erg laat nu. Kun je me de vragen niet per e-mail sturen? Of we doen het telefonisch?” Ik zeg hem dat ik nog wel even kan wachten. Maar hij lijkt er niet veel zin meer in te hebben en antwoordt: “Okay”. Een half uur later meld ik me wederom aan de bar. “Nou vooruit, dan doen we het even tijdens het omkleden.” Ik volg hem door de zaal naar de kleedkamer.

Paco De Lucía

Paco De Lucía

In een ongedwongen sfeer, met zijn biertje binnen handbereik, beantwoordt hij, redelijk welwillend, mijn eerste vragen. Hij vertelt over de lichte pijn aan zijn vingers vanwege de vele barrés die hij moest spelen eerder op de dag, bij het repeteren voor een opera. Over Paco de Lucía zegt hij: “Hij was de gewoon de allerbeste, omdat hij een nieuwe stijl heeft ontwikkeld gebaseerd op alle eerdere flamenco. Niet alleen in techniek, maar ook in melodie, harmonie, in alles.” Als ik te berde breng dat Paco De Lucía ook enige kritiek kreeg omdat hij geen purist zou zijn (hij combineerde flamenco met jazz en fusion), reageert Vaarzon Morel geprikkeld: “Dat is echt lulkoek, hij heeft de roots er altijd bij gehouden.” Klinkt hij dan niet minder Spaans dan andere flamencogitaristen? “Dat mag jij denken, maar dan stel je je vergezicht niet verder. Ik wil alleen maar de positiviteit van deze man benadrukken, anders heb ik geen zin meer in dit gesprek.”

Ook reageert hij knorrig als ik vraag of hij de flamenco van huis uit heeft meegekregen: “Ja, mijn moeder was flamencodanseres, dat had je op mijn website kunnen lezen!” Wat vindt hij van de flamencomuziek in Nederland? “Daar praat ik niet over, dat interesseert me echt geen reet. Dat is geen vraag aan iemand die net heeft opgetreden.” Nog een poging: Kunnen Nederlandse flamencogitaristen net zo goed worden als de Spaanse? “Dat is een stomme vraag waar ik geen antwoord op geef. Ik speel flamenco en ik ben Nederlander, dat soort vragen interesseert me echt geen moer. Heb je nog leuke?”

Misschien wil hij dan nog iets zeggen over de duende (de bezieling die bezit neemt van een flamencomuzikant)? “Die term is ooit bedacht door recensenten die zogenaamd weten wat het is. Muzikanten onderling hebben het daar nooit over.” Hij besluit, toch nog enigszins genadig, het interview met: “De mooiste uitspraak over deduende is afkomstig van een oude zangeres uit Jerez, midden vorige eeuw: “Als ik duende voel, smaakt mijn mond naar bloed.”

Bij het verlaten van het Beauforthuis groet ik hem nog, maar hij ziet me niet of wil me niet zien. Eric Vaarzon Morel: een groot gitarist.