Theater / Voorstelling

Ademhalen komt later wel

recensie: NTGent en het Thalia Theater Hamburg - FRONT

De Belgische regisseur Luk Perceval geeft je geen seconde de tijd om te bedenken hoe en óf je de voorstelling FRONT wel weg kunt slikken. Terecht, want voelen hoe absurd en afschuwwekkend een oorlog is, is precies wat hij van ons wil. Perceval overspoelt met klank, beeld en woord. Tegelijkertijd is alles zo fragiel dat je je laat opzuigen in de perfectie. Het happen naar adem komt later: na 120 minuten en één minuut stilte, om precies te zijn.

Doordat Nederland neutraal bleef in de Eerste Wereldoorlog zijn er maar weinig verhalen hierover in ons geheugen vastgeklampt, in tegenstelling tot de herinneringen van de Vlamingen, die nog geen veertig kilometer van Gent in hun loopgraven lagen. Het is niet lang geleden dat er in diezelfde omgeving nog gifgasgranaten gevonden werden. Ook al is het voor ons minder herkenbaar, de taalstrijd die tijdens de oorlog een groot spel speelde gaat niet aan deze voorstelling voorbij. Percevel noemt het zelf een polyfonie. Het begrip uit de muziek komt in de voorstelling voornamelijk tot stand door middel van diverse stemmen in diverse talen (Brits, Duits, Vlaams en Frans) die samen het leed van mensen uitdrukken. Het verklaart niets en echt begrijpen wat er gebeurt is eigenlijk onmogelijk, maar het mag duidelijk zijn dat elk moment de hel los kan breken.

Perceval heeft bewust alle uiterlijke tekens die ook maar enigszins naar oorlog verwijzen weggelaten: ‘Enerzijds omdat ik het uiterst belachelijk vind wanneer acteurs voor soldaatje spelen, maar anderzijds ook omdat ik niet geloof dat imitatie bij het publiek tot identificatie leidt.’ Dit zien we ook terug in de vormgeving van de Duitse decorontwerpster Annette Kurz. Het ontwerp is intens en werkt ongelofelijk benauwend. Zij is zonder twijfel mede verantwoordelijk voor de schone stilte in de zaal.

Door merg en been
Kurz liet zich inspireren door de Titanic, die in 1912 zonk. Het schip is een symbool voor het toenmalige vertrouwen in technologie en de vooruitgang, ‘net zoals de geestdrift van de oorlog.’ Het metaal en staal uit het decor is veelvuldig gebruikt in de Eerste Wereldoorlog. In de voorstelling wordt dit materieel ingezet om indrukwekkende klanken te produceren. De acteurs gaan als krijgers tekeer tegen de platen en veroorzaken een enorm kabaal. Met elf man in totaal wordt er geschreeuwd, gelachen, gekotst, gefluisterd, gekust en gedanst, voorbij het moment dat je er zelf misselijk van wordt. De oorlog gaat door merg en been.

De enorme installatie krijgt een extra dimensie door de projectie van de videokunstenaar Philip Bussmann. In de Eerste Wereldoorlog hadden soldaten voor het eerst zelf een camera bij zich. De hoeveelheid privé-beeldmateriaal is hierdoor enorm en is in de voorstelling gebruikt om een gelaagd effect te creëren. Het beeld staat niet in dienst van de acteurs, maar de acteurs leveren een levensechte soundtrack bij het beeld.
FRONT is een adembenemende productie die hopelijk nog veel meer van de wereld gaat zien. In deze vorm mag Perceval zijn wens om zijn publiek deelgenoot te maken van dusdanig menselijk leed nog lang nastreven.

Boeken / Fictie

Moeilijk, moeilijk

recensie: Bernhard Schlink - De vrouw op de trap

.

Die vergelijking valt al snel nadelig uit. De ik-persoon uit De vrouw op de trap heeft, net als Bernhard Schlink zelf, rechten gestudeerd. Hij heeft zijn leven geleefd volgens het boekje – succesvol studeren, goede baan, vrouw en kinderen – op een ding na: zijn liefde voor Irene, de vrouw van zijn cliënt Grundlach. Irene echter, gaat ervandoor met de beroemde schilder Schwind, die haar naakt op een trap portretteert wanneer zij nog samen is met Grundlach. Dat leidt tot een zeer vreemde liefdesgeschiedenis. Irene wordt tijdens het schilderen verliefd op Schwind en ze gaat er met hem vandoor, waarop Grundlach, met het EQ van een verliefde puber, het achtergebleven schilderij telkens weer expres beschadigt. Hij geeft Schwind daar de schuld van, zodat die het telkens weer moet repareren. Daarop benadert Irene de advocaat, die al snel verzeild raakt in de strijd om het schilderij en net als iedereen smoorverliefd wordt op Irene, maar zij gebruikt hem om er zelf met het schilderij vandoor te gaan.

Als honden naar een bot 
Deze eerste helft van het boek doet overhaast aan, is ongestructureerd verteld, en dient slechts als een opzet voor de hoofdmoot van de vertelling in de tweede helft. 

Irene, inmiddels al jaren geleden naar Australië verhuisd, wil nog eenmaal al haar mannen bij elkaar zien. Daarom biedt zij het inmiddels beroemde schilderij aan bij een nationaal museum. Alle drie haar mannen merken onmiddellijk dat het verdwenen schilderij weer opduikt en ze komen als brave honden naar het afgelegen eilandje voor de Australische kust, waar zij al die tijd als kluizenaar heeft geleefd.

Schwind en Grundlach hebben vooral aandacht voor het schilderij en de vraag waarom zij Irene niet wisten te behouden. De advocaat daarentegen, wiens vrouw een aantal jaren terug is verongelukt, is de enige met aandacht voor Irene zelf. Hij probeert haar gedurende de korte periode die ze samen kunnen doorbrengen opnieuw te doorgronden. In deze tweede helft van het boek is Schlink op zijn best, met een mooie, ingetogen vertelstijl en het portretteren van twee van elkaar vervreemde mensen.

De vrouw
Die vertelstijl  is wat de roman uiteindelijk tot aardig leesvoer maakt, want van de plot moet De vrouw op de trap het niet hebben. Schlink diept Irenes karakter slechts weinig uit; met name haar zelfzuchtigheid blijft overeind in haar eendimensionale karakter. Dat maakt het moeilijk te verkroppen dat iedereen aan haar voeten ligt. Bovendien ligt het volledig buiten het karakter van advocaat dat hij Irene helpt met het stelen van het schilderij en getuigt het van een ongelooflijke naïviteit als hij denkt dat Irene er daarna met hem vandoor zal gaan. Zelfs blinde liefde maakt die keuze onwaarschijnlijk. Dat Schlink daarbij Irene na haar verhuizing naar Australië als achternaam ‘Adler’ meegeeft, zoals de vrouw uit de verhalen over Sherlock Holmes, getuigt van een hoogmoed die niet gerechtvaardigd is.

Alles is moeilijk en vergezocht in deze roman: de vreemde vierhoeks-verhouding van de betrokken personen, de stugheid van Irene, het geforceerde weerzien na al die jaren. Schlink bezit niet voldoende vertelkunst om alle clichés aaneen te smeden tot een geloofwaardig geheel.

Theater / Voorstelling

Ongenuanceerde kleurplaat van een muzikaal feest

recensie: De Hollanders en Spinvis - De laatsten

~

Zoals de titel van de voorstelling praktisch al aangeeft, presenteert De Laatsten dé laatsten, de vijf laatst overgebleven mensen die elkaar tegen komen na een verlaten feest. De titel doet vermoeden dat er misschien ook wel één laatste zal zijn; een individu dat uiteindelijk op zichzelf aangewezen is. Gedurende de voorstelling zijn de individuen echter wanhopig op zoek naar een samensmelting, naar een ander om zichzelf aan vast te klampen.

Het nieuwe gezelschap de Hollanders bestaat uit een club kersverse acteurs van de Toneelschool Amsterdam en krijgt – voor zo’n gloednieuw theatergezelschap zonder geld en roem – verrassend veel input en medewerking van hun omgeving. Je mag best stellen dat hun concept er vandaag de dag nog steeds uitspringt. Dat concept luidt ongeveer als volgt: ga in gesprek met topauteurs, want die hebben we in Nederland volop. Vanuit dit gesprek ontstaat een tekst uit gezamenlijke inspiratie. Prachtig woord, maar het hangt tegelijkertijd aan een gevaarlijke zijden draad. Gezamenlijke inspiratie kan ook vertaald worden naar té veel inspiratie. Ondanks de enorme muzikale kwaliteiten van iedere acteur op de speelvloer (en vast en zeker ook daarbuiten), heeft dit te veel aan inspiratie geleid tot een overvloed aan prikkels. Een aantal elementen leidde af van dat wat de voorstelling draagt; de o zo geestige, scherp geschreven toneeltekst met de luchtige, maar prachtig en subtiele composities van Spinvis (Erik de Jong).

Het startsein wordt in het donker gegeven. We horen twee stemmen die elkaar verhalen vertellen en alvorens met elkaar in discussie gaan. De twee stemmen zijn ook de eersten die een gezicht krijgen. Twee spots faden langzaam in en lichten Imke Smit en Thijs Prein uit. Een man en een vrouw, die, uit de tekst te concluderen, behoren tot een groep van vijf vrienden (naast Smit en Prein ook Simone van Bennekom, Thomas Höppener, Eva van Manen). Het is donker, nacht en regenachtig. Er heerst een gevoel van wel wíllen vertrekken, maar niet die eerste stap kunnen zetten door een gebrek aan informatie, het kleine beetje informatie dat toch altijd wel nodig is om richting een onbekend terrein te benen.

~

Overdaad
Voordat zij in een gat zullen verdwijnen zingen zij zichzelf naar dat wat nu eigenlijk nog relevant is. Zij zoeken naar ‘wat na duizenden jaren beschaving werkelijk nog van waarde is’, een zoektocht die in vorm neigt naar Becketts klassieker Wachten op Godot. Om die tijd te doden zingen ze verbluffende composities weg. Stuk voor stuk hebben zij de toeschouwer in hun broekzak, tot bravo’s aan toe. De muzikaliteit is dusdanig hoog dat de slechte timing in spel her en der wordt vergeven. Wat dat betreft nog een klein vraagteken naar de regie van Gerardjan Rijnders, want over het algemeen is dit toch wel een kleine ergernis gedurende de middag: door de overdaad en kwaliteit krijgt (bijna) geen enkel ‘goed’ de volle aandacht die het wel degelijk verdient.

Het geheel is vormgegeven met specifieke lichtbundels en diverse kleuren, een disco op zijn einde, waar een zwarte leegte tegenover staat. Het licht hakt spanningsbogen doormidden. Jammer, want los van elkaar zijn de beelden net een kleurplaat, vijf silhouetten die hier en daar nog een beetje bijgekleurd hadden kunnen worden.

Boeken / Fictie

Vroege feminist in dromerig Amsterdam

recensie: Jessie Burton - Het huis aan de gouden bocht

.

Poppenhuizen waren populair onder de rijken in de 17e eeuw, niet alleen omdat vrouwen met de huizen konden leren hoe zij een goed huishouden moesten leiden, maar vooral als statussymbool. Op een van deze huizen baseerde Jessie Burton haar debuutroman: dat van Petronella Oortman, een van de pronkstukken van het Rijksmuseum en een exacte replica van het huis van de echte ‘Nella’. Die spendeerde negentien jaar om het huis in te richten met dure pronkstukjes van overal ter wereld. De 32-jarige Burton koos er echter voor het verhaal wat te versnellen. Zij omschreef haar boek zelf als ‘feministische Gouden Eeuw-fictie’.

Assepoesters en boze stiefmoeders
Zoals menig 18-jarige droomt Nella van de ware liefde wanneer ze wordt uitgehuwelijkt aan een koopman van twee keer haar leeftijd, maar daarin wordt ze al snel teleurgesteld. Hoewel Johannes het prima vindt om handenvol geld aan haar te spenderen en haar onder andere het monstrueuze poppenhuis cadeau doet, laat hij haar in emotioneel opzicht in de steek. Hij deelt het huwelijksbed niet – vanwege voorkeuren die al snel duidelijk worden – en lijkt verder ook zijn best te doen zo min mogelijk woorden met zijn jonge bruid te wisselen.

De andere leden van het huis zijn ook al weinig toeschietelijk; de twee bedienden, Cordelia en de negroïde Otto, zijn vriendelijk genoeg, maar ze houden zich vooral bezig met poetsen en opruimen en heel weinig met hun nieuwe vrouw des huizes. Nella is dat dan ook alleen maar in naam. In werkelijkheid is het Maren, Johannes’ ongehuwde, stugge zuster, die de scepter zwaait. Aangezien Johannes veel op pad is, leidt Marens onvriendelijke houding er al snel toe dat Nella vereenzaamt. Zij zoekt verdrietig haar toevlucht tot het poppenhuis, waarvoor ze bij een miniatuurmaakster diverse ontwerpen bestelt. Tot haar verbazing stuurt zij inwoners voor het huis die laten zien dat ze veel meer over het huishouden weet dan Nella haar heeft verteld.

Amsterdam ademt
De Britse Burton slaagt er uitstekend in het zeventiende-eeuwse Amsterdam neer te zetten, ondanks dat ze maar tien dagen in de stad verbleef. De kennis die ze opdeed, vulde ze aan met een bibliografie ‘zo lang als haar arm’. Zo goed als ze is in het neerzetten van die achtergrond, zozeer laten haar personages nog te wensen over. De hoofdfiguren blijven eendimensionaal en weinig sympathiek; van Johannes – die steeds weer het huis uitvlucht – tot Maren die het gehele huishouden alle pleziertjes ontzegt, tot Nella die onmachtig toenadering probeert te zoeken tot haar huisgenoten. De feministische noot is dat Nella na verloop van tijd in haar eentje op pad gaat Amsterdam in, op zoek naar de mysterieuze miniaturist, een verhaallijn die buitengewoon onbevredigend wordt afgerond. Daarbij probeert Burton wat al teveel controversiële onderwerpen te tackelen in haar 368 pagina’s.  Deze zijn met homoseksualiteit, feminisme en racisme snel gevuld, en dat alleen bij de gratie van de buitengewoon accepterende houding van haar hoofdrolspelers.

Na een hele serie interviews en optredens, is ondertussen de grootste hype overgetrokken en is Burton alweer met haar volgende roman bezig, over de Spaanse burgeroorlog in de jaren dertig van de vorige eeuw. Wanneer ze haar talent voor sfeerbeschrijvingen vasthoudt en als haar karakterontwikkeling verder rijpt, heeft ze een mooie en lange carrière voor zich.

Film / Films

Het kopieerapparaat van Johannes Vermeer

recensie: Tim's Vermeer

Een nogal excentrieke Texaanse uitvinder stort zich, niet gehinderd door het gebrek aan enige kunsthistorische kennis, op het werk van ‘onze’ Johannes Vermeer. Dit levert een zeer vermakelijke documentaire op.

Texaan Tim Jenison is uitvinder én miljonair. Dat laatste stelt hem in staat om bijna een jaar vrij te nemen om zelf een ‘Vermeer’ te schilderen.

Tim’s Vermeer is een documentaire gemaakt door het Amerikaanse goochelduo Penn & Teller. De twee staan normaliter in Las Vegas voor volle zalen. Maar zoals de luidruchtige Penn Jilette aangeeft, worden ze daar wel eens gek van alle oppervlakkigheid. Wanneer Tim Jenison, een vriend van Penn, besluit zijn fascinatie voor de schilderijen van Vermeer uit te diepen, volgen de twee goochelaars de uitvinder. Met Penn als goedlachse verteller en de altijd zwijgende Teller achter de camera.

Technische hulpmiddelen

~

Het levert een fascinerend verhaal op. Jenison probeert het geheim achter de fotorealistische schildertechniek van Vermeer te ontrafelen. Hij gaat naar Delft, waar Vermeer werd geboren en werkte. Daarnaast bezoekt hij schilder David Hockney en architectuurprofessor Philip Steadman in Engeland. Deze twee zijn ervan overtuigd dat Vermeer technische hulpmiddelen gebruikte om de realiteit zo levensecht mogelijk te kopiëren.

Jenison ontwikkelt vervolgens een opstelling met een camera obscura, lenzen en een spiegel waarmee hij in staat is de werkelijkheid letterlijk in verf te vangen. In Amerika bouwt hij het atelier van Vermeer exact na. Hij stelt daarin de voorwerpen op die ook voorkomen op zijn favoriete Vermeer-schilderij ‘De Muziekles’ en hij begint te schilderen.

Monnikenwerk

~

Let wel: zonder enige schildersopleiding of kunsthistorische kennis kopieert hij door middel van lenzen en spiegels de opstelling in het atelier. Na ruim 200 dagen monnikenwerk staat er vervolgens een replica op de ezel die voor de leek nauwelijks van een echte Vermeer is te onderscheiden. Zelfs Hockney en Steadman zijn overtuigd: zo moet Vermeer het hebben gedaan.

Of dat iets afdoet aan het werk van de schilder is de vraag. Jenison meent van niet. Of de uitvinder nu zelf een kunstenaar is, is een volgende vraag. Tim’s Vermeer laat een hogere vorm van Malen nach Zahlen zien. Maar het experiment is zeer amusant, net als de hoofdrolspelers die met een droogkomische nuchterheid door de wereld van de hogere kunsten banjeren. Een echte aanrader!

Boeken / Achtergrond
special: Een essay over het werk van Nobelprijswinnaar Patrick Modiano

Zwitserland bestaat niet

De Nobelprijs voor Literatuur 2014 is toegekend aan de Franse schrijver Patrick Modiano. Zelf schijnt hij gezegd te hebben dat hij het ‘een bizarre beslissing’ vindt. Daar zullen niet veel mensen het mee eens zijn. Zijn werk heeft een totaal eigen sfeer en samenhang. Het brengt het leven in beeld van de generatie die in of vlak na de oorlog geboren is, de ’tweede generatie’, die worstelt met het verleden en dat van de ouders, die vragen stelt en nooit antwoord krijgt. Ik wil hier inzoomen op de verwijzingen naar de Holocaust in zijn werk.

Modiano is geboren in 1945 en heeft de Tweede Wereldoorlog zelf niet bewust meegemaakt maar de nasleep zette diepe sporen in zijn leven. Zijn vader was een joodse zakenman van Italiaanse afkomst, zijn moeder een Belgische actrice. De twee jongens waren vanaf hun geboorte kennelijk een te zware belasting voor de ouders want ze werden door vrienden en kennissen verzorgd en later op kostscholen geplaatst. Een liefdeloze jeugd met ouders die een chaos van hun leven maakten.

Zijn vele romans zijn over het algemeen geïnterpreteerd als autobiografisch. Modiano heeft in dat verband opgemerkt dat het dan in ieder geval een gedroomde of gefingeerde autobiografie is. Hij schrijft ’tegen het vergeten’, om uit de herinnering een identiteit te scheppen. Zijn eigen familie is verzonken in het door de Holocaust vergiftigde geheugen. Alleen zijn vrouw en dochters bestaan werkelijk voor hem – verder zijn de ouders, grootouders, ooms en tantes volledig opgegaan in hun personificaties als romanfiguren. Een uitzondering is de op jonge leeftijd gestorven broer Rudy, aan wie hij veel van zijn boeken heeft opgedragen.

Nachtmerrieachtig pamflet
Een van zijn eerste boeken heet Place de l’Étoile en de titel is met opzet dubbelzinnig. De plaats van de ster is de eigen jas – het is de verplichte Jodenster. De roman is een wilde beschrijving van het oorlogsverleden van zijn vader en moeder, vol bizarre avonturen, gewelddadig en humoristisch tegelijk. Hij noemde het boek ‘een nachtmerrieachtig pamflet’. Overigens verwijst Modiano in zijn werk zelden onomwonden en expliciet naar de Holocaust. Een uitzondering vormt Stamboek, een jachtige opsomming van in herinnering gebrachte namen en gebeurtenissen, achteraf geen autobiografie maar een soort proces-verbaal. Daar schrijft hij hoe hij vaak met zijn vader de bioscopen aan de Champs-Élysées bezoekt Na afloop van de documentaire Le procès de Nuremberg in bioscoop George V, schrijft Modiano:

Op mijn dertiende zie ik beelden van de concentratiekampen. Iets is er voor mij die dag veranderd. En mijn vader, wat dacht hij? Wij hebben er nooit met elkaar over gesproken, zelfs niet bij het verlaten van de bioscoop.  

Melancholiek middelpunt
Na zijn woeste debuut bouwde hij zichzelf en zijn identiteit als schrijver op. Uit zijn geheugen, uit bewaard gebleven briefjes, bioscoopkaartjes, oude kranten en programma’s viste hij namen van mensen en plaatsen van handeling. Hij beschreef trajecten en routes, winkels, garages en bovenal cafés. Hijzelf was in die droomachtige zoektochten het melancholieke middelpunt.

Zijn stijl werd later steeds eenvoudiger al bleef de inhoud meerduidig. Zijn schrijversnaam, Patrick, is een Franse lonesome cowboy-naam. Al zijn protagonisten zijn eenzame cowboys. Ze zwerven rond van de ene zinloze plek naar de andere, soms op de vlucht voor een denkbeeldige of werkelijke sheriff. Ze zitten vaak urenlang aan cafétafeltjes of staan zwijgend aan de bar. De hoofdpersonen lijken geobsedeerd door vrouwen die op zijn moeder lijken, die hem niet wilde verzorgen maar hem later wel altijd om geld vroeg. Ze was derderangs filmactrice en uitsluitend met zichzelf bezig.

Zijn vader komt in vele personages terug als een oudere man die druk bezig is ‘iets’ voor elkaar te krijgen, vergaderend en delibererend met steeds nieuwe onbekenden. Namen en geboortedata komen en gaan, veranderen bijna ongemerkt, adressen schuiven snel rond in opschrijfboekjes. Iedereen is hier, daar en nergens. De hoofdpersoon is gefascineerd door die vreemde man, vaderfiguur, die opeens verdwenen is zonder een spoor achter te laten. Of door de raadselachtige vrouw die iets van hem wil maar verdwijnt voordat het tot een echte relatie is gekomen.

Drijfjacht in de Sologne
Modiano schrijft vaak in ik-vorm, zoals in het niet vertaalde Livrets de famille, een roman die bestaat uit episodes, verteld in niet-chronologische volgorde, met een sterk autobiografische inslag. In een van die verhalen heeft de vader een kasteelheer in de Sologne weten te interesseren voor een niet nader gedefinieerd groots project. Alleen de ondertekening ontbreekt nog. De zoon kan een beetje paardrijden en daarom worden ze uitgenodigd voor een diner en een grote jachtpartij. De gastheer geeft de jongen rijles, terwijl de vader op grote afstand blijft, de ogen gericht op zijn rubberlaarzen.

De volgende dag is de gewenste handtekening onder het contract binnen. Tevreden lachend vertrekt de vader. Zijn zoon, die niets liever wilde dan terug te gaan naar Parijs, besluit in een opwelling te blijven voor de drijfjacht. Als hem een geweer in zijn handen wordt geduwd glipt hij weg en gaat in het berkenbosje liggen waar ook het hert gesignaleerd is. Wanneer de stoet jagers straks langs galoppeert, denkt hij, zal hij er eentje door zijn hoofd schieten. En vervolgens zal het, met de meute woedende honden en hun knechten erbij, plotseling geen Sologne meer zijn, maar Warschau. Wat het hele verhaal door impliciet is, wordt opeens duidelijk met die ene plaatsnaam: Warschau…

Zwitserland bestaat niet
Modiano vult iedere pagina van zijn romans met plaats- en straatnamen, vaak in en rond Parijs, maar ook wel in Bordeaux en Annecy, waar hij ooit op een internaat werd geplaatst, omdat zijn ouders weer eens van hem af wilden. Zijn hoofdpersoon gaat meestal op zoek naar aanwijzingen die moeten leiden tot iemand die verdwenen is. Dora Bruder begint met een advertentie in een krant uit 1941 waarin om opsporing wordt verzocht van een vijftienjarig meisje. Ze is weggelopen uit een internaat en dat had ze beter niet kunnen doen, want het alternatief voor de strenge nonnen is veel en veel erger. De hoofdpersoon dwaalt door arrondissementen, buurten, langs metrostations en cafés; iedere plaats en elke route wordt heel precies vermeld. Overal duiken de vroegere gebeurtenissen op die zowel aanwijzingen zijn als vage eigen herinneringen. Ten slotte ontstaat tegelijk met het verhaal een parallelle droomwereld, een welluidende doolhof van klinkende namen. In dat labyrint huist ook het monster, in het geval van Dora Bruder de naziterreur.

In de roman ‘Villa Triste’ logeert de hoofdpersoon in een pension in Annecy. Het is een jongeman die ten onder dreigt te gaan aan zijn angsten. Hij is gevlucht naar Annecy vanwege ‘de razzia’s’- niet van de nazi’s maar die van de Franse staat. Het is het hoogtepunt van de Algerijnse opstand en Parijs is in staat van beleg. Al heeft hij er niets mee te maken, het roept die andere razzia’s van destijds op. Aan de overkant van het meer kan hij Zwitserland zien liggen. De welvarende stadjes daar lichten ’s avonds op tegen de glooiende oevers. In geval van nood zou je erheen kunnen zwemmen: het is het ultieme toevluchtsoord. En dan zegt hij: ‘Ik wist toen nog niet dat Zwitserland niet bestaat.’

Het is voor wie Modiano’s romans kent geen verrassing dat hij buiten de publiciteit wil blijven. Hij geeft hoogst zelden interviews en formuleert zeer langzaam en zorgvuldig. Nu hem het hoogste eerbewijs in de literatuur is toegekend zal hij die schuwe houding waarschijnlijk niet helemaal kunnen volhouden.

Boeken / Fictie

Een kabbelend spel

recensie: Etienne van Heerden (vert. Karina van Santen en Martine Vosmaer) - Klimtol

Van de Zuid-Afrikaanse schrijver Etienne van Heerden, auteur van onder meer de roman In plaats van de liefde, is een nieuwe roman vertaald: Klimtol. Over jojoën, het spel en de terugkeer van Snaartjie Windvogel.

Wie In plaats van de liefde heeft gelezen, herkent die naam. Aan het einde van die roman verdwijnt zij, en Van Heerden schrijft in zijn korte nawoord dat de vraag ‘Wat is er van Snaartjie Windvogel geworden?’ hem vaak gesteld is en dat hij Klimtol als antwoord op die vraag geschreven heeft.

We komen haar echter niet meteen tegen. Eerst is daar Ludo Loeloeraai, vroeger een bekend jojospeler, inmiddels een aan lager wal geraakte drinker. Hij reist door Zuid-Afrika om in kleine dorpjes op het platteland zijn trucs te vertonen. In het land, dan nog geteisterd door de vernietigende apartheid, kan hij nog wel op publiek rekenen, maar ook Ludo ondervindt in toenemende mate concurrentie van andere kunstenaars, zoals de boemerangkoning.

Bloedvlek
Wanneer Ludo na zo’n avondje optreden per ongeluk een kind op een fiets doodrijdt, verandert zijn leven. Gek genoeg speelt hij beter dan ooit, en daarmee heeft Van Heerden zijn verhaal. De schaamte van het doorspelen en het succes, tegen de achtergrond van het gesegregeerde en veranderende Zuid-Afrika. Ludo trekt zich terug in het plaatsje Paternoster – misschien een wat te opzichtig symbolische naam. Jojoën, spelen, is sinds het ongeluk ‘de enige manier om vorm en orde te geven aan de bloedvlek op de asfaltweg bij Tweefontein.’

In Paternoster komt ook Snaartjie aan land, na haar vertrek uit de eerdere roman. Zij is boeiender, tragischer, sympathieker dan Ludo. Haar verhaal voelt doorleefder aan, minder een oefening of een exercitie dan Ludo’s omzwervingen. De continue nadruk op het spel van Ludo – het zal niet verbazen dat Van Heerden in het nawoord Huizinga’s Homo ludens aanhaalt – wordt al snel geforceerd, zeker wanneer de vertelling aan de lange kant is. Een spel moet losjes zijn, maar het voortdurend naar voren brengen van dat spel is dat juist totaal niet.

Stijl vol spanning
Van Heerden heeft een mooie en originele pen. Zijn schrijven laveert tussen simpel en rechtlijnig aan de ene kant en aan de andere kant meanderend en verrassend. De lezer kan wegdromen, maar wordt tegelijkertijd bij de les gehouden. Deze stijl zet een mooie spanning op het verhaal. Klimtol is op sommige momenten echter een te kabbelende roman, te veel zonder richting.

Kunst / Achtergrond
special: Mark Rothko

De weg naar emotie in abstractie

Het Gemeentemuseum Den Haag toont dit najaar een uniek, uitgebreid overzicht van het werk van de Amerikaanse abstract-expressionist Mark Rothko (1903-1970). De tentoonstelling biedt de bezoeker de kans om zaal na zaal in vervoering gebracht te worden door de zinnenprikkelende klassieke werken en geeft tegelijkertijd aandacht aan de manier waarop de kunstenaar vanuit het figuratieve uiteindelijk tot zijn absolute eindpunt van de schilderkunst kwam.

Wie ooit een Rothko in het echt heeft kunnen aanschouwen kent de aantrekkingskracht die zijn werk kan hebben en zal in het Gemeentemuseum overweldigd worden door de hoeveelheid werken die hier tentoongesteld zijn. Het is een absoluut unicum om zo’n grote verzameling Rothko’s bij elkaar te zien. De meerwaarde die deze tentoonstelling heeft is dat hij bij weet te dragen aan het begrip van het werk van de kunstenaar. Ook bezoekers die niet zozeer gegrepen worden door zijn onmetelijke schilderijen en de emotie die in de abstractie verscholen ligt heeft deze tentoonstelling daardoor iets te bieden. 

Mark Rothko, Untitled (man and two women in a pastoral setting), 1940. National Gallery Washington. Foto: Gemeentemuseum Den Haag

Mark Rothko, Untitled (man and two women in a pastoral setting), 1940. National Gallery Washington. Foto: Gemeentemuseum Den Haag

Voordat Rothko begon met het maken van zijn bekende klassieke werken schilderde hij in een verrassend figuratieve stijl. De bezoeker heeft de mogelijkheid uit twee routes te kiezen: de emotionele route, die direct de diepte van de klassieke periode induikt, of de rationele route, die de bezoeker langs de ontwikkeling van Rothko’s werk leidt. Wie niet direct de zaal met de immense doeken wordt ingezogen zal beginnen met het ontdekken van de manier waarop in zijn oeuvre het ene werk het andere werk voortbrengt. Bij veel bezoekers zal nieuwsgierigheid gewekt worden door de figuratie van zijn vroege werk, dat hier in de eerste zaal getoond wordt. Deze rationele route toont stap voor stap Rothko’s zoektocht naar de ideale kunstvorm. De surrealistische figuren waar hij mee start vervagen langzaam tot abstracte, maar nog steeds organische vormen in zijn multiforms. Uiteindelijk versmelten deze dansende druppels tot de volledig abstracte, gloeiende kleurvlakken van zijn klassieke periode, waar wel altijd dynamiek en diepte in te vinden zijn.

Mark Rothko, No. 2, 1947 en No. 10, 1948 (multiforms). National Gallery of Art, Washington. Foto: Nina Fontijne

Mark Rothko, No. 2, 1947 en No. 10, 1948 (multiforms). National Gallery of Art, Washington. Foto: Nina Fontijne

Spirituele connectie tussen kunstenaar en kijker


Rothko stapte over naar abstractie omdat hij dit bij uitstek de kunstvorm vond om tot mensen te spreken. Voor hem waren deze werken het eindpunt in de schilderkunst, zoals het Zwart Vierkant dat voor Malevich (1878-1935) was. Het was voor Rothko dan ook onbegrijpelijk en onverdraagzaam dat tegelijkertijd met zijn werk een stijl in opkomst was die lijnrecht tegenover zijn abstract expressionisme stond. Via Jasper Johns (1930) en Robert Rauschenberg (1925-2008) ontwikkelde zich in de jaren 50 namelijk de Pop Art, die de kunst op een andere manier toegankelijk voor het publiek wilde maken. Wanneer je omringd wordt door de sereniteit van Rothko’s klassieke werken begrijp je waarom de kunstenaar de meer luidruchtige Pop Art niet waardeerde. De zwevende, vibrerende kleurvlakken in Rothko’s werk zijn ongrijpbaar, maar het werk pakt de toeschouwer bij de lurven om niet los te laten voor hij volledig in het doek gezogen wordt, en onderdeel is van een wisselwerking tussen kunstenaar en kijker.

Rothko wilde met zijn werk dezelfde spirituele ervaring teweeg brengen die hij had toen hij het werk schilderde. Deze ervaring is geen denkproces, maar gaat om het gevoel, waarbij het werk je als een atmosfeer naar zich toezuigt en waarbij fysische grenzen worden losgelaten. De kijker zou het werk lichamelijk gaan ervaren en als het ware contact met de ruimte verliezen door op te gaan in het doek. Rothko wilde dit bereiken door tegenstellingen tussen onder en boven, donker en licht en verschillende kleuren. Het kunstwerk vormt als het ware een venster tussen de emotie van de kunstenaar en de ervaring van de kijker.Het enige dat die ervaring in de weg staat is de onvermijdelijke drukte die de populariteit van Rothko in het Gemeentemuseum met zich meebrengt. Rothko zelf zei dat zijn werk in stilte, zonder obstakels, bekeken zou moeten worden en in dat opzicht staat het succes van de tentoonstelling Rothko’s bedoelingen in de weg. Maar zelfs een zaal vol geïntrigeerd gekakel verdoezelt de sublieme schoonheid niet. Wanneer je voor het doek staat lijkt de zaal stil te vallen en sta je als kijker aan de grond genageld. Zijn werk appelleert aan iets onbekends, dat de zintuigen lijkt te overstijgen.

Zaaloverzicht. Foto: lost-painters.nl

Zaaloverzicht. Foto: lost-painters.nl

Interessant is hoe in het Gemeentemuseum Rothko op verschillende wijzen wordt getoond. De ideale vorm van zijn werk tentoonstellen is, hoewel Rothko daar zelf veel over te zeggen had, altijd problematisch. Rothko schreef zijn kijkers voor 50 centimeter van het doek af te staan om volledig opgenomen te kunnen worden door het werk, maar hoewel dat vaak niet mogelijk is vanwege de afstand die de bezoeker dient te houden, word je toch omringd door zijn werk in de grote zalen. In iedere zaal wordt de stemming begeleid door schemering, en de bezoeker kan hier ervaren hoe het is om een zaal vol met zijn werk te zien in vergelijking met een meer eenzame opstelling in de kabinetten, waar slechts een werk in een ruimte hangt.

Het absolute einde


De meer monochrome, donkere werken die Rothko tegen het einde van zijn leven maakte zijn grimmiger en reflecteren de depressies die zijn leven op dat moment overheersten. Hij wilde met deze schilderijen absolute gebaren maken en ze missen dan ook de openheid van zijn eerdere werken, maar in handen van Rothko is zelfs grijs en zwart stralend.

Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie, 1942-1944. Mark Rothko, Untitled, 1970, National Gallery of Art, Washington. Foto: jpekker.nl

Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie, 1942-1944. Mark Rothko, Untitled, 1970, National Gallery of Art, Washington. Foto: jpekker.nl

In een van de zalen zien we een ontmoeting tussen Rothko en Mondriaan. De Victory Boogie Woogie (1942-1944) heeft een stapje opzij moeten doen voor het laatste werk uit Rothko’s oeuvre, het bloedrode, ijzingwekkende Untitled (1970) dat hij vlak voor zijn zelfmoord maakte. De kennis van zijn naderende dood speelt natuurlijk mee bij de perceptie van dit werk, maar waar het rood in vroegere schilderijen meer meditatief is lijkt het hier eerder paniek uit te stralen. Het zien van deze Rothko naast de andere meester van abstractie is verrassend, maar de link die het Gemeentemuseum legt is uiterst logisch. Hoewel beide kunstenaars verschillen in hun aanpak, waarbij Mondriaan de koele, geometrische abstractie vertegenwoordigt en Rothko de lyrische abstractie, vloeien ratio en emotie, gelijk met de twee routes van de tentoonstelling, voort in een gezamenlijk doel: het zoeken naar een spirituele ervaring en een hogere werkelijkheid. Het Gemeentemuseum, dat ooit door Berlage gebouwd is als een ’tempel voor de kunst’ is dan ook een waardige gastheer voor deze bijzondere tentoonstelling.

Muziek / Achtergrond
special: Kunst en muziek smelten samen

Art Rocks!

.

Maandag 1 september ging Art Rocks 2014 van start: een landelijke muziekcompetitie waarin kunst en muziek samensmelten, met als absoluut hoogtepunt de finale op Eurosonic Noorderslag. Muzikanten (vanaf 16 jaar) uit alle muziekgenres kunnen t/m 10 november hun muziek inzenden. 

Art Rocks wordt georganiseerd door Museum Boijmans Van Beuningen, Centraal Museum Utrecht en het Groninger Museum in samenwerking met de Grote Prijs van Nederland. Art Rocks daagt muzikanten uit om een nummer te schrijven bij één van de kunstwerken uit de museumcollecties. De beste tien inzendingen per museum mogen hun nummer spelen binnen de muren van het museum en de finalisten nemen het tegen elkaar op tijdens Eurosonic Noorderslag. De finalisten mogen een videoclip opnemen en de uiteindelijke winnaar ontvangt 1000 euro.

~

Overzicht data:
– 1 september t/m 2 november 2014: werving deelnemers muziekcompetitie en workshopprogramma’s
– zaterdag 29 november 2014 – Museumronde Centraal Museum
– zondag 30 november 2014 – Museumronde Museum Boijmans Van Beuningen
– zondag 7 december 2014 – Museumronde Groninger Museum
– 16 januari 2015 – finale Art Rocks in Groninger Museum tijdens Eurosonic Noorderslag

http://youtu.be/watch?v=pquJa2n5t58

Film / Films

De naschok na de doffe dreun

recensie: Night Moves

Dat Kelly Reichardt met voorsprong de interessantste filmmaker van Amerika is, laat ze opnieuw zien in de film Night moves, waarin drie milieuactivisten een aanslag plegen op een stuwdam.

~

De bomaanslag slaagt. Waar het trio echter niet op heeft gerekend, is een toevallige kampeerder, die door de vloedgolf wordt gedood. Elke andere regisseur had van dit gegeven een zenuwslopende thriller gemaakt, met als hoogtepunt de explosie, de instortende dam en de enorme vloedgolf. Bij Reichardt is de aanslag slechts een doffe dreun in de verte. Ze volgt haar hoofdpersonages, die al lang het hazenpad hebben genomen, op de voet.

Schuld en boete


Night moves bevat overigens wel degelijk elementen uit het thrillergenre. We zien de nauwkeurige voorbereiding van de aanslag: zorgvuldig geconstrueerde dekmantels, achterdocht wanneer er een enorme hoeveelheid kunstmest wordt aangeschaft en een geheime, nachtelijke tocht met een jacht vol explosieven.

Spannend is de film zeker, maar het is een andere spanning dan die we kennen uit het thrillergenre. Bij Reichardt gaat het niet om eenvoudige kicks of de opluchting na een ontsnapping. Night moves is een psychologisch drama waarbij de spanning vooral voortkomt uit de overschreiding van morele grenzen. Na de aanslag voeren wroeging, twijfel, schuld en boete de beklemming op. Elke actievoerder gaat anders met de naschok van hun daad om en dat zorgt voor onderlinge ruzies, verwijten en wantrouwen.

Slow cinema


~

Reichardt is een meesteres in de zorgvuldige opbouw van haar karakters. Daar neemt ze de tijd voor. Aan ongeduldige types is Night moves zeker niet besteed; dit is slow cinema van de betere soort. Wie zich overgeeft aan het kalme ritme, wordt beloond met een meesterlijk verteld drama en uitstekend acteerwerk.

Zoals wel vaker in haar ‘kleine’ films (Meek’s cutoff, Wendy and Lucy) worden de personages vertolkt door grote Hollywoodacteurs. Hier zijn dat Jesse Eisenberg, Dakota Fanning en Peter Sarsgaard. De scènes waarin de hoofdpersonen bijna terloops met elkaar praten of alleen worden geobserveerd worden afgewisseld met serene natuurshots. De beelden van het idyllische Oregon krijgen zo een schuldige lading. Verfrissend is dat een opgelegde moraal ontbreekt. Of dit soort radicaal ecoterrorisme nou goed of fout is, mogen we zelf beslissen.