tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – april

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Vier uit twaalf: Kiss (2002) en This is so contemporary (2004)

Kiss en This is so contemporary bevinden zich elk in een andere vleugel van de eerste verdieping van het Stedelijk en worden geflankeerd door zalen met daarin de vaste collectie. Twee situaties dus in april, tegenover respectievelijk één werk in januari, twee in februari en vier in maart. Nu bijna een derde van het retrospectief erop zit, kunnen we concluderen dat het cumuleren niet is gelegen in het aantal situaties dat per keer te zien is. Wat wel toeneemt is het aantal vertolkers. In april zijn het er vijf en dat is er één meer dan in maart.

‘Dit is niet meer Matisse, schat’

Vanuit de zaal waar Matisse’s immense knipselwerken zoals De parkiet en de zeemeermin (1952) hangen, kan het publiek een blik werpen op Sehgals Kiss. In een voor de rest lege zaal bevinden zich op de vloer een man en een vrouw, allebei in alledaagse kleding, innig met elkaar verstrengeld. ‘Dit is niet meer Matisse, schat’, zegt een vrouw tegen haar man als ze de zaal binnen lopen. Het is er opvallend rustig. Menig toeschouwer loopt snel door, een enkeling met de handen voor de ogen. Het blijkt een provocatief werk, de intimiteit confronteert de toeschouwers ogenschijnlijk met iets waar ze zich moeilijk toe kunnen verhouden.

De vertolkers voeren een choreografie van intieme poses uit, hun blik steeds op de ander gericht, een nimmer aflatend aandachtsspel, waarvan de intensiteit alleen nog maar versterkt wordt door de momenten waarop ze elkaar kussen – overigens zonder daarbij geluid te maken. Hun lichamen rollen over elkaar heen, de man nestelt zich in de schoot van de vrouw, als een hedendaagse pietà. Dan weer zitten ze tegenover elkaar op hun knieën of kruipt de vrouw op een haast dierlijke manier naar de man toe wanneer hij zich net daarvoor van haar heeft losgemaakt. Het geheel wordt opgevoerd met een traagheid die we kennen van Sehgals in januari en maart opgevoerde Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000).

Het is deze traagheid die ervoor zorgt dat er afstand blijft bestaan tussen de bezoekers en het koppel op de grond. Bovendien zorgt deze traagheid ervoor dat de bezoeker niet het gevoel heeft te kijken naar een stel dat in een aandachtig liefdesspel is verzonken. Het is intiem, maar in de uren die ik doorbreng op de houten vloer voel ik me geen enkel moment een voyeur. Het lijkt eerder een krachtenspel te zijn, waarbij de één pas ergens kan zijn als de ander daar klaar voor is. De handen zoeken elkaar, de lichamen stutten elkaar: voorbereidend op de volgende handeling. Het is een aanvoelen, een voorvoelen.

En plein public

De geschokte reacties van de bezoekers die haast niet durven te kijken – en dat zijn er aardig wat – kan ik niet zo goed plaatsen, maar intrigerend is het wel. ‘Wat zien zij in het werk dat het hen zo schokt?’, vraag ik mezelf herhaaldelijk af. Bewust van het feit dat het antwoord daarop waarschijnlijk even divers is als de bezoekers die deze zaal doorkruisen en het werk links laten liggen, doe ik, wellicht tevergeefs, toch een poging om hun gedrag te analyseren (of te generaliseren?).

Wanneer een museumdocent een groep brugklassers vraagt om te gaan zitten en naar het werk te kijken, klinkt er in veelvoud een ‘what the fuck’ en worden er ongemakkelijke blikken met elkaar gewisseld. Een enkeling kan het niet aan en verbergt zijn hoofd tussen de knieën. Op dat moment bedenk ik dat wat het werk voor veel mensen ongemakkelijk maakt waarschijnlijk met iets heel basaals te maken heeft. Namelijk dat het vervreemdende van de situatie gelegen is in het feit dat een man en een vrouw handelingen en plein public opvoeren die wij met intimiteit associëren. Dát, en de vraag die daar op volgt, namelijk naar het waarom ervan, maakt het voor menigeen ongemakkelijk. Het confronteert ons namelijk met het feit dat de invulling die we eraan geven veel zegt over onszelf.

Wisselwerking en krachtenspel

De rolverdeling tussen man en vrouw wisselt elke keer als de situatie ‘opnieuw’ opgevoerd wordt, al is opnieuw een ietwat rare term voor een continu werk. De ene keer is de vrouw de initiator, dan weer neemt de man het voortouw. De bewegingen zijn steeds ‘hetzelfde’, maar degene die ze ondergaat is steeds de ander. Om de zoveel tijd spreekt ‘het werk’ zich uit zonder dat de bewegingen stoppen. ‘Kiss’, zegt de vrouw. ‘Tino Sehgal’ zegt de man. ‘2002’ zegt de vrouw.

De momenten waarop het al te menselijk overkomt, worden doorbroken met een geposeerd moment. Een blik in de ruimte van de een en de ander die deze blik weer bij zichzelf brengt door een subtiele beweging van de vinger tegen de kin, het draaien van een hoofd. Zien we in Sehgals Kiss een hertaling, als een stijlcitaat van bevroren liefdesscènes uit de kunstgeschiedenis? Een titel als Kiss appelleert haast onvermijdelijk aan andere werken uit de kunstgeschiedenis met eenzelfde titel. Auguste Rodins en Gustav Klimts De Kus. En Jeff Koons’ Kiss with Diamonds wellicht?

Absoluut modern zijn

Il faut être absolument moderne’, schreef Rimbaud in de negentiende eeuw. Deze uitspraak vindt haar equivalent in het hedendaagse dat deze maand door de zalen van het Stedelijk galmt. In een ruimte met drie doorgangen word ik bij het betreden ervan ingesloten door drie suppoosten, twee mannen en een vrouw, die al huppelend en springend, dit alles gaat gepaard met zwierige armbewegingen, op mij af komen en vervolgens in een kringetje om mij heen dansen. Al dit enthousiasme wordt versterkt door een opzwepend ‘ooooooh’. Gevolgd door ‘this is so contemporary, contemporary, contemporary’.

Deze hele sequentie herhaald zich vier keer, waarbij het laatste ‘contemporary’ uitgesproken wordt als een oefening in het opdelen van woorden in lettergrepen, alleen het klappen blijft achterwege: con – tem – po – ra – ry. Daarna volgt waar ik inmiddels op ben gaan rekenen, de vermelding van de titel. ‘Tino Sehgal’ zegt een van de suppoosten. ‘This is so contemporary’ roepen ze vervolgens in koor, vergezeld van de nodige theatrale bewegingen. ‘2004’ zegt een ander. Gevolgd door een laatste die afsluit met het noemen van de collectie waar het werk uit afkomstig is.

In de val

This is so contemporary vindt plaats in een lege museumzaal. Wanneer een bezoeker de ruimte betreedt en deze nog leeg is, is het verrassingseffect het grootst. De suppoosten houden zich op in de deuropening of in de aangrenzende zaal waardoor de aandacht van de bezoeker getrokken wordt door de (ogenschijnlijk) lege zaal. ‘Dat is vreemd’, lijkt hij te denken, ‘hier is niets te zien’. Nieuwsgierig stapt hij de ruimte in. Juist op dat moment zwelt het ‘ooooh’ aan en komen de suppoosten vanuit hun schuilplekken de ruimte in gesneld. De nietsvermoedende bezoeker is in de val gelokt.

Een aantal bezoekers probeert een variant van ‘schipper mag ik overvaren’ uit, door snel van de ene doorgang naar de andere doorgang te rennen. Soms met succes, meestal tevergeefs: de suppoosten cirkelen om hem heen en hij kan niet anders dan zich overgeven aan het geweld dat hem ten deel valt. This is so contemporary tovert bij veel bezoekers een glimlach op het gezicht. Sommigen dansen zelfs uitvoerig mee.

Wat betekent het om hedendaags te zijn? ‘This is so contemporary’ zou een noemer kunnen zijn voor alle werken die Sehgal tot nu toe in het Stedelijk getoond heeft. Het met de tijd zijn of, in correct Nederlands, hedendaags zijn is tweeledig uit te leggen. Vanzelfsprekend is natuurlijk de verwijzing naar de aard van de kunst die hier door Sehgal, maar ook in de aangrenzende zalen getoond wordt. Kunst van nu, van deze tijd. Interessanter en minder voor de hand liggend is de andere betekenis van hedendaags: tegenwoordig. Tegenwoordig is datgene wat present en aanwezig is, op dit moment. Deze definitie van hedendaags valt samen met de ontologie van Sehgals situaties. Zijn werk is daarmee altijd een nu, een samenvallen van tijd en plaats want daarbuiten bestaat het simpelweg niet in die vorm – slechts in ons (collectieve) geheugen. Zelfs het contemporary uit de titel is letterlijk hedendaags: ze is er alleen als ze wordt uitgesproken.

Boeken / Fictie

Waar laat ik mijn tranen?

recensie: Seneca I: Medea, Phaedra, Trojaanse vrouwen - Piet Schrijvers (vert.)

Het thema van de Boekenweek 2015 was waanzin onder het moto “te gek voor woorden”. Vrijwel nergens komt dit thema zo blijvend naar voren als in de tragedies van Seneca. De Historische Uitgeverij geeft zijn oeuvre in delen uit, in vertaling van Piet Schrijvers.

De nieuwe uitgave is een opvallende verschijning, vooral wie Seneca nog kent met de wat beduimelde kaften uit zijn gymnasiumtijd. Deel I heeft een foto van Halina Reijn op de cover en een moderne bladspiegel met steeds op de linkerpagina de Latijnse brontekst en rechts de vertaling. Er is een uitgebreide contextualiserende inleiding op elke tragedie, en een op de bundel in zijn geheel. Ook het tweede deel dat Thyestes, Agamemnon, Oedipus en Hercules bundelt, is inmiddels verschenen.

Medea: kill your darlings

De inleiding op Medea gaat in op haar woede (ira). Koningsdochter Medea heeft alles achtergelaten om een nieuw leven te beginnen met Jason, moord en bedrog gepleegd, talloze inspanningen verricht en wanneer ze zich dan samen met haar geliefde wil vestigen, treedt deze in het huwelijk met een andere prinses. Als depressie naar binnen gekeerde woede is, is woede misschien naar buiten gekeerde depressie: Medea ontbrandt in een woede zó hevig, dat ze hun kinderen vermoordt.

Schrijvers maakt duidelijk dat niet zo maar alles gezegd is over woede. Seneca schreef tragedies over woede (deze en Thyestes), maar ook een filosofische verhandeling, waarin hij woede beschrijft als “zucht naar wraak, de hyperbolische descriptie van deze gemoedsaandoening als een kosmisch geweld, opsomming van lichamelijke symptomen, (…) de woede als waanzin (furor).” Het koor bezingt in Medea ook uitgebreid de kracht van woede, waarschijnlijk beïnvloed door Horatius, die een dergelijke ode heeft geschreven.

Phaedra: was sich liebt das neckt sich

Bij Phaedra ligt de nadruk veel meer op de liefde die waanzinnig is. Phaedra is hevig verliefd geraakt op haar stiefzoon Hippolytus. Hij wijst haar af en om vervolgens haar eer te redden, vertelt Phaedra rond dat hij haar avances maakte in plaats van andersom. Deze onbeantwoorde liefde resulteert uiteindelijk in hun beider dood. (Dit einde is bij Seneca niet hetzelfde als in andere versies.)

Schrijvers trekt hier een interessante parallel met het Bijbelverhaal van Jozef en de vrouw van Potifar. Dit “vrouw-van-Potifar-motief” betreft de ongepaste lust of liefde van de een (Phaedra en Potifars vrouw), en de ander die deze uit kuisheid afwijst (Jozef en Hippolytus) waardoor hij in het ongeluk gestort wordt (Jozef belandt jarenlang in de gevangenis).

Ook vertelt Schrijvers van latere versies of hedendaagse interpretaties, zoals de autobiografische interpretatie van Marguerite Yourcenar en de invloed van deze tragedie op Thomas Manns Joseph in Ägypten. Of Hugo Claus’ bewerking, waarin Hippolytus’ vrouwenhaat als homoseksualiteit wordt gekenmerkt. Ook een zelfhatende, masturberende Hippolytus heeft het toneel gezien. De waanzinnige liefde (of de liefdevolle waanzin) is van alle tijden, zullen we maar zeggen.

Trojaanse vrouwen: make love, not war

Trojaanse vrouwens is bekend als de Troades van Euripides, waarin een aantal Trojaanse vrouwen de gruwelen van de Trojaanse oorlog beweent. Seneca volgt dit verhaal grotendeels, maar verweeft in zijn versie ook een andere tragedie van Euripides: Hecuba. Zij is de koningin-moeder die haar hele leven in Troje haar thuis had, maar daar nu als oude vrouw haar man, kinderen en kleinkinderen gedood ziet. Terwijl ze zelf als slaaf wordt weggevoerd vraagt ze het publiek: “Waar laat ik mijn tranen?”

Trojaanse vrouwen was al vroeg en lang populair op de bühne. Het is een van Seneca’s eerste tragedies die werd vertaald, zoals door Vondel in 1626 en andere, internationale schrijvers die de Trojaanse oorlog verplaatsen naar andere steden en eeuwen. “Troje is een symbool geworden stad,” zegt Schrijvers “of [de schrijver] nu het verwoeste Jeruzalem, de veldslag bij Grollo, de brand van Aken, of de kerstnacht van (…) Amsterdam in geuren en kleuren beschreef.” En Troades gaat eens niet over de wisselingen van het lot, “maar over machteloosheid tegenover macht en geweld.”

Schrijvers’ vertaling valt voor de meeste lezers – zelfs voor de lezer met gymnasiumachtergrond – lastig te beoordelen, maar de uitgave en de uitputtende inleidende essays maken van Piet Schrijvers’ vertaling een mooie om in de kast te hebben staan.

Theater / Voorstelling

Een hachelijke zaak

recensie: Ro Theater - Codo 010

De première van een stuk over Rotterdam die een half uur te laat begint omdat de trein uit Amsterdam vertraging heeft… Je had, op minder genereuze momenten, kunnen insinueren dat daar nu precies het hachelijke van zo’n onderneming mee wordt samengevat. Want de aanstichter zelf, Sadettin Kirmiziyüz in de rol van, laten we zeggen, Lévi-Strauss, moet ook gewoon de trein pakken wil hij zich over Rotterdam laten bijscholen – en bijscholen moet je je wel als je een ambitieus vierluik over de (mijn) moderne stad aan de Maas maakt, waarvan het eerste deel, Code010, over de grootste haven van Europa gaat.

En dus hebben de acteurs, in samenwerking met de Rotterdamse toneelschrijver Simon Weeda, research gedaan. Ze zijn de haven ingedoken, hebben arbeiders gesproken, vakbondslui, journalisten. Uit die verhalen hebben ze een voorstelling gemaakt. Die voorstelling is luchtig, snel, niet te lang, maar soms ook wat aan de oppervlakkige kant, alsof ze meenden dat er een ironische tegenpool nodig was voor het gewicht van de materie die ze de repetitieruimte in wisten te slepen. Zo wordt geweld en prostitutie omringt door monologen waarin de acteurs ook toegeven on-ge-ló-fe-lijk geshockeerd te zijn over wat ze tijdens hun research tegenkwamen. Die enigszins kinderlijke shock is inderdaad wat soms overheerst. Dit zijn mensen die op excursie zijn geweest, ongedurige schoolkinderen die thuis aan de eetkamertafel tegen hun mama uitroepen, “Wat ik nou toch heb meegemaakt…”

The Great Globe Itself

Sadettin Kirmiziyüz heeft een nonchalance die doet denken aan Woody Allen – ogenschijnlijk improviserend maar toch, of juist daardoor, precies raak – en hij gebruikte zijn ontspannen charme om de avond te laten beginnen met een korte verbale rondleiding over een imaginaire aardbol. Met de Rotterdamse haven als middelpunt vinkt hij één voor één de boze buitenwerelden aan die zich met miljoenen containerschepen tegelijk op de haven storten. Daar ligt Peru, daar Vladivostok, daar Japan. Dit stuk, zo voel je, heeft een Groot Thema. Inderdaad, alleen al de cijfers zijn indrukwekkend. Zeven miljoen containers per jaar; containers zo groot als huizen. Slechts 50.000 die gecontroleerd kunnen worden. Dat moet wel een broeinest voor ellende zijn, en dat is het ook. Die ellende noemen we: smokkel.

Te veel; te weinig

Drie verhaallijnen worden in de voorstelling uitgewerkt: een goedaardige maar uiteindelijk corrumperende havenwerker, een hoerenmadam en een overambitieuze rechercheur. Dat is veel, zeker in een redelijk korte voorstelling, vooral als je dan ook nog op een paar momenten de dialoog met het publiek aan wilt gaan. Daardoor verloor de voorstelling na een tijdje zijn overredingskracht – niet omdat de verhalen te “licht” waren, maar vooral omdat de verhalen niet “zwaar” genoeg werden gebracht. Te veel Tarentino en televisie, te weinig (om eens een maritiem meesterwerk te noemen) “A View from the Bridge”).

Post Scriptum

Het getuigt van een goede timing dat er net op de dag dat deze recensie geschreven werd een item op het journaal verscheen over een havenmedewerker die wegens drugssmokkel is opgepakt. Ik kon mij direct voorstellen hoe hij gepakt is. Het laat zien dat de makers in hun informatieve opdracht zijn geslaagd. In hun dramatische opdracht, die belangrijker is, echter niet, want ik kon mij nog steeds geen beeld vormen van wat voor soort persoon ze opgepakt hebben, wat nou de tragiek van die persoon was. Was het toneelstuk beter – menselijker – geweest, dan had ik dat wel gekund.

Muziek / Album

Kind van zijn tijd

recensie: Young Fathers - White Men Are Black Men Too

Het Schotse trio Young Fathers is een kind van zijn tijd. Iedereen kan dankzij het internet overal naar luisteren en al die invloeden naar hartenlust met elkaar vermengen. Met hun verfrissende mix van onder meer hiphop, pop, r&b, spoken word en elektronica, gemengd tot iets dat van alles en daardoor niks specifieks is, past Young Fathers helemaal bij die trend.

Op het opvallend getitelde White Men Are Black Men Too gaat de groep vrolijk verder met het op creatieve wijze mengen van de eerdergenoemde genres. Toch zijn er een paar verschillen. Allereerst lijkt de rap meer dan ooit naar de achtergrond gedrongen om plaats te maken voor zang, waardoor het predicaat ‘experimentele r&b’ zo langzamerhand helemaal geen verkeerde zou zijn. Daarnaast is de algehele sound minder kil en elektronisch, maar klinkt het juist voller.

Unieke sferen

Het is knap om te horen hoe enorm afwisselend de muziek is, terwijl het continu heel herkenbaar Young Fathers blijft. Zo heeft hoogtepunt ‘Old Rock n Roll’ een opgefokte, harde beat, waarin de stuiterende melodie een agressieve sfeer oproept. Tevens wordt hier de strekking van de titel duidelijk — dat blijkt een stukje genuanceerder te liggen dan de titel alleen doet vermoeden: “I’m tired of blaming the white man / His indiscretion don’t betray him / A black man can play him / Some white men are black men too / Nigga to them / A gentleman to you.”

Qua sound een groot verschil met het trage, zoete ‘Nest’, dat leunt op zware pianoaanslagen, of het luchtige, catchy ‘John Doe’, waarin zelfs een ludiek stukje gefloten wordt. ‘Liberated’ klinkt weer totaal anders: hoewel je het door de neurotische beat niet zou verwachten krijgt het nummer op gegeven moment een heuse gospelvibe, die je tot grote hoogtes lijkt te willen stuwen.

Mindere hooks

Productioneel zit Young Fathers dus nog altijd op topniveau. Als er iets te klagen valt over dit album, is het dat de hooks minder pakkend zijn dan die op DEAD (2014), het gelauwerde eerste album van de groep. Genadeloze oorwurmen als ‘Get Up’ of ‘Am I Not Your Boy’, waar die plaat vol mee staat, zijn hier veel minder aanwezig. Aangezien zang op dit album een nog prominentere rol inneemt dan op DEAD, maken de relatief mindere zanglijnen dit album als geheel beduidend minder memorabel. Wellicht is het dus handig als de Fathers hier de volgende keer iets meer de tijd voor nemen. Dit alles neemt echter niet weg dat White Men Are Black Men Too een erg fijn album is dat zijn kop boven het maaiveld uit weet te duwen door de knappe muzikale omlijsting en de afwisseling daarbinnen.

Boeken / Non-fictie

Het begin van de parel van de islam

recensie: Asghar Seyed-Gohrab - Soefisme. Een levende traditie

De Leidse academicus Ashgar Seyed-Gohrab heeft een boek over het soefisme geschreven, een filosofische stroming binnen de islam. Een zeer tijdig en rijk boek.

Als de islam een schelp is, dan is het soefisme de parel – zo wordt het soefisme door sommigen wel beschreven. Asghar Seyed-Gohrab, verbonden aan de vakgroep midden-oostenstudies van de Leidse universiteit, heeft er een inleidend boek over geschreven. Soefisme. Een levende traditie belicht de vele kanten van deze ‘religieuze filosofie’. Wat opvalt, in onze op de orthodoxe islam gefixeerde tijden, is hoe soepel deze mystici omgaan met hun geloof en de Koran.

Allereerst: het is schokkend hoe weinig literatuur er in Nederland gepubliceerd wordt over het soefisme. Enigszins recent is een door oud-minister Johan Witteveen gekozen selectie teksten uit het werk van soefi Hazrat Inayat Khan gepubliceerd – maar een goede inleiding ontbrak tot op heden. In dat gat is Seyed-Gohrab dus gesprongen, en gelukkig voor ons valt er weinig te klagen over Soefisme.

Levendig en boeiend

Door het bijna totale gebrek aan voorgaande literatuur kan Seyed-Gohrab nooit alle nieuwsgierigen bedienen. Ook is het haast onmogelijk om, in zijn eigen woorden, ‘recht te doen aan de complexiteit en subtiliteit in verschillende perioden van het soefisme.’ Soms lijkt het alsof elke mysticus er een eigen leer op nahield, die in kleinere of grotere mate van voorgangers en tijdgenoten afwijkt.

Seyed-Gohrab heeft zijn boek in een elftal hoofdstukken verdeeld, die allen een bepaald thema of onderwerp toelichten. Velen hiervan zullen vaagjes bekend zijn – vasten, bijvoorbeeld, bedelen of de hemelvaart –, onderwerpen waarover veel mensen wel het een of ander te melden hebben; maar Soefisme gaat verder de diepte in. Er wordt telkens een traditie geschetst, filosofen en denkers die elkaar beïnvloedden of juist bestreden, met ook veel aandacht voor de rol van het soefisme binnen de islam. Seyed-Gohrab haalt vaak en veel originele bronnen aan en geeft doorgaans ook een korte duiding of interpretatie van de citaten. Door dit materiaal, en Seyed-Gohrabs prettige pen, blijft Soefisme altijd levendig en boeiend.

Een klein minpuntje: Seyed-Gohrabs boek lijkt een aantal eeuwen over te slaan. Er is een groot gat tussen zijn behandeling van de vroege en late Middeleeuwen en het laatste hoofdstuk, waarin de ontwikkelingen uit grofweg de laatste 150 jaar centraal staan. Dit behelst de strijd tegen de koloniale bezetters, maar ook de contemporaine receptie in de islamitische wereld, onder andere in de poëzie van ayatollah Khomeini. Maar wat is er daarvoor gebeurd?

Verplichte kost

Hoewel Asghar Seyed-Gohrabs Soefisme dus ‘slechts’ een inleiding is, is het een enorm rijk en gevarieerd boek. Het is verplichte kost voor iedereen die meer wil weten over de islam en al haar tradities, voor iedereen die voorbij de kortzichtige meningen die het nieuws domineren wil kijken – misschien wel gewoon voor iedereen. Als Soefisme iets aantoont, is het hoeveel verschillende stromingen er binnen de islam bestaan, en hoe moeilijk een religie zich dus laat vernauwen tot één bepaald stereotype. Dat is voor veel mensen een belangrijke les om te leren.

Kunst / Expo binnenland

Direct sprekend

recensie: Ahmet Öğüt – VOORUIT!

VOORUIT!, de nieuwe tentoonstelling van Ahmet Öğüt (Diyarbakir, 1981), vult het Van Abbemuseum met politieke paradoxen en sociale onrechtvaardigheden. Alles is voorzien van een passende dosis humor.

Nog vóór de eerste zaal van de tentoonstelling worden bezoekers verwelkomd met ‘VOORUIT!’ in neonletters. De term is representatief voor menig politieke partij, soms met tegengestelde belangen. ‘VOORUIT!’ is in die zin inhoudsloos. Geen politieke partij zal verkondigen ‘ACHTERUIT!’ te gaan. Daarmee is deze retoriek politiek- eigen.

Ahmet Öğüt, The Silent University, 2012.

Ahmet Öğüt, The Silent University, 2012.

Stille kritiek

Vanaf de zaal in het midden van de tentoonstelling kan de bezoeker twee kanten uit lopen. Deze zaal toont het project The Silent University (2012), dat in het midden gelegen de rol van rode draad op zich neemt. The Silent University is een academisch instituut voor asielzoekers en immigranten, opgericht door Öğüt. De verschillende lezingen die er zijn gehouden, zijn te zien op video’s verspreid door de ruimte. De principes en eisen van The Silent University zijn het uitgangspunt voor veel van de kritiek die in de andere werken van Öğüt terugkomt.

Het meest interessante project van de tentoonstelling is Guppie 13 vs Ocean Wave; A Bas Jan Ader Experience (2010). Het project is gebaseerd op de mythevorming rondom het werk In Search of the Miraculous van kunstenaar Bas Jan Ader, waarin Ader met een kleine zeilboot de Atlantische Oceaan over wou steken. Hij verdween op zee en enkel zijn boot werd maanden later teruggevonden. Öğüt heeft de boot nagemaakt en door bezoekers laten bevaren op het IJ in Amsterdam. Ook de boot van Öğüt verdween na enkele weken. De boot, later eveneens teruggevonden, dobbert tijdens de tentoonstelling in de kleine gracht van het Van Abbemuseum.

Ahmet Öğüt, Swinging Doors, 2009.

Ahmet Öğüt, Swinging Doors, 2009.

De cartoon

Veel van de werken uit de tentoonstelling zijn karikaturale gebaren waarmee politieke problemen worden geïllustreerd. Swinging Doors (2009) laat de bezoeker door klapdeuren van Speciale Eenheid-schilden lopen en Bakunin’s Baricade (2015) splitst de museumzaal in tweeën middels een barricade. Pleasure Places of All Kinds (2014) bestaat uit schaalmodellen van ‘nail houses’, die hun naam te danken hebben aan de grove politieke besluiten waarmee huiseigenaren die hun huis niet wouden verkopen voor projectdoeleinden, werden geïsoleerd van de infrastructuur. De schaalmodellen zijn voorzien van vrolijk ogende speelgoedwagentjes.

In Stones to Throw (2011) heeft Öğüt tien stenen beschilderd met ‘nose art’, de illustraties die door militairen op de neus van raketten worden geschilderd. Het werk Wikipolis (2013) trekt een visuele vergelijking tussen de totalitaire wereld van de film Metropolis (1927) en de bunker die gebruikt wordt om de servers van (onder andere) Wikileaks te herbergen.

Ahmet Öğüt, Pleasure places of all kind, 2014.

Ahmet Öğüt, Pleasure places of all kind, 2014.

Elders minder grappig

De bovengenoemde werken komen vrij simpel over. Ze berusten op een vergelijking, meestal met de ruimte van het museum zelf, en benadrukken deze op grappige wijze. Dat de werken wel degelijk diepgang kennen, blijkt uit het werk The muscles behind my eyes ache from the strain (2013). Hier heeft Öğüt gedocumenteerd welke werken van hem gestolen, gesloopt, beledigd of geannuleerd zijn. De objecten zijn aangevallen omdat ze in hun eigenlijke context een revolutionaire inhoud hadden. In een video leest hij alle incidenten op vanaf een hoge toren. Een liplezer vertaalt alles voor het publiek vanaf een andere toren. De moeizaam te overbruggen afstand benadrukt de positie van de bezoeker. Deze kan de werken nooit goed verstaan als hij op de andere toren, in dit geval in het museum, blijft staan. De karikaturaal ogende, politieke (beeldende) demonstraties waaruit VOORUIT! Is opgebouwd hebben wel degelijk effect.

Boeken / Fictie

Een sprookje dat doet huiveren

recensie: Kazuo Ishiguro (vert. Bartho Kriek) - Vergeten reus

Een nevelige laag mist bedwelmt een volk en bedekt de donkere geheimen uit het verleden. Maar het zijn niet alleen de personages van het boek die gedwee worden gehouden door de nevel, ook de lezer wordt verleid om onbevangen in dit sprookje te stappen.

Vergeten reus is de zevende roman die van Kazuo Ishiguro verschijnt en opnieuw schuwt hij niet zijn werk een vorm te geven die zich sterk onderscheidt van zijn eerdere romans. Ditmaal gaat een oud koppel, in een Engeland van zo’n 1500 jaar geleden, op zoek naar een zoon die in een naburig dorp zou wonen. De precieze reden waarom hij niet bij hen is, of waarom ze hem niet eerder hebben opgezocht, lijken ze te zijn vergeten. Desalniettemin voelen zij dat nu het moment is aangebroken om hem te zoeken. Tijdens de tocht ontstaat een vreemd reisgezelschap, bestaande uit het bejaarde stel, een krijger, een jongen gebeten door een monster en een ronddwalende ridder, permanent in harnas gehuld.

Ogenschijnlijke eenvoud

Niet alleen dat van het oude stel, maar het geheugen van een hele samenleving lijkt drastisch aangetast door de mist. Deze nevel kruipt niet door hun hoofd, maar bevindt zich ook fysiek overal om hen heen, en heeft zelfs vat op de lezer. Een verhaal ontvouwt zich dat alle kenmerken van een lieftallig sprookje lijkt te hebben. Het decor is Engeland, maar het is een land onttrokken van enig beeld dat bekend of herkenbaar is. Draken, ridders en trollen behoren tot de orde van de dag.

Kenmerkend is de ogenschijnlijke eenvoud van de personages. Vooral het oude koppel, waarbij een paar woorden voldoende lijken om een levenslange relatie uit te beelden, oogt als een stabiele geruststelling in de vervreemdende setting. Aansluitend hierbij is de eenvoudige en heldere taal, niet alleen gesproken tussen de personages, maar ook gebruikt door Ishiguro om de wereld voor de lezer te schetsen. Zo zijn er bomen ‘gebogen door stormen zonder einde’ en spreekt hij van ‘zwarte haat, even bodemloos als de zee’. Deze combinatie van sprookjesverwachtingen en directe taal schept de illusie van een simpele, duidelijke wereld.

Lijken, uitwerpselen en geheimen in vele vormen

Als een zachte deken bedekt deze eenvoud de ware aard van de tekst en zijn personages. Het maakt de lezer in eerste instantie naïef tegenover de donkere aanwijzingen die langzaam uit de tekst omhoog komen borrelen. Maar hoe meer er van het raadsel van de mist duidelijk wordt, des te verder ook deze deken wordt opgetild. En hier komen onheilspellende dingen onder vandaan: lijken, uitwerpselen, geheimen in vele vormen. Zelfs onder het letterlijke oppervlak van de aarde bevindt zich een tweede waarheid:

Ik veronderstel, heer, dat het overal in ons land zo is. Een prachtig groen dal. Een vriendelijk groepje bomen in de lente. Graaf een kuil, en vlak onder de madelieven en boterbloemen liggen de doden.

Ishiguro creëert een dubbelspel waarin zowel de personages als de lezers steeds meer worden wakker geschud.

Geleidelijk slaat de toon om. De relatie van het oude stel komt in een nieuw daglicht te staan en de vragen beginnen zich op te stapelen. Komt de eenvoud tussen hen voort uit het feit dat alles al gezegd is, of is de werkelijkheid dat er tussen hen geen geschiedenis meer bestaat? Wanneer zij achter elkaar door het landschap trekken hebben ze de gewoonte elke paar minuten te controleren of de ander er nog is, en verder de tijd zwijgend door te brengen. Is dit een liefkozende relatie, of, zoals het idee je langzaam bekruipt, een zwijgen omdat er verder niets is?

Zelfs wanneer alles onthuld is blijven er geheimen

Deze desintegratie van de gewaande zekerheden van de roman wordt opnieuw weerspiegeld in de structuur van de tekst. Zinnen worden herhaald; heden en verleden lijken door elkaar te gaan lopen. Ishiguro weet een verhaal tot leven te roepen waarin inhoud, vorm en lezersbeleving op een uitgekiende manier samenvallen. Uiteindelijk ligt er een melancholisch boek, maar de oorsprong van deze melancholie blijft tot aan de laatste pagina ontastbaar.

De Britste schrijver confronteerde zijn lezers al vaker met een ontwrichte samenleving waarbij slechts stukje bij beetje de oorzaak hiervan duidelijk wordt; neem bijvoorbeeld een van zijn grootste successen: Laat me nooit alleen. In deze roman lag de oorzaak echter pijnlijk dicht bij onze werkelijkheid, terwijl Vergeten reus een vervreemdend sprookje blijft. Zelfs wanneer alle geheimen onthuld zijn, blijft het gevoel dat de personages en de tekst dingen verborgen houden. Nooit dring je helemaal door de mist heen. Wellicht komt die ongrijpbaarheid gedeeltelijk door het feit dat Ishiguro keer op keer een nieuwe weg inslaat met zijn romans. Bij deze schrijver zijn de enige zekerheden dat je nergens van uit mag gaan en dat je zelden wordt teleurgesteld.

Muziek / Album

Muziekstijl definiëren

recensie: Canvas Blanco – Call Me Lucky Fat or Skinny

De muziek van Canvas Blanco typeert de band zelf als ‘Europicana’, oftewel een Europese invulling van Americana. Je moet het maar durven als beginnende band: een nieuwe muziekstijl definiëren. Het toont wel lef!

Dat het lef dat de band tentoonspreidt niet uit de lucht komt vallen, wordt al snel duidelijk als we luisteren naar het album Call Me Lucky Fat or Skinny. Het is direct helder dat we luisteren naar kwaliteitsmuziek, waar aandacht is besteed aan elk detail. Voorman Jozua Koffeman is het wonderkind dat hier aan het werk is in compositorische zin, maar ook de hand heeft in alle arrangementen, hier en daar bijgestaan door andere leden van de band.

Smaakvol

Het Americana-geluid van het kwartet Canvas Blanco wordt gekenmerkt door een groot aantal echte/akoestische instrumenten met een vleugje techniek. Naast het vaste viertal, dat al een veelheid aan instrumenten speelt, waaronder akoestische gitaar, tenorgitaar, klarinet, percussie, autoharp, xylofoon, zingende schaal, drums, akoestische- en elektrische bas en harmonium, worden er nog diverse instrumenten elektronisch toegevoegd, zoals strijkers, blazers en fluiten. Het maakt dat het geluid van dit debuutalbum doorleefd klinkt, zonder dat het te druk is of over het randje gaat. Alles is vooral heel smaakvol gedaan.

Dat de band tot grote zaken in staat is, bewijzen ze maar al te makkelijk met een compositie als ‘The Lost Dutchman Mine’, dat doet denken aan van alles en nog wat. Probeer maar eens de vinger te leggen op het juiste bekende nummer… We horen hier The Beatles gemixt met The Beach Boys, maar ook tal van andere grote namen dwarrelen door de muzikale hersenen.

Succes afdwingen

Al vanaf de eerste noten van het album, bij ‘Burning Just Fine’, weet Canvas Blanco de luisteraar te laten voelen dat de muziek heel degelijk en vertrouwd is. Een vergelijking dringt zich op met de eerste keer dat ik destijds Crowded House hoorde. De stem van Jozua Koffeman heeft een hoog feelgood-gehalte. Vaak horen we zijn zang in overdubs. Live zal er door de andere bandleden meegezongen moeten worden om hetzelfde te bereiken als hier in de studio.

De liedjes laten zich luisteren als verhaaltjes. De illustraties in het bijgeleverde boekje ondersteunen de teksten in mooie, getekende beelden. Aan alles voel en zie je dat de band niet veel aan het toeval heeft overgelaten.

Met Call Me Lucky Fat or Skinny valt Canvas Blanco op en dwingt respect af. Door de toegankelijkheid van de sound weet de band mogelijk ook het succes af te dwingen. Met een beetje aandacht in de media en op de radio en een zetje in de goede richting zou het publiek de muziek toch in groten getale moeten gaan horen.

Muziek / Album

De zon doen schijnen

recensie: All Is Waiting – Jodymoon

De eerste noten van All Is Waiting, gespeeld door cello en viool, brengen me terug naar de vroege ochtend van 28 augustus 2012 waarop ik het duo Jodymoon ontmoette voor een interview na een prachtig optreden in de openlucht van een ontwakende zomerse dag. Dat gevoel draagt dit album met zich mee.

Digna Janssen en Johan Smeets vormen samen Jodymoon. Ze hebben wederom de lat erg hoog gelegd voor hun nieuwe muzikale uiting; het duo slaagt er opnieuw in om kwaliteit te leveren en respect af te dwingen. Deze keer kozen ze niet voor een opnamesessie in het buitenland met een bekende producer, maar voor een flatje ergens in Maastricht. Daar zijn ook de composities geschreven. Dat het album een weidse sfeer ademt, heeft dus niets te maken met de opnamelocatie.

Betovering

Marie-José Didderen en Wim Spaepen spelen respectievelijk cello en viool op het album. Zij zijn voor de band bepaald geen onbekenden, gezien ze al veel eerder met elkaar speelden. Verder horen we uiteraard de soulvolle stem van Digna Janssen, het handelsmerk van Jodymoon. Op het instrumentale vlak horen we akoestische gitaar, slide-gitaar en piano – veelal gespeeld door multi-instrumentalist Johan Smeets. Ondanks de kleine bezetting behaalt de band meermalen het gevoel van een compleet orkest. Luister daarvoor maar eens naar ‘907 Steps’ en ‘There’s A Fire’.

Het geluid van een ontwakende lenteochtend horen we in de opening van het album, als de strijkers aanzetten tot ‘Hold It Down Somehow’. De betovering van de wereld van Jodymoon trekt de luisteraar als het ware voorzichtig onder het laken vandaan om te worden meebewogen naar de open vlakte van een nog maagdelijke dag, waarin van alles kan gebeuren. Als eerste beleving van deze dag is er de muziek van Jodymoon die je omarmt en wakker kust.

Vreugde scheppend

Er zijn drie jaren verstreken na The Life You Never Planned On, het vorige album. Met All Is Waiting heeft de band een jaar langer de tijd genomen dan de tijd die ze normaal tussen de releases laten. De sfeer van dit vijfde album past prima bij het seizoen waarin we ontwaken uit het duister en ons wentelen in de eerste zonnestralen.

De sound kan soms heel elementair zijn, zoals in het titelnummer ‘All Is Waiting’, waarbij de pure zang van Janssen het moet doen met enkel de akoestische gitaarklanken van Smeets; niets meer en niets minder. Dit is pure eenvoud in een droge klank, waarbij het liedje overeind blijft. Het daaropvolgende ‘The Long Way Around’ klinkt alsof er net een raam is opengezet en de beklemmende sound van het titelnummer vervliegt. Er is weer ruimte voor andere instrumenten, inclusief de strijkers.

Jodymoon heeft met All Is Waiting een zeer sterk album gemaakt. Het laat zijn schoonheid glinsteren bij iedere draaibeurt, die vreugde schept en de zon doet schijnen.

Live in Nederland:

30 april Griffioen, Amstelveen

8 mei ZINiNTheater, Nijverdal

9 mei Theater Posa, Lelystad

Esther Jansma Voor altijd ergens
Boeken / Fictie

Het is niet zo dat alles verdwijnt

recensie: Esther Jansma - Voor altijd ergens
Esther Jansma Voor altijd ergens

Esther Jansma (1958) debuteerde in 1988 met Stem onder mijn bed. 27 jaar later is Voor altijd ergens verschenen: een eigen keuze uit haar gedichten. Jansma’s werk is in die tijd qua thematiek opvallend consequent gebleven.

Jansma laat zien dat ze door de jaren heen een verbinder is gebleven. Al in het eerste gedicht in Voor altijd ergens verbindt ze de angst voor het onbekende met een van de mogelijke verklaringen voor het ontstaan van godsdienst: ‘Jullie geven je onmacht / een stem onder het bed en de namen / van goden.’ Ook in andere gedichten brengt Jansma mythologische, religieuze en historische interteksten in verband met thema’s als rouw, angst en richting zoeken. Aan die verbindingen lijkt een welhaast Ovidiaans idee ten grondslag te liggen, of zoals Jansma opmerkt in het veelzeggend getitelde gedicht ‘Voor altijd ergens’: ‘Het is niet zo dat alles verdwijnt.’ Dat geeft troost, merkt ze weer in een ander gedicht op: ‘Ik vind het fijn als dingen niet verdwijnen.’

Droombeelden

In zeker niet alle gedichten worden zulke verbindingen met geschiedenis gelegd. Jansma maakt namelijk ook vaak gebruik van droomachtige beelden, die soms overslaan in een nachtmerrie. ‘De zoon die ik nooit had’ blijkt ‘een monster met een vacht’ te zijn. Een man is een landschap geworden, en zijn bedpartner kan geen contact met hem krijgen want ‘[e]en landschap praat niet’.

Jansma’s eigen voorkeur ligt duidelijk bij haar latere werk: de helft van Voor altijd ergens komt uit haar laatste twee bundels. Dat is een goede keuze geweest. Vooral in haar vroege poëzie lijken de gedichten namelijk net iets te missen. De gedichten die ideegericht zijn doen vaak wat beeldloos aan, en de beeldendere gedichten zijn qua ideeënwereld lastig te doorgronden. Jansma’s poëzie lijkt het best in reeksen te werken, wanneer ze zowel beeld als idee de ruimte geeft.

Scheppingsverhaal

‘Hebben’ bijvoorbeeld is een sterke reeks van elf gedichten. Daarin neemt Jansma de tijd om vanuit het beeld van een zich openende roos langzaam taal en de geboorte van een kind bij elkaar te brengen: ‘Vanaf nu is zij geen roos maar julia […] Vanaf nu kan zij gekend worden […] leer ik haar praten en vertelt zij me hoe het is / terwijl ze steeds verandert. Steeds gebruikt ze andere woorden.’

Ook ‘Eerst’, uit de gelijknamige bundel uit 2010, is een prikkelende reeks. Het is een herschrijving van het scheppingsverhaal. Elk gedicht begint met de ‘ik’ die zegt ‘Eerst maak ik’. Adam belandt op anachronistische wijze achterop een fiets en op een feestje, en er wordt een appel gemaakt. Opeens heeft dat kinderlijke ‘maak ik’ een ongemakkelijke ondertoon gekregen. In het slot valt die herhaalde ‘eerst’ op zijn plaats: de laatste regel van de reeks is ‘En alles begint.’ De pionnen Adam, Eva en de appel staan klaar, en we weten wat daarna gaat gebeuren.

Voor altijd ergens is een prima uitgave geworden, met een aantal heel geslaagde reeksen en losse gedichten. De keuze om vooral het latere werk op te nemen is bovendien slim geweest, omdat Jansma daar het sterkst uit de hoek komt.