Kunst / Expo binnenland

Projectontwikkelaar van de verbeelding

recensie: Neurotopia/Erik Sep - Galerie Frank Taal

In de Rotterdamse Galerie Frank Taal is een stad opgetrokken die de bezoeker even op het verkeerde been zet. De bouwwerken tonen zich als nieuwbouw in ontwikkeling, maar tegelijkertijd als ruïnes in verval. Een effect dat de architect van deze verstedelijking bewust in zijn Neurotopia lijkt op te willen roepen.

Kunstenaar Erik Sep (1976) gelooft heilig in de maakbaarheid van een samenleving en is daar al zo’n tien jaar mee bezig. Zijn miniatuurwereld bestaat uit een aaneenschakeling van bouwkavels, die allen dezelfde oppervlakte hebben en los van elkaar ‘ingevuld’ worden met een op het oog willekeurig gebouw. Die constructies lijken een functie te hebben, de infrastructuur en gebruikssporen zijn overal zichtbaar, maar er is geen menselijke beweging te ontdekken. Een uitgestorven bouwplaats of een verlaten stad na een verwoestende ramp, dat is de sfeer waarin de maker de aandacht vasthoudt.

35071-Projectontwikkelaar-van-de-verbeelding

Neurotopia, Eric Sep

Space needle

Met allerhande rommel, gevonden afval, maar ook met zelf gefabriceerde onderdelen maakt Sep zijn uit de fantasie opgeroepen bouwwerken. Door hun specifieke vorm wordt de indruk gewekt dat de gebouwen een voorbeeld hebben waarnaar verwezen wordt. Het zijn de meest voorkomende archetypen uit onze werkelijkheid: kantoorgebouwen, fabriekshallen en onbestemde industriële structuren. De kijker waant zich in een alternatief Madurodam, hij kijkt, hij zoekt naar referenties maar bevindt zich uiteindelijk in de scheppende verbeelding van de kunstenaar.

Sep wil zijn universum zo waarheidsgetrouw mogelijk laten zijn, maar speelt tegelijkertijd met de realiteitszin van de beschouwer. Hij plaatst een lollige space needle, gemaakt van een paar asbakken op een paal, naast een half afgebouwde wolkenkrabber waarin duidelijk werkzaamheden plaatsvinden. In de open constructie zijn weer allerlei kleinere centra van activiteit te ontdekken. Het is vooral die microweergave waarmee de kunstenaar, als in een samengestelde trompe-l’oeil, telkens weer een nieuwe wereld schept.

Egosculpturen

35071-Projectontwikkelaar-van-de-verbeelding

Neurotopia, Eric Sep

Gestaag werkt Erik Sep aan zijn universum. Hij sloopt, bouwt, gooit om en verplaatst net zo lang tot er weer een element aan zijn stad is toegevoegd. De kavels zijn allemaal te demonteren en onderling om te wisselen, maar kunnen ook als vrijstaand kunstwerk verkocht worden. De nieuwe eigenaar krijgt dan een officieel paspoort en wordt toegevoegd als nieuwbakken stadsburger van Neurotopia. De vrijgekomen kavel wordt vervolgens opnieuw ontwikkeld en ingevuld.

De openbaring die zich voltrekt bij het betreden van Neurotopia wordt veroorzaakt door de directe confrontatie met de werkelijkheid die zojuist verlaten is. Wat Sep hier op schaal tot stand brengt is een fantastievolle weerslag van de structuren waarin we ons dagelijks begeven. Het werpt een nieuwe blik op onze leefomgeving waar alles kan en waar iedereen het zijne aan bijdraagt. En waar wij allen vervolgens onderdeel van uitmaken, of we willen of niet. In de architectuur speelt massa, vorm en uitdrukking een grote rol, er wordt getracht een zogenaamd tijdloze boodschap af te geven. Maar – en dat wil Sep eigenlijk zeggen met zijn verstilde stadslandschappen – de echte wereld draait niet om de opgetrokken ‘egosculpturen’ van planners en ontwikkelaars. Het gaat juist om het leven dat erin plaatsvindt.

Muziek / Album

De voortreffelijke tweede van My Baby

recensie: My Baby - Shamanaid

De opzwepende blues van My Baby blijft niet onopgemerkt; de voor twee derde Nederlandse formatie werd al gedraaid op de BBC en trad intussen op in zo’n zestien landen.

Begin dit jaar volgde een tour door “halve thuis” Nieuw-Zeeland en recentelijk trad My Baby op in Groot Brittannië met vermaard bluesman Seasick Steve. Ook fungeerde het drietal als begeleidingsband bij de laatste (en verrassend sterke) cd van Henny Vrienten.

Heidense gospel

Niet alleen live staat de hippe blues van My Baby als een huis, ook op cd blijft de band fier overeind. Op het (overigens voortreffelijk geschreven) inlegvel bij hun nieuwe cd is te lezen: “Shamanaid is als een psychedelische reis door ruimte en tijd, van folk en roots, vol inheemse klanken. Een heidense gospel met de tracks als hedendaagse ‘spirituals’.” — een treffende omschrijving. Shamanaid klinkt iets basaler dan de ijzersterke voorganger No Depression, maar er is ook veel hetzelfde gebleven.

Gloedvol

De eerste nummers van Shamanaid borduren moeiteloos voort op de soulvolle en funky blues van het debuutalbum. ‘Uprising’ is weer zo’n song die live waarschijnlijk nog wat beter tot zijn recht komt vanwege de pittige beat, de snerpende slidegitaar, en de gedreven zang van Cato Van Dijck. In het vervolg van de cd slalomt My Baby vakkundig tussen aloude genres als blues, country, folk, soul, funk, en gospel. Soms gejaagd, repeterend en hypnotiserend, een andere keer loom, broeierig en soulvol.

Halverwege de cd gaat het tempo omlaag en wordt het geluid rauwer, zoals in het bezwerende ‘Remedy’ en in de akoestische, psychedelisch getinte ballad ‘Hidden From Time’, waarin de gloedvolle stem van Van Dijck mooi tot haar recht komt. Ouderwets zompige blues klinkt door in ‘6×6’; de meer soulvolle countryblues in ‘Marching’. Het slotakkoord ‘Panggajo’ klinkt als een inheemse traditional.

Conclusie: Shamanaid is de voortreffelijke tweede cd van een van de interessantste Nederlandse bands van het moment.

Theater / Voorstelling

Het ritme van een slak in zestig minuten

recensie: Hotel Modern - Slakkesporen

Sinds tijden staat er weer een lijfelijk personage op het toneel van Hotel Modern. Van de succesvolle groep zijn we gewend om een speelvlak vol met maquettes te zien. Dit keer hebben zij ervoor gekozen om weer eens een decorkunstje tevoorschijn te halen. De veel geprezen voorstelling Slakkesporen uit 2002 is terug in het theater.

Het uur wordt ingeleid met een rondleiding in het duister. De spot verlicht aaneenvolgend de (sur)realistische details in het decor: de leefruimte van een bejaarde vrouw. Nog voordat zij (Arlène Hoornweg) ontwaakt wordt duidelijk dat de voorwerpen in haar omgeving een eigen leven leiden. De voorstelling is een schets uit het leven van een verwarde oude vrouw, met daarin haar trage bewegingen en de komische gevolgen als belangrijkste factor. Deze humor is helaas wel lichtelijk flauw en eenvoudig gevonden. Maar de eenheid surrealistische elementen, die wel of niet door het personage wordt opgemerkt, hebben een vervreemdend effect en suggereren sterk de verwarde toestand van de vrouw. Hotel Modern - Slakkesporen, persfoto 2 door Arwen LinnemannDe toeschouwer krijgt zo een visuele beleving van de werkelijkheid in haar wereld.

Het decor hangt met spinnenwebben aan elkaar. De muziek en de schaduwen zouden tezamen net zo goed uit een horrorfilm gekopieerd kunnen zijn. Klassiek en cliché, maar daardoor niet minder humoristisch. Er is niets angstaanjagends, maar toch hangt er een spookachtige sfeer in het decor van haar eenzame bestaan. Als de vrouw besluit haar huis te verlaten voor een wandeling in de grote stad, wordt het handelsmerk van Hotel Modern beter kenbaar.

De film overwint

Voor de tweede helft van de voorstelling maakten zij op voorhand een animatiefilm. De bejaarde vrouw verschijnt als poppetje in een wereld gemaakt van rijdende strijkijzers, knipperende wekkers, een reusachtig klokkenspel en garnalen als onderburen. Het bekende truukje van Hotel Modern werkt nog steeds prachtig. De film weerspiegelt de ongoing sleur van het dagelijkse ritme: het bizarre bestaan van een stad. De snelheid en oneindigheid van stedelijke aspecten staan lijnrecht tegenover het bestaan van de vrouw: het stilstaande poppetje. Wij zien haar laatste uren van wat voor ieder ander een doodgewone dag moet zijn.

In 1997 ontwikkelden Herman Helle, Arlène Hoornweg en Pauline Kalker een unieke vorm van beeldend theater. Door de jaren heen zijn zij geprezen met internationaal succes. Niet onverdiend zou ik zeggen. Hun stijl is uitermate geschikt om de meest uiteenlopende onderwerpen en gebeurtenissen van de mensheid te visualiseren. In Slakkesporen is Hotel Modern erin geslaagd om met veel (flauwe) humor toch een vleugje triestheid in de zaal los te laten. Het is beeldende kunst: een kijkspel van een eenzaam portret, waarin de grens tussen werkelijkheid en fantasie wordt gevonden en overwonnen met een ontroerend einde.

Recensie The Suit
Theater / Voorstelling

De hand van de meester

recensie: Theatre des Bouffes du Nord - The suit
Recensie The Suit

‘Directing is just to give directions’ zegt regisseur Peter Brook (90) bescheiden. Het gaat niet om de vinger, zegt hij, maar om de maan waar hij naar wijst.

Waar wijst Brooks vinger naar? Naar het verhaal dat wordt verteld en naar wat ons dat kan zeggen. Maar de loepzuivere eenvoud van The Suit verraadt toch de hand van de meester – of hij dat nou wil of niet.

Zoals Michelangelo dat kon met z’n beitel en Chanel met haar schaar, kan Brook met zijn ‘directions’ alles weghalen wat niet van belang is. Het resultaat is een verhaal dat we allemaal moeiteloos begrijpen: volkomen natuurlijk en tegelijkertijd adembenemend mysterieus. Deze elegantie blijkt voort te komen uit een nederig zoeken naar de waarheid en is tegelijk een ode aan de zeggingskracht van het menselijk lichaam.

Klein en groot

Het oorspronkelijke verhaal The Suit is realistisch en ongewoon tegelijk: Als Philemon zijn vrouw Mathilda betrapt op overspel, laat hij haar het kostuum van haar minnaar verzorgen en mee uit wandelen nemen. Als herinnering en straf, want ondanks hun liefde kan hij haar niet vergeven. Het is een klein verhaal over een huwelijk in een eenvoudig huis, maar ook een groot verhaal over wreedheid en vergeving, over een bizarre, complexe situatie in een heel land. Het werd niet geschreven door Shakespeare, Tsjechov of Beckett (enkele van Brooks favorieten), maar door Can Themba, een auteur uit de townships van Johannesburg. In de tijd van apartheid is hij verdrietig, verslaafd en berooid gestorven.

Soepele transformaties

Behalve veel vakmanschap, gevoeligheid en oprechtheid blijkt er haast niets nodig om dit verhaal boeiend te vertellen. Spel, muziek, decor, kostuums, licht vloeien in elkaar over en ademen soepele, grote kwaliteit. De kleine groep acteurs wisselt moeiteloos van personage, wordt verteller of zanger. Vooral Cherise Adams-Burnett (Mathilda) zingt fenomenaal recht uit haar hart ieders hart in. De nog kleinere groep muzikanten speelt van alles (o.a. Nina Simone, Billie Holiday) en speelt zelf ook mee, met grappige hoedjes. Het decor bestaat voornamelijk uit nadrukkelijk gekleurde stoelen die zo maar bed of rommel worden – en je vergeet trouwens toch alle kleuren. Kledingrekken zijn ook deuren – of iets anders, net wat nodig is. Een zijden sjaaltje is hoofddoek, tafelkleed en pochet binnen een minuut. Het is allemaal eigenlijk heel logisch terwijl je het zo ziet gebeuren.

Pas als enkele toeschouwers hoffelijk worden uitgenodigd om ook op het podium eventjes toeschouwer te zijn – ze mogen gewoon gaan zitten kijken als zichzelf – wordt de magie doorbroken. Dan zie je pas hoe knap het is, realiseer je je dat je iets beleeft dat dan wel waar is, maar helemaal niet ‘gewoon’. Hoe gecomprimeerd, buitengewoon helder en trefzeker tot in de kleinste details deze voorstelling is, die overigens maar ruim een uur duurt.

Aandacht

Brook heeft in zijn lange leven naast theater ook veel films gemaakt en boeken geschreven. Hoewel hij de laatste veertig jaar vanuit Parijs werkt, was hij vaak op reis. Ergens onderweg heeft hij geleerd om zo boeiend te vertellen dat je de tijd vergeet. Om, ook al is hij er zelf niet bij, je lichaam in die bijzondere staat te brengen, een mengeling van ontspanning en alertheid, waarin je open bent, heel goed kan voelen en luisteren. Wat een feest om dit nog aan den lijve te ondervinden.

Muziek

Versnipperde hel

recensie: De Nationale Opera en het Concertgebouworkest - Lulu

Lulu is geen makkelijke muziek, niet om te spelen en niet om naar te luisteren. Maar wie de moeite neemt om deze vier uur verscheuring en afbraak te beluisteren en te zien, ervaart een weergaloos muzikaal drama.

Gevaarlijk topstuk

Van de opera Lulu, gebaseerd op twee toneelstukken van Frank Wedekind, ging de onvoltooide versie in 1937 in Zürich in première. De laatste akte werd door Friedrich Cerha geschreven op basis van nagelaten materiaal en beleefde zijn eerste voorstelling in Parijs in 1976. Sindsdien is de opera geregeld uitgevoerd als het iconische drama van een femme fatale.

Lulu is een vrouwelijke versie van Don Juan: haar schoonheid is een onuitputtelijke bron van wellustige verslaving van de mannen om haar heen. Achter deze vamp gaat het oeroude beeld schuil van de vrouw als slang, handlangster van de duivel. Zo wordt Lulu ook gepresenteerd in de proloog van de opera. Een dierentemmer toont haar als zijn meest gevaarlijke topstuk.

Mechanische seksualiteit

Met de psychoanalyse als theoretische bijwagen ontwikkelden de kunsten zich na 1900 ondanks censuur en tegenstand van de burgerij tot een definitieve afsluiting van de 19e eeuw. De Weense componist Alban Berg was gefascineerd door thema’s als geweld, vervreemding en fragmentatie.

In de opera Wozzeck uit 1925, schilderde hij met muzikale middelen de voortschrijdende waanzin van een underdog. Berg componeerde Lulu als gefragmenteerde scènes, ieder in een eigen, duistere muzikale kleur met regelmatig fel oplichtende blazersolo’s. Hij maakte gebruik van het twaalftoonsysteem, dat hij uiterst geraffineerd inzette. Tussen de abstracte muzikale blokken klinken af en toe snippers melodie, als herinneringen aan een wereld waarin alles nog herkenbaar was. Lulu kreeg vibrafoonklanken mee, die haar mechanische seksualiteit uitbeelden.

Werkelijkheid als monsterachtige scheurkalender

In de regie van beeldend William Kentridge ligt de nadruk op fragmentatie en geweld. Het podium is een ruimte van bewegende zwart-wit tekeningen (verwijzing naar de houtsneden van het expressionisme) waarin Lulu en haar uitdagende wellust centraal staat.

Animaties op het achterdoek en willekeurige papieren lappen die wegwaaien en uiteenvallen suggereren een versnipperde hel, waar de werkelijkheid een monsterachtige scheurkalender is geworden, eindigend in moord en doodslag. Zingende en sprekende personages zwerven zonder samenhang door het onoverzichtelijke decor van schuivende, met tekeningen beplakte panelen.

Beschermer wordt moordenaar

De beeldtaal van Kentridge sluit perfect aan bij de donkere muzikale dialogen van mensen die elkaar niets te vertellen hebben. Daar gilt de wanhopig naar liefde verlangende sopraan Lulu, meesterlijk vertolkt door de meisjesachtige Mojca Erdmann, bovenuit. De mannen om haar heen geven haar allemaal en andere naam, tekenend voor hun narcistische bezetenheid. Hun zogenaamde liefde is projectie. Maar geen verliefdheid kan Lulu’s eigen leegte vullen. Daarom gaat ze aan het slot half bewust haar dood tegemoet.

Jennifer Larmore is tragisch mooi als de verliefde lesbische gravin. Johan Reuter, achtereenvolgens beschermer Dr. Schön en moordenaar The Ripper, zingt standvastig de duizelingwekkende fragmenten aan elkaar. De zogenaamde vader (Lulu is een wees) en profiteur Schigolch is een mooie rol van Franz Grundheber die eerder in Amsterdam Wozzeck zong.

Een niet geringe prestatie leveren dirigent Lothar Zagrosek en het Concertgebouworkest. Zagrosek ademt mee met zijn zangers en weet van de eerste tot de laatste noot de spanningsboog intact te houden, inclusief de geladen stiltes. Hulde verder voor de blazers die hun solo’s volmaakt inpassen in de grote lijn.

Er zijn nog voorstellingen op 6, 8, 14, 20, 23, 25 en 28 juni 2015.

Theater / Voorstelling

Le Carnaval des Animaux

recensie: Scapino - TWOOLS 17

Bijengezoem, ravengekras, het gekronkel van amfibieën – als je niet was aangeleerd dat dans een abstracte kunstvorm is, zou je bijna gaan denken dat je in een wel heel concrete dierentuin bent beland. TWOOLS 17, een anthologie van zeven verschillende choreografieën plus een dessert, heeft in ieder geval een levendigheid die ze in Blijdorp niet meer hebben meegemaakt sinds Bokito in agressietherapie is gegaan.

Er zou geen thema zijn, geen verhaal, stond er in het begeleidende informatiepakketje dat voor de voorstelling overhandigd werd. Laat je niet misleiden. Een toevallige samenstelling of niet, voor deze recensent ging de avond over het ontstaan van de moderne mens uit het dierenrijk.

Scapino Ballet Rotterdam, premiere 3 juni 2015Tussen Darwin en Damocles

Vóór de taal was er een mensenwereld die misschien wel net zo complex was in emotie, maar die in expressie oneindig achterliep op de onze. Vreemde schepselen, tussen dieren en diepe denkers in, waren we nog niet instaat tot analyseren, herinneren, beschrijven. Als pasgeboren baby’s uitten we ons via plotse schokken met onze benen, door vast te grijpen, weg te duiken, door te staren, te worstelen. Boven alles, als een zwaard van Damocles, hing de angst niet begrepen te worden. In die primitieve tijd van stammen kon geen individu het in z’n eentje redden. Onbegrepen blijven betekent sterven.

Het is, natuurlijk, precies de wereld waarin de dans zich begeeft.

The Descent of Man

TWOOLS 17Niet zelden moest ik denken aan de openingsscène van Kubricks “2001: A Space Odyssey”, een film die uiteindelijk draait om het ontdekken van nieuwe, bewuste levensvormen. Ik had nooit gedacht dat biologie verduidelijkt zou kunnen worden door middel van dans, maar dat is precies wat er gebeurde tijdens het werkelijk fenomale “Kha” van Gentian Doda, een dansstuk waarin een wormenpoel van halfverlichte lichaamsdelen als vloeibare vlekken het toneel doorkruist totdat er uiteindelijk een steeds duidelijker wordend figuur uit naar voren komt: vissen die de grote onbekende sprong het strand op waagden. Amerikaanse evolutiesceptici zouden verplicht moeten worden ernaar te komen kijken: harmonischer is Darwin nooit verbeeldt.

No man is an Island

Ik haal nu in het bijzonder “Kha” aan, maar er waren geen gaten, geen zwakke plekken; “Raven’s Home” was net zo sterk; “Vuurvogel” – een ballet voor twee libellen – net zo radicaal. Het dessert niet meegerekend (ik zal niet verklappen wat het is), was “Vuurvogel” ook meteen de afsluiting van de avond: niet toevallig dus dat er twee androgyne wezens op het toneel overbleven. Adam en Eva? Misschien, maar in ieder geval niet in het paradijs. Laat de menselijke geschiedenis beginnen.

Theater / Reportage
special: Operadagen Rotterdam 2015

Feest van vindingrijkheid en spelplezier

Van een energieke operagame tot openluchttheater in bourgondische sferen: als de Operadagen Rotterdam iets bewijzen, is het dat vernieuwing, kwaliteit en laagdrempeligheid in perfecte harmonie met elkaar kunnen samenleven.

Het tweede lustrum van de Operadagen stond in het kader van (r)evolutie en via meerdere media, waaronder de NOS, droeg het festival de missie uit om buiten de gebaande paden te treden. Waar heb je een operahuis voor nodig, als je Rotterdam als decor hebt? Waarom zou je je aan bestaande operaconventies houden? Er is zoveel meer te doen met muziektheater. Bij het horen van deze woorden moet een recensent op zijn hoede zijn: theaterfestivals hebben vaker de neiging om prat te gaan op hun innovatiedrang, maar dit komt de kwaliteit niet altijd ten goede en brengt tevens het risico met zich mee dat het evenement verwordt tot een hermetisch ons-kent-ons-feestje. Na twee van de tien festivaldagen is onze theaterredacteur echter smoorverliefd. De Operadagen brengen muziektheater dat ambitie boven pretentie plaatst, zowel toegankelijk als creatief en intelligent is en de talloze mogelijkheden van het genre toont.

Ook in opera is het vlees zwak

De voorstelling Figaro van het Vlaamse gezelschap Comp. Marius voelt tegelijkertijd ouderwets en verfrissend aan. De voorstelling speelt tegen een eenvoudig houten decor op het Schouwburgplein en is op het eerste gezicht nauwelijks een opera te noemen. Het is een bewerking van twee komedies van Beaumarchais die model hebben gestaan voor respectievelijk Rossini’s De barbier van Sevilla en Mozarts De bruiloft van Figaro, waarbij de tekst de leidraad is en de aria’s zijn vervangen door vrolijk gemompel en geneurie.

Beide stukken zijn in wezen draaideurkluchten over overspel en bedrog, maar zo oubollig als dat mag klinken, zo virtuoos wordt het uitgevoerd. Ondanks de weinige muziek is de voorstelling in alles operatesk: de messcherp op elkaar afgesneden dialogen zijn uiterst muzikaal, de gebaren zijn groots, de acteurs zwieren in de ene na de andere vermomming over het toneel. Ook het vlotte Vlaams en de vrolijke nonchalance van de acteurs maken Figaro de gehele vier uur een feest om naar te kijken. Als tussen de twee delen door het publiek ook nog eens getrakteerd wordt op paella en wijn, kan de warme Pinkstermiddag niet meer stuk.

Hoewel de thematische gelijkenissen voor de hand liggen, is In Bed with Mozart van een geheel andere orde. De voorstelling – een samenwerking tussen Wunderbaum, het Ro Theater en het Belgische orkest B’Rock – is speciaal voor de Operadagen in een tijdsbestek van enkele dagen ontwikkeld. Aria’s uit verschillende opera’s van Mozart vormen het raamwerk voor een verhaal over overspel en ontrouw. De muziek door B’Rock en sopraan Sophie Karthäuser is zalig, de tekstuele gedeeltes zijn soms raak, maar slaan soms de plank mis – al met al toch een goede score, gezien de minimale voorbereidingstijd. Tijdens de slotscène wordt Mozart bedolven onder de kussens en de uitstekende lichaamsdelen van een orgie. De schavuit had het prachtig gevonden.

Competitie wordt compassie

Een uniek project is PARSIFAL, Playing Fields: Deel II > The Game, een samenwerking tussen Arjen Luijten, Ben Lammerts van Bueren en CLUB GEWALT. Zoals de uitgebreide titel doet vermoeden gaat het hier om een deel uit een groter project. In deel een, dat vorig jaar speelde op de Operadagen, verdween de titelheld uit de Wagneropera. In het tweede gedeelte van de trilogie is het aan het publiek zelf om in de hoofdrol te kruipen en de heilige speer te bemachtigen. De slotakte is volgend jaar op het festival te bezichtigen.

Hoewel het onmogelijk is om in tekst recht te doen aan het concept, toch een poging: in een verlaten kantoorverdieping in het voormalige Shellgebouw wordt het publiek opgedeeld in teams. Elk team probeert een zo hoog mogelijke toren te bouwen en andermans bouwstenen te bemachtigen. Hierbij wordt de toeschouwer bijgestaan door de gamecoaches van het onvolprezen CLUB GEWALT. Door hun aanstekelijke enthousiasme en opzwepende gamemuziek wordt zelfs de meest timide recensent bloedfanatiek. Tussen het strijdgewoel door kunnen de bezoekers kleine colleges bezoeken, van een korte analyse van het Parsifalmotief tot een workshop in compassie. Met deze munten kunnen zij vervolgens bouwstenen en wapens kopen. Echter, wanneer in het vuur van de strijd zelfs terroristische aanslagen worden gepleegd, biedt de wildevrouw Kundry het getroffen team de keuze: ga door met de strijd, of gooi geld en wapens weg en kies de weg van compassie. Vervolgens is het aan de bekeerlingen om het andere strijdlustige publiek te overtuigen dat bloedvergieten niet de juiste weg is.

Waar Nietzsche zijn voormalig idool afviel vanwege de softe, ‘christelijke’ thema’s in Wagners laatste opera, krijgen deze thema’s in PARSIFAL, Playingfields een nieuwe invulling: compassie is de enige weg om met elkaar vooruit te komen in tijden van schaarste en verhardende politiek. Meer nog dan een morele verplichting is mededogen een overlevingsstrategie.

Hoewel PARSIFAL, Playingfields mijlenver van een klassieke Wagneropera af lijkt te staan, is het project een hedendaags gesamtkunstwerk waarin niet alleen de muzikant en performer, maar ook de toeschouwers een integraal en onmisbaar onderdeel van de voorstelling worden. In een ingetogen finale bezingt CLUB GEWALT de grote meester en komt elk element samen in de roep om erbarmen. Naast een creatieve draai aan Wagners thematiek maken het spelplezier dat van de performers afstraalt, het slimme spelelement en de hedendaagse muziek met hints naar Wagner dat de bezoeker PARSIFAL, Playingfields verlaat met een fonkelende oogjes en honger naar meer.

Bombast in het theater, bescheidenheid in de loods

Na PARSIFAL is er bijna geen groter contrast denkbaar dan HEX van Dyane Donck, een performance door sopraan Els Mondelaers en drie muzikanten van Slagwerk Den Haag, die een breed scala aan instrumenten bespelen – van luchtalarm tot speeldoos. De multimediale voorstelling van 40 minuten toont de vrouw in drie archetypen: maagd, moeder en heks. De muziek is experimenteler dan bij de andere producties, maar niet noodzakelijk moeilijker: onder alle percussie ligt een tonale basis. Soms neigt de expressieve performance van Mondelaers in combinatie met de filmbeelden op de achtergrond naar het kitscherige: de gillende heksen en horrorbeelden in de finale zijn weinig subtiel. De vier musici zijn met hun uitgebreide wapenarsenaal immers al interessant genoeg om naar te kijken.

Net als PARSIFAL, Playingfields toont Semele dat elke locatie geschikt is voor opera. LP2 is de oude werkplaats van de Holland-Amerikalijn, een grote loods op de Kop van Zuid. Händels opera vertelt over het sterfelijke meisje dat verleid wordt door Jupiter en vervolgens van hem eist om de volgende keer in zijn goddelijke hoedanigheid tot haar te komen, met alle noodlottige gevolgen van dien. Zelfs al duurt het even om in het verhaal te komen, de muziek is in handen van het Residentie Orkest prachtig meeslepend. De regie van Sjaron Minailo is juist minimaal, met zwart-witte gewaden en enkel houten stoelen als decor. Niet alles werkt even goed: de repetitieve choreografie en het geijsbeer over het podium voegen niet veel toe, maar de onverwachte playbackperformance van Nina Simones Lilac Wine is juist een prachtige vondst. Wat er echter ook gebeurt op het podium, de muziek en het ingetogen optreden van Claron McFaddon als de tragische heldin blijven voor de volle twee uur fascineren.

Aangenomen dat de grote verscheidenheid van deze vijf voorstellingen door te trekken is naar de gehele programmering, valt niet anders dan te concluderen dat de Operadagen Rotterdam hun missie niet alleen waarmaken, maar dit met zoveel aanstekelijk spelplezier en creativiteit doen dat ze andere theaterfestivals naar de kroon steken. Als geboren Amsterdammer moet ik het schoorvoetend toegeven: de toekomst van muziektheater ligt in Rotterdam.

Muziek / Concert

Geniaal vermaak

recensie: Daniel Melingo @ Bimhuis, Amsterdam

De Argentijn Daniel Melingo heeft de afgelopen jaren zijn benadering van de tango volledig verbijzonderd. Live weet hij daar een onvergetelijke extra dimensie aan toe te voegen.

Nog niet zo lang geleden verscheen het zesde album van Melingo met als titel Linyera: een album dat een logisch vervolg is op zijn twee daarvoor verschenen albums: Maldito Tango uit 2008 en het uit 2011 stammende Corazón & Hueso. De opmaat Santa Milonga mag er ook wezen, al zet de grootmeester van de tango de dans tegenwoordig nog meer naar zijn eigen hand.

Melingo3Extra dimensie

Mocht in het begin van Melingo’s carrière de keuze voor het tango-ritme nog niet helemaal helder en eenduidig zijn; tegenwoordig zijn de reggae-klanken, die we nog hoorden op zijn debuut H20 uit 1996I, heel ver te zoeken. Daniel Melingo heeft zijn draai in dit ritme helemaal gevonden. Wie bang is dat dat te beperkend en vooral heel oubollig is, zal na het luisteren van zijn albums al overstag gaan. Maar wie deze uit Buenos Aires afkomstige artiest live heeft mogen zien, kan er sowieso niet meer omheen: de ‘Melingo’-benadering van de tango is uniek.

Muzikaal haalt Melingo alles uit de kast om samen met zijn uitstekende orkest van dit ritme iets fantastisch moois te maken. De live-uitvoering voegt een dimensie toe die de avond onvergetelijk maakt. Melingo is volledig gekleed in het zwart: een lange jas en een hoedje. Zijn ruige, ongeschoren uiterlijk met krulhaar in de nek en zijn onweerstaanbare mimiek vragen constant de aandacht. Hij gebruikt het volledige podium en beeldt als het ware de teksten uit. Wie geen Spaans verstaat, zal toch in staat zijn om het verhaal van het liedje na te vertellen.

Af en toe roept Melingo de vergelijking op met een optreden van Compay Segundo, waar laatst genoemde overigens zo’n 35 jaar ouder was dan Melingo nu is. Wie een glimp van de meester opvangt in het licht, herkent de betrekkelijke jeugdigheid. Gelukkig maar; hij kan dus nog vele jaren mee.

Melingo2Topprestatie

De avond wordt muzikaal geopend door de band die het instrumentale ‘Obertura Linyera’ ten gehore brengt. Los Ramones, met Muhammad Habbibi el Rodra Guerra op gitaar/zang en zingende zaag, Facundo Torres op bandoneon/zang, Romain Lécuyer op bas/zang en Lalo Zanelli op piano/zang, geven de staalkaart af van de avond. Daniel Melingo zelf eist de rest van de avond de absolute aandacht op en toont zich de leider van dit orkest.

We krijgen een dwarsdoorsnede uit het jongste oeuvre van Melingo te horen. Van zijn jongste album horen we prachtige uitvoeringen van ‘Garrapatea’ – waarmee Melingo start – ‘La Noche’, ‘Volver A Los 17’, ‘Candonga’ en natuurlijk het titelnummer: ‘La Cancion Del Linyera’. Melingo doet een act waarbij hij iets bijtends uit zijn schoen haalt en hij een tijdje met ontbloot onderbeen verder zingt. Hij gaat bij een van zijn songs in het publiek zitten en bij een van de toegiften ligt hij zelfs op het podium, terwijl de band een James Bond-themaatje speelt. Er is bijna geen seconde dat deze artiest zichzelf en het publiek rust gunt. Ondertussen speelt hij ook nog – niet onverdienstelijk – een tweetal composities op klarinet mee.

Na een staande ovatie kan de band niet anders dan een paar toegiften spelen, om vervolgens opnieuw het applaus als een weldaad te mogen ontvangen. Een topprestatie van een bijzondere artiest!

Boeken / Fictie

Een wervelstorm die de lezer meezuigt

recensie: Alfred Döblin - Berlijn Alexanderplatz

Berlijn Alexanderplatz lees je niet, je wordt er doorheen gesleurd. Een ervaring die alle zintuigen vereist en je verwilderd achterlaat. Nog een keer lezen is dan de enige optie.

Het zijn de jaren twintig in Duitsland. Franz Biberkopf komt net uit te gevangenis en probeert zijn leven weer op te pakken, probeert te midden van een samenleving in crisis weer ‘fatsoenlijk’ te zijn. Maar van meet af aan is het duidelijk dat dit een hopeloze strijd is en Franz struikelt steeds dieper de onderwereld van Berlijn in, totdat hij er zelf in verdwijnt.

Nu lijkt het plot van deze Duitse klassieker van Alfred Döblin misschien verklapt, maar dat Franz ten onder zal gaan staat vanaf de kaft vast (de voorkant van het boek is bedrukt met een samenvatting van het verhaal). Ook de proloog en introducties van de verschillende ‘boeken’ waaruit dit werk is opgebouwd kondigen de nederlaag van deze kleine crimineel uit Berlijn herhaaldelijk aan. Het gaat hier om het proces, hoe Franz precies ten onder gaat aan zijn strijd met het noodlot.

Als niemand iets heeft, is alles gerechtvaardigd

Deze intieme confrontatie tussen Franz en het noodlot kenmerkt het grotere beeld dat uit het werk van Döblin naar boven komt drijven. Namelijk de suggestie dat het Berlijn van de jaren twintig zo vernietigend was dat het morele besef van de werkende klasse er niet tegen bestand was. Of, beter gezegd, als niemand iets heeft, lijkt alles gerechtvaardigd. De onderwereld is niet iets waar Franz voor kiest, sterker nog: het is iets waar hij zich tegen verzet, maar de kracht ervan is groter dan hemzelf.

De crisis rijt op deze manier de samenleving, en alles waar deze uit is opgebouwd (geweten, moreel, beschaving) uit elkaar. Er ontstaat een gevoel van extreme machteloosheid, opnieuw dat idee dat de toekomst niet te voorkomen is. Niet alleen Franz, maar alle werklozen en onderbetaalde arbeiders van dit Berlijn lijken reddeloos verloren. Döblin weet deze werkelijkheid op magistrale wijze neer te zetten door verhaal, taal en vorm te laten samensmelten tot een wervelstorm die de lezer meesleurt.

Opgepast, opgepast, nu gaat het beginnen

Ten eerste is er de taal. Deze is gehaast en agressief wanneer Franz de gevangenis uitstapt:

De tram maakte een bocht, bomen, huizen kwamen ertussen. Drukke straten doken op, de Seestraβe, mensen stapten in en uit. In hem schreeuwde iets verschrikt: opgepast, opgepast, nu gaat het beginnen.

Nieuwe regels voor nieuwe sprekers worden vaak weggelaten, waardoor een rusteloze stroom aan indrukken ontstaat. De vervreemding die Franz van de samenleving voelt slaat ook de lezer in het gezicht. Maar tegenover het gehaaste, platte, grove, is er bij Döblin ook het poëtische:

Franz denkt na over wat er gebeurd is, daar krijgt hij een zwaar hoofd van, het zakt omlaag alsof hij slaapt, de kroegbaas denkt dat hij moe is, maar het is matheid, oneindigheid en leegte, daar glijden ook zijn benen in weg, hij plonst er helemaal in; hij draait zich een keer naar links, dan naar beneden, helemaal naar beneden.

De confrontatie met het noodlot, het leven is keihard en tragisch tegelijkertijd.

Berlijn in al zijn glorie

Deze persoonlijke gevoelens worden afgezet tegen een stad die in zijn beschrijving bijna geen weerga kent. Alle wijken, straten en pleinen van Berlijn komen voorbij. De tramlijnen, die halte voor halte worden opgedreund, zijn het skelet van de stad. De vele inwoners en hun verhalen barsten bijna uit de voegen van deze roman. Liedjes,  geluidseffecten, gedichten, reclames en toespraken persen zich tussen het verhaal van Franz door naar voren, en trekken de lezer pagina voor pagina dieper Berlijn in. Deze gigantische, cineastische context waarin het verhaal van Franz genesteld zit geeft het verhaal ook de nodige luchtigheid en humor. Dit boek is zeker niet zo neerslachtig als het verhaal doet voorkomen.

‘De tekst van Döblin was heilig, of ik die nu snapte of niet’

De vertaling van deze muzikale, poëtische, onbegrijpelijke onderbrekingen moeten het lastigst zijn geweest aan deze tekst. Niet alleen omdat ze uit oorspronkelijk Duitse liedjes voortkomen, maar ook omdat de precieze bedoeling van Döblin niet altijd te raden is. Hans Driessen, de vertaler van deze nieuwste uitgave, koos daarin waarschijnlijk de beste aanpak: ‘Voor mij was de tekst van Döblin heilig, of ik die nu helemaal snapte of niet.’ Hierin onderscheidt deze vertaling zich duidelijk van de eerste uit 1930. Nico Rost was veel vrijer in zijn vertaling en schroomde niet om hele delen uit het origineel weg te halen of te veranderen. Als we Driessen mogen geloven is dit dan ook de eerste kans voor de Nederlandse lezer om ‘echt kennis te maken’ met Berlijn Alexanderplatz. En dan nog is het een kennismaking die bij de eerste lezing vervreemding zal oproepen en daarom uitnodigt, schreeuwt, om een tweede lezing.

 

Muziek / Album

Schoonheid zonder al te veel urgentie

recensie: Prefuse 73 - Rivington Não Rio

Prefuse 73 draait inmiddels al een jaar of vijftien mee, maar is nooit echt een grote naam geworden. Zijn nieuwe plaat Rivington Não Rio zal daar waarschijnlijk ook weinig verandering in brengen.

Prefuse 73 begon als een avontuurlijke hiphopproducer, die ook goed lag in de elektronica-scene. Op zijn debuut wist hij grote namen als Aesop Rock en MF DOOM te strikken. Later kwamen ook Wu-Tang Clan-leden en EL-P graag op zijn albums buurten. Maar anno 2015 is de hiphop wel zo goed als verdwenen uit Prefuse 73’s producties, en domineert elektronica.

Synth-fonteinen

Het begint allemaal zo goed: tweede nummer ‘Applauded Assumptions’ is al vrij imposant. Langzaam verandert het nummer van kleur en vorm, alsof je al een kwartier naar losse nummers aan het luisteren bent die in elkaar over gaan. Pastorale synthesizers domineren het geluidsbeeld, en af en toe mag er iemand zingen. In ‘Quiet One’ wordt bovendien voorzichtig geflirt met folk. Soms komen de noten als een beekje op je af, soms als een fontein. Daar ligt bovendien een fundament van interessante, verknipte beats onder. De ingrediënten voor een even esthetisch fraai als kwalitatief overtuigend album zijn aanwezig, maar Rivington Não Rio is uiteindelijk minder dan de som der delen.

Prefuse 73 gaat voor schoonheid, bereikt die schoonheid geregeld, maar mist tegelijkertijd vaak ook werkelijke urgentie. Hij haalt een paar echt prachtige trucjes uit, bijvoorbeeld door piano- en gitaarloopjes achterstevoren af te spelen, en de synths zijn heerlijk dromerig. Maar het geheel is maar een beetje verstild en mooi aan het zijn, en dat wordt een beetje saai. Naarmate het album vordert, blijft de muziek een warm synthbad dat aanvankelijk erg fijn is, maar je uiteindelijk een beetje langzaam — om niet te zeggen slaperig — maakt.

Busdriver

Ergens op de helft van het album komt excentrieke hiphopheld Busdriver langs, die samen met Milo ‘140 Jabs’ naar zich toetrekt. Maar dat heerlijke nummer wordt op de tracklist aangemerkt als een interlude, een intermezzo dus, en duurt een krappe tweeënhalve minuut. Zo’n ‘verstoring’ wijst erop dat Rivington Não Rio uiteindelijk aan de brave kant is. Na Busdrivers waanzin gaat Prefuse 73 namelijk gewoon weer verder met zijn melancholische synthesizermuziek, alsof er niets gebeurd is.

Rivington Não Rio roept uiteindelijk ambivalente gevoelens op. Als muziek voor laat op de avond is het een best overtuigende, bij vlagen echt heel mooie plaat. Draai je het album overdag, dan verslapt de aandacht na een tijdje. Het knispert, frutselt en pruttelt mooi, maar soms is dat gewoon net niet genoeg. De volgende keer toch weer Aesop Rock en de Wu-Tang Clan opbellen?