Gisteren is hij vanuit Parijs, waar de Franse vertaling van zijn volumineuze roman Stad in brand werd gepresenteerd (‘great party’), aangekomen in Amsterdam. Het is zijn eerste bezoek aan de Nederlandse hoofdstad, die hij tijdens het interview regelmatig gebruikt om zijn antwoorden te verduidelijken, verbanden te leggen of om – wat vaker het geval is – de verschillen met zijn thuishaven aan te stippen: New York City. De stad speelt de eerste viool in zijn roman. En in het leven van de schrijver. Hij woont er samen met zijn vrouw en twee kinderen. Kinderen die opgroeien met grootse architectuur, talloze musea, diverse culturen en volop mogelijkheden, want dat is wat New York voor Hallberg is: een stad waar alles mogelijk is.
Zelf groeide hij op in het zuiden van de Verenigde Staten, in een klein en typisch zuiders stadje waar het panorama van eindeloze aan elkaar geregen velden zijn uitzicht was. Een plek ook waar hij zich een beetje ‘out of place’ voelde. Eigenlijk waren de boeken die hij als kind las de eerste plekken waar hij zich thuis voelde. ‘Ik was een obsessieve lezer. Ik hield van boeken die werelden bouwden, fantasiewerelden waar je een week of twee in mocht vertoeven. En ik hield van boeken die mensen beschreven die, ondanks zo anders dan ik, levensecht waren. Deze mensen werden mijn vrienden.’
Het eerste treffen
Ook Hallbergs eerste kennismaking met New York verliep in letters. Hij las over de stralende stad van na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de glamoureuze jaren vijftig en zestig. Een stad die overliep van zelfvertrouwen en waar de sky letterlijk en figuurlijk de limit was. ‘Die ambiance trok mij enorm aan. Het idee van een plek met zoveel mensen en zoveel leven. En anders dan in de boeken van Tolkien en Lewis Caroll bestond deze plek echt, kon ik ernaartoe reizen. Daarbij, Middle-earth behoort toe aan Tolkien, maar New York, dat is van iedereen.’
‘In 1996 kwam ik voor het eerst in the city. Door mijn interesse als tiener in punkrock, had ik veel geleerd over het New York van de jaren zestig en zeventig. Een tijd waarin de stad op veel plaatsen afbrokkelde, een chaotisch oord was. Bommen gingen af, er werd brand gesticht door projectontwikkelaars zodat ze hun droomprojecten konden realiseren, er was hoge werkloosheid, veel drugsgebruik, maar tegelijkertijd was er van alles mogelijk. Het was bijvoorbeeld bestaanbaar gebleken om vanuit het niets zoiets als punkrock te creëren, of hiphop. En tot op de dag van vandaag is de invloed van de moderne kunst, architectuur en theaterkunst afkomstig uit die specifieke tijdsperiode.’
Evenwicht
Het is in deze turbulente tijd dat Stad in brand zich afspeelt en waarin alle bovengenoemde pittige ingrediënten terugkomen. Toen Hallberg midden jaren negentig in New York arriveerde was er van de beide New Yorks die hij door boeken en muziek had leren kennen niets meer over. De grote winkelketens die het straatbeeld bepalen, de boetiekjes, de restaurants – over het algemeen netjes, gestructureerd en minder gevaarlijk.
‘De murder rate in New York is een van de laagste in Amerika. En laat ik duidelijk zijn, die veiligheid is iets goeds, maar met die zekerheid is er ook iets verdwenen. Het besef van wat er mogelijk is om uit het leven te halen lijkt… getemperd. Het is niet de taak van de romancier om daar oordelen over uit te spreken, maar om er vragen over op te roepen. Kijk, iedere winst draagt verlies in zich. Tijdens de jaren zeventig werden er zulke ongelooflijke dingen gemaakt, vanuit de chaos toentertijd ontstond creativiteit, mensen die samenkwamen, community’s vormden en ergens voor stonden. Dat is nu minder, de stad lijkt soms wat ingedut, maar daarentegen is de algemene levensstandaard omhoog gegaan. Een zekere balans is voor veel mensen fijn.’
Garth Risk Hallberg – © Mark Vessey
Geven en nemen
New York neemt, maar geeft ook. Dat heeft de achtendertigjarige schrijver zelf ondervonden. We schrijven 2003, twee jaar na de aanslagen op het World Trade Center. Terwijl hij in de bus zit, luisterend naar muziek, schiet het idee voor Stad in brand door zijn hoofd. Hallberg weet het nog precies: ‘Ik keek naar de skyline en het was alsof deze tegen mij zei:
Kom maar, jij die je nooit ergens thuis gevoeld hebt, dit kan je thuis worden.
Maar onderwijl, kijkend naar dat stadsgezicht dat iedereen kent, realiseerde ik me dat er iets ontbrak. Er was een gat, er was iets verloren, een zekere balans; de twee hoogste gebouwen van de stad waren verdwenen.’
‘Met het instorten van het World Trade Center was de stad als een schip zonder masten. Wanneer je er nu naar kijkt, is het schip weer in balans, maar toentertijd hingen we tussen verschillende mogelijkheden in. We konden die of die kant op. Net toen ik dat overdacht kwam er een nummer van Billy Joel op mijn iPod voorbij, Miami 2017. Het nummer gaat over de seventies in New York, waar de zanger, veertig jaar later in 2017, op terugblikt. In die song wordt de stad afgeschilderd als ruw en gevaarlijk, maar onder die vaststelling schuilt een vreemd verlangen naar de periode waarin het verhaal nog alle kanten op kon, waarin alle wegen open waren. En ik dacht: dit is een boek. We leven in eenzelfde tijd. Heb je Twin Peaks gezien? Daar zit een moment in waarin The Giant tegen de dwerg zegt (zet een stemmetje op): “It is happening again.” Dat zinnetje bezorgt me nog altijd kippenvel.’
De vondst
‘Voor mij waren er vier lagen van tijd: er was 2003, dat moment, er was 2001, de aanslagen, er was 1996 toen ik voor het eerst New York bezocht en 1977, de periode waarin het Billy Joel nummer uitkwam, en al die lagen resoneerden met elkaar. Ik zag het boek voor me. Al die verschillende karakters uit verschillende delen van de stad die zich in het midden van eenzelfde storm bevonden. Ik zag het, en ik wist: niemand anders ziet dit en niemand anders gaat deze connectie zien, tenzij ik het opschrijf.’
In de vijf minuten die het nummert duurt, trekt het boek aan Hallberg voorbij. Hij snelt de bus uit om in een park aantekeningen te maken, vergeet de afspraak die hij eigenlijk had. Toch duurt het nog vier jaar voordat hij fulltime aan het boek begint te werken.
‘Ik was 24. Een nobody. Ik dacht niet dat ik het zou kunnen. Ik sloot het af. Over tien jaar, misschien dat ik er dan klaar voor was en het niet zou ruïneren.’
Hallberg was er eerder klaar voor en schreef vanaf 2007 iedere ochtend aan zijn manuscript. Als bijbaantje schonk hij koffie. Zoveel toewijding en doorzettingsvermogen om zijn voor ogen hebbende boek op papier te krijgen. Al dacht hij nog steeds dat het niet-publiceerbaar zou zijn. Zulke dikke boeken, die worden tegenwoordig toch niet meer geschreven? Toch schreef hij het en wordt het op dit moment over het algemeen met gejuich ontvangen.
In New York, vindt Hallberg, begint het leven na 9/11 weer zijn normale beloop te krijgen. De hysterie van de afgelopen jaren is opgetrokken, de stad doet hem weer denken aan de plek die hij, twintig jaar geleden, voor het eerst bezocht. Er is een balans. En dat is goed. Mensen willen het liefst in een aangename en veilige stad leven. Dat is wat New York op dit ogenblik is. Al is hij er ook van overtuigd dat het ooit weer om zal slaan en de geschiedenis zich herhaalt. Wellicht schrijft Hallberg dan nogmaals zo’n zelfde boek. Of misschien houdt hij het, in plaats van ruim 1000 bladzijden, gewoon bij een simpel zinnetje dat alles samenvat: It is happening again.
Ontregelende introspectie
Bij De Warme Winkel is Amadeus niet het burleske kostuumdrama zoals in de beroemde filmadaptatie van Milos Forman. De performers weken thema’s als artistieke integriteit, innovatie en intentionaliteit los van het Salzburger wonderkind en betrekken het vervolgens op zichzelf in een schurende metavoorstelling.
Mede door de hitfilm uit 1984 denkt menigeen bij Mozart aan een rokkenjagende dondersteen met een hoge giechel, wars van enige autoriteit en met een voorliefde voor (b)anale humor. Wie voor deze Amadeus komt, zal verbaasd zijn dat de voorstelling begint met een uiterst serieuze (doch geplaybackte) dialoog tussen de socioloog en muziektheoreticus Theodor Adorno en de modernistische componist Karlheinz Stockhausen, twee van de belangrijkste namen uit de naoorlogse avantgardemuziek. De vraag die ze hierin proberen te beantwoorden: waar komt de aversie van publiek én muzikanten tegen moderne muziek vandaan? Een vraag voor het publiek echter: waar is Mozart in dit geheel?
Onedele motieven
Deze atypische aanpak maakt Amadeus bijzonder: de twee performers, Marien Jongewaard en Vincent Rietveld, halen alle ‘verhaal’ uit het Mozartverhaal. De losgetrokken thema’s worden vervolgens de handvatten voor een voorstelling over het artistieke proces en al zijn discrepanties. De twee acteurs worden bijgestaan door de broers Stadhouders: Bram is componist van welluidende en intieme ambient en Jasper is het soort freejazzgitarist dat in het eerste kwartier al drie snaren breekt.
Voor aanvang van de voorstelling wordt het libretto uitgedeeld, dat grotendeels gebaseerd is op de ‘oerversie’ van Amadeus, de tweeakter Mozart en Salieri van Poesjkin, over de fictieve moord van Antonio Salieri op zijn rivaal Wolfgang Amadeus Mozart. Aan het spelen van Poesjkins stuk komen de acteurs echter nauwelijks toe. Een ‘voorbespreking’ loopt uit in een mengeling van een kruisverhoor en een Vrije Geluiden-interview tussen de acteurs en de musici. Jongewaard ontmaskert Brams grote klassieke inspiratiebron (verrassing: Bach) als patriarchale kolonialist, Rietveld probeert Jaspers neiging om zijn gitaar kapot te spelen te koppelen aan een vermeend misbruikverleden. De broers reageren rustig en zelfs wat schaapachtig op de poging van de interviewers om hun intenties te deconstrueren. Wat begint als een hilarisch steekspel verwordt langzaam tot een sombere zoektocht naar artistieke authenticiteit. In Jongewaards woorden: ‘Moet je zoutzuur in het gezicht van een muzikant gooien, opdat hij gevoeliger gaat spelen?’
Geloofwaardigheid
Een nieuwe poging om Poesjkins drama op te voeren leidt tot onenigheid wie Salieri mag spelen. Rietveld beroept zich op zijn intellectualisme, Jongewaard op zijn ervaring. Om het geschil te beslechten moeten nu de muzikanten in de rol van interviewer kruipen, wat leidt tot een venijnig en verongelijkt gesprek: hoe vernieuwend is Jongewaards punktheater nog, verkwanselt De Warme Winkel zijn idealen door hun culturele ondernemerschap?
Een ode aan Jongewaard leidt tot een vadermoord, een even hartverscheurende als tenenkrommende schreeuwmonoloog blijkt volledig onoprecht, de openingsscène van de film wordt op z’n debielst uitgevoerd, terwijl over de speakers lyrische recensies klinken. De acteurs spelen een slim spel en laveren constant tussen verschillende niveaus, maar door spontaniteit en humor wordt dit alles luchtig gebracht. De geïmproviseerde muziek van de gebroeders Stadhouders draagt bij aan de ontregeling. Pas als het licht langzaam uitgaat en op de harmonie van Mozarts Requiem een prachtige improvisatie wordt gespeeld, keert de rust terug en kunnen de acteurs beginnen met het voordragen van Poesjkins tekst. Hoewel de performers in het afgelopen anderhalf uur hun eigen integriteit om zeep hebben geholpen, droom je toch weg in de slotscène. Kunst maakt blind.
De Warme Winkel - Amadeus
Artiest: De Warme WinkelGezien op donderdag 21 januari 2016 in Stadschouwburg Utrecht, Utrecht
Nog te zien tot zaterdag 23 april 2016
Misschien ook iets voor u
Invloedrijk oeuvre inventief gepresenteerd
Een künstler’s künstler wordt op een inventieve manier gepresenteerd: de overzichtstentoonstelling van Isa Genzken in het Stedelijk Museum zorgt ervoor dat de bezoeker terug kan kijken op een gevarieerd oeuvre, dat op zijn best verwart en op zijn slechtst irriteert.
In de eerste zaal is voor je neergezet: een groot kader, als een middeleeuws triptiek maar dan minstens drie meter hoog en zonder inhoud; een lijst. Daar loop je recht op af. Er omheen zijn te zien: een bronzen cupidobeeldje met een koptelefoon en een discman, een aantal bustes van de Egyptische godin Nefertiti op een sokkel; telkens anders gestyleerd, panelen die tegen de wand staan met daarop plaatjes van werken uit de canon (Dürer, Caravaggio, Leonardo da Vinci), pilaren met aluminiumfolie eroverheen – ze spiegelen, zodat de bezoeker zichzelf erin ziet – en daarvan is ook een tweedimensionale variant tegen de muur aan gezet: planken met aluminiumfolie bedekt. Het is de installatie die Genzken speciaal voor deze expositie maakte en waarmee ze de bezoeker welkom heet in haar werk.
Isa Genzken, Zwei Lampen, 1994, lacquer on wood, 200 x 92 cm. Collection Stedelijk Museum Amsterdam © Photo Stedelijk Museum Amsterdam
Materialen uitproberen
Deze eerste indruk zet de toon: deze kunstenaar geeft de bezoeker weinig houvast, noch in tekst of uitleg bij haar werk, noch in een duidelijke lijn in de expo. Daarbij maakt ze niet altijd gebruik van ‘prettig’ materiaal: de onnatuurlijkheid van de plastic gevonden voorwerpen die ze inzet en haar neonkleurige objecten wekken weerstand op.
Lopende door de rest van de zalen wordt duidelijk wat voor media Genzken nog meer toepast: er zijn films, er is ‘light research’; het uitzoeken van hoe het licht weerkaatst op zwarte en witte glanzende lakverf op hout, er zijn objets trouvée, zoals de megawereldontvanger die op een witte sokkel is gezet. Er zijn opengereten bankstellen, opgehangen aan het plafond, er staan kleine kuipstoeltjes met daarin gepropte ‘mensjes’ van kleding en plastic opgesteld. Genzkens oeuvre bestaat uit het uitproberen van allerlei materialen, uit ramen en kaders, uit spiegeling, uit het citeren van de canon.
Isa Genzken, Fenster, 1990, concrete and steel, 257.5 x 88 x 77 cm. Collection Charles Asprey, London © Photo courtesy the artist and Galerie Buchholz, Cologne/Berlin/New York
Installatie
Enige uitleg is wel nodig en die geven de zaalteksten dan ook, maar ze geven geen interpretatie. Er wordt op haar carrière teruggekeken als bij een diashow: dit was toen en toen, dat was daar en daar, en that’s it. Doch hebben haar werken titels die veel verraden, die agressief kunnen zijn of poëtisch, zoals de zaal waarin betonnen kaders op sokkels werden gezet, de installatie die ‘Fenster’ wordt genoemd en waarvan de titel is: ‘Iedereen heeft minstens één raam nodig’.
Deze tentoonstelling is een sortering, niet een duiding. Daarbij is die sortering mooi gemaakt: in plaats van een chronologische presentatie werd gekozen voor het gebruiken van het oeuvre zelf als nieuw materiaal en is de gehele tentoonstelling zelf, dus door het leggen van kruisverbanden, opnieuw een installatie.
Isa Genzken, Schauspieler, 2013, mannequin, stool, shoes, wig, wood, fabric, plastic and metal, dimensions variable. Collection Syz, Geneva © Photo courtesy the artist and Galerie Buchholz, Cologne/Berlin/New York
Geen ruimte voor interpretatie
Waarom doet ze dit eigenlijk? Dit is de op zich al interessante vraag die deze kunstenaar oproept. Een antwoord zou kunnen zijn: zij verzamelt, sowieso voor haarzelf, maar ook voor het publiek. Een andere observatie kan zijn dat het maakproces en het proces van inspiratie in haar geval gelijk staat aan het eindresultaat zelf.
Een tweede vraag die Mach dich hübsch! oproept is hoe kritisch ze nu werkelijk is. Genzken wordt gezien als iemand die op subtiele wijze maatschappijkritiek levert, maar is dat wel zo? De kunstenaar wil misschien simpelweg tonen wat zij ziet als ze om zich heen kijkt. De zalen van het Stedelijk laten dat slim zien, omdat de bezoeker met weinig informatie nauwelijks kans krijgt om te interpreteren, zodat er er des te meer ruimte overblijft om gewoon maar te kijken.
Recensie Isa Genzken – Mach dich hübsch!
Gezien in: Stedelijk Museum, AmsterdamNog te zien tot: zondag 06 maart 2016
Misschien ook iets voor u
In de sprookjeswereld van Yentl & De Boer is niet alles van snoep
Veel is er niet voor nodig om toe te treden tot de fantasiewereld van Yentl Schieman (1986) en Christine de Boer (1983); ze spelen in verschillende sketches bekende en zelfbedachte sprookjesfiguren, gelardeerd met fijne liedjes. Veelal gaat het over vriendschap en vertrouwen en wordt er juist gekafferd op elkaar of is de wederzijdse waardering grenzeloos. Al is de uitvoering subliem, toch knaagt het dat de voorstelling diepte mist.
Aan aandacht voorafgaand aan hun tweede voorstelling hebben de dames geen gebrek gehad. Sinds ze in 2009 zijn afgestudeerd aan de Kleinkunstacademie en vervolgens op het Amsterdamse Kleinkunst Festival ook nog eens de prijs voor het beste theaterlied in de wacht sleepten, begon er een kleine hype te ontstaan rondom de dames. Optredens op televisie voor Oerol en een aanmoediging van collega Youp van ‘t Hek bij Podium Witteman hebben de bekendheid van Yentl & De Boer – terecht – vergroot.
Jojo
Het feit dat de snoepwinkel gesloten is (een verwijzing naar hun vele optredens met weinig inkomsten) vormt de rode draad in een programma dat bol staat van sprookjesachtige scènes. Een heksje, elfje, prinses of koningin; alle rollen komen voorbij. Daarbij meten Yentl en De Boer zich constant de gruwelijkste gezichtstrekken aan, met bijbehorende (soms griezelige) stemmetjes, of ze zijn juist liefkozend en goedaardig. De levendigheid zit er goed in; bij een duo op een podium dienen harmonie en confrontatie immers vaak als jojo en dat zorgt voor veel vaart. Zoals dat gaat in sprookjes, gaat het vaak over verdriet, onbaatzuchtigheid, liefde en afgunst. Hoewel Yentl en De Boer lekker op elkaar zijn ingespeeld en zichtbaar plezier hebben, wringt er toch iets.
Betoverend
Dat ligt met name aan het contrast tussen de gespeelde sketches en het hoge niveau van de liedjes. De grootste kwaliteit ligt duidelijk op het muzikale vlak; de teksten zijn van een zeer hoog niveau en ook het piano- en gitaarspel ligt lekker in het gehoor. In het volgende programma zouden ze zich daar meer op moeten richten, want soms lijkt het alsof hun sprookjes tussen de liedjes zijn gefrommeld en daardoor doen deze wat gekunsteld aan. Ook de wel erg lange publieksparticipatie is een zwaktebod. Zonde, want daarmee halen ze zichzelf soms ver naar beneden. Iets minder fantasie en iets meer realiteit zouden de hype zeker hebben gerechtvaardigd. Wellicht dat Yentl & De Boer in de toekomst alsnog die betoverend goede voorstelling gaan maken.
Yentl & De Boer – De snoepwinkel is gesloten
Artiest: Yentl & De BoerGezien op zondag 24 januari 2016 in De Kleine Komedie, Amsterdam
Nog te zien tot donderdag 10 november 2016
Misschien ook iets voor u
Garth Risk Hallberg zocht een thuis en vond het
/ 0 Reactiesdoor: Vincent Terlouw0 SterrenNippend aan zijn beker koffie – Amerikaans formaat – vraagt Garth Risk Hallberg (1978) wat ik van plan ben met dit interview. Niet om zijn mening erover te geven, maar om te weten of hij genereus kan antwoorden. Natuurlijk, graag zelfs!
Gisteren is hij vanuit Parijs, waar de Franse vertaling van zijn volumineuze roman Stad in brand werd gepresenteerd (‘great party’), aangekomen in Amsterdam. Het is zijn eerste bezoek aan de Nederlandse hoofdstad, die hij tijdens het interview regelmatig gebruikt om zijn antwoorden te verduidelijken, verbanden te leggen of om – wat vaker het geval is – de verschillen met zijn thuishaven aan te stippen: New York City. De stad speelt de eerste viool in zijn roman. En in het leven van de schrijver. Hij woont er samen met zijn vrouw en twee kinderen. Kinderen die opgroeien met grootse architectuur, talloze musea, diverse culturen en volop mogelijkheden, want dat is wat New York voor Hallberg is: een stad waar alles mogelijk is.
Zelf groeide hij op in het zuiden van de Verenigde Staten, in een klein en typisch zuiders stadje waar het panorama van eindeloze aan elkaar geregen velden zijn uitzicht was. Een plek ook waar hij zich een beetje ‘out of place’ voelde. Eigenlijk waren de boeken die hij als kind las de eerste plekken waar hij zich thuis voelde. ‘Ik was een obsessieve lezer. Ik hield van boeken die werelden bouwden, fantasiewerelden waar je een week of twee in mocht vertoeven. En ik hield van boeken die mensen beschreven die, ondanks zo anders dan ik, levensecht waren. Deze mensen werden mijn vrienden.’
Het eerste treffen
Ook Hallbergs eerste kennismaking met New York verliep in letters. Hij las over de stralende stad van na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de glamoureuze jaren vijftig en zestig. Een stad die overliep van zelfvertrouwen en waar de sky letterlijk en figuurlijk de limit was. ‘Die ambiance trok mij enorm aan. Het idee van een plek met zoveel mensen en zoveel leven. En anders dan in de boeken van Tolkien en Lewis Caroll bestond deze plek echt, kon ik ernaartoe reizen. Daarbij, Middle-earth behoort toe aan Tolkien, maar New York, dat is van iedereen.’
‘In 1996 kwam ik voor het eerst in the city. Door mijn interesse als tiener in punkrock, had ik veel geleerd over het New York van de jaren zestig en zeventig. Een tijd waarin de stad op veel plaatsen afbrokkelde, een chaotisch oord was. Bommen gingen af, er werd brand gesticht door projectontwikkelaars zodat ze hun droomprojecten konden realiseren, er was hoge werkloosheid, veel drugsgebruik, maar tegelijkertijd was er van alles mogelijk. Het was bijvoorbeeld bestaanbaar gebleken om vanuit het niets zoiets als punkrock te creëren, of hiphop. En tot op de dag van vandaag is de invloed van de moderne kunst, architectuur en theaterkunst afkomstig uit die specifieke tijdsperiode.’
Evenwicht
Het is in deze turbulente tijd dat Stad in brand zich afspeelt en waarin alle bovengenoemde pittige ingrediënten terugkomen. Toen Hallberg midden jaren negentig in New York arriveerde was er van de beide New Yorks die hij door boeken en muziek had leren kennen niets meer over. De grote winkelketens die het straatbeeld bepalen, de boetiekjes, de restaurants – over het algemeen netjes, gestructureerd en minder gevaarlijk.
‘De murder rate in New York is een van de laagste in Amerika. En laat ik duidelijk zijn, die veiligheid is iets goeds, maar met die zekerheid is er ook iets verdwenen. Het besef van wat er mogelijk is om uit het leven te halen lijkt… getemperd. Het is niet de taak van de romancier om daar oordelen over uit te spreken, maar om er vragen over op te roepen. Kijk, iedere winst draagt verlies in zich. Tijdens de jaren zeventig werden er zulke ongelooflijke dingen gemaakt, vanuit de chaos toentertijd ontstond creativiteit, mensen die samenkwamen, community’s vormden en ergens voor stonden. Dat is nu minder, de stad lijkt soms wat ingedut, maar daarentegen is de algemene levensstandaard omhoog gegaan. Een zekere balans is voor veel mensen fijn.’
Garth Risk Hallberg – © Mark Vessey
Geven en nemen
New York neemt, maar geeft ook. Dat heeft de achtendertigjarige schrijver zelf ondervonden. We schrijven 2003, twee jaar na de aanslagen op het World Trade Center. Terwijl hij in de bus zit, luisterend naar muziek, schiet het idee voor Stad in brand door zijn hoofd. Hallberg weet het nog precies: ‘Ik keek naar de skyline en het was alsof deze tegen mij zei:
Maar onderwijl, kijkend naar dat stadsgezicht dat iedereen kent, realiseerde ik me dat er iets ontbrak. Er was een gat, er was iets verloren, een zekere balans; de twee hoogste gebouwen van de stad waren verdwenen.’
‘Met het instorten van het World Trade Center was de stad als een schip zonder masten. Wanneer je er nu naar kijkt, is het schip weer in balans, maar toentertijd hingen we tussen verschillende mogelijkheden in. We konden die of die kant op. Net toen ik dat overdacht kwam er een nummer van Billy Joel op mijn iPod voorbij, Miami 2017. Het nummer gaat over de seventies in New York, waar de zanger, veertig jaar later in 2017, op terugblikt. In die song wordt de stad afgeschilderd als ruw en gevaarlijk, maar onder die vaststelling schuilt een vreemd verlangen naar de periode waarin het verhaal nog alle kanten op kon, waarin alle wegen open waren. En ik dacht: dit is een boek. We leven in eenzelfde tijd. Heb je Twin Peaks gezien? Daar zit een moment in waarin The Giant tegen de dwerg zegt (zet een stemmetje op): “It is happening again.” Dat zinnetje bezorgt me nog altijd kippenvel.’
De vondst
‘Voor mij waren er vier lagen van tijd: er was 2003, dat moment, er was 2001, de aanslagen, er was 1996 toen ik voor het eerst New York bezocht en 1977, de periode waarin het Billy Joel nummer uitkwam, en al die lagen resoneerden met elkaar. Ik zag het boek voor me. Al die verschillende karakters uit verschillende delen van de stad die zich in het midden van eenzelfde storm bevonden. Ik zag het, en ik wist: niemand anders ziet dit en niemand anders gaat deze connectie zien, tenzij ik het opschrijf.’
In de vijf minuten die het nummert duurt, trekt het boek aan Hallberg voorbij. Hij snelt de bus uit om in een park aantekeningen te maken, vergeet de afspraak die hij eigenlijk had. Toch duurt het nog vier jaar voordat hij fulltime aan het boek begint te werken.
Hallberg was er eerder klaar voor en schreef vanaf 2007 iedere ochtend aan zijn manuscript. Als bijbaantje schonk hij koffie. Zoveel toewijding en doorzettingsvermogen om zijn voor ogen hebbende boek op papier te krijgen. Al dacht hij nog steeds dat het niet-publiceerbaar zou zijn. Zulke dikke boeken, die worden tegenwoordig toch niet meer geschreven? Toch schreef hij het en wordt het op dit moment over het algemeen met gejuich ontvangen.
In New York, vindt Hallberg, begint het leven na 9/11 weer zijn normale beloop te krijgen. De hysterie van de afgelopen jaren is opgetrokken, de stad doet hem weer denken aan de plek die hij, twintig jaar geleden, voor het eerst bezocht. Er is een balans. En dat is goed. Mensen willen het liefst in een aangename en veilige stad leven. Dat is wat New York op dit ogenblik is. Al is hij er ook van overtuigd dat het ooit weer om zal slaan en de geschiedenis zich herhaalt. Wellicht schrijft Hallberg dan nogmaals zo’n zelfde boek. Of misschien houdt hij het, in plaats van ruim 1000 bladzijden, gewoon bij een simpel zinnetje dat alles samenvat: It is happening again.
Stad in brand
Schrijver: Garth Risk Hallberg (vert. Harm Damsma en Niek Medema)Uitgever: Atlas Contact
Prijs: 24,99
Bladzijden: 1029
ISBN: 9789025446086
Link: Atlas Contact
Misschien ook iets voor u
Weg met de ruis
Met zo veel apparaten en reclames die continu onze aandacht vragen is het geen wonder dat we moeite hebben ons te concentreren, stelt Matthew Crawford. In zijn uitzonderlijke De wereld buiten je hoofd pleit hij voor de terugkomst van stilte in de openbare ruimte.
Crawfords begrip van onze kapitalistische samenleving berust erop dat we in een ‘aandachtseconomie’ leven. En die economie verkeert in een crisis. In de openbare ruimte woedt een voortdurende strijd om de aandacht van voorbijgangers. Iedere onbenutte vierkante centimeter is een gemiste kans voor bedrijven die maar al te graag hun producten aan de man willen brengen. Crawford verbaast zich over de inventiviteit van deze bedrijven. Bodems van handbagage-trays bij de douane op vliegvelden worden benut om lipsticks op aan te prijzen. In de metro in Seoul krijgen passagiers de geur van Dunkin’ Donuts via het luchtventilatiesysteem opgedrongen, vlak voordat de metro bij een station met een filiaal stopt.
Betaalde rust
Waar rust vroeger een vanzelfsprekendheid was, lijkt het voortaan een luxegoed geworden. Crawford illustreert dit met de business lounge op vliegveld Charles de Gaulle. Reizigers die meer betalen, kunnen ongestoord op hun vlucht wachten in een rustige omgeving zonder afleidende schermen en schreeuwerige reclameborden.
Crawford maakt zich zorgen om deze ontwikkelingen. Iedere keer dat je wordt afgeleid door je telefoon, straatverkopers of de geur van donuts, kost het tijd om je weer te concentreren op hetgeen waar je mee bezig was. Je brein wordt voortdurend op de proef gesteld, aan verleidingen blootgesteld en omwille van de vrije markt staat de overheid dit doorgaans toe.
Gokindustrie
Een van de sterkste en tegelijkertijd meest schokkende passages, is die over de gokindustrie. Deze industrie lijkt patent te hebben op manieren om de aandacht van hun klanten te winnen. Door allerlei vernuftige aanpassingen zijn fruitautomaten anno nu zo ontworpen dat klanten er langer achter blijven zitten en voor meer geld spelen. Zo hoeft niet meer met muntgeld betaald te worden, maar kan de creditkaart direct in de automaat gestoken worden. De ietwat omslachtige hendel waar eerst aan getrokken moest worden, is vervangen door een eenvoudige knop waardoor spelers moeiteloos door kunnen spelen.
Voor gokverslaafden gaat het vaak niet eens zozeer meer om het winnen. Het gaat om opgaan in het moment, de machine als een verlengstuk van jezelf zien, het idee hebben patronen te ontdekken in de geldprijzen die de automaat uitgeeft. Voor sommigen is dit reden om hele dagen achter een gokautomaat te blijven zitten uit angst een kans te missen wanneer ze weggaan. Crawford beschrijft zelfs schrijnende gevallen waarin gokverslaafden zwarte kleding dragen opdat het niet te zien is wanneer ze hun urine laten lopen.
Gelukkig zijn niet alle voorbeelden die Crawford geeft zo extreem, maar aanzetten tot nadenken doen ze zeker wel. We zijn meer dan willoze consumenten. Crawfords boodschap is dan ook om die individualiteit terug te vinden. Een sterk en uiterst relevant betoog.
De wereld buiten je hoofd
Schrijver: Matthew Crawford (vert. Fred Hendriks)Uitgever: De Bezige Bij
Prijs: 29,90
Bladzijden: 368
ISBN: 9789023495857
Misschien ook iets voor u
Verdwaalde high society
‘Het schrijven van een historische roman, gebaseerd op het leven van echte mensen, is een riskante onderneming’, concludeert Liza Klaussmann in haar nawoord van Villa America. Een juiste constatering, zo blijkt uit deze roman die overigens wel het lezen waard is.
Klaussmann duikt in de wereld van het Amerikaanse echtpaar Sara en Gerald Murphy die in de twintiger jaren van de vorige eeuw verblijf hielden aan de Franse Rivièra. Over het werkelijke leven van deze personen is veel bekend, ze behoorden tot de toenmalige upperclass en omringden zich met artistieke beroemdheden die in die tijd de ‘lost generation’ werden genoemd: de opkomende culturele elite tussen de twee wereldoorlogen. Het is aan Klaussmann om de gaten met fictie te vullen en het geheel tot een aantrekkelijk verhaal te maken.
Partytijgers
De Murphy’s ontworstelen zich aan hun benauwende Amerikaanse leven en vertrekken naar Europa, waar ze een tijd in Parijs verblijven. De winters worden doorgebracht aan de zuidkust, in luxueuze hotels en later in hun eigen Villa America. Liza Klaussmann heeft een lange aanloop nodig om op dit punt te belanden. De jonge jaren van Sara en Gerald worden uitvoerig behandeld, hun uiteindelijke huwelijk – zonder instemming van de ouders – en het vertrek naar het Europese vasteland. Om de non-fictie ‘aan te kleden’ met een verbindend element introduceert Klaussmann een nieuw personage, de piloot Owen Chambers die zich mengt in de decadente wereld van zijn Amerikaanse vrienden.
Als de hoofdpersonen eenmaal zijn gearriveerd in de Zuid-Franse atmosfeer heeft Klaussmann meer houvast om haar verhaal te vertellen. Daar begint het grootse leven waarin de Murphy’s zich als gastvrije partytijgers ontpoppen en hun beroemde entourage om zich heen verzamelen. Gasten als Cole Porter, Scott Fitzgerald, Pablo Picasso, John Dos Passos, Ernest Hemingway, John O’Hara vormen een regelmatig terugkerend ensemble en geven door hun onderlinge verwikkelingen dit boek een aardig decor.
Zonnebaden
Onder die enerverende oppervlakte legt Klaussmann een laag waarin de piloot Chambers het aanlegt met de heer des huizes. Gerald Murphy wordt neergezet als een man in verwarring over zijn seksualiteit, voor eeuwig verliefd op zijn Sara maar ook gevoelig voor de aantrekkingskracht van zijn eigen sekse. Daar botst de vrijgevochten sfeer uit de roaring twenties met de heersende opvattingen over homoseksualiteit. En met macho Ernest Hemingway op de gastenlijst zijn de dubbelzinnige toespelingen over de herenliefde niet van de lucht.
Liza Klaussmann heeft veel respect voor de beroemde namen in Villa America. Alles wat bekend is uit de biografieën wordt opgelepeld en verwerkt in dit verhaal: de talentvolle Porter, de drankzuchtige en onvoorspelbare Fitzgerald, de afstandelijke Picasso en de superman Hemingway. Dat doet ze met de veelbelovende pen van een observator die een beetje blijft hangen tussen sensatiezucht en oppervlakkigheid. Ook wil ze graag dat de lezer zonder vraagtekens blijft zitten, dus worden eventuele losse eindjes uitvoerig aangehaald en uitgelegd.
En de Murphy’s? Die verdwijnen langzaam van het toneel als de hype van het Zuid-Franse joie de vivre overwaait. Ze belanden in diepe ellende door de plotselinge ziekte van hun kinderen en keren terug naar Amerika. Daarbij: de jaren dertig komen eraan, met alle nieuwe bedreigingen van dien. Gerald Murphy wordt nog herinnerd als redelijk getalenteerd kunstenaar met een bescheiden oeuvre. De struise Sara heeft volgens de overlevering gezorgd dat de hotels aan de Franse Rivièra ook in het zomerseizoen geopend blijven. Daarnaast is ze de grondlegger van het sindsdien in zwang geraakte sunbathing. Triviale feiten die de wereld van de Murphy’s nog wat extra kleur geven en Villa America tot een onderhoudend maar weinig spraakmakend tijdsdocument maken.
Villa America
Schrijver: Liza KlaussmannUitgever: Meulenhoff
Prijs: 22,50
Bladzijden: 480
ISBN: 9789029091091
Misschien ook iets voor u
Timmermans zet aan tot denken
Europa verkeert in een crisis, die wel eens het einde van de Europese Unie zou kunnen betekenen. Tot dat inzicht kwam Frans Timmermans, voormalig minister van Buitenlandse Zaken. Om dat niet te laten gebeuren, heeft hij Broederschap geschreven.
‘Er dreigt in onze samenlevingen een herzuiling,’ schrijft Frans Timmermans bezorgd, ergens halverwege zijn pamflet Broederschap. ‘We gaan steeds meer langs elkaar leven, binnen lijnen van kansenongelijkheid.’ Juist voor Timmermans moet dat vooruitzicht een verschrikking zijn. De man die sinds november 2014 eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie is refereert vaak aan zijn grootvader, die in de Limburgse mijnen werkte. Timmermans is een kind van de naoorlogse vooruitgang en individualisering, en hij ziet de wereld die hem gemaakt heeft kapot gaan.
Dus komt hij in het geweer. Broederschap is het resultaat van een aantal speeches die kort na de aanslagen in Parijs op 13 november zijn gebundeld en geredigeerd. Die aanslagen, hoewel nauwelijks twee maanden geleden, lijken een kantelpunt te hebben gevormd in de discussie over het Europese project en de komst naar Europa van honderdduizenden vluchtelingen en migranten uit het Midden-Oosten en Noord Afrika. Ook voor Timmermans.
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
Victor Hugo omschreef in 1875 vrijheid als een recht dat iedereen heeft, gelijkheid een feit en broederschap – ‘of, zoals wij nu zouden zeggen: solidariteit,’ schrijft Timmermans –, een plicht. In Broederschap, dat volgens de ondertitel een pleidooi voor verbondenheid is, roept Timmermans op om oude verbanden te herinneren en nieuwe verbindingen tussen mensen te maken. Kijk elkaar aan, ga in gesprek, spoort hij zijn lezers aan, leer van de ander en zet je, indien nodig en met onderbouwing, tegen die ander af. Maar kijk niet vanaf de zijlijn toe. Met andere woorden: wees betrokken. Tolerantie is niet hetzelfde als onverschilligheid.
Er staan mooie zinnen in dit pamflet, echte Timmermans-zinnen. Ze kunnen een beetje pathetisch zijn. Ritmisch. Aanstekelijk, ook. Gelukkig zijn niet alle politici hun grip op de Nederlandse taal kwijt. Maar achter die zinnen ontwaar je een leegte; je ontkomt niet aan de gedacht dat Broederschap op cruciale momenten te oppervlakkig blijft.
Zo blijft Timmermans hangen bij de constatering dat er dingen mis gaan in Europa, wat hij karakteriseert als een gebrek aan gedeeld lotsbesef en een neiging tot herzuiling. Hierdoor worden samenlevingen opgebroken, bevolkingsgroepen uit elkaar gedreven. Dit manifesteert zich als een afkeer van de politiek, op allerlei niveaus, maar komt ook naar voren in de problematische omgang met de vluchtelingen- en migrantenstroom. Maar als de Europese burger in de 21e eeuw niet meer de samenhang van vrijheid, gelijkheid en broederschap doorziet, dan moet de vraag gesteld worden hoe dat zo gekomen is. En het antwoord daarop geeft Timmermans helaas niet.
Hopen op een vervolgpamflet
Ja, na de Tweede Wereldoorlog is de Europese burger in verre mate geïndividualiseerd; eerst in het westelijke deel van het continent, later ook in het oostelijke deel. Maar waarom? Wat is daar de oorzaak van? Hier moet wel het neoliberalisme aangewezen worden als (mede)schuldige, een term die in Broederschap echter niet voorkomt. Politiek en economisch neoliberalisme leeft van cijfers (‘meten is weten’), niet van broederschap. Hoe, bijvoorbeeld, kunnen we de omvang van de informele economie meten? Hoe de waarde van solidariteit? En als het niet meetbaar is, hoe kunnen we het dan in cijfers omzetten? In Broederschap zijn deze vragen niet te vinden: Timmermans wil als politicus vooral ‘praktisch’ blijven. Abstracte theoretische verhandelingen horen daar blijkbaar niet bij. Zo blijft echter wel een dieper begrip van de crisis in Europa buiten bereik.
Omdat zijn analyse algemeen is, kan Timmermans slechts wat algemene maatregelen voorstellen om een nieuw gevoel van broederschap aan te wakkeren. Een oppervlakkig en vaag probleem krijgt een oppervlakkige en vage oplossing. De grote kracht van Broederschap is niet een grondige analyse of een concreet actieplan, nee, de grote kracht is dat het de discussie een impuls geeft, dat een belangrijke stem als Frans Timmermans zich daar in heeft gemengd. Laten we hopen op weerwoorden.
Broederschap. Pleidooi voor verbondenheid
Schrijver: Frans TimmermansUitgever: Podium
Prijs: €5
Bladzijden: 62
ISBN: 9789057597916
Misschien ook iets voor u
Eigenaar Plaatboef Utrecht over zijn muzikale held
/ 0 Reactiesdoor: Machiel Coehorst0 SterrenHet overlijden van David Bowie liet velen niet onberoerd. In Utrecht speelde het carillon van de Dom als eerbetoon een aantal van zijn bekende liedjes, waaronder ‘China Girl’ en ‘Space Oddity’.
Nico Kruithof, al zo’n 33 jaar het gezicht van Plaatboef Utrecht aan de Oudegracht, en groot Bowiekenner/fan, was er ook uitgenodigd om zijn verhaal te doen: “Het programma begon om elf uur, maar dan open ik altijd net mijn winkel. Ik kon er dus niet bij zijn helaas.”
Uitverkocht
Net als bijna iedereen was de Rotterdammer totaal verrast door het overlijden van het Britse popicoon: “Toen ik maandagochtend mijn telefoon aanzette, had ik zo’n dertig sms’jes. Het drong eerst niet echt tot me door.” Pas later kwam het besef dat zijn muzikale held was heengegaan. Bowie’s muziek draait hij sindsdien niet, of nauwelijks: dat valt hem nog te zwaar. Ook zijn laatste album Blackstar beluisterde hij nog maar mondjesmaat: “Dat is sowieso lastig omdat het steeds uitverkocht is.”
Kruithof bewondert Bowie zeer: “Hij kwam altijd met iets nieuws of verrassends. Alleen Never Let Me Down draai ik eigenlijk zelden, dat vind ik echt niet goed. Mijn favoriete albums zijn David Live, en Heroes, Low en Lodger uit zijn Berlijn- periode.
Te toevallig
Na Bowie’s dood kwamen de speculaties al snel op gang: hij zou zijn afscheid (na een ziekte van anderhalf jaar) zelf hebben geregisseerd: “Er doen inderdaad verhalen de ronde dat hij er zelf de hand in heeft gehad. Het is ook een beetje te toevallig allemaal: de cd en zijn laatste clip kwamen uit op zijn (69e) verjaardag. In ‘Lazarus’ zingt hij: “I’m in heaven now”, en in een ander lied “Where the fuck did Monday go?” En Bowie overleed op zondag. Dan was er nog die macabere clip bij ‘Lazarus’, de wereldwijde overzichtstentoonstelling en de recente première van zijn theaterstuk: “Maar misschien zijn het ook wel onzinverhalen allemaal.”
Schuw
Kruithof zag Bowie ongeveer tachtig keer live optreden en was regelmatig in de nabijheid van de zanger: “Toen Bowie in 1987 in Rotterdam was voor de Glass Spider Tour, verbleef hij een maand (!) in het Hilton. Tegenover het hotel zat een kroeg waar zijn hele crew regelmatig kwam, en ik dus ook met mijn vrienden. Dat waren bijzonder gezellige avonden.” In Brussel ging Kruithof eens mee naar het hotel waar Bowie met zijn band vertoefde, na een optreden op Werchter: “Aan de hotelbar hebben we de hele avond gekletst en flink doorgehaald. Carlos Alomar, toenmalig gitarist bij Bowie, heeft toen nog de rekening betaald.”
Kruithof sprak ook wel eens met Bowie: “Dat ging dan over zijn muziek of waar hij op dat moment mee bezig was. Maar dat waren maar korte gesprekken hoor, hij was altijd vrij schuw.”
Misschien ook iets voor u
Opnieuw ontdekkingen
/ 0 Reactiesdoor: Joost Festen / beeld: Desiré Festen 0 SterrenHet showcase festival EuroSonic in Groningen focust zich ieder jaar op een ander gedeelte van Europa. Tijdens de dertigste editie is het Centraal/Oost-Europa (CEE) dat in de schijnwerpers staat.
Een dag voor aanvang van het festival komt het bericht naar buiten dat zowel de conferentie als het festival uitverkocht zijn. De ruim drieduizend nationale en internationale muziekprofessionals bezoeken ruim veertig podia waar 346 acts optreden. Voor iedereen wordt het dus een uitdaging om een mooie selectie te maken, want alles zien en horen is onmogelijk! Ook 8WEEKLY heeft veel tijd besteed achter de computer om een fraaie selectie te maken. Door toevoeging van het randprogramma PlatoSonic aan onze agenda, is het uiteindelijk mogelijk om twintig acts live te zien.
EuroSonic donderdagavond
Onze eerste keuze is het optreden van de Finse Katéa. Ze laat zich begeleiden door toetsen en zachte elektrische gitaarklanken. De stem van Katéa bevindt zich op de kruising van Adele en Lana Del Rey, maar bevat voldoende eigens om te kunnen doorgroeien naar die van een groot artiest. Daarvoor heeft ze zeker de uitstraling, die ze toont bij de uitvoering van de prima composities, die vragen om vaker geluisterd te worden. De maniertjes en bewegingen van Katéa mogen de ingestudeerde vorm nog wat ontgroeien, zodat ze haar artiestzijn wat natuurlijker vorm kan geven.
Terwijl we wachten op de volgende artiest, Axel Flóvent, spreken we de ouders en peetouders van Katéa, die speciaal voor dit optreden zijn overgekomen uit Finland. Ze hadden haar optreden en Finland gemist en omdat haar volgende optreden in Groningen is, zijn ze haar achterna gevlogen! De aanleiding om ons aan te spreken is het vragen om de foto’s die we maakten aan hen door te sturen.
Flóvent lost zijn belofte van het korte optreden van die middag meer dan in. Hier is duidelijk een talent aan het werk dat rijp is om omarmd te worden door een groter publiek. Denk bij deze artiest aan de muziek van Asgeir, die overigens op hetzelfde festival zijn doorbraak wist te krijgen. Ondanks de zenuwen, die soms zijn waar te nemen aan de handen van Flóvent zelf, speelt hij een zeer strakke en gedegen set muziek. Flóvent speelt zelf gitaar en toetsen, terwijl hij een band heeft met de klassieke bezetting van bas, gitaar en drums. Toch weet deze IJslander een frisse sound te creëren, zodat je bij herhaalde beluistering al snel zult herkennen met Flóvent en zijn mannen te maken te hebben. Het handelsmerk blijkt ontegenzeggelijk de klankkleur en de manier van gebruik van de stem van deze man: er zit zoveel speelsheid en niet ‘rechttoe, rechtaan’ in de stem van Flóvent dat hij niet snel zal vervelen. Eigenlijk hebben we nu het gevoel al het beste van de avond en misschien wel het festival gehad te hebben, terwijl er nog veel te horen is.
We snellen naar Grand Theatre UP op de markt om daar nog op tijd te kunnen zijn voor When Airy Met Fairy. Juist het feit dat het een showcase festival is, waar mensen komen proeven, is haar blijkbaar niet helemaal helder. De zangeres heeft het er zichtbaar moeilijk mee dat luisteraars blijven gaan en komen terwijl de zaal vol blijft. De vooral elektronische muziek met zang, die doet denken aan Björk, is smaakvol. De deels uit IJsland en deels uit Luxemburg komende formatie weet voor de zittenblijvers zeker te imponeren. De elektronisch-met-een-vleugje-indie-klanken van When Airy Met Fairy zal zeker meer gehoor vinden na dit optreden. Dat is mede door de lichte dansbaarheid van de composities.
Dansbaarheid geldt in nog hogere mate voor de laatste act die we donderdag zien en horen: Dua Lipa grossiert in uiterst dansbare, ritmische muziek. We kunnen dit het beste typeren als gezongen hip-hop/soul-muziek. De stem van Dua Lipa is van een fijn timbre voor deze dansbare muziek, die het zeker goed zal doen op de nationale popzenders en in de discotheken. Voor de niet hip-hop-liefhebber is het een welkome verademing dat deze dame zingt in plaats van praat-zingt. Ze heeft een jonge, lekker in het gehoor liggende, stem die helaas weinig eigenheid in zich heeft.
Balans
Als we de balans opmaken na één dag van muziek genieten, dan steken Axel Flóvent, Katéa en The Young Folk (tijdens het randprogramma PlatoSonic) als beste drietal met kop en schouders boven de rest uit. Toch passen er meer direct achter deze top drie; echte missers hebben we niet gehoord. Gelukkig maar, want dan hadden we andere optredens moeten kiezen uit het grote aanbod om onze tijd niet te verspillen.
Met nog een volle dag en een middag als toegift te gaan kijken we alweer vooruit. De muziekhonger is gelukkig nog niet over.
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Heldere beschrijving van een troebele geschiedenis
Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV-KNAW) en hoogleraar Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, schreef met Soldaat in Indonesië, 1945-1950 een nieuw onderzoeksboek over de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië.
In tegenstelling tot veel andere werken over dit stukje Nederlandse geschiedenis, focust Oostindie zich expliciet op de soldaten die in Indonesië waren: hij verweeft hun dagboeken, memoires en gedenkboeken, zogenaamde ‘egodocumenten’, met de bestaande literatuur over deze oorlog.
Oorlogsmisdaden
Hierdoor ontstaat een imposant onderzoekswerk; Oostindie heeft duidelijk uitgebreid zijn huiswerk gedaan. Het boek is opgedeeld in tien hoofdstukken die elk een onderdeel van de oorlogssituatie bespreken: van de (aanvankelijke) missie en de tegenstander tot het soldatenleven en de thuiskomst. Twee hoofdstukken zijn gewijd aan de saillante details van deze oorlog: het oorlogsgeweld – of oorlogsmisdaden, in Oostindies woorden.
Door het geweld te bestempelen als misdaden, en niet als excessief of buitensporig geweld, zoals de Nederlandse regering in 1969 deed, geeft Oostindie een duidelijk teken. Volgens Oostindie zijn Nederlandse militairen tijdens de jaren 1945-1950 veelvuldig over de schreef gegaan, en in zulke mate dat dit beschouwd kan worden als oorlogsmisdaden. Hij doorbreekt hiermee definitief het taboe dat sinds 1950 op deze oorlog rust. Oostindie laat enige egodocumenten voor zich spreken, maar voegt daaraan toe dat veel documenten gecensureerd zullen zijn, mogelijk de waarheid verdraaid hebben, of niet eens bestaan. Dit klinkt alsof Oostindie zijn eigen argumenten verzint, maar niets lijkt minder waar. Hij weet overtuigend neer te zetten dat niet alle bronnen, om verschillende en veelal pijnlijke redenen, de waarheid konden zeggen, of om diezelfde of andere redenen niet eens gemaakt zijn.
Soldaten zelf
Meer dan dat laat Oostindie zien dat er in een oorlog, en zeker in een guerrilla– en contraguerrilla-oorlog, geen zwart-wit situatie bestaat. Door te vertellen vanuit het perspectief van de Nederlandse soldaten, van wie velen jonge dienstplichtigen zijn, weet hij duidelijk te maken hoe het is om in een onbekend, tropisch warm land te zijn, met een andere bevolking en andere gebruiken, in een totaal onbekende situatie. Hiermee probeert Oostindie niets goed te praten. Hij velt naar eigen zeggen geen morele oordelen, hoewel dit misschien niet helemaal strookt met zijn oordeel over de gepleegde oorlogsmisdaden, iets waar de Nederlandse regering tot op heden niet aan toegegeven heeft.
Oostindie laat je kennismaken met de oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis, met het leger dat weleens het ‘vergeten leger’ wordt genoemd. Door de soldaten en veteranen zelf aan het woord te laten, schetst Oostindie een begrijpelijk beeld van de oorlog, voor de lezer die, twee generaties verder, wat onbevangener in het debat staat. De vraag op welke schaal er oorlogsmisdaden zijn gepleegd blijft, maar Oostindie levert een waardevolle bijdrage. Of er ooit een antwoord zal komen, is maar de vraag.
Soldaat in Indonesië, 1945-1950. Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis
Schrijver: Gert OostindieUitgever: Prometheus
Prijs: € 29,95
Bladzijden: 320
ISBN: 9789035143494
Misschien ook iets voor u