Theater / Voorstelling

Stap voor stap door het leven van Mata Hari

recensie: Het Nationale Ballet – Mata Hari

Artistiek directeur en choreograaf van Het Nationale Ballet Ted Brandsen (1959) creëert een filmische voorstelling over het turbulente leven van exotisch danseres Mata Hari. Het scenario dat hij toont, houdt op chronologische wijze vast aan de gebeurtenissen uit het leven van de danseres.

Mata Hari werd in 1876 geboren als Margaretha Zelle in een rijke Friese familie, waar zij opgroeide als verwend meisje. Na een ongelukkig huwelijk, waar een vroegtijdig gestorven zoon en een dochter uit voortkwamen, vertrok zij naar Parijs om een ander leven op te zoeken. Als exotisch danseres reisde zij aan het begin van de twintigste eeuw door heel Europa. Ze werd na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verliefd op een Russische officier en uiteindelijk vond zij haar dood voor een Frans vuurpeloton in 1917, nadat zij was beschuldigd van dubbelspionage. Al deze gebeurtenissen zijn stap voor stap in het ballet te volgen; Brandsen heeft zich strikt aan het levensverhaal van Zelle gehouden, wat de dans een rigide en illustratief kader geeft. Om het leven van de danseres zo groots en meeslepend weer te kunnen geven als het werkelijk was, had de choreografie, naast technische perfectie, meer speelsheid en creativiteit mogen tonen.

Het Nationale Ballet - Mata Hari -3863_photo-marc-haegemanPiekmoment

Halverwege de eerste helft wordt een moment van conflict en ruzie uitgebeeld door Mata Hari (Anna Tsygankova) en haar man, waar voor het eerst de passie, emotie en toewijding van de karakters te zien is. Op dynamische wijze wordt Mata Hari door haar man door de lucht gegooid, wanneer zij hem op haar beurt aanvliegt. Er ontstaat een interessante fysieke dialoog. De speelse vorm van het klassiek ballet weet de toeschouwer mee te nemen in de belevingswereld van Mata Hari. Dit duet is meteen het hoogtepunt van de avond, want na deze scène vervalt het stuk wederom in uitleg en illustratie.

Het Nationale Ballet - Mata Hari -3704_photo-marc-haegemanVormgeving en muziek

De vormgeving van het stuk bestaat uit vele grote decorstukken, die soms (te) letterlijk worden ingezet, zoals de verhoortafel, waar Mata Hari’s herinneringen zogenaamd omheen dansen. Op andere momenten worden haar dromen en verlangens beter uitgebeeld, door middel van planten en rook, waardoor er niet te veel meteen duidelijk wordt. De meeslepende muziek, speciaal gemaakt voor het stuk door Tarik O’Regan, zorgt voor een nodig scheutje mysterie. Zo krijgt de toeschouwer steeds weer hoop op een groots en meeslepend ballet, maar gaat uiteindelijk toch teleurgesteld de deur uit, wanneer de schoonheid van het stuk ten onder gaat aan het de overheersende verhaallijn.

Film / Reportage
special: Een terugblik op het IFFR 2016

International Film Festival Rotterdam 2016

De 45e editie van het Internationaal Film Festival Rotterdam zit er weer op. Zo’n 500 films, events en voorstellingen, waarvan bijna 200 lange speelfilms, namen bezit van een hongerig filmpubliek. 8WEEKLY was erbij, met twee razende reporters. In twee verslagen kijken we terug op een festival dat zoals altijd druk bezocht werd, maar dat ook moeite had om relevant te blijven in een veranderend filmlandschap.

Bero Beyer staat voor een zware taak. De nieuwe directeur van het IFFR moet zien op te bouwen wat onder voorganger Rutger Wolfson jarenlang is afgebroken. Niet dat Wolfson moedwillig de reputatie van het festival naar de vernieling heeft geholpen, maar als voormalig kunstdirecteur leek hij vooral geïnteresseerd in het randprogramma van crossovers en installaties. Dat zagen filmmakers ook en die trokken hun conclusie. Steeds minder films beleefden hun première in Rotterdam, waardoor het festival in een vicieuze cirkel kwam. Aan het IFFR begon een reputatie te kleven die zei dat het festival niet meer van belang was in de internationale filmwereld. Geldgebrek speelde daar overigens ook een rol in. Rotterdam zou niet meer op kunnen tegen grote concurrenten als Berlijn, Toronto en Venetië. Wolfson probeerde het tij nog te keren door grotere films, die later het jaar toch al in première zouden gaan, vooruit te programmeren in Rotterdam. Hoewel dat bij het grote publiek wel in de smaak viel, bleek dat een heilloze weg. Daarmee zat het IFFR in het vaarwater van de festivals in bijvoorbeeld Leiden (Leiden International Film Festival), Vlissingen (Film by the sea), Leeuwarden (Noordelijk Film Festival) en Utrecht (Nederlands Film Festival). Het IFFR moet terug naar de kern: het programmeren van gewaagde, vernieuwende cinema door filmmakers die op andere festivals weinig kansen krijgen. Dat is een missie die Bero Beyer, als voormalig filmproducent met veel inhoudelijke kennis, wel is toevertrouwd.

Echt hard durfde hij nog niet in te grijpen. Het onderdeel Limelight werd gehandhaafd en bevat maar liefst 28 films die op voorhand al aangekocht waren door Nederlandse distributeurs. Dat hij ook nog eens weinig geld te besteden had om regisseurs over te laten komen, werd pijnlijk duidelijk. In tien IFFR-dagen was het aantal Q&A’s, het moment dat de filmkijker oog in oog komt te staan met de filmmaker, echt minimaal. Van de regisseurs die toch voor de volle zalen stonden, bleek een deel ook nog hun eigen reis betaald te hebben. Als je film dan eindelijk internationaal in première gaat, wil je daar ook bij zijn. Naast enkele beginnende makers waren er ook een paar ervaren namen. Van de Amerikaanse kunstenares Laurie Anderson (die een film maakte over haar hond) en de veelzijdige Ben Wheatley (al meerdere jaren in Rotterdam vertegenwoordigd, dit jaar met de gestileerde zwarte sciencefiction komedie High-Rise) tot veteraan acteur Udo Kier (te zien in de Oostenrijkse tv-serie Altes Geld). Daar staat het ontbreken van echt grote namen tegenover. Geen Hou Hsiao-hsien (wiens The Assassin in Rotterdam een voorpremière beleefde) en geen Apichatpong Weerasethakul (die zijn Cemetery of Splendour zelfs al tijdens het IFFR in de Nederlandse zalen zag verschijnen).

Maar, aan Beyer heeft het niet gelegen. Hij bleek een begenadigd spreker die respect geniet van filmprofessionals die er wel waren. Ook dit jaar wist het IFFR weer een paar obscure filmmakers op te graven uit de krochten van de filmgeschiedenis. Regisseurs die om een of andere reden vergeten waren en opnieuw een podium krijgen. Dat is een taak waarvan het IFFR zich al 45 edities kwijt. En, dat moeten ze ook vooral blijven doen. Dit jaar waren dat de Spaanse experimentele Pere Portabella, de Italiaanse genrefilmer Claudio Caligari en de controversiële Japanner Masao Adachi. Portabella is vooral historisch interessant. Zijn Informe general sobre unas cuestiones de interés para una proyección pública (1977) is een filmisch essay over een periode waarin Spanje zichzelf opnieuw moest zien uit te vinden na de dood van dictator Franco. Drie uur lang discussiëren groepjes politici, vakbondsleiders, arbeiders en industriëlen over de teloorgang van de middenklasse, de rechten van de werknemer, de voor- en nadelen van marxisme en de voorwaarden waaronder democratie in de post-fascistische tijd zou kunnen werken. Fascinerend, maar vooral ook saai.

Claudio Caligari maakte slechts drie films met flinke tussenpozen, maar aan een film als l’Odore della notte (1989), over een groep kleine criminelen die door een serie inbraken proberen te ontkomen aan hun nederige roots, is te merken dat dat niet aan zijn beheersing van het vak heeft gelegen. Spannend, sfeervol en sterk geacteerd, geeft de film een goed beeld van het groezelige Rome van begin jaren tachtig. Maar ook Masao Adachi is met zijn politiek getinte seksfilms een maker die in Rotterdam helemaal tot zijn recht komt.

De Deep Focus-sectie bracht in elk geval een vergeten meesterwerk naar Rotterdam. The Brick and the Mirror (1965) van de Iraanse filmmaker Ebrahim Golestan, is een schitterend epos over een taxichauffeur die een baby op zijn achterbank vindt en in zinderend Teheran op zoek gaat naar verlossing. Golestan laat een verbijsterend liberale maar ook kritische visie zien op zijn land, waarin vrouwen de morele leiding hebben en corruptie welig tiert.

Een andere hoofdtaak is uiteraard de eigen Tiger-competitie. Daarin had Beyer al wel ingegrepen. Van de gebruikelijke zestien titels, werd teruggegaan naar acht. Een hoognodige ingreep, want het bleek al jaren onmogelijk om elk jaar zoveel enigszins aansprekende titels van beginnende filmmakers te selecteren. Ook bracht hij het aantal winnaars terug van drie naar een. Die enige winnaar is de melancholische komedie Radio Dreams, van de in Iran geboren en in Londen opgegroeide Babak Jalali. Dat hij al meerdere films maakte is tekenend: het was aan zijn film te zien, maar roept ook de vraag op waar de grens tussen ontluikend talent en de enigszins gevorderd auteur zit.

Als het aan het publiek ligt, hoeft het IFFR geen afstand te doen van voorpremières. Die films scoren steevast hoog in de polls en zijn snel uitverkocht. Van het prachtige Demolition (met een zeer sterke Jake Gyllenhaal die op eigen wijze dealt met de dood van zijn vrouw) en het ijzingwekkende El Clan (over een voormalig junta-lid dat met zijn gezin vrolijk doorgaat met het ontvoeren van rijke industriëlen in een land dat op weg is naar democratie), tot de bijzondere boekverfilming Beyond Sleep naar het boek van Willem Frederik Hermans en de absurde Deense komedie Men & Chicken. Ook de winnaar van de publieksprijs komt vrijwel elk jaar uit een voorpremière. Dit keer het Deense oorlogsdrama Land of Mine, over een groep jonge Duitse soldaten die na afloop van de Tweede Wereldoorlog een Deens strand van mijnen moet ontdoen. Een prima film, maar ook degelijk en voorspelbaar. De top 10 wordt gedomineerd door 5 Limelight-films (waaronder plaatsen 1, 2 en 3), en met Demolition ook nog op 11.

Het IFFR wil en moet, naast een filmmakersplatform, ook een publieksfestival blijven. De drukte en de sfeer in de stad schreeuwen elk jaar om een voortzetting van dit succes. Afstand doen van het Limelight-programma is dan ook niet aan de orde. Veel filmliefhebbers verkiezen het kijken van een film in een uitverkochte zaal boven het zien van diezelfde film in een veel leger zaaltje een aantal maanden later. Je kunt ze geen ongelijk geven. Gelukkig is het publiek in Rotterdam niet eenkennig. Vrijwel alle films trekken een flink publiek. Dat films als het Libanese Halal love (and sex), het Turkse Ballad of Exiles Yilmaz Güney, het Ethiopische Price of Love en het Colombiaanse El abrazo de serpiente in Rotterdam steeds uitverkocht zijn, spreekt boekdelen. Het is de magie van het IFFR. Het festival is nog steeds stevig verankerd in de harten van filmkijkers. Het is aan de nieuwe directeur, zijn team van programmeurs en de geldschieters om ook de makers weer naar Rotterdam te lokken.

Boeken / Non-fictie

Vreugde en volharding

recensie: Kees 't Hart - Het gelukkige schrijven

De hoogste trap van schrijven is volgens Kees ’t Hart het gelukkige schrijven. Hij probeert het in zijn laatste publicatie in het vizier te krijgen en stelt daarbij vooral scherp op zijn eigen ervaringen.

Kees ’t Hart heeft in het verleden vele romans, verhalen en gedichten geschreven en zo mogelijk nog meer recensies. Het gelukkige schrijven is een verzameling van essays waarvan een deel eerder in onder andere De Groene Amsterdammer en De Revisor is gepubliceerd. Gedichten worden geanalyseerd, schrijvers worden geïnterviewd, filosofen worden aan de tand gevoeld en boeken worden in tradities gezet.

Als een mier in een kelder

Wie bij Het gelukkige schrijven een veredeld zelfhulpboek voor schrijvers in gedachten had, komt bedrogen uit. Zelfs de titel van het boek wordt nauwelijks gedefinieerd. Het gelukkige schrijven wil volgens ’t Hart verborgen zijn, ‘het ontkent zichzelf en spreekt vanuit een kelder op de toonhoogte van een mier’. Vanzelfsprekendheden moeten door elkaar worden gehaspeld, de woorden en zinnen zelf moeten vanzelfsprekend blijven.

Als schrijver wil ’t Hart de staat van het gelukkige schrijven bereiken, als lezer en recensent wil hij er mee geconfronteerd worden. Het moet het centrale thema van het boek zijn, maar in werkelijkheid zijn de hoofdstukken vaak slechts zijdelings met elkaar verbonden. Kees ’t Hart leidt de lezer vooral langs zijn eigen inspiraties, ervaringen, meningen, ontboezemingen en ontdekkingen.

In het essay over de geboorte van zijn bibliotheek wijdt ’t Hart uit over zijn eerste ervaringen met boeken. Zo werd hij voorgelezen door zijn moeder uit de Daantje-reeks van Leonard Roggeveen. Later wordt er nostalgisch uitgeweid over Lord Lister-boekjes, die tegenwoordig niet meer te krijgen zijn. ’t Hart beschrijft zijn weg door de wereld van letters, woorden en uiteindelijk literatuur.

Persoonlijk genot voorop

Het gelukkige schrijven is een persoonlijk boek van een literaire alleseter die mensen bewust wil maken van een oneindig literair paradijs dat blijft inspireren, verbazen en vermaken. Wel is het zo dat de opvattingen van ’t Hart vooral toegespitst zijn op het schrijven en niet op het lezen. De schrijver moet volgens hem voor zijn eigen genot en voldoening schrijven, hij moet het doen omdat hij niet anders kan. De lezer is voor de gelukkige schrijver niet van belang, betoogt ’t Hart. Uiteraard heet het boek ook Het gelukkige schrijven, maar dat er in de schrijfvisie van ’t Hart zo weinig aandacht voor de lezer is, blijft opmerkelijk.

Bij het schrijven van Het gelukkige schrijven lijkt ’t Hart het persoonlijke genot ook voorop te hebben gesteld. Zo worden de jurken van mevrouw Klinkhamer uit De Kameleon met schaamteloos veel lol geanalyseerd en wordt het gedicht De Wolken van Martinus Nijhoff op een bizarre manier besproken: er komt zelfs een kaart van Scandinavië aan te pas als vergelijking van een penis met een balzak. ’t Hart heeft duidelijk plezier gehad, maar of de lezer met hem meelacht is zeer de vraag. Voor ’t Hart zal het niet uitmaken: hij heeft gelukkig geschreven.

Boeken / Fictie

De vorming van een groot schrijver

recensie: Truman Capote - Waar de wereld begint

Truman Capote (1924 – 1984) besloot op zijn negende of tiende om schrijver te worden. Vanaf dat moment was hij iedere middag achter zijn typemachine te vinden. Daar schreef hij korte verhalen en probeersels, die recent ontdekt en gebundeld zijn. Een prachtig document van een schrijver in ontwikkeling.

De Zwitserse journalist Anuschka Roshan reisde samen met haar man, Peter Haag, naar de New York Public Library om in het archief van een van Amerika’s grootste schrijvers te duiken. Daar stuitte het tweetal op 39 ongeordende kartonnen dozen, vol handgeschreven notities en typoscripten. Uit die vondst stelden ze het boekje Waar de wereld begint samen. Vijftien korte verhalen waarin mooi te zien is hoe Capotes schrijverschap zich in zijn jonge jaren ontwikkelt.

Onheilspellende sfeer

Wat opvalt bij zijn eerste korte verhalen, die Capote vermoedelijk rond zijn veertiende schreef, is de volwassen aanpak, zijn durf en onmiskenbare talent. Waar jonge schrijvers in hun eerste creaties nogal eens de neiging hebben te veel te willen verklaren, bang zijn dat de lezer hen niet begrijpt, lijkt Capote juist te beseffen dat het verhaal tussen de regels het meest intrigeert. Hij heeft het lef om ruimten te laten ontstaan, waardoor zijn vertellingen een mysterieuze, veelal onheilspellende sfeer herbergen. Al zijn veel verhalen nog zo kort, Capote weet in een paar zinnen een wereld op te roepen, personages te scheppen waarover je een boek van 350 pagina’s zou kunnen schrijven.

Heel gelukkig

Capotes voorliefde voor buitenbeentjes, waar hij zelf een extreem voorbeeld van was, is ook in dit vroege werk al volop aanwezig. Mensen die ondanks hun armoedige leven, hun weinig belovende vooruitzichten, over een bezit beschikken dat geen mens ze af kan pakken: een enorme levenslust. Zoals in het titelverhaal Waar de wereld begint waarin Sally, een eenling op school, in het klaslokaal droomt van toekomstige roem. Wanneer haar docente wiskunde haar op het matje roept, smijt ze haar boeken op haar bureau en rent de wereld in. De laatste zinnen zijn prachtig en raadselachtig:

Ineens lachte Sally. Miss Carter en de X’en en de getallen leken heel ver weg. Ze was heel gelukkig hier, met de wind in haar haren en de dood om de hoek.

Probeersels

In de loop van de bundel experimenteert Capote steeds meer met verschillende vertelperspectieven, continuïteit, niet-chronologische structuren. Hoewel het niveau hoog blijft, is goed te zien wat de jonge schrijver tracht onder de knie probeerde te krijgen. Zijn palet van mogelijkheden breidt zich langzaam uit. Dit zijn de verhalen die te typeren zijn als ‘probeersels’. Een beetje oneerbiedige term, maar het zijn juist deze verhalen die (met name voor Capote-liefhebbers) zo interessant zijn. Waar de wereld begint is te lezen als een vermakelijke verhalenbundel, maar vergeet ondertussen niet te genieten van de ontwikkelingsgang, de ontplooiing van een heel oorspronkelijk talent.

Hyena Stomp, Frank Stella, Kunstwerk
Muziek / Achtergrond
special: Het ervaren van oneindigheid
Hyena Stomp, Frank Stella, Kunstwerk

Muziek als object

In het artikel Art and Objecthood (1967) bekritiseert Michael Fried het idee dat minimalistische kunst – hij noemt het ‘literalist art’- een echte kunstvorm is. Wat kan dan gedefinieerd worden als ‘literalist art’?

Volgens muziekhistoricus en -criticus Richard Taruskin was minimalistische kunst oorspronkelijk een reactie op de complexe, dichte, onregelmatige en expressieve intensiteit van het naoorlogse expressionisme, dat doordachte interpretatie vereiste. Daarom werden korte, simpele muziekstukken gecomponeerd die vaak repetitieve patronen bevatten van simpele elementen. Minimalistische schilderkunst kenmerkte zich door het veelvuldige gebruik van rechte lijnen en stroken van heldere kleuren (zoals bij werk van Mondriaan, of Frank Stella’s Hyena Stomp, hierboven). Kunst moest begrepen worden als spel tussen vorm en kleuren, niet als een expressie van gevoelens. Wat muziek betreft: Minimalistische componisten kozen ervoor om de hoeveelheid materiaal tot een minimum te beperken, in plaats van de luisteraar te overdonderen met onbekend materiaal en snel veranderende muzikale landschappen. Bovendien werd het tempo van muzikale verandering dramatisch gereduceerd, zodat de luisteraars zich konden focussen op de veranderingen die zich wel voordeden.

Kubus, David Smith, kunstwerk

David Smith, Kubus

Veel critici waarderen minimalistische muziek niet vanwege de herhalingen, herhalingen en herhalingen. De ontwikkeling van variaties door trage veranderingen, kan tot zeeeer laaaange muziekstukken leiden en kan daarmee een gevoel van oneindigheid oproepen. Een kunstwerk, in dit geval een muziekstuk, wordt daarmee onuitputtelijk: het voelt alsof het einde nooit in zicht komt. Het ervaren van oneindigheid is een van de belangrijkste kenmerken van ‘literalist art’, hoewel dit op het eerste gezicht contra-intuïtief lijkt. De duur van een objectervaring is uiteraard tijdelijk, omdat het object bestaat op een bepaalde plaats en in een bepaalde ruimte. Bij het aanschouwen van zo’n object krijgen we het gevoel van oneindigheid en onmeetbaarheid. (Fried noemt in zijn artikel het voorbeeld van de kubusbeelden door David Smith en Anthony Caro, zie afbeeldingen).

Minimalistische muziek

Kunstwerk, Cube, Anthony Caro

Anthony Caro, Cube

Hoe zijn Frieds veronderstellingen specifiek toe te passen op minimalistische muziek? Als voorbeeld kunnen we Terry Riley’s In C (1964) nemen. Elk instrument speelt dezelfde partij, waardoor het muziekstuk unisono begint met een begeleidende piano als metronoom. Het muziekstuk bestaat uit 53 korte frases en elke muzikant mag voor zichzelf kiezen hoe vaak een frase wordt gespeeld. Na tien minuten spelen de muzikanten niet meer synchroon en klinkt alles door elkaar heen, ondanks dat iedereen nog steeds dezelfde frases speelt. Als je goed luistert, hoor je nog steeds kleine veranderingen. Juist deze kleine veranderingen zijn de sleutel in de luisterervaring. Zij maken de ervaring echt en creëren theatraliteit (‘theatricality’).

Er moet hierin wel een onderscheid gemaakt worden tussen geluid als object en een muziekstuk als object. We kunnen Frieds gedachten over driedimensionaliteit en ruimte gebruiken als we over geluid discussiëren, maar als we ons op muziek focussen zijn deze termen nagenoeg niet toepasbaar. Noties over volmaaktheid, leegheid en vorm (in de breedtste zin van het woord) zijn veel beter geschikt. De vorm in het bovenstaande voorbeeld is juist die structuur van langzame, uniforme verandering. Op een zekere manier draagt de voorspelbaarheid van het minimalistische muziekstuk bij aan de volmaaktheid van het kunstwerk. Al luisterend hoeven we niet elk nieuw aspect als nieuwe ontwikkeling te zien, maar juist als een ander perspectief van waaruit we het object kunnen bekijken. De volmaaktheid van het muziekstuk komt voort uit het langzaam één worden van de verschillende onderdelen.

Volgens componist Kyle Gann was de komst van de minimalistische stijl voorspelbaar, omdat de ontwikkeling van het modernisme complexiteit tot een onoverbrugbaar extreem had gedreven, waardoor een verschuiving naar simpelheid onvermijdelijk was. Zoals ik heb laten zien kan de luisterervaring van muziek er een zijn van oneeeeeeindigheid. De muziek klinkt echter niet zo simpel als zij is door het proces van fraseverschuivingen die de ervaring blijven aansturen, net zoals een cirkelredenering werkt, omdat een cirkelredenering zo werkt.

Bronnen:

Taruskin, Richard. “Minimalism and Postminimalism” A History of Western Music, Eight Edition. New York/London: W.W. Norton & Company, 2010. 969-975.

Fried, Michael. “Art and Objecthood,” Art and Objecthood: Essays and Reviews. Chicago: University of Chicago Press, 1998. 148-172.

Gann, Kyle (2003), Making Marx in the Music: A HyperHistory of New Music and Politics. Web. 5 March 2013.

Riley, Terry. In C. 1964.

Film / Reportage
special: IFFR 2016

IFFR 2016: wat waren de hoogtepunten?

Afwezige regisseurs, te veel voorpremières, te weinig verrassende primeurs: terechte klachten over het 45e IFFR. De volgende films hebben een lang traject op het internationale festivalcircuit op zitten en waren dit jaar hoogtepunten van het International Film Festival Rotterdam. Helaas zullen ze waarschijnlijk niet meer in Nederland te zien zijn.

Kaili Blues

Kaili Blues

Als je Kaili Blues (Lu bian ye can, 2015) googelt, wordt je direct voorzien van de plot: een man gaat in een subtropisch deel van China op zoek naar zijn neefje. Dat is inderdaad wat er gebeurt, maar het is tegelijkertijd het minst relevante en interessante in de film, die gaat over de werkingen van het verstand en het onderbewustzijn en zijn thema’s op een intelligente en overweldigende manier cinematografisch verwerkt. Wanneer heb je voor het laatst een technische tour de force gezien die werkelijk betekenis had voor de film? Als de hoofdpersoon in Kaili Blues zijn woonplaats verlaat op zoek naar zijn neefje, strandt hij na verloop van tijd in een dorpje, waar hij dingen meemaakt die het logische verloop van het verhaal verstoren. Zo vormt zich een soort droomwerkelijkheid die concurreert met de werkelijkheid die eerder werd getoond. Dit deel van de film is ogenschijnlijk opgenomen in één ononderbroken dynamische take van ongeveer drie kwartier. Dat is op zich al erg indrukwekkend voor een film die duidelijk voor weinig geld is gemaakt, maar de take is ook onlosmakelijk onderdeel van de structuur van de film. Wat volgens de logica van de film eigenlijk niet ‘echt’ kan zijn, wordt door de vorm geforceerd als werkelijkheid gepresenteerd. De film is overigens in zijn geheel prachtig gefilmd in een deel van China (de zuidwestelijke provincie Guizhou) dat zelden of nooit in films fungeert. Kaili Blues was daarmee een van de heel weinige films op het IFFR die je op meerdere manieren dingen laat zien die je nog niet eerder hebt gezien. Regisseur Bi Gan is nog maar halverwege de twintig en werkt in een klimaat waar de overheid op het moment onafhankelijk film maken actief ontmoedigt, wat zijn prestaties nog indrukwekkender maakt.

Alone

Alone

Ook dromerig, ook een mooi voorbeeld van creativiteit met weinig middelen, en bijna even origineel was het Koreaanse Alone (Hong-min Park, 2015). Die film lijkt aanvankelijk een voortdurende reeks slecht aflopende dromen waarin de hoofdpersoon verkeert. De locatie van een groot deel van de scènes is een halfvervallen complex van nauwe steegjes, huisjes en trappen dat tegen een steile heuvel is gebouwd—een claustrofobisch labyrint dat steeds meer overlapt met de geestestoestand van de dromer. De film begint razend spannend met een flagrant citaat uit Rear Window, maar neemt al gauw een beklemmende existentiële dimensie aan naarmate de betekenis van de nachtmerries duidelijk wordt.

Joko Anwars A Copy Of My Mind (2015) is een Indonesische variant op de Amerikaanse conspiracy thrillers uit de jaren 1970, maar dan een die geen enkele poging doet om de stijl en sfeer van Pakula’s en Pollacks werk te kopiëren en een opvallend originele draai aan het genre geeft. De hoofdpersonen zijn een schoonheidsspecialiste en de jongen die de clandestiene dvd’s die zij koopt van Indonesische ondertitels voorziet. Door eerst uitgebreid de tijd te nemen om de romance tussen het tweetal geloofwaardig en interessant te maken, wordt de film tergend spannend wanneer ze ongewild betrokken raken bij een corruptieschandaal. De politieke intrige is serieus (het schandaal is op feiten gebaseerd), maar de romantiek ook, iets waar weinig regisseurs voor zouden durven kiezen. Bovendien blijft dit de regisseur van Forbidden Door (Pintu terlarang, in 2009 in Rotterdam), dus zijn er ook vleugjes seksuele perversiteit, gitzwarte humor en sporadische doses gruwelijk geweld. Na de teleurstelling van Modus Anomali (2012) bevestigt deze film dat Joko Anwar een unieke regisseur en een wereldtalent is.

Three Stories of Love

Three Stories of Love

Ryosuke Hashiguchi’s Three Stories Of Love (Koibitotachi, 2015) vertelt drie zeer losjes verbonden verhalen over de liefde, met als hoofdpersonen een weduwnaar, een huisvrouw en een advocaat, maar doet dat op een manier die in niets lijkt op wat we gewend zijn van westerse mozaïekfilms. De film is namelijk volledig vrij van pretenties en vals sentiment, en heeft werkelijk iets te zeggen over de manier waarop mensen met problemen en verdriet omgaan. Bovendien is de toon even vaak komisch als treurig. De hoofdpersonen worden gespeeld door amateurs, die door Hashiguchi (sinds Hush! van 2001 uit het oog van de Nederlandse distributeurs verdwenen) van tevoren in een workshop werden gecoacht. Ze acteren uitmuntend en spelen alle drie in een emotionele climax geloofwaardiger dan menig professioneel zou kunnen. Als Three Stories Of Love in Frankrijk was gemaakt, zou het een filmhuishit worden. Het feit dat hij uit Japan komt, betekent dat hij überhaupt niet zal gaan draaien.

Muziek / Concert

Memorabel

recensie: Colin Blunstone @ De Blauwe Kei Veghel, 11 februari 2016

Colin Blunstone viert zijn ruim vijftigjarig jubileum als “recording artist” met een tournee waarbij hij put uit zijn rijke verleden als artiest. Een dwarsdoorsnede uit zijn solowerk en werk met anderen is dan ook het menu dat hij ons voorschotelt.

De inmiddels zeventigjarige Blunstone debuteerde als tiener in The Zombies, waarmee hij hits scoorde als als ‘She’s Not There’ en ‘Time Of The Season’. Die oude nummers passeren ook vanavond de revue en ‘She’s Not There’ wordt door Blunstone aangekondigd als het nummer dat zijn leven totaal veranderde; het nummer dat van hem een rockster maakte.

Authentieke verhalen

Zoals aangekondigd door Theater De Blauwe Kei zal de avond uit twee sets bestaan. De grote zaal is voor tweederde gevuld met Blunstone-fans. Hun gemiddelde leeftijd is redelijk hoog, wat niet raar is als je kijkt hoe lang de legende al in het vak zit, maar er lopen toch ook wat jongere fans rond.
De eerste set gaat stevig van start. Even wordt de gitarist geplaagd door het te lage volume van zijn instrument in de mix en Blunstone moet even wennen aan de afstand die hij tot de microfoon moet houden. Maar als we ‘I Don’t Believe In Miracles’ hebben gehoord, waarin Blunstone ook feilloos de hoge noten weet te pakken, kunnen de rillingen op rug en hals niet worden onderdrukt. Ja, Colin Blunstone kan het nog steeds! Drie jaar geleden mochten we hem ook nog aanschouwen en we kunnen constateren dat hij vandaag beter bij stem is dan toen.
Sommige liedjes krijgen vandaag een authentiek verhaal mee. Zo ook ‘Wild Places’, een nummer van Duncan Browne, waarvan Blunstone een versie van opnam voor zijn nieuwste soloalbum. Op achttienjarige leeftijd had hij de liedjesschrijver ontmoet, toen deze gitaar speelde in zijn kleedkamer in Berlijn. Blunstone hoorde dit vanaf de gang, maar hij moest bijna een hele fles whisky drinken voordat hij aan durfde te kloppen om Browne te complimenteren met zijn prachtige spel. Als een ode aan dat moment en aan Browne zelf heeft Blunstone dit nummer opgenomen.

Ademloos luisteren

Het mooiste moment van de eerste set is het met louter pianobegeleiding gezongen ‘Though You Are Far Away’, waarin we niet alleen tot rust komen maar ook Blunstone in al zijn essentie kwetsbaar horen zijn. Ook de tweede set bevat zo’n moment: hij opent met een drieluik dat hij vaker aan elkaar zingt en dat nu opnieuw voor kippenvel zorgt. ‘Wonderful’, ‘Beginning’ en ‘Keep The Curtains Closed Today’ maken dat de zaal ademloos luistert om aan het eind in een daverend applaus uit te barsten. De meester laat hierbij even horen dat hij het nog steeds dat bijzondere hese en hoge in zijn stem optimaal kan benutten!
Zijn band staat hem daar waar nodig prima terzijde, waarbij een glansrol vervuld wordt door de gitarist Mnola, die werkelijk virtuoos de snaren beroert. Zowel op elektrische als akoestische gitaren speelt hij gevoelige solo’s, die niet alleen de zaal ontroeren: ook Blunstone zelf geniet zichtbaar van het uitmuntende spel van zijn begeleider.
Aan het einde van de show worden we nog getrakteerd op een aantal grote hits uit zijn lange carrière, waarna Blunstone en zijn band het applaus in ontvangst nemen. Ze worden door de zaalhost gefêteerd met een flesje wijn. Blunstone reageert dankbaar, maar laat zich ook ontvallen dat het natuurlijk gevaarlijk is om wijn te geven aan iemand die in de jaren zeventig bekend stond om zijn excessieve wijngebruik.
Tijdens de toegift ‘Ennismore’ gebruikt hij de gekregen fles wijn om zijn tekst te ondersteunen, waar het drinken van een glaasje wijn in voorkomt. Blunstone laat met zijn band opnieuw een onuitwisbare herinnering achter met deze memorabele avond!

Così fan tutte
Muziek / Concert

Veel pretenties, weinig inhoud

recensie: Così fan tutte @ Theater Carré, Amsterdam
Così fan tutte

Mozarts Cosi fan tutte, uitgevoerd door de Nederlandse Reisopera in het Theater Carré, is verre van speels. Xander Straats regie heeft veel pretenties die weinig inhoud en een statisch beeld leveren. De vaart van deze opera giocoso blijft in de muziek zelf en in de formidabele stemmen van de jonge solisten.

Cosi fan tutte, of anders De school voor geliefden, refereert vier uur lang aan de onbetrouwbaarheid van vrouwen in de liefde. Het simpele verhaal speelt zich af tussen twee zussen Fiordiligi en Dorabella en hun verloofden Guglielmo en Ferrando, die door de ervaren Don Alfonso tegen elkaar uitgespeeld worden: hij gelooft niet in de trouwe liefde van de zussen.

Wedstrijd
Don Alfonso daagt zijn vrienden uit en een wedstrijd volgt. De verloofden geven voor naar het leger te gaan, maar in werkelijkheid verkleden ze zich als Albaniërs en brengen hun eigen vrouwen in verzoeking. Vanaf dat moment draait het verhaal om de kunst van de verleiding. De luisteraar wordt heen en weer geslingerd tussen instinct, hartstocht en zelfbeheersing. Wanneer de mannen bijna triomfantelijk het gevoel krijgen dat ze gewonnen hebben, bezwijken de vrouwen en krijgt Don Alfonso gelijk.

Regie
Helaas worden de muzikale knipoogjes niet door het decor gedragen en de regie van Straat komt bleek over. Bang om oubollig over te komen – en misschien ook vanwege de beperkte financiële middelen – kiest hij voor abstracte beelden die te ver van het verhaal staan. Piepschuim, glazen bollen en touwtjes missen de finesse van de muziek. Straat begint de voorstelling met een spreker die zich als Mozart voordoet en hoewel het een leuke vondst blijft, wordt te opzettelijk verklapt wat de intentie van de regisseur is.

Het concept van een open spel, wat de regisseur op zijn beurt in het programmaboekje suggereert, is in niet één interactie of handeling van de solisten terug te vinden. Jammer dat de speelse wedstrijd zonder consequenties de scherpte van het detail mist.

Cast
Het fijne is wel in het ensemble te vinden. De Canadese Shantelle Przybylo, sopraan creëert de meest geloofwaardige Fiordiligi doordat ze niet alleen met haar indrukwekkende stem verleidt, maar ook met haar acteerkunsten. Naast haar is Anna Traub, mezzosopraan, als Dorabella de tweede ster van de avond. De aria ‘Un aura amorosa’ weet de jonge Russische tenor Yaroslav Abaimov met alle muzikale subtiliteit over te brengen.

Ook Nina Leiderman vertolkt de vileine Despina met veel speelsheid, samen met Robert Davies, bariton als Don Alfonso. En last but not least kan ook over Nicholas Crawley, bariton, alleen het beste gezegd worden.

Dirigent Arnaud Oosterbaan laat soms Het Orkest van het Oosten te veel struikelen doordat hij voor te energieke tempi gekozen heeft, wat voor veel vaart maar minder kwaliteit zorgt. Toch komt Mozarts muziek tot zijn recht, zodat een bezoek tijdens een van de volgende elf voorstellingen de moeite waard is.

Theater / Reportage
special: Leids Cabaret Festival kiest met Martijn Kardol voor veilige winnaar

Leids Cabaret Festival 2016

Een sterk liedje, goede timing en onderhoudende stiltes had Martijn Kardol (1990) nodig om zich tot winnaar te mogen kronen van de 38ste editie van het Leids Cabaret Festival. Al was het nipt; de jury gaf toe dat het om een ‘fotofinish’ ging. Toch ging ook de publieksprijs naar Kardol. Erg overtuigend was het echter allemaal niet.

Twee solisten en een duo, dat waren de finalisten tijdens deze editie van het prestigieuze Leids Cabaret Festival. Als eerste mocht Marco Horta Lopes, een oud-student van de Koningstheateracademie in Den Bosch, die inzette op ‘hoe goed we het hebben’. Er zit geen vleugje cynisme in de toon van Lopes; hij meent het écht. Ook met hemzelf gaat het goed, ook al wordt hij enkele malen afgewezen of wordt hij voor Turk uitgemaakt (Lopes is Portugees). Het lijkt hem allemaal niet te deren. De vrolijke dansjes en positiviteit ten spijt, Lopes houdt het klein en persoonlijk en daarmee doet hij zichzelf tekort. Zijn egocabaret nodigt nog te weinig uit om uitgedaagd te worden, al is dit wellicht een kwestie van bijschaven en lef tonen.

Als tweede mochten Joosen en De Jager het proberen. Een Rotterdams duo dat met een geweldig spektakel het gehele podium vult. Lekker veel energie, drukte, slapstick, muziek, een flitsend decor: heerlijk om naar te kijken. Hoewel ze met fraai verpakt engagement komen en wel degelijk wat te vertellen hebben, oogt het nog wat ongepolijst en verliest de zeggingskracht het van de snelle schakelingen. Zo hebben ze meerdere sketches, waaronder het gebruik van drive-bestanden, het gebrek aan protest en een banenshow op televisie. Dit soort jongens mogen vaker de theaters bestormen. Het is fris en ongedwongen en had op basis van hun gedurfde experiment en potentie best tot winnaar mogen worden uitgeroepen. Hopelijk gaan we ze nog vaker zien, los van de finalistentour.

Dan de uiteindelijke winnaar: Martijn Kardol. Hij won al eerder het Groninger Studenten Cabaret Festival en de publieksprijs van het Griffioen/Zuidplein, dit keer dus een dubbelslag in Leiden. ‘Sis is my moment soe shine’, zei hij met veel gevoel voor spraakgebrek. Zijn programma is gebaseerd op zijn ambitie om musicalster te worden, of specifieker: Tony Manero. Ondertussen moet hij zich verantwoorden voor de keuzes die hij maakt. Zo wil Kardol geenszins lastiggevallen worden door wervers van goede doelen (en komt hij met creatieve oplossingen), moet hij zijn auditie bekopen met een pijnlijke spagaat en wordt hij telkens afgewezen door het meisje van zijn dromen. Kardol zingt er hartstochtelijk over, terwijl hij de grootste moeite heeft om als held op het podium te staan. Dat is zijn intentie dan ook niet; de stiltes die hij laat vallen, laten alle ongemakkelijkheid door de zaal vloeien. Maar grandioos of geweldig is het niet; het is een wat braaf, klassiek programma, met een typisch cabareteske uitvoering van subtiele grapjes en liedjes. Daarmee kiest de jury voor een winnaar die weliswaar het meest ‘allround’ is, maar niet de spannendste.

toren, Britse vlag, telefooncel
Boeken / Non-fictie

Een tragikomisch portret

recensie: Bill Bryson - De weg naar Little Dribbling. Een reis door Groot-Brittannië
toren, Britse vlag, telefooncel

Ruim twintig jaar na het verschijnen van Een klein eiland, waarin de geboren Amerikaan Bill Bryson Groot-Brittannië ontdekt, maakt hij in De weg naar Little Dribbling opnieuw een reis door het land dat hem op alle vlakken blijft verbazen.

Bryson woont al vele jaren in Engeland en herinnert zich hoe hij als piepjonge twintiger voor het eerst het eiland bezocht.  In die tijd, zegt de inmiddels 64-jarige schrijver, kwam alles wat de moeite waard was daarvandaan. Bryson somt een hele lijst op, van The Beatles tot Elizabeth Taylors liefdesleven. Nu, ouder en sinds kort officieel Brits staatsburger, trekt hij de conclusie in een land te wonen dat hij domweg niet meer herkent:

Het is een oord met heel veel beroemdheden van wie ik de namen niet ken en de talenten niet kan onderscheiden, een land met acroniemen als BFF, TMI of TOWIE die me moeten worden uitgelegd (…), en met veel mensen die een ander soort werkelijkheid lijken te ervaren dan de werkelijkheid die ik ken.

De Bryson-lijn

Bryson reist in De weg naar Little Dribbling langs zijn eigenhandig uitgestippelde Bryson-lijn, die begint in Bognor Regis en eindigt in het noordelijke Cape Wrath. De Bryson-lijn ontstaat wanneer hij wil weten hoe je het verst in een rechte lijn door het land kan trekken, zonder zout water over te steken. Niet dat Bryson zich wanhopig aan zijn ontdekking vastklampt, hij benut haar als een baken dat hem de weg wijst.

Veelal wandelend verkent Bryson het land waar hij zo verknocht aan is. Onderweg dist hij legio feitjes en anekdoten op en komt in situaties terecht waar alleen hij in verzeild kan raken. Zo beschrijft Bryson al op de eerste pagina hoe hij een slagboom op zijn kop kreeg. Ook heel erg grappig zijn de fictieve gesprekjes die hij voert met chagrijnige winkelbedienden of onwillige pubeigenaren. Bryson mag dan van oorsprong Amerikaan zijn, zijn gevoel voor humor is, naast fantastisch, zonder meer Brits.

Karakter

Hoewel je op iedere pagina de kans loopt in een onstuitbare lachbui te belanden, zit er ook een serieuze ondertoon in het boek. Bryson blikt terug op zijn leven, op zijn aankomst in het prachtige land dat hij aan de andere kant van de oceaan vond. Daarbij vraagt hij zich geregeld af waarom al het goede, het mooie vaak niet bewaard kan worden. Zo neemt hij lelijke bushokjes om het algemeen verval mee aan te duiden. Waarom moeten die dingen zo afzichtelijk zijn? Waar is het karakteristieke Groot-Brittannië gebleven? Dingen die niet altijd even efficiënt of zinvol waren, maar die het leven wel een zekere kleur gaven. Hij ziet ze beetje bij beetje verdwijnen.

Hernieuwde kennismaking

Het is deze mengeling van humor en melancholie – en Brysons grote schrijftalent – die De weg naar Little Dribbling (overigens geen echt bestaande plaats) tot een heel fijne leeservaring maakt. Bryson neemt je mee op reis, niet op een afstandelijke manier vanaf de achterbank (en verder je mond houden!), maar juist op een heel persoonlijke manier. Hij beleeft een hernieuwde kennismaking met zijn land, met al het moois én met al het lelijks. Hij vertelt openhartig over het ouder worden en de slijtage waaraan zowel Groot-Brittannië als zijn eigen lichaam onderhevig is. Dit alles op ontzettend humoristische wijze, maar het zou zonde om die serieuze bijklank te missen. Want schuilt er in ieder grapje geen kern van waarheid?