Boeken / Non-fictie

Sjouwen door de onmetelijkheid

recensie: Cees Nooteboom - 533. Een dagenboek.

In tachtig erudiete en elegante fragmenten geeft Nooteboom een beeld van zijn leven op het eiland Menorca. Zonder ook maar enige privé-informatie, afgezien van de naam van zijn echtgenote, ontstaat een autobiografisch essay dat ons dichtbij deze grand old man van de Nederlandse literatuur brengt.

De titel van deze recensie is een citaat uit Nootebooms stukken over de Voyager 1 en 2, de ruimtevaartuigen die nog steeds gegevens naar de aarde seinen, tot ze uiteindelijk ons melkwegstelsel verlaten en verdwijnen in de eeuwige nacht. Het lijkt een beeld van de schrijver zelf – bijna zeker met opzet aan het slot van zijn ‘dagenboek’ geplaatst. Cees Nooteboom, de reiziger, die al sinds zijn reisreportages voor het blad Avenue, bijna vijftig jaar geleden, in de hele wereld woont.

Diepzeeduiker

Toch is kennelijk zijn huis op Menorca een vaste halte voor hem, en niet in het minst de tuin, waar behalve een studio een aantal zorgvuldig verzorgde cactussen en palmen staan. Hier komen de vele herinneringen, dromen en gedachten uit de grond gekropen en worden in de vorm gegoten die ze past. Wie Nooteboom leest beseft weer hoe mooi de Nederlandse taal kan zijn, al ontstaan de juiste woorden misschien het beste buiten Nederland.

Wie alsmaar een andere taal om zich heen hoort heeft soms de neiging zich diep in de eigen taal te laten zakken, zo ongeveer als een diepzeeduiker.

Hij verzamelt – naast literatuur in alle wereldtalen – fanatiek woordenboeken en kan uren doorbrengen met surfen van het ene woord naar het andere. Onderbroken door korte inspectietochten door de tuin, waar de stand van zaken na droogte, storm of regen minutieus wordt geobserveerd en vastgelegd.

Gekend worden

Simone Sassen, Nootebooms vrouw, heeft de vele wonderlijke groeisels vastgelegd in kleine zwart-witte foto’s. Kunstwerkjes op zichzelf, die naadloos aansluiten bij de beschrijvingen. De soms manshoge cactussen hebben namen: Oerinwoner, Mexicaan, Gemartelde, Soldaat. De hele cultuurgeschiedenis komt aan bod in de associaties die de wonderlijke vormen oproepen. Griekse mythologie, Middeleeuwse (kerk)kunst – het hele discours van de Katholieke Kerk, waar Nooteboom als kind mee is doordrenkt – alles wordt achtergrond en materiaal om zich bekend te maken. Want gek genoeg leert de lezer de schrijver hier kennen, zonder enige ontboezeming of intieme informatie. Geen dagboek maar een dagenboek: 533 dagen werkte hij aan dit verslag.

Oude kloosterling

Een landschap, een huis, een tuin, een man en een vrouw. Raakt de wereld met alle politieke woelingen, oorlogen en Belangrijke Personen op de achtergrond, vraagt Nooteboom zich soms af.

Als je al lang geleefd hebt wordt veel onbelangrijk (…) Je zou je als een oude Japanner in een of ander klooster willen terugtrekken maar de wereld wil nog van alles van je.

Het kloosterideaal komt op allerlei manieren steeds terug in dit boek. Maar ondertussen luistert hij iedere ochtend naar het nieuws, van een Duitse zender, op de iPad. Hij bezoekt oude vrienden en wisselt mails uit. Geestig zijn de mail-gesprekken over het van elkaar dromen. Waar bevind je je eigenlijk als in dezelfde nacht iemand van jou droomt, terwijl jij van iemand anders droomt? Hoe ziet de ruimte tussen vrienden, die ver van elkaar wonen, eruit, gevuld als die is met gedachten aan elkaar?

De indruk die achterblijft na dit verslag is van iemand die heel intens leeft met betrekkelijk eenvoudige middelen. Cees Nooteboom beseft ondertussen heel goed dat het woord leeftijd meerdere betekenissen heeft.

De tijd gaat zijn onherroepelijke gang, maar het leven verandert, en wil aan zijn einde wennen. Daar is niets pathetisch aan, en de tuin is leerzaam.

Zoals 533 ook leerzaam is, en een genot bovendien.

Theater / Voorstelling

Seks boven de gordel

recensie: Toneelgroep Maastricht – Eyes Wide Shut

Bij de inleiding die aan Eyes Wide Shut vooraf gaat, wordt verteld dat de opkomst van een nieuw soort preutsheid een reden was om deze erotische thriller te willen spelen. Een andere reden was de passie die regisseur Servé Hermans koestert voor het zich onderdompelen in carnaval. In de flyer van Toneelgroep Maastricht wordt gesproken over ‘naar extase verlangende geliefden’. Al met al verwacht je een dolle boel. Die verwachting wordt niet ingelost.

Eyes Wide Shut is gebaseerd op de gelijknamige film van Stanley Kubrick. De film baarde destijds veel opzien omdat het toenmalige echtpaar Tom Cruise en Nicole Kidman de hoofdrollen speelde èn omdat het Kubricks laatste film was. De film was gebaseerd op het boek Traumnovelle van Arthur Schnitzler. De bewerking bij Toneelgroep Maastricht is gebaseerd op zowel boek als film. Maar in alle drie: boek, film en toneelstuk, gaat het om onderdrukte instincten. Schnitzler leefde in het Wenen van Sigmund Freud en zaken als onderbewustzijn, libido en droomduiding waren hot topics.

Seks

Hoofdpersoon is arts Albert Hofman, die wordt gespeeld door Beau Schneider, zoon van acteur Eric Schneider; de overeenkomst in beider stem en dictie is opvallend. Albert is een zelfverzekerde man die onsympathieke ideeën heeft over het verschil tussen man en vrouw. Een man mag seksuele begeerte voelen voor andere vrouwen dan de zijne. Sterker nog, dat hoort bij zijn mannelijkheid. Maar als een vrouw seks wil met een ander is ze ziek. Dus als zijn vrouw hem vertelt over een seksuele fantasie die ze had over een andere man, raakt Albert volkomen van slag. Hij verdwijnt voor een nachtelijke dwaaltocht die hem langs allerlei duistere plekken voert en belandt uiteindelijk op een heftig feest waar orgieën plaatsvinden.

Er wordt gedurende de hele voorstelling bijna voortdurend over seks gepraat, maar echt afdalen naar het gebied onder de nek is er niet bij. Het toneelbeeld is uiterst statisch. Er wordt langzaam gelopen, heel veel stilgestaan en -gezeten, er wordt gekeken en geluisterd, maar de seks lijkt zich vooral in de hoofden af te spelen. Als Albert op het feest merkt dat hij opgewonden raakt, staat hij gekromd met zijn hand voor zijn kruis. Wat daar zit moet verborgen blijven. Het heftige feest zelf speelt zich in het halfdonker af, er wordt wellustig gekreund en mensen kleden zich uit, maar daar blijft het bij. Het wildste aspect is een luide versie van Sweet dreams  door Marilyn Manson, op zich een mooie vondst.

Zoals het hoort

Schneider acteert niet slecht, maar hij heeft pech met zijn personage. Tijdens een levendige scène, waarvan er trouwens maar weinig zijn, zegt een Serviër die een kostuumverhuurbedrijf runt: ‘Dokter, zelfs gekostumeerd blijf je saai’. Helaas is dat volkomen waar. En Alberts reis door de krochten van de stad – of van zijn geest, hoe je het maar wilt zien – brengt daar geen verandering in.

Toch verlies je als publiek ondanks het statische toneelbeeld nauwelijks de aandacht. Dat komt vermoedelijk door zowel de mooie en soms geestige tekst van Jibbe Willems als door de acteurs. Opvallend zijn Louis van Beek als onder andere een kundig met zijn tong manipulerende seksmaniak en Joke Emmers als Florine, Alberts echtgenote. Emmers maakt er met haar gorgelende lach en fysieke aanwezigheid een mooie rol van. Ze is van iedereen het meest menselijk.

Uiteindelijk vindt er een hoopvolle ontwikkeling plaats, in de voorstelling wordt dat vertaald in een mooi lied. Het is allemaal keurig en smaakvol, maar niet erg spannend en zeker niet erotisch. De lage instincten mogen dan zijn aangeraakt, ze worden weer netjes opgeborgen, zoals het hoort.

Boeken / Fictie

Kapsalon vol boeven

recensie: Sofi Oksanen - Norma

Een schijnbaar onverklaarbare zelfmoord, familiegeheimen en een grijs circuit binnen de schoonheidsindustrie dat alsmaar meer gaat stinken. De hypergevoelige hoofdpersoon, die behalve een sterk ontwikkeld reukorgaan en een scala van angsten ook last heeft van extreme groei van het hoofdhaar, besluit op onderzoek te gaan. De veel geprezen Fins-Estse schrijfster Sofi Oksanen stelt teleur met haar nieuwe roman Norma.

Iedereen kent de wervende reclame voor shampoo, waarin een beeldschone vrouw met een wellustig en triomfantelijk gebaar een enorme haardos over haar schouder werpt. Een glanzende vracht hoofdhaar is een grote wens van veel vrouwen. Shampoo is echter allang passé; tegenwoordig scheren arme vrouwen in het verre oosten hun haar af om het te verkopen. Het belandt op de markt in de vorm van ‘hair extension’ en het is precies dit product waar Anita, de moeder van de hoofdpersoon, zich in specialiseert.

Eigenaardig toeval

Dochter Norma lijdt ondertussen heel toevallig aan een eigenaardige afwijking; haar hoofdhaar groeit enige meters per dag. Bovendien is het haar gevoelsorgaan: ieder gevaar, slechte sfeer of valse bedoelingen van de medemens zet zich om in ‘gedrag’ van haar lokken. Deze waarschuwingen, variërend van kriebelende hoofdhuid tot woest krullend en golvend haar, dwingen Norma tot een fors verbruik van kalmerende middelen. Bovendien mag niemand er achter komen en daarom moet het haar een paar keer per dag geknipt worden. Soms doet haar moeder, de succesvolle kapster dat even

Pratende namen

Een plus een is twee, denkt de lezer, maar Norma is kennelijk zo versuft door de medicijnen dat de samenhang der dingen haar pas een kleine driehonderd pagina’s later duidelijk wordt. Tijdens de zoektocht naar de achtergrond van haar moeders zelfmoord doet ze nare ontdekkingen over een lucratief gebruik van haar afgeknipte meters. Een lange stoet familieleden, vrienden en kennissen trekt aan de lezer voorbij. Ze zijn lastig uit elkaar te houden, want het zijn eendimensionale personages, pratende namen, de een wat boosaardiger dan de ander. Het is überhaupt een klus om door de beschrijvingen en dialogen heen te komen.

Men kan Oksanen moeilijk betrappen op het schrijven van een ook maar enigszins boeiende zin. Cliché’s als ‘hij lachte zijn tanden bloot’ zijn niet geschuwd. De vele beschrijvingen in de derde persoon verleden tijd slagen er niet in om Norma echt tot leven te brengen. Maar dat was misschien ook niet de bedoeling. Ze is, wellicht door haar geheime kwaal, een eigenaardig geïsoleerd schepsel. Over Norma’s baan bij het Blindeninstituut valt te lezen:

Ze had verwacht dat ze haar baan als secretaresse kon behouden, want gestaald door vorige ontslagen had ze geleerd de grootste klippen te omzeilen: romances op de werkplek en al te sociaal gedrag, betrokkenheid bij interne machtsstrijd en kritiek op het bestuur.

Zulke uitleggende zinnen werken niet en het boek staat er vol mee.

Gemiste kans

Het is jammer dat Oksanen, die in interviews blijk geeft van een kritische houding ten aanzien van de schoonheidsindustrie, haar vondst – dat snelgroeiende haar – niet op een boeiender manier heeft uitgewerkt. Op zichzelf is er niets tegen dingen die niet kunnen. En de hemeltergende uitbuiting van doodarme vrouwen die behalve hun haar soms ook hun baarmoeder verkopen als draagmoeder, is een uitdagend thema. Een thriller, een magisch-realistisch verhaal, een fantasy-roman, het had allemaal gekund. Maar alleen een goed idee is niet voldoende.

Theater / Voorstelling

Irritant, geestig en buitengewoon mooi

recensie: De Warme Winkel – De Warme Winkel speelt De Warme Winkel

Na dertig voorstellingen te hebben gemaakt vindt De Warme Winkel dat het tijd wordt voor iets groots, een magnum opus. In De Warme Winkel speelt De Warme Winkel creëert De Warme Winkel een ultieme versie van haar, naar eigen zeggen, onnavolgbare poëtische wereld. Aanvankelijk levert dat ongeduld en irritatie op, maar naarmate de voorstelling vordert ontstaat er bewondering voor mensen die op een dergelijke, inderdaad onnavolgbare, manier creëren en theater maken.

De Warme Winkel speelt graag oeuvrestukken, gebaseerd op werk, leven en tijdsgeest van kunstenaars die door hen bewonderd en bestudeerd worden. De groep vermeldt in de bij de voorstelling behorende flyer dat ze zich altijd heeft laten inspireren door iconische voorstellingen van illustere collegae, waaronder Café Müller van danser en choreografe Pina Bausch. In deze eenendertigste voorstelling vraagt De Warme Winkel zich af: wat is middelmaat? Wat is top? En kunnen wij die top evenaren?

En, relevante vraag: moet er altijd nieuwe kunst worden gemaakt? Is herhaling van wat groots is niet zinvoller? En is dat dan plagiaat? En is dat niet juist gewenst? Kunnen wij überhaupt zonder plagiaat? Denk aan alle klassiekers die altijd weer worden gespeeld.

Iets meta’s

Als de voorstelling begint houden de drie vaste Warme Winkelacteurs, Ward Weemhoff, Mara van Vlijmen en Vincent Rietveld, zich op de achtergrond. Het podium is aan drie stagiaires die nog bezig zijn met hun theateropleiding en praten over De Warme Winkel en hoe de voorstelling van vanavond mis dreigt te gaan. Dat is aanvankelijk grappig, maar al snel niet meer. Wij zijn gekomen voor De Warme Winkel, niet voor deze mensen. Maar dan wordt een soort Droste effect zichtbaar: de drie gedragen zich op een bepaalde manier die door de Warme Winkelacteurs achter op het podium gespiegeld wordt. Of omgekeerd. We zijn hier naar ‘iets meta’s’ aan het kijken, zoals een van de stagiaires zegt. Maar het duurt erg lang, wat wel vaker het geval is bij De Warme Winkel.

Als het gediscussieer eindelijk stopt en het woord aan Weemhoff en Rietveld is – Mara zegt de hele avond niets, althans niet hardop – zucht je van opluchting. En geniet je van het Duits van Rietveld en het Frans van Weemhoff die zich, zoals Pina Bausch dat altijd van haar dansers vroeg, aan ons voorstellen. En dan iets zeggen over Le Magasin Chaud, Der Heisse Laden en The Hot Shop.

Café Müller

Dan volgt een Warme Winkelversie van het magnum opus van Bausch: Café Müller. En terwijl je naar de prachtige choreografie kijkt en naar de mooie muziek luistert, word je stil van bewondering. En denk je: klopt het wat ze zich afvragen, dat herhaling van iets groots misschien wel zinniger is dan steeds iets nieuws bedenken?

Maar dit is geen echte herhaling. Want al volgen ze de choreografie nauwgezet, het zijn geen dansers. En sommige gedeelten die bij Bausch tragisch zijn, worden hier komisch. En je begint een beetje te verlangen naar de originele versie. Net zoals, toen de drie stagiaires aan het woord waren, je zat te verlangen naar De Warme Winkelmensen. Dus terwijl je kijkt naar deze voorstelling komen er allerlei vragen boven. Wat zie ik hier? En wat wil ik zien? En wat willen zij vertellen? En werkt dit? En wat vind ik hier van? En ondertussen wordt ons Café Müller geschonken.

We krijgen hier iets voor onze kiezen waar we daadwerkelijk op kunnen kauwen, wat niet zo maar inslikbaar is. En dat is grandioos.

De Warme Winkel speelt De Warme Winkel speelt De Warme Winkel en daarmee geeft de groep ons een geniale voorstelling.

Herfsttij der middeleeuwen
Boeken / Non-fictie

Het verleden vergeten?

recensie: Johan Huizinga - Herfsttij der middeleeuwen
Herfsttij der middeleeuwen

Herfsttij der middeleeuwen is een van de bekendste, zo niet hét bekendste geschiedkundig werk van de Lage Landen. Een toonbeeld van eruditie, een magnum opus van een geleerde met een fascinatie voor het Avondland. Helaas is het ook een boek dat heel sterk in zijn tijd is ingebed, waardoor ook deze nieuwe editie nauwelijks nog leesbaar is. Zeker omdat ervoor werd gekozen de oorspronkelijke taal van de auteur te hanteren.

Het is natuurlijk een moeilijke spagaat. Kies je ervoor om deze cultuurhistorische klassieker in een hedendaagse Nederlandse hertaling uit te geven, dan ontdoe je het meteen van zijn eigenheid en van de unieke stem van zijn auteur Johan Huizinga. Geef je het uit in de oorspronkelijke taal, zij het minimaal opgepoetst, dan krijg je een hermetisch resultaat. Men koos voor het laatste, en dan ook nog eens zonder de illustraties uit vorige edities – een echte misvatting. Zeker omdat Huizinga voortdurend verwijst naar schilderijen, miniaturen en dergelijke, en de schilderkunst expliciet als basis gebruikt om de middeleeuwse leefwereld op te roepen. Het resultaat is een dichtbedrukt werk met nauwelijks ademruimte. Welk lezerspubliek de uitgever hier voor ogen had, is me een raadsel. Zeker omdat men in de inleiding de wens uitspreekt zoveel mogelijk mensen te bereiken.

Grote zwakte

Herfsttij der middeleeuwen heeft natuurlijk zijn verdiensten. Het is verbluffend te zien hoe iemand zo erudiet kon zijn. Huizinga durfde het aan om zijn uitgangspunt – de teloorgang van de middeleeuwse maatschappij en de kiemen van de renaissance, die erop zou volgen – in één alomvattende, monumentale studie te concentreren. Bovendien is de ambitie om in de hoofden van de toenmalige (hoofse) mensen te kruipen al even indrukwekkend. Maar wie als eigentijdse historicus het boek leest, ziet daarin ook de grote zwakte. Het is nogal vooringenomen om de 14e en 15e eeuw te zien als het einde van een tijdperk en vervolgens alle feiten te verzamelen die dat bevestigen. Terwijl de werkelijkheid uiteraard veel genuanceerder is.

Haast poëtisch

Daarom is Herfsttij der middeleeuwen vooral interessant als historiografisch werk – een voorbeeld van hoe men vroeger aan geschiedschrijving deed. Men ging op zoek naar de emotie en historische sensatie en schreef verhalend en nauwelijks objectief. Dit boek is dus zelf een historisch document geworden. Maar als literatuur is het, in deze uitgave, anno 2016 nauwelijks te behappen. Op hier en daar een haast poëtische, ritmische beschouwing na. Want hoe men het ook draait of keert, dat Huizinga in zijn tijd en discipline een taalvirtuoos was, daar kan niemand onderuit:

‘In de pastorale verbeeldt zich de positieve tegenstelling van het hoofse leven; de negatieve uiting is de hofvlucht, de lof der aurea mediocritas, de verloochening van het aristocratische levensideaal, hoe en waar men het dan ook ontvluchten wil: in studie, in eenzame rust, in arbeid.’

Theater / Voorstelling

Het zorgenkindje van De Verleiders

recensie: BOS Theaterproducties - De Verleiders – Slikken en stikken

De heren van de vijfkoppige groep De verleiders zijn weer op dreef in hun nieuwe voorstelling Slikken en stikken. Nieuwkomer Martijn Fischer, de vervanger van Pierre Bokma, past goed binnen dit team van toneelspelers en laat zien hoe zoetgevooisd zijn stem is. In deze show over het zorgstelsel wordt de farmaceutische industrie op de hak genomen, wordt de lezer overspoeld met statistieken en moeten we als mensen één advies ter harte nemen: ‘Mens, durf te sterven!’

Goede auteurs, mooie persoonlijke verhalen en een lekker vlot ritme, dat zijn de pijlers waarop dit toneelstuk staat. Toch ontbreekt er iets aan het geheel. Het is geen totaaltheater, maar eerder één lang betoog met statistieken en schemata om de onderbouwingen te rechtvaardigen. Wellicht is de roem en het succes van de voorgaande shows – Slikken en stikken is alweer voorstelling nummer vier – de spelers naar de bol gestegen. Dat is immers wel duidelijk te zien aan hun zelfvoldane houding en de brutaliteit waarmee ze de bezoekers vragen welke pillen ze slikken. Het publiek kan deze participatie echter wel waarderen en onbeschroomd steken ze hun vingers in de lucht.

Leed weglachen

De interactie met het publiek zorgt ervoor dat de spelers de lachers op hun hand krijgen. De flauwe opmerkingen en grapjes zijn wel enig gegniffel waard, maar een schaterlach gaat te ver. Desalniettemin ligt de zaal bij iedere woordspeling weer dubbel van het lachen. Het is alsof de bezoekers hun leed als een boer met kiespijn van zich aflachen. Het grote pillenverbruik in Nederland, waar haast de hele bevolking schuldig aan is, is namelijk niet meer dan een bittere confrontatie met de waarheid. Keer op keer houden de spelers het publiek een spiegel voor; het ene na het andere nieuwtje over de farmaceutische industrie of het zorgbeleid brengt duidelijk een schok teweeg. En dat is precies wat De verleiders willen bewerkstelligen: de bezoekers een ‘heel pijnlijke avond’ bezorgen. Of de spelers daarin zijn geslaagd, valt te betwijfelen. Pijn van het lachen, tja, dat is een klacht die velen met elkaar delen na deze voorstelling.

De typetjes die de spelers vertolken doen namelijk een groot beroep op je lachspieren. Victor Löw speelt een Amerikaanse directeur van een farmaceutisch bedrijf, die aan zoveel mogelijk klanten zijn pillen – met ernstige bijwerkingen – wil slijten. Wanneer Löw voor het eerst in deze rol kruipt, is hij zeer overtuigend met zijn aangedikte Amerikaanse tongval, maar de ontembare woede in de laatste scène doet de rol op het laatste moment teniet. Daarnaast speelt Löw ook een hypochonder die net zolang bodyscans blijft doen, tot hij krijgt bevestigt wat hij wil horen. ‘Ik ga dood!’, roept Löw blij aan het slot van deze scène. De credits gaan bovendien ook naar George van Houts, die een vrouwelijke minister speelt en allerlei tuttige vrouwentrekjes tot in precisie weet uit te beelden. Leopold Witte als ‘doktor’ en Martijn Fischer als ‘leverpatiënt’  voeren daarnaast een sterke dialoog met elkaar. De miscommunicatie tussen hen werkt ironiserend, terwijl de situatie – dokter brengt patiënt slecht nieuws – verre van grappig is.

De humor krijgt daardoor iets macabers, net als de erg persoonlijke verhalen die de spelers één voor één met het publiek delen. Over hoe een ouder ging dementeren, over hoe een andere moeder euthanasie pleegde en over hoe een kleuter doorsloeg na het gebruik van Ritalin. Ieder persoonlijk verhaal wordt afgesloten met een grapje, waarschijnlijk om het niet al te ‘serieus’ te maken. Het doet echter wel afbreuk aan het waarheidsgehalte van het vertelde: is het nu echt waar of niet?

Perfecte timing

Terugkomend op die zelfvoldane houding die de acteurs niet loslaat: dit zelfvertrouwen zorgt er wel voor dat de aandacht steevast op de spelers gericht blijft. De acteurs zijn sterk in hun rol en dat niet alleen: ze weten goed op elkaar in te spelen en volgen elkaar in vlot tempo op. Alles in deze show is perfect getimed, op een muzikaal intermezzo na, dat compleet uit de lucht komt vallen. Net als het intermezzo – met overigens wél een goede gitaarsolo van Tom de Ket – duren sommige sketches nét iets te lang, vooral als de acteurs steeds meer hun stem gaan verheffen om hun punt te verduidelijken. De voorstelling blijft een zorgenkindje: goede acteurs, goede dialogen, lekker tempo, máár weinig samenhang en een hoog wetenschappelijk gehalte, waardoor het lijkt alsof je in de collegebanken zit.

Dave Eggers
Boeken / Fictie

Grenzeloos entertainment

recensie: Dave Eggers - Helden van de grens
Dave Eggers

Hoe komt het toch dat romans (of films) die zich in de wildernis afspelen, zo vaak meesterwerken opleveren? Denk maar aan The Lost City of Z, Butcher’s Crossing, The Revenant, Into the Wild of Chaplins The Gold Rush. Helden van de grens, van Dave Eggers, mag nu gerust aan dat rijtje worden toegevoegd.

Onze relatie met Eggers begon moeizaam. Zijn debuut, het wel heel postmoderne Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit, vonden we compleet over het paard getild: blanco pagina’s, omgekeerde zinnen… Allemaal foefjes die het nochtans veelbelovende verhaal in de weg stonden.

Maar Eggers is rijper geworden en beseft dat je een mooi plot zo weinig mogelijk in de weg moet leggen. Helden van de grens is een rechtlijnig avonturenverhaal, met hier en daar een sprookjesachtige ondertoon. De grootste troef is echter ironie. De wildernis van Alaska wordt niet romantisch of nostalgisch voorgesteld, maar als de omgeving die ze is: kil, meedogenloos en vooral ten onrechte opgehemeld.

Alles draait om Josie, een moeder van twee die haar tandartspraktijk heeft moeten sluiten nadat een patiënt haar had aangeklaagd. Bovendien kampt ze met een knoert van een schuldgevoel: ze heeft een jongen ervan overtuigd te gaan vechten in Afghanistan. Samen met haar twee kinderen, Paul en Ana, trekt ze daarom de wildernis van Alaska in. Zonder dat haar man ergens van op de hoogte is.

Magisch

Het interessante aan dit verhaal is dat het tegelijkertijd ontmythologiseert én een vleugje magie toevoegt. Wat dat eerste betreft: Alaska is helemaal niet het koude paradijs dat we ons allemaal voor de geest halen. Het is er kil, het krioelt er van rijkelui die niets met de authentieke volksaard van doen hebben en er gebeuren meer rampen dan je lief is. En het magische? Dat ligt vooral in het feit dat het gezin regelmatig in bedreigende situaties terechtkomt, maar daar telkens op een bizarre manier onderuit lijkt te komen. Grappig ook, hoe Eggers zijn roman laat afspelen in een decor dat niet méér kan afwijken van zijn vorige boek, Een hologram voor de koning.

Een heel leesbaar boek dus, met als bijzondere troef de heel mooi geportretteerde kinderen, die de emotionele kern van Helden van de grens (ook de titel is ironisch) vormen. Paul en Ana zorgen ook voor de komische noot. Bijvoorbeeld tijdens een discussie over de tekeningen die ze hebben gemaakt en de vorm die de piemels van de dieren daarop moeten hebben. Een ideaal boek voor deze koude tijden!

Boeken / Non-fictie

Wonderkind van de wijsbegeerte stelt teleur

recensie: Markus Gabriel - Waarom we vrij zijn als we denken

Ich ist nicht Gehirn, luidt de oorspronkelijke titel van Markus Gabriels Waarom we vrij zijn als we denken. Dat Duitse opschrift vat de kern van het boek perfect samen. Gabriel trekt namelijk flink van leer tegen de neurowetenschap.

Markus Gabriel werd in 2009 op 29-jarige leeftijd Duitslands jongste hoogleraar filosofie ooit. In datzelfde jaar publiceerde hij een werk met de populaire Sloveense denker en cultuurcriticus Slavoj Žižek. Sindsdien is Gabriels naam als wonderkind van de wijsbegeerte wereldwijd gevestigd. Naast zijn werk aan de Universiteit Bonn reist hij de hele aarde over om lezingen te geven, en vindt hij de ruimte om regelmatig een boek te laten verschijnen. Als hij echter nog wat meer tijd voor Waarom we vrij zijn als we denken had kunnen vrijmaken, was de uitgave waarschijnlijk een stuk sterker geweest.

Eurocentrisme versus neurocentrisme

Niet alleen uit de Duitse titel, maar ook uit de inleiding blijkt dat Gabriel het allerminst eens is met Dick Swaab en consorten: wij zijn niet ons brein. Via het begrip eurocentrisme (het idee dat Europa een cultureel superieure positie inneemt ten opzichte van de rest van de wereld) komt Gabriel tot het woord neurocentrisme: de opvatting ‘dat er louter een geschikt stel hersenen voor nodig is om ons tot levende wezens met een geest te maken’.

Nu het eurocentrisme achterhaald is, vindt Gabriel het hoog tijd om het neurocentrisme aan te pakken. Kritiek hierop is ‘slechts een van de doelstellingen van dit boek’, meldt de filosoof aan het eind van zijn lijvige inleiding. De andere is ‘het geestelijke landschap van onze zelfkennis’ schetsen: ingaan op de vraag wie we eigenlijk zijn. Maar doordat Gabriel zo druk is om tegen de hersenwetenschappers tekeer te gaan, schiet de tweede doelstelling er een beetje bij in.

Eenzame strijder

In vijf hoofdstukken staan achtereenvolgens de filosofie van de geest, het bewustzijn, het zelfbewustzijn, het ik en tot slot vrijheid centraal. Bij elk thema gaat Gabriel in op diverse gerelateerde theorieën, en probeert hij met behulp van voorbeelden inzichtelijk te maken wat  de implicaties zijn. Dat kan nuttige inzichten opleveren, zeker omdat Gabriel de theorieën en hun gevolgen aan het actuele hersendebat poogt te koppelen. Hij kan echter de verleiding niet weerstaan om voortdurend te blijven benadrukken hoe onzinnig bepaalde theorieën van neurowetenschappers zijn. In plaats van een beeld krijgen van ‘het geestelijke landschap van onze zelfkennis’, zoals Gabriel beloofde, wordt de lezer daardoor meegesleurd in de opvattingen van de auteur. Voor iedereen die het toch al met hem eens was is dat misschien prima; de neutrale lezer wordt er echter niet door overtuigd.

Gabriel streefde ernaar, vermeldt hij aan het einde van zijn werk, om een filosofie van de geest van voor de eenentwintigste eeuw te schetsen. Daarmee zet hij de huidige discussie over bewustzijn in een breder perspectief. Het is echter een gemiste kans dat hij geen aandacht besteedt aan collega-filosofen die zich momenteel met dit thema bezighouden. Huidige neurowetenschappers waar Gabriel het mee oneens is zijn breed vertegenwoordigd, recente filosofen die de mening van de Duitse filosoof delen daarentegen niet. Daardoor lijkt Gabriel zich als een eenzame strijder tegen alle ‘neurocentristen’ te willen presenteren. Dat doet de waarheid echter geen recht.

Gemiste kans

Waarom we vrij zijn als we denken is niet zomaar een werk; het is een manifest. Gabriel heeft maar één doel: de lezer laten inzien waarom de neurowetenschappelijke benadering tekort schiet. Daar slaat hij soms een beetje in door. Door voortdurend woorden als ‘darwinitis’, ‘neuromanie’ en ‘neurocentrisme’ te gebruiken en te wijzen op ‘de meest onzinnige “neuro”-disciplines’ blijft Gabriel hangen in het afwijzen van de neurowetenschappen. Ondertussen blijft de argumentatie voor zijn afkeur vaak achter, en maakt hij onvoldoende duidelijk wat zijn benadering dan precies toevoegt aan het debat.

Een polemische stijl blijkt bovendien geen garantie voor een amusante leeservaring. Ook de grote hoeveelheid verwijzingen naar de populaire cultuur – van Fargo tot sciencefiction – levert daar geen bijdrage aan. En hoeveel etensvoorbeelden en grappig bedoelde paragraaftitels Gabriel er ook bij haalt om alle theorieën te verduidelijken: als geheel blijft zijn verhandeling nogal droog. De hoogleraar lijkt zich regelmatig in zijn theoretische uitwijdingen te verliezen. Een goede redacteur en een extra herschrijfronde waren geen overbodige luxe geweest.

Al met al voelt Waarom we vrij zijn als we denken als een gemiste kans. Gabriels boodschap dat we niet ons brein zijn, kan voor veel mensen een opluchting zijn. Een opluchting die allerminst in zijn boek naar voren komt. In plaats van opluchting zorgt Gabriel vooral voor teleurstelling.

 

Theater / Voorstelling

HUiD jeukt, tintelt maar geeft geen kippenvel

recensie: Schweigman& + Slagwerk Den Haag - HUiD

Het groeit en ademt, verkleurt en rimpelt, jeukt en tintelt. Het verraadt onze diepste gevoelens en brengt ze naar de oppervlakte. De huid: het grootste orgaan dat de mens bezit. Schweigman& en Slagwerk Den Haag (SDH) sloegen de handen ineen voor een theatraal onderzoek naar tastzin en contact maken. Maar wordt zoiets van achter die vierde wand ook echt tastbaar?

huid-schweigman-en-slagwerk-den-haag_foto-sofie-knijff_dsc_7402_lrDe drie percussionisten betreden het speelvlak in het zwart, casual. De vier performers blijven zo natuurlijk mogelijk, in minimaal bedekkend, huidskleurig ondergoed. De relatie is alleen daardoor al direct duidelijk: Slagwerk bepaalt het komende uur het ritme en bespeelt zijn vier instrumenten. Schweigman& staat bekend om haar zintuiglijke, zwijgende theatervoorstellingen. Noem het fysiek theater of ervaringstheater. Slagwerk Den Haag onderscheidt zich door van alles wel een klankbron te kunnen maken. Al tijdens de openingsscène wordt dit op een verrassende manier bevestigd. Huid villen. Huid bewerken. Huid verminken, gebruiken, verkopen. De lijst aan interpretaties en associaties voor tastzin, het orgaan zelf en contact maken lijkt eindeloos. Lekker in hun eigen vel lijken de performers tijdens HUiD alleen niet te zitten.

Zijn mond op over haar neus en haar mond op zijn onderlip. Zo schuifelen Toon Kuijpers en Francesca Lazzeri over het toneel. De spanning in de ademhaling is voor iedereen hoorbaar en voelbaar. Of het live is, wordt helder als de twee de monden van elkaar af halen en er een microfoondraad te voorschijn komt. *Slik* Langzaam laten ze steeds meer draad uit hun mond komen en zoeken ze de grenzen van hun balans op. *Slik* Wanneer het draad gespannen staat, pakken de mannen van SDH hun kans en transformeren ze het geheel tot een menselijke contrabas. Strijkend en tokkelend ontstaat er een macabere slapstick, met een onderliggende machteloosheid en kwetsbaarheid.

huid-schweigman-en-slagwerk-den-haag_foto-sofie-knijff_dsc_7157_lrDe mannen van SDH krijgen in de Stadsschouwburg Utrecht het podium dat ze verdienen en dat hun indrukwekkende aanwezigheid ook aankan. Voor Schweigman& komt het niet dichtbij genoeg. Het versterkte, holle geluid van tokkelen op botten, de scherpe soundscapes van Arnoud Noordegraaf en de trillende trommelvliezen door paukenslagen geven HUiD die diepere laag.

De hoogzwangere Boukje Schweigman kon zelf niet aanwezig zijn bij de première. Het bericht dat ze op het punt stond haar kleine wonder voor het eerst te kunnen aanraken, gaf de voorstelling extra betekenis.

Theater / Voorstelling

Leven op de drempel

recensie: Theater Utrecht – Westkaai

Bernard-Marie Koltès’ Westkaai is in de handen van Thibaud Delpeut een tussenzone voor de mens op de vlucht, al verschilt het per persoon waarvoor. Soms beklijven de ontmoetingen die hier plaatsvinden, maar op andere momenten zijn deze te triviaal.

De titellocatie, een karakterloze kaai in een wereldhavenstad, is geen locatie. Of althans: geen bestemming. Iedereen is er op doorreis. De Westkaai is een schemergebied waar men niet komt met de intentie er lang te blijven, al lijkt velen dit lot wel toebedeeld.

Schaduwsamenleving

Sommigen wachten er om de sprong te maken naar de ‘beschaving’, anderen willen diezelfde beschaving juist ontvluchten. Een voorbeeld van die laatste categorie is zakenman Koch (Joep van der Geest), die miljoenen aan liefdadigheidsgeld heeft weggesluisd en, om de verantwoordelijkheid te ontlopen én uit angst voor de geldschieters en zijn geweten, de hand aan zichzelf wil slaan. Daartegenover staan bijvoorbeeld Claire (José Kuipers) en haar man Rodolphe (Titus Muizelaar), die van een ver land komen en wie het nog niet gelukt is de overstap te maken. Ondanks het op het eerste gezicht tijdelijke karakter, ontstaat er op de Westkaai een microkosmos. Er wordt  al voorzichtig geroken aan de vermeende rijkdommen van de kapitalistische samenleving en men probeert voorzichtig de gebruiken van deze wereld na te bootsen. In de kilte van de Westkaai is het echter niet mogelijk om geloofwaardig een masker voor te houden, hoezeer men dit ook probeert.

Een gevoelige balans

Net als in eerdere voorstellingen kiest Delpeut voor onbestemde oorden, los van het feit of deze  aan de onzichtbare randen van de samenleving zitten of juist diep in de mens. Ook in Westkaai wordt duidelijk dat deze oorden en ‘de gewone wereld’ communicerende vaten zijn: rommelt het aan de randen, dan heeft dat onweerlegbaar gevolgen voor de geborgenheid van alledag. Tevens kiest Delpeut weer uitdrukkelijk voor een poëtische en muzikale tekst, waarin een wereld wordt gecreëerd vol personages die denken volgens een volledig eigen logica, die voor de buitenwereld onnavolgbaar is. Op sommige momenten neemt het taalspel in Koltès’ tekst echter de overhand en boet  daardoor aan zeggingskracht in. Het middenstuk van Westkaai wordt hierdoor wat slepend. Sommige personages zijn in hun gedragingen iets te karikaturaal: hierdoor blijven zij wezentjes in de marge, koddig en onschuldig, want ver van ons verwijderd. Pas als Titus Muizelaar zijn intrede doet in het stuk, komt de urgentie van het begin terug en komt het stuk dichterbij.

Vanuit de diepten

Hoewel het spel niet over de gehele linie consistent is, is het audiovisuele aspect, zoals gebruikelijk bij Delpeut, steeds stijlvol en effectief. Zo barok als de klavecimbelmuziek van Händel is, die als een rode draad door de voorstelling klinkt, zo sober lijkt het decor: een vierkanten, ijzeren raster met een verhoging in het midden. Dit biedt  ruimte voor een doeltreffend spel met licht en vooral de afwezigheid hiervan: om het raster kijken de personages toe, naar de handelingen in het midden, of wellicht naar ons. In de tussentijd klinkt het zuchten van de haven – het tikken van het staal, de golven, auto’s in de verte.