Annie Proulx - recensie Andre van Dijk
Boeken / Fictie

Over hakken en spaanders

recensie: Annie Proulx - Schorshuiden
Annie Proulx - recensie Andre van Dijk

De nieuwe, vuistdikke roman Schorshuiden van Annie Proulx heeft alles met bomen van doen. Niet alleen door het enorme aantal pagina’s, maar ook omdat de inhoud voornamelijk over bomen gaat. Omgehakte bomen als leidend thema, vanaf de 17e eeuw tot nu, in een fascinerende kroniek.

Proulx legt haar vinger opnieuw op een zere plek wat betreft onze omgang met Moeder Aarde. De veronachtzaming van het milieu is hoofd- of bijzaak in al haar romans en de hedendaagse klimaatverandering blijkt een oorsprong te hebben in de geschiedenis van het Noord-Amerikaanse boslandschap. Dat gegeven wordt door de schrijfster aangepakt door in Schorshuiden twee Franse gelukzoekers in 1693 naar Nieuw Frankrijk te laten emigreren. In dat gebied – het tegenwoordige Canada – worden ze als lijfeigenen ingezet om in dienst van een grondbezitter het grenzeloze woud te temmen. Met de bijl in de aanslag moet de naar hout snakkende rest van de wereld gevoed worden.

Door God gegeven land

De twee houthakkers staan beiden aan de basis van een stamboom die eeuwen beslaat en door Annie Proulx afwisselend en enerverend wordt beschreven. René Sel trouwt met een indiaanse Mi’kmaq-vrouw, zijn nageslacht kenmerkt zich door noeste arbeid en de strijd om het voortbestaan van de oorspronkelijke bevolking van Nieuw Frankrijk. Zijn tegenpool Charles Duquet ontpopt zich als nietsontziende ondernemer in de houtproductie. Met een handelsgeest die hem van de Canadese bossen, via een Nederlandse verbintenis, zelfs naar China en Nieuw Zeeland voert. Het levenspad van deze zielen is het startpunt van een langlopende familiekroniek.

Proulx houdt van de natuur, veel meer dan van mensen, en probeert aan de hand daarvan de menselijke invloed in perspectief te zetten. Met de kennis van nu is met het kappen van de Noord-Amerikaanse bossen een catastrofale ontwikkeling in gang gezet, maar in de 17e eeuw zag men dat anders: er was nieuw land, met oneindige wouden en hout was ’s werelds grondstof nummer één. De omvang en ambitie waarmee de exploitatie plaatsvond is ongekend, niet in de laatste plaats omdat de Europese kolonisten het als een bijbelse taak zagen het onherbergzame land te cultiveren. Door God gegeven land dient agrarisch bewerkt te worden – tot nut van de mensheid – dus weg met die bomen. De inheemse bevolking werd verjaagd, uitgeroeid of onder invloed van alcohol als goedkope arbeidskracht ingezet.

‘Het grootste pijnpunt is dat ze weigeren in te zien dat het land toebehoort aan de man die het bewerkt. Het enige wat ze doen is jagen, een bezigheid voor leeglopers.’

Doodgaan is geen drama

‘Ik ben meer een lezer dan een schrijver’, zegt Annie Proulx in een VPRO-interview met wijlen Wim Brands. Waarmee ze wil zeggen dat de jarenlange research, het vlooien in de meest uiteenlopende bibliotheken, voor haar de grootste uitdaging vormt en het uiteindelijke boek het sluitstuk is. Schorshuiden staat boordevol gedetailleerde kennis die op de voor Proulx-fans bekende wijze prachtig wordt vermengd met de menselijke factor in het grote geheel. Een ruime vogelvlucht, waarin vele decennia over een handvol bladzijden zijn uitgestrooid, wordt afgewisseld met de simpele uiteenzetting hoe een stoomlier door onoplettendheid een houthakkersvoet van een onderbeen scheidt.

Dat doodgaan in deze roman geen drama is, is vanaf het begin duidelijk: hoofdpersoon René Sel wordt in het eerste deel al gescalpeerd en wordt zo de ongelukkige wegbereider voor zijn uitwaaierende nageslacht. De eeuwen die Schorshuiden bestrijkt hebben ervoor gezorgd dat Proulx, ondanks de achthonderd pagina’s, een flink tempo moest aanhouden in het opvoeren en laten wegvallen van haar personages. Dat maakt de lezer na driekwart van het boek enigszins blasé, maar doet niets af aan de indringende leeservaring die deze bijzondere roman teweegbrengt.

De muze
Boeken / Fictie

Het verhaal achter de kunst

recensie: Jessie Burton - De muze
De muze

Jessie Burton liet zich voor haar tweede roman opnieuw inspireren door een kunstwerk. Voor haar debuut, Het huis aan de Gouden Bocht, was dat het poppenhuis van Petronella Oortman in het Rijksmuseum te Amsterdam. Voor De muze vond ze haar inspiratie in het Prado te Madrid, waar ze gegrepen werd door een schilderij van Goya. Het zette haar aan een boek te schrijven dat vele thema’s verbindt: identiteit, migratie en creativiteit. Jammer dat ze de plank misslaat door te veel te willen uitleggen.

De muze wordt verteld vanuit het oogpunt van Odelle, een jonge vrouw die in de jaren 60 van Trinidad naar Londen verhuist. Op een feestje ontmoet ze Lawrie Scott, een leuke jongen die een interessant schilderij bij zich heeft. Ze moedigt hem aan om het schilderij te laten zien aan het museum waar zij werkt. Nog diezelfde week voegt hij de daad bij het woord. Aan de geschrokken reacties van de medewerkers te zien blijkt het om een belangrijk werk te gaan. Wat volgt is een zoektocht naar het verhaal achter het schilderij.

Geheim schilderstalent

Het verhaal in de jaren 60 wordt afgewisseld met een verhaal dat zich afspeelt in Zuid-Spanje in 1936, vlak voordat de Spaanse burgeroorlog uitbreekt. Een joodse kunsthandelaar genaamd Harold Schloss uit Oostenrijk heeft zich net gevestigd in het dorpje Arazuelo met zijn vrouw Sarah en dochter Olive. Twee jonge mensen uit de buurt, broer en zus Isaac en Teresa Robles, bieden hun diensten aan aan de familie. Teresa helpt hen in de huishouding en Isaac knapt allerlei klusjes voor hen op. Al snel raakt Olive bevriend met Teresa en wordt ze verliefd op de knappe Isaac. Wat zij niet weten is dat Olive een geheim met zich meedraagt: ze heeft een groot talent voor schilderen en houdt dit angstvallig verborgen voor haar ouders. Haar vader zou een schilderij gemaakt door een vrouw namelijk nooit goedkeuren.

Ondertussen in de jaren 60 komt de conservator van het museum tot de conclusie dat Lawrie Scott hem een tot nu toe verloren gewaand schilderij van Isaac Robles heeft gebracht. Maar wacht eens even, denkt de oplettende lezer. Olive Schloss was toch degene die schilderde? Wat is er gebeurd in 1936 dat geleid heeft tot deze identiteitswisseling?

Identiteit en creativiteit

De muze is een verhaal over identiteit. Zowel Odelle als Olive worstelt met haar plek in de maatschappij – Odelle vanwege haar migratieachtergrond in het blanke Engeland en Olive vanwege haar talent in een door mannen gedomineerde kunstwereld. Tegelijk is het een verhaal over creativiteit. Odelle wil graag een schrijver zijn en wordt hierin aangemoedigd door haar werkgever. Olive ontdekt een ongekend talent in zichzelf wanneer ze Isaac ontmoet – hij is haar muze. Deze elementen zijn verwerkt in een spannend verhaal waarin Odelle probeert uit te zoeken wat er in 1936 in Spanje is gebeurd. Wie heeft dat schilderij precies gemaakt en hoe komt het dat Lawrie het nu in zijn bezit heeft?

Show don’t tell

Doordat Burton zo veel thema’s in haar roman heeft willen verwerken komt het verhaal niet lekker uit de verf. Het zijn ook niet de minste thema’s: feminisme in de jaren 30 en racisme in de jaren 60. Helaas voelt de uitwerking geforceerd aan door een gebrek aan show don’t tell. Het racistische thema bijvoorbeeld, wordt al vrij duidelijk uit de acties in het verhaal. Toch acht Burton het nodig om het te expliciteren:

‘Omdat ze er [Trinidad] zelf nooit waren geweest, beschouwden ze ons als bezienswaardigheden, levensvormen opgekweekt in een tropische petrischaal die tot voor kort nog onder de Britse vlag viel. […] Hun vragen gaven me steevast het gevoel dat ik ánders was, terwijl ik was opgegroeid met volkomen Britse manieren, omdat ook ik een kind van het wereldrijk was.’

Odelle vertelt haar verhaal vanuit haar eigen ervaring, dus het is in dat opzicht logisch dat ze deze gevoelens benoemt. Maar haar uitleg ligt zo voor de hand. De overbodigheid maakt het vervelend.

Een gemiste kans

De verschillende decors houden het verhaal afwisselend en de kunstscene is interessant beschreven. Maar helaas wordt het boek nergens écht spannend of onderhoudend. De thema’s voelen uitgekauwd, de personages vlak en er wordt te veel uitgelegd. De muze is geen boek dat beklijft, terwijl deze thematiek daar wel om vraagt. Thema’s als racisme en feminisme vragen om confrontatie, om ongemakkelijkheid, Dit zou een boek moeten zijn dat nagonst in je hoofd. Nu leg je het weg om er nooit meer aan te denken. Een gemiste kans.

 

Theater / Voorstelling

Van Hove’s Spel der Tronen

recensie: Toneelgroep Amsterdam - Kings of War

Ongeveer twee jaar geleden begon Ivo van Hove aan een bizarre onderneming: van drie Shakespeare-stukken een 4,5 uur durende voorstelling maken; 14 acteurs, 35 verschillende rollen en dat alles in drie maanden repetitietijd. Ik was aanwezig bij zo’n repetitie in een grote loods in Amsterdam-West. Die loods was doordrenkt van het soort focus en spanning waar je spontaan een burn-out van zou krijgen

Inmiddels is Kings of War twee succesvolle jaren later begonnen aan de herneming. Van Hove vermaakte Henry V, Henry VI en Richard III vakkundig tot één chronologisch verhaal. We starten in de vijftiende eeuw, maar verwacht niets oubolligs. Lijken liggen op herkenbare ziekenhuistrolleys, zwaarden zijn vervangen door dodelijke injecties en oorlogsspeeches worden live in de camera gehouden.

Waar Henry V (Ramsey Nasr) bij aanvang nog kinderlijk met de kroon speelt, ontpopt hij zich al gauw tot een waanzinnig leider midden in de strijd met Frankrijk. De speech van Nasr vlak voor het gevecht schalt door de zaal. Terwijl de drums een mars slaan, bezorgt zijn stem mij kippenvel. Op animaties zien we hoe het Engelse leger het Franse, dat zes keer zo groot is, op onwaarschijnlijke wijze verslaat. Des te frustrerender om even later te zien dat zijn zoon Henry VI (Eelco Smits) het gewonnen grondgebied voor haast niets teruggeeft. Door de verschillende Shakespearetragedies achter elkaar te plaatsen, creëert Van Hove in korte tijd een historisch besef van een wereld die zo ver van ons af staat.

Ondanks de vele dubbelrollen en het duizelingwekkende aantal personages – zoals we gewend zijn van Shakespeare (en dan nog keer drie) – blijft zelfs zonder programmaboekje de rolverdeling overzichtelijk. Bij iedere kroning wordt deze gemakkelijk visueel gemaakt door de rolverdeling op het scherm te tonen. Het is een feest om te zien hoe de acteurs transformeren in hun dubbelrollen. Met name Aus Greidanus jr. verandert compleet van de opvliegende Gloucester in een geniepige Buckingham.

Het is duidelijk; dit is de elite van het Nederlandse acteursgilde. Met ernst speelt eenieder zijn vele rollen. Haast als een schaakspel met vaste zetten bewegen de acteurs over het toneel. Ze kijken op precies de juiste momenten in of langs de camera en je gaat haast hopen op een misser; het is soms wel erg gelikt. Het is dan ook een verademing als na het serieuze machtsspel in de eerste helft, het publiek mag grinniken bij het geklungel van Henry V tegenover een beeldschone vrouw. We mogen de imperfectie even omarmen.

 

Door de lens

In Van Hove’s strakke regie zijn film en theater vervlochten. Naast het ruime toneel is er een complex van gangen rondom en achter het toneel dat het publiek vanaf de zaal niet direct kan zien. In deze gangen wordt live gefilmd en deze beelden worden op een scherm getoond. De achterkamertjespolitiek en intriges vinden niet op het grote toneel plaats, maar in de coulissen. Dat is waar de plannen worden gesmeed en waar de lijken worden geborgen.

Niet alleen de achterkant van het toneel komt in beeld, ook het voortoneel wordt met behulp van camera’s flink uitvergroot. Zo zitten we door de camera’s als publiek opeens dicht op de huid van de acteurs, maar gek genoeg creëert dit juist een afstand. Uiteraard zijn de acteurs fantastisch en door de lens van de camera raak ik daar meer van overtuigd. Toch merk ik dat het me begint te storen dat ik de helft van de tijd naar een scherm zit te kijken.

Door af en toe het beeld te manipuleren, houdt Van Hove zijn publiek voor de gek.  De lijken zijn akelig realistisch en we maken sprongen in de tijd. Soms worden film en theater één, terwijl het Franse leger zich in een roes van alcohol verzuipt, knielt op de voorgrond een biddende Henry V.

 

Overdonderend eind

Na de pauze klinkt loungemuziek, de bloemen bloeien en de taart is aangesneden. Het is even vrede, maar niet voor lang, want Richard de Derde (Hans Kesting) betreedt het toneel. Door de zaal voel ik een hernieuwde energie binnenstromen, ik zit op het puntje van mijn stoel. Niet vreemd dat Kesting de Louis d’Or gewonnen heeft voor deze rol. In elke vezel van het lichaam is Kesting Richard de Derde. Terwijl hij zijn plannen niet in de hal smeedt maar en plein public merk ik dat ik hem ook geloof wanneer hij ze al veinzend uitvoert.

In het laatste deel gaat de camera voorbij aan de vorm. Terwijl Richard in de camera “Koning Richard” roept, wordt zijn projectie als een optische illusie gedubbeld in een Droste-effect. Ook Richard richt zich niet rechtstreeks tot het publiek maar tot zijn spiegelbeeld, want ondanks zijn wijnvlek blijft hij een ijdele man. Vanuit de hermetisch gesloten bunker maakt Kings of War een sprong naar het heden. Richard belt met Trump, Poetin en Merkel.

In Kings of War wordt het publiek, net zo vakkundig genegeerd als de machthebbers hun volk negeren: er wordt enkel gecommuniceerd via de camera. We zien koninkrijken vallen en opstaan met degene die ze bestuurt. Maar dan vlak na zijn “democratische verkiezing” richt Richard zich eindelijk rechtstreeks tot het publiek; “De verantwoordelijkheid ligt bij u.” Om vervolgens zijn koninkrijk definitief ten gronde te richten. Zo blijft zo’n 400 jaar later, Shakespeare verassend actueel.

Film / Films

Lange praatfilm vol tegeltjeswijsheden

recensie: 20th Century Women

Santa Barbara 1979. Vanuit een stereotoren is muziek van de Talking Heads te horen. Dorothea Fields voedt de vijftienjarige puber Jamie op. Haar man is jaren geleden met de noorderzon vertrokken. In het huis van moeder en zoon huurt fotografe Julie een kamer en is de bouwvakker, die veel verstand van auto’s heeft, continue aan het renoveren. Dorothea werkt, heeft al enkele jaren geen relatie meer en twijfelt of ze haar opgroeiende zoon voldoende levenslessen kan meegegeven. Ze roept de hulp in van Julie en vriendin Abbie. De bouwvakker is kind van de jaren zestig; hij kent elke feministische klassieker uit die tijd en is een wandelende encyclopedie van wijsheden die op een keukentegeltje passen.

Het eerste half uur van 20th Century Women is als een kennismaking met gewone mensen. Dorothea en Jamie leven langs elkaar heen en wisselen in de sporadische gesprekjes levenslessen uit. “Wondering if you’re happy, is a great shortcut to a depression”, voegt ze haar zoon toe. Tegen een vriendin zegt ze over de relatie met haar zoon: “I know him less every day”. Jamie spijbelt, experimenteert wat met drugs en is verder een aardig ventje. Natuurlijk zijn de zorgen bij moeder toch groot. Ze schakelt niet alleen vriendinnen in, ze gaat zelfs op onderzoek in het uitgaansmilieu van haar zoon.

Feministische klusjesman

Halverwege 20th Century Women is alles wel duidelijk. Moeder maakt zich zorgen, de vriendinnen hebben hun eigen problemen, de klusjesman is de enige echte feminist en Jamie komt er wel. Hij is typisch zo’n puber die veel aandacht krijgt van intimi. De bemoeienissen van de volwassenen zijn de korte route naar gesprekken over hun eigen malaise. En dat gebeurt in 20th Century Women telkens opnieuw. Moeder en vriendinnen emmeren eindeloos over de eigen sores en vergeten Jamie, die door het ontbreken van aandacht het leven van een normale, experimenterende puber leidt.

Regisseur Mike Mills debuteerde in 2001 met Paperboys, een verhaal van eenenveertig minuten over zes jongens die bij een krant betrokken zijn. 20th Century Women is zijn vijfde film. Na ruim een uur is het door Mills geschreven verhaal over de moeder die haar zoon alleen opvoedt verteld. Om het verhaal te verlengen, filmt Mills gebeurtenissen gewoon nog een keer. Dus neemt Jamie nogmaals de benen en moeder gaat in een andere danstent opnieuw op zoek naar puberale ervaringen.

De eerste muziek in de film is het nummer Don’t Worry About The Government van de Talking Heads. De vrouwenformatie The Raincoats is te horen en er komen foto’s langs van The Clash en Sex Pistols. De bouwvakker en moeder proberen zelfs even te dansen op de militante punkrock van Black Flag. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in de muziek van de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw, is het leuk om al die namen voorbij te zien komen. Mills graaft naar de nummers uit zijn eigen jeugd, maar essentieel voor het verhaal is het niet. Het is daarmee een wat karige invulling van de laatste twintig minuten.

Clitorale stimulatie

Alleen de lessen die Jamie krijgt over clitorale stimulatie bij het orgasme zijn meer dan dolkomisch.  Misschien zijn ze wat voorspelbaar in een milieu met vrouwen die op zoek zijn naar een prins in een goede tweedehands auto en een bouwvakker die feministische lectuur propageert. Het maakt de grappen niet minder leuk.

Annette Benning speelt in 20th Centry Women een goede rol als moeder die een weg zoekt in de opvoeding van haar enige kind. Greta Gerwig (Abbie) en Elle Fanning (Julie) zijn overtuigend als vriendinnen die hun eigen sores hebben. Bouwvakker Billie Crudup is net zo goed met feministische wijsheden als met carburateurs van auto’s. Luka Jade Zumann blijft als zoon Jamie overeind. Zijn verbazing over alle zorg van de vrouwen die hem omringen heeft een zichtbaar komisch randje.

Schermutselingen

Een uur filmmateriaal is wat weinig voor een bioscoopfilm. Dus heeft regisseur Mike Mills, die ook verantwoordelijk is voor het script van 20th Century Women, er nog wat feministische literatuur, wat korte relatieschermutselingen, muzikale weetjes en nieuwsfeiten bij geschreven. Uiteindelijk komt het allemaal min of meer op de verwachte pootjes terecht. Dat is bijna een nieuwe tegeltjeswijsheid, maar als conclusie van deze relatiekomedie afdoende.

 

Film / Films

Gangsters met veel meer dan negen levens

recensie: Free Fire

Boston, begin jaren zeventig. In een oude fabriek wil een delegatie van de verzetsbeweging IRA wapens kopen om de strijd in Ierland voort te zetten. Het busje van de Ieren taxiet door een hek en komt tot stilstand bij een verlaten fabriek. Ze willen huiswaarts met een partij M16’s maar de wapenhandelaren hebben slechts AR70’s te koop. Bij een test ter plekke spugen ook deze wapens in hoog tempo kogels. Er groeit wantrouwen als blijkt dat de enige vrouw in het gezelschap afspraakjes heeft met mannen van beide groepen. Zodra dat duidelijk is, is er alleen nog plaats voor ruzie en strijd. Elk wapen in de hal wordt ingezet voor een lange, bloederige strijd.

Het is 1978, de broeken van de mannen en de enige vrouw hebben uitlopende pijpen, de snorren zijn weelderig en in elke zin wordt flink gevloekt. “Fuck” ligt bij iedereen op het puntje van de tong. De muziekkeuze bij de scenes van Free Fire is simpel en effectief. John Denver croont vanaf cassette (!) Annie’s Song en This Old Guitar. De keuze voor de countryster is effectief en memorabel.

Speelplezier

Brie Larson speelt de rol van de vrouw in het gezelschap. In 2016 won de actrice menige nominatie en onderscheiding voor haar rol in Room. Met Free Fire zullen er geen prijzen worden gewonnen, maar het zichtbare speelplezier vergoedt veel. Justine (Larson) wil er het liefst met het geld, de wapens en een goed uitziende gangster vandoor. Ze komt daarbij een heel eind.

Free Fire is voor een deel geproduceerd door Martin Scorsese. De dialogen in de film zouden door deze Amerikaanse regisseur geschreven kunnen zijn. De teksten zijn sterk en kunnen zoals de teksten in Goodfellas een eigen leven gaan leiden. Regisseur Ben Wheatly zou dat met de door hem geschreven dialogen graag zien gebeuren. De ontwikkelingen binnen het verhaal zijn namelijk nogal voorspelbaar. Alle spelers weigeren het eerste uur van de film dood te gaan, worden in alle gevallen een redelijk aantal malen aangeschoten en weten ook menigmaal een tegenstander te raken. Er zijn verder geen grote verrassingen of het zou de aankomst van wat scherpschutters moeten zijn. Lang blijft onduidelijk wie deze mannen heeft ingehuurd.

Culthit?

De plot van de actiekomedie Free Fire is dun, flinterdun. Regisseur Wheatly heeft een aantal duidelijke keuzes gemaakt. De gebeurtenissen vinden plaats in een fabriek. Er is dus één plek waar alle scenes spelen. In het eerste uur gaat er niemand dood, maar wordt iedereen een of tweemaal geraakt. Voor de bezoekers in de bioscoop blijft heel lang onduidelijk wie er met de wapens en het geld vandoor gaat. In de film draait om dialogen, jaren zeventig kleding en muziek van John Denver. Als de recensies over de sterke teksten, de droge humor van de wapenhandelaren en de Ieren en de eindeloze kogelregens gaan, zou de film zomaar een ‘underground’ culthit kunnen worden. Wordt er gekeken naar de cinematografische waarde, dan zal Free Fire vooral Rotten Tomatoes en weinig sterren scoren.

Film / Films

Wie is nou het genie?

recensie: dvd/vod: Genius

Schrijven is schrappen, zo luidt een ijzeren wet, die eenvoudig de ondertitel van Genius had kunnen zijn. Dit Amerikaanse drama, met opmerkelijk genoeg twee Britse sterren in de hoofdrol, vertelt het verhaal van de vriendschap tussen de beroemde boekenredacteur Maxwell Evarts en schrijver Thomas Wolfe.

Wie is nou het genie, dat is de centrale vraag in Genius. Is het schrijver Thomas Wolfe (1900-1938), het manische talent dat met zijn Proustiaanse proza eigenlijk pas na zijn dood uitgroeide tot een van de grote namen van de Amerikaanse literatuur? Of is het juist de wat saaie en gematigde Max Perkins (1884-1947), de redacteur die enkele van de grootste schrijvers ontdekte, maar wel ’s avonds graag bij moeder de vrouw aan de piepers zat.

Meesterwerk

Het antwoord moet Perkins zijn. Hij slijpt het ruwe talent van onder andere Ernest Hemingway en F. Scott Fitzgerald tot fonkelende diamanten. De grootste uitdaging was het werk van Wolfe. Om van zijn eerste manuscript een behapbare roman te maken, schrapte hij al honderden pagina’s. Voor het vervolg levert Wolfe een wagonlading aan papier aan. Perkins weet er een meesterwerk uit te snoeien.

Genius draait om tegenstellingen en botsende karakters die desondanks een vriendschap weten op te bouwen. Dat levert vooral een interessant acteergevecht op. Jude Law speelt Wolfe als een vlijmscherpe egomaan. Colin Firth excelleert in zijn specialiteit, het spelen van op het eerste gezicht ietwat saaie mannen met een scherp randje. De bijrollen mogen er ook wezen. Dominic West en Guy Pearce duiken even op als Hemingway en Fitzgerald. Maar het is Nicole Kidman die als jaloerse minnares de meeste scènes steelt.

Statisch

Ook de setting van New York in crisisjaar 1929 is aantrekkelijk vormgegeven. Geweldig is de scène waarin Wolfe zijn schrijven vergelijkt met jazzimprovisaties en de twee een club bezoeken waar de muzikanten het creatieve proces treffend illustreren.

Toch kijkt Genius niet heel eenvoudig weg. De dialogen zijn nogal talig, wat logisch is bij een drama over een schrijver en zijn redacteur. Maar ook de dramatische ontwikkeling blijft wat achter. Misschien omdat regisseur Michael Grandage waarheidsgetrouw de geschiedenis volgt, zoals die is beschreven in de biografie van Perkins van A. Scott Berg. Ook de theaterachtergrond van de debuterende filmmaker speelt de film parten. Genius is bij tijd en wijlen behoorlijk statisch. Tot Firth en Law de boel weer wakker schudden met een messcherp twistgesprek.

Mark Lanegan - Gargoyle
Muziek / Album

Songs die per draaibeurt beter worden

recensie: Mark Lanegan - Gargoyle
Mark Lanegan - Gargoyle

Mark Lanegan was lid van grungegroep Screaming Trees. De band uit Ellensberg, Washington voltooide acht langspelers. De zanger werkte naast het werk voor de groep ook aan soloplaten. Het debuut The Winding Sheet verscheen in 1990 en was een melancholiek meesterwerk. Zijn nieuwe cd Gargoyle is een groeibriljant.

De Amerikaan vergaarde bekendheid door zijn diepe, bronstige stem én was berucht door zijn groot gebruik van verdovende middelen. Op de lijst van bekende muzikanten die snel het leven zouden laten, scoorde hij boven Keith Richards.

Anno 2017 is Lanegan al jaren afgekickt en heeft gezongen met een onafzienbare reeks artiesten. Duke Garwood, Isobel Campbell, Mad Season, The Twilight Singers, Melissa Auf Der Mauer, Queens Of The Stone Age, Moby en The Walkabouts zijn wat namen waar hij mee werkte. De zanger mag zich graag afficheren als een wat mopperende vijftiger, maar de concerten beginnen tegenwoordig op tijd en met een zekere regelmaat is er nieuw zelf geschreven materiaal.

The last man standing

Gargoyle telt tien nummers. Opener ‘Death’s Head Tattoo’ komt gruizig op gang en klinkt alsof Lanegan de keel schraapt en pas daarna de regels van de tekst vindt. De gitzwarte woorden dood, wapens en “prayer for the last man standing” vinden een weg op een bijna opgewekte melodie. Het nummer vraagt om tijd, dwingt de luisteraar bijna de repeatknop in te drukken.

Ook de negen volgende songs zitten vol details die met slechts een of twee keer luisteren veelal verborgen blijven. ‘Nocturne’ begint met een dwingende ritmesectie, het intro krijgt tijd en even lijkt het alsof Bernard Summer van New Order een gastrol heeft gekregen. De volle bastonen fladderen door het nummer. Lanegan zingt over het missen van zijn liefje en vraagt zich af of ze ook naar hem verlangt.

Blik over de schouder

‘Beehive’ komt aardig in de buurt van de dansvloer. De track heeft kale, monotone drums, een harde bastoon en Lanegan zingt in de refreintjes over lang vervlogen gebruik en de keren dat hij stoned muziek maakte. ‘Sister’ is een wat ‘kleiner’ nummer waarin de Amerikaan de vocale registers opentrekt om een dierbaar familielid toe te zingen. ‘Goodbye To Beauty’ is een rustpunt. Bij een akoestische gitaar wordt de ballade naar een schor, hees en emotioneel einde gezongen. In ‘Drunk On Destruction’ werpt ex-junk een blik over de schouder en kijkt terug op de destructieve gevolgen van het gebruik van hard drugs. ‘Nocturne’ was de eerste singel die van het album werd getrokken.

Op Gargoyle zijn er gastrollen voor Greg Dulli, Josh Homme en Duke Garwood. De Engelse liedjessmid Rob Marshall schreef aan zes liedjes mee. Bij vroegere releases had Lanegan soms de hulp van vrienden nodig om de platen af te krijgen. Bij Gargoyle is duidelijk dat hij geniet van de samenwerking. Muzikanten mogen invloed hebben op de muziek en musiceren het muzikale palet van het album naar diepere kleuren en klanken.

Gargoyle is een groeibriljant. De nummers geven langzaam de muzikale geheimen prijs. Het album verdient een plek bij het allerbeste werk van Mark Lanegan. Het schijfje vraagt tijd en die investering betaalt zich uiteindelijk uit. Lanegan heeft een wonderlijk energiek en divers album gemaakt. Het is aan de luisteraar om te investeren in deze tien muzikale parels.

Muziek / Album / Concert

Uiterst aangename tweede

recensie: Aidan's Well @ Grandcafé Meneer Frits

In het Grandcafé Meneer Frits bij Muziekgebouw Eindhoven hield Aidan’s Well op de avond van 20 maart jl. het tweede album ten doop. Samen met zijn uitstekende band vertolkte bandleider Frank Veenstra liedjes van zijn nieuwe album Unfold, aangevuld met enkele composities van zijn eerdere werk.

In het dagelijks leven is Frank Veenstra de cultureel verantwoordelijke van het Muziekgebouw Eindhoven. Zijn band Aidan’s Well debuteerde in 2013 met het naar henzelf genoemde debuut, dat ten onrechte erg onbekend bleef. Hopelijk verandert dit met het nieuwe album, want het verdient het om gehoord te worden.

Warm gevoel

Veenstra neemt de leadzang, de akoestische gitaar en in een enkel nummer zelfs de toetsen voor zijn rekening. Daarnaast horen we Paul Gerritsen op de Gibson elektrische gitaar. Ruben de Wilde neemt de akoestische en elektrische basgitaar voor zijn rekening naast de backing vocals. Hein-Jan van der Veen drumt en Jurriaan Westerveld speelt een aantal liedjes mee op de cello. In deze bezetting spelen ze ook live in het Grandcafé, terwijl we op het album ook nog trompet horen, gespeeld door Jan Wessels in het nummer ‘Don’t Say You Will’.

Het album opent met ‘Sun and Rain’, waar we ook Westerveld op de cello horen spelen. Het is de compositie waar het concert van de albumpresentatie mee eindigt. Een mooie link tussen de live vertolking en de beleving van het luisteren naar de cd daarna.

Met ‘Sun and Rain’ kiest Veenstra voor een prachtig gevoelig lied met een warme begeleiding en voor een rustig begin van zijn nieuwste album. De stem van Veenstra lijkt nog steeds veel op die van Christopher Cross, zoals ik bij zijn debuut al aangaf. De muziek van Aidan’s Well is echter op een veel alternatievere leest geschoeid dan die van Cross. Met dit openingsnummer roept de band wel een heel warm gevoel op en het liedje nestelt zich lekker in je hoofd.

Fraaie melodieën

Op het album Unfold ligt het tempo afwisselend hoog en weet Aidan’s Well een fraaie melodie te koppelen aan een snelheid, waarmee sommige liedjes radio-geschikt zijn. Dat is natuurlijk belangrijk om kans te maken opgepikt te worden. Wie met een ballad wil scoren moet van heel goeden huize komen en veel geluk hebben. Dat van goeden huize komen zit bij deze band wel snor, maar de geluksfactor is wat moeilijker af te dwingen.

De iets veranderde koers van Aidan’s Well is geen aardverschuiving, maar meer een evolutie. Wie al van de band hield bij het debuut zal zich ook met Unfold comfortabel voelen. Veenstra en de zijnen schuiven iets op richting een mogelijke hit-gevoeligheid, die hen overigens van harte gegund is. Live weet de band dat ook kracht bij te zetten door af en toe steviger uit de startblokken te komen dan bij het vorige optreden. Het klinkt allemaal net wat strakker en vooral zelfverzekerder. Als we dat combineren met het vakmanschap en het spelplezier, dat zowel van het podium als van het album spettert, dan kunnen we alleen maar heel gelukkig zijn met deze tweede worp van Aidan’s Well. Een plaatje om steeds maar weer opnieuw van te genieten.

Weten versus geweten
Boeken / Non-fictie

Weten versus geweten

recensie: Floris Cohen - Het knagende weten
Weten versus geweten

Hoe verhouden wetenschap en geloof zich tot elkaar? Heeft de een de ander overbodig gemaakt? Of hebben ze niets met elkaar te maken? Floris Cohen behandelt deze vragen aan de hand van een elftal mannen wiens religieuze wereldbeeld door nieuwe kennis ingrijpend veranderde.

Tussen weten en geloven bestond lange tijd weinig spanning. Zo ongeveer alle grote geleerden waren diep gelovig. Maar vanaf de zeventiende eeuw begon bij steeds meer wetenschappers het weten te knagen aan het (religieuze) geweten.

Floris Cohen weet dit spanningsveld in zijn nieuwste boek goed in kaart te brengen. Deze hoogleraar in de vergelijkende geschiedenis van de natuurwetenschap is ook goed thuis in de filosofie omtrent dit onderwerp. Deze filosofische reflectie maakt dat het boek veel meer is dan een geschiedenisboek over de natuurwetenschap.

Legendes

De filosofische bril zet Cohen pas halverwege het boek op. Daarvoor is hij vooral de historicus die populaire misvattingen rechtzet. Zo klopt er van de dominante visie van het conflict tussen de Rooms-Katholieke Kerk en Galileo Galilei bar weinig. In eerste instantie zag de Kerk het heliocentrische wereldbeeld dat Galilei uitdroeg namelijk niet als strijdig met Bijbelse passages die een geocentrisch wereldbeeld impliceerden. Die zouden, net als Bijbelse verwijzingen naar een platte aarde, niet letterlijk genomen hoeven worden.

Het gevecht tussen Galilei en het Vaticaan is eigenlijk voor een groot deel een persoonlijke vete tussen de toenmalige paus en Galilei. Cohen beschrijft uitvoerig hoe het allemaal wél verlopen is en weet dat zo te doen dat het ook nog enorm spannend is om te lezen.

De legende over Galilei’s conflict met de Kerk is symbolisch voor de populaire opvattingen over de relatie tussen wetenschap en geloof. Ook van die visie laat Cohen weinig heel, zonder daarbij te vervallen in makkelijke oplossingen. Zo moet hij zowel weinig hebben van opvattingen dat wetenschap van religie niets over zou hebben gelaten, als van opvattingen dat wetenschap en religie niets met elkaar te maken zouden hebben – en er dus ook geen sprake van spanning zou zijn.

Nuance

Cohen laat aan de hand van historische figuren als Galilei, Newton, Darwin en Kant zien dat wetenschappelijke ontdekkingen wel degelijk voor spanningen zorgden en hun religieuze wereldbeeld aan het wankelen brachten – bij de één meer dan bij de ander – hoewel dit nooit volledig omviel.

Die nuance en finesse is vandaag de dag in het debat over religie en wetenschap vrijwel volledig afwezig. Op YouTube zijn talloze debatten tussen wetenschappers te vinden over het al dan niet bestaan van God. Of het nu atheïsten zijn, zoals Richard Dawkins, of gelovigen, zoals Francis Collins: Cohen moet er weinig van hebben. Hij stoort zich vooral aan het gebrek aan filosofische reflectie op de beperkte reikwijdte die inherent is aan de moderne natuurwetenschap. Hij verbaast zich erover dat zij die zich met zoveel toewijding inzetten om via de wetenschap het (niet) bestaan van God aan te tonen, zich nooit hebben verdiept in wat er in het verleden over dit thema is gezegd.

Wat er in het verleden over is gezegd, valt in aantrekkelijk proza te lezen in Het knagende weten en het boek is daarmee geen overbodige luxe voor de Dawkinsen en Collinsen van deze wereld.

Troost
Boeken / Non-fictie

Troost in het tranendal

recensie: Bert Keizer - Vroeger waren we onsterfelijk
Troost

Sterven speelt in het leven van verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer een prominente rol. Als columnist van Trouw en Filosofie Magazine schrijft hij vaak over ethische kwesties en is hij langzamerhand het geweten van het euthanasiedebat geworden. In Vroeger waren we onsterfelijk, een nieuwe bundel columns, schrijft Keizer over de dood en of we, wachtend op het onvermijdelijke, ergens troost kunnen vinden.

Gerard Reve constateerde al eens dat schrijfsels van optimisten je tot zelfmoord brengen, terwijl van werken van pessimisten altijd een enorme troost uitgaat. Volgens mij heeft dat te maken met het gegeven dat pessimisten – waarschijnlijk uit noodzaak – meer gevoel voor humor hebben.

Humor

Bert Keizer kan een gevoel voor humor niet ontzegd worden en hij is inderdaad niet bepaald het zonnetje in huis. Men wordt, geheel in lijn met Reves bevinding, juist eerder vrolijk dan somber van dit boek. Ook al wijst Keizer ons er regelmatig in alle luchtigheid op dat we allemaal doodgaan en dat die dood vaak ófwel te vroeg komt of pas na vele jaren van aftakeling – en dus te laat.

In Keizers werk lees je veel van Reve terug – zowel wat betreft zijn gevoel voor humor als zijn levensopvatting. De pessimistische grondhouding zorgt voor een zoektocht naar troost. Keizer vindt die – en daarmee komen we bij de kern van het boek – vooral in de filosofie, literatuur en geneeskunde. Daar kan ‘uitzonderlijk goed gedacht, gehuild en gelachen’ worden

Geloof

Keizer verschilt van Reve op één belangrijk punt. Wat Reve vond, verloor Keizer: het geloof. Daar moet hij niets van hebben: ‘Ik was en ben volkomen immuun voor religiositeit en mijn andere idool uit die jaren, G.K. van het Reve, kon ik in religieus opzicht nooit volgen.’

Hoewel Keizer de Rooms-Katholieke Kerk er stevig van langs geeft, is zijn relatie met de kerk niet eenduidig. Zo vindt hij het celibaat achterlijk, maar voor de anglicaanse priesters (die wél mogen trouwen) heeft hij geen goed woord over: ‘als gepensioneerd katholiek vind ik dat een priester zonder neukverbod, nou ja, dat dat geen echte priester is’.

Keizer schrijft met een zekere weemoed over zijn katholieke jeugd. En hoewel hij zelf geen deel meer uitmaakt van die Kerk, verwijt hij de achterblijvers het gemak waarmee zij, in een poging bij de tijd te blijven, de hele katholieke santenkraam (de beelden, rituelen), bij het grofvuil hebben gezet:

‘De kerk in Nederland rent steeds achter de tijdgeest aan, in hun haast al die dingen van zich af gooiend die, als ze eraan vast hadden gehouden, hun kraampje nog redelijk draaiende hadden kunnen houden.’

Schuld

Ten aanzien van lijden en sterven, in dit geval van de kerk die hij in zijn jeugd bezocht, voelt Keizer compassie. En ten opzichte van de pater die hij nog van vroeger kende, schuld:

‘Als ik later met Pater B. naar buiten wandel door de lege kerk, waarin onze stemmen een plechtige echo krijgen, voel ik een zekere schuld tegenover deze mannen die door de wereld verlaten worden voordat zij haar verlaten hebben. Het is alsof we al over hen aan het napraten zijn terwijl ze er nog zijn. Het is wreed en er is geen verdediging tegen van hun kant. Wij van onze kant weten niet goed wat te doen.’

Dood

De dood heeft binnen het katholieke een duidelijke plaats, hetgeen waarschijnlijk ook de dubbelzinnige houding van Keizer tegenover dat geloof verklaart. Met het vraagstuk ‘dood’ is Keizer zich dus heel zijn leven blijven bezighouden. Hij komt alleen met een ander antwoord, of beter gezegd: geen antwoord. Net zomin als hij de antwoorden zoekt in een Goddelijke Plan, heeft hij weinig op met de ‘wij zijn ons brein’-mentaliteit waarin alle antwoorden liggen in het biologische. Darwinitis noemt hij dat.

De onderzoekende Keizer houdt meer van open vragen dan van alles verklarende antwoorden: ‘Als wij helemaal van de Aarde zijn, waar komt dan die on-aardse vlag vandaag die zo hardnekkig in ons hoofd blijft wapperen?’