Boeken / Non-fictie

Hoe een muur en een politiestaat miljoenen mensen uit elkaar dreef

recensie: Nina Willner - Veertig herfsten

Waar en wanneer je geboren wordt heb je zelf niet in de hand, slechts de manier waarop je omgaat met de beperkingen die de wereld om je heen je oplegt, kun je beïnvloeden. Voor duizenden Oost-Duitsers was de belangrijkste vraag na de bouw van het IJzeren Gordijn: blijf ik hier en leg ik mij neer bij het leven dat mij opgedrongen wordt, of waag ik de sprong naar de overkant, niet wetende of en hoe ik het overleef?

Als twintigjarige nam de moeder van de schrijfster, Hanna, in 1948 het onomkeerbare besluit haar leven op het spel te zetten voor de vrijheid die het westen kon bieden, wetende dat ze haar liefhebbende familie achterliet en misschien wel nooit meer zou zien. Dat was de prijs die je moest betalen als je het risico durfde te nemen om de totalitaire politiestaat, de DDR, de rug toe te keren.

Wat als?

De dochter van een overloopster – na de Tweede Wereldoorlog kwam de auteur zo te boek staan, iets wat verre gevolgen voor haar leven zou hebben. Gelukkig voor haar heeft zij de beproevingen die de Oost-Duitsers – en daarmee ook haar ouders, grootouders en neven en nichten – moesten doorstaan, nooit persoonlijk hoeven ondergaan. Terecht stelt ze zichzelf aan het eind van het boek de vraag hoe anders haar leven eruit had gezien als haar moeder niet de oversteek had durven wagen en daarmee haar eigen toekomst en die van haar nageslacht veilig zou hebben gesteld.

Zo vader, zo dochter

Dankzij overgebleven brieven, correspondenties, foto’s en mondelinge verhalen van familieleden die het overleefden, weet Willner een indrukwekkend en persoonlijk relaas te schetsen van het leven in het deel van Duitsland dat zich nog maar vijfentwintig jaar geleden ten goede begon te keren dankzij de politieke inmenging van Amerika. Ongetwijfeld geïnspireerd door de loopbaan van haar vader, die als overlevende van de Holocaust een baan bij het Amerikaanse leger wist te bemachtigen, begon Willners eigen loopbaan als eerste vrouw bij de Amerikaanse Inlichtingendienst. Toeval of niet, ook de DDR  stond op het niet ongevaarlijke lijstje landen waar Willner haar werkzaamheden moest verrichten, waardoor ook zij zich persoonlijk mengde in de strijd tussen het communistische Oosten en het democratische Westen.

Volledige controle

Vergeleken met de West-Duitsers die de vruchten plukten van de opkomende welvaart, leefden de Oost-Duitsers veertig jaar lang in grote armoede, onzekerheid en angst, tot de val van de Muur hier eind 1989 een einde aan maakte. De Stasi, afkorting voor het Ministerium für Staatssicherheit (Ministerie voor Staatsveiligheid), was de binnenlandse veiligheids- en inlichtingendienst in de DDR. Zij had het volk en het leven van haar burgers volledig in haar greep: werk, school, kerk, vereniging; alles werd voor je bepaald. Wie zich niet hield aan de talloze regels die de vrijheid van haar burgers enorm beperkte, riskeerde zijn baan, een gevangenisstraf of zelfs zijn leven als hij of zij zo moedig was zich op het grensgebied tussen het Oosten en het Westen te begeven.

Feiten vermengd met persoonlijke verhalen

De waargebeurde verhalen grijpen je regelmatig naar de keel, maar worden nergens overdreven dramatisch neergezet. Juist de kracht van de familie, de sterke band tussen de familieleden en hun niet te onderdrukken trots en wil om te (over)leven in een periode waarin dit je bijna onmogelijk werd gemaakt, maken grote indruk. Het benadrukken van de kracht van het gezin doet soms verheerlijkend en bijna overdreven aan, maar blijkbaar was dit nodig om overeind te blijven in een wereld waarin al het andere onzeker was.

mondriaan, recensie, gemeentemuseum, den haag, de stijl, 8weekly
Kunst / Expo binnenland

Less is Mondriaan

recensie: De ontdekking van Mondriaan - Amsterdam | Parijs | Londen | New York
mondriaan, recensie, gemeentemuseum, den haag, de stijl, 8weekly

Hoe kunstschilder Mondriaan van een dode haas tot zijn internationaal beroemde rood-geel-blauwe blokjes is gekomen? Dat vertelt deze tentoonstelling waarin maar liefst 300 werken van Mondriaan voor het eerst bijeen hangen.

Het Gemeentemuseum Den Haag viert 100 jaar Mondriaan en de Stijl met een schilderijententoonstelling over Piet Mondriaan (Amersfoort, 1872 – New York, 1944). De strakke, zwarte lijnen en de harde kleurvlakken in rood, geel en blauw uit Mondriaans schilderijen zijn een internationaal icoon van minimalistisch Nederlands ontwerp geworden.

Op weg naar abstractie

De ontdekking van Mondriaan laat elke fase van Mondriaans stijlontwikkeling op het doek zien. Waar een klassiek vervaardigd stilleven van een dode haas in de entreeruimte van de tentoonstelling nog getuigt van Mondriaans academische schildersopleiding, bevindt de bezoeker zich in de volgende zaal tussen landschappen waarin Mondriaan al met abstractie experimenteert. Hij keert zich langzaam af van de weergave van de werkelijkheid en heeft hier steeds minder middelen voor nodig. Mondriaan schildert meerdere keren een appelboom, die steeds meer een spel van lijnen wordt in plaats van een herkenbare boom. De lijnen en het ritme zelf worden het onderwerp.

mondriaan, recensie, gemeentemuseum, den haag, 8weekly, de stijl

Piet Mondriaan [1872-1944], Evolutie, 1911, Olieverf op doek, 183 x 257,5 cm., Gemeentemuseum Den Haag.

Mondria(a)n

Het esoterische drieluik Evolutie (1911) laat zien hoe Mondriaan door de theosofie en het kubisme geïnspireerd is, maar dan ontdekt dat hij stilistisch achterloopt bij collega’s als Picasso. Dus verhuist hij in 1912 op zijn veertigste naar Parijs, het internationale centrum van de kunstwereld op dat moment. Mondriaan breekt zowel met zijn oude schilderstijl als met zijn verloofde en verandert zijn naam in ‘Mondrian’.

Op zoek naar de essentie kiest Mondriaan ervoor om alleen nog maar primaire kleuren en niet-kleuren te gebruiken. Hij zoekt een universele beeldtaal. Door kleur en vorm zoveel mogelijk te vereenvoudigen om zo het geestelijke te benadrukken en boven de realiteit van de zichtbare wereld uit te stijgen. Mondriaan verandert de kunst hiermee totaal en de tentoonstellingsmakers durven zelfs te stellen dat hij samen met Malevich en Kandinsky de uitvinder van abstracte kunst is.

Na zalen vol schilderijen en weinig tekst of andere objecten komt de aparte hal die aan Mondriaans persoonlijke leven gewijd is als een welkome afwisseling. Hier is de hoeveelheid informatie alleen dan weer overweldigend. Maquettes reconstrueren Mondriaans ateliers die hij altijd beplakte met gekleurde vierkanten en rechthoeken, alsof hij leefde in zijn eigen schilderijen. Mondriaan blijkt een feestbeest. In Parijs danst hij in veel jazzclubs en bezoekt gewaagde optredens zoals van danseres Josephine Baker. Ook de vele brieven aan verschillende geliefden onthullen Mondriaans passionele aard.

mondriaan, recensie, de stijl, den haag, gemeentemuseum, 8weekly

Fritz Glarner, Piet Mondriaan met Broadway Boogie Woogie, New York, 1943. Collectie RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis.

Boogiewoogie

In 1939 verhuist Mondriaan naar New York om de oorlog in Europa te ontlopen en schrijft aan een vriend dat er meer ‘boogie woogie’ in zijn schilderijen moet komen, verwijzend naar de nieuwste muziekstijl waar hij gek op is. Het resultaat: de Victory Boogie Woogie (1942-1944). Dit enorme, ruitvormige schilderij met verticalen en horizontalen van blokjes rood, geel en blauw hangt als apotheose van Mondriaans levenswerk in de laatste tentoonstellingszaal. Tientallen stukjes tape die Mondriaan uiteindelijk heeft willen vervangen door verfstreken getuigen ervan dat hij dit meesterwerk niet heeft afgekregen voor zijn dood.

Mondriaan heeft van het dynamische ritme uit de boogie woogie een visuele ervaring weten te maken. De muziek die uit de luidsprekers klinkt en de tentoongestelde feestjurken uit die tijd helpen de associatie tussen schilderij en ritme op gang brengen, wat laat zien dat er vaak meer nodig is dan alleen het schilderij zelf om de essentie duidelijk te maken. Dit is een tentoonstelling waarin je in alle rust Mondriaan kunt ontdekken en waarvoor geldt: ‘less is more’. Maar een beetje meer boogiewoogie had ook geen kwaad gekund.

 

Afbeelding bovenaan: Piet Mondriaan [1872-1944], Compositie met groot rood vlak, geel, zwart, grijs en blauw, 1921, Olieverf op doek 59,5 x 59,5 cm., Gemeentemuseum Den Haag.

Muziek / Album

Bijzondere en mooie muziek

recensie: Nederpop Update – Volume 6: Anne Vanschothorst, Marcela Bovio en The Piano Sessions Oskamp

Terwijl er een mooie serie cd’s verschijnt over de Nederpophistorie onder de verzamelnaam The Golden Years of Dutch Pop Music, wordt er in Nederland nog steeds heel mooie muziek gemaakt, die internationale klasse herbergt. In deze Nederpop-update reizen we muzikaal langs wat pareltjes.

In deze update vestigen we de aandacht op niet voor de hand liggende releases, van de afgelopen maanden. We duiken hiermee in allerlei hoeken en gaten van de vaderlandse muziek. Ze hebben allen een hoge mate van kwaliteit in zich: noem het maar gerust “vakmanschap”.

De harp centraal

Het nieuwste album van Anne Vanschothorst wordt in een heel kleine oplage uitgebracht. Wie zo’n drie jaar geleden viel voor Ek is Eik moet er vlug bij zijn om Beautiful World te bemachtigen via de site van Vanschothorst. Eigenlijk verdient deze dame een even groot podium als Lavina Meyer. Toch zullen we Vanschothorst niet op een podium tegen gaan komen om haar muziek voor een publiek uit te voeren. Ze kiest er nadrukkelijk voor om haar muziek op een andere wijze te gelde te maken. Zo schrijft ze veel filmmuziek, die we in een veelheid van producties terug horen. Net als op haar vorige album staat ook hier de harp centraal.

Op dit nieuwe album valt evenwel heel veel te genieten. In de elf harpgedichten, zoals Vanschothorst haar composities noemt, laat ze vooral haar hart spreken. De gedichten vertellen over schoonheid, liefde, troost en muziek, laat de kunstenares weten in het bijgeleverde boekje. Ze speelt de muziek samen met haar band: Rebecca Sier componeerde mee en horen we zingen op een enkele track (‘Oh Let It Have Voice’), Michael Moore componeerde ook mee en laat zich horen op de klarinet. Jan Willem Troost speelt op cello, Thijs de Melker op bas en tekent tevens voor de productie. Tenslotte horen we Arthur Bont op percussie en drum. De hoofdrol voor het grootste deel van de composities en het bespelen van de harp is natuurlijk voor Vanschothorst zelf. Het album Beautiful World ademt vooral een grote rust, maar ook vakmanschap uit. De muziek balanceert tussen klassieke-, film- en popmuziek. Een wonderlijke combinatie, maar horen is in dit geval geloven. Het is daarnaast muziek om te ontleden en om op je te laten inwerken. ‘Inmasseren’ is misschien een beter woord. Muziek van een kunstenares met een grote K.

Bovio van een andere kant

Marcela Bovio speelde vorig jaar november in het Tilburgse Paradox bij wijze van experiment voor het eerst een pianoversie van haar album. Deze uitvoeringen smeekten haast vanzelf om een opname op cd. Samen met Erik van Ittersum op de grand piano zong Bovio de sterren van de hemel en wist ze in deze intiem kleine setting het publiek van haar grote klasse te overtuigen. Ook zonder band bleef deze getalenteerde zangeres meer dan overeind. Het volledige album werd voorzien van fraaie piano-arrangementen. Op de cd worden de composities aangevuld met een viertal bonustracks. We horen een nieuwe compositie van Bovio zelf: ‘Hope is Never Lost’, twee composities van anderen en een Spaanstalige uitvoering van ‘The One’. Het zijn niet alleen de extra’s die het waard maken om Unprecedented – The Piano Sessions aan de verzameling toe te voegen. Het is vooral de totaal andere beleving van de liedjes die Bovio laat horen.

Eigenlijk staat dit album wederom als een huis en is het niet te bestempelen als een tussendoortje. Het album is eerder het tweede deel van haar solodebuut. Inmiddels is Bovio al weer aan het schrijven voor haar tweede album. Ze staat haar eigen mannetje in de brandende belangstelling van haar eigen compositorische en uitvoerende kracht.

Akoestische pop

Het album De nieuwe gezelligheid verscheen in 2015 als eerste Nederlandstalige album van Joost Oskamp. Met Mooierd kleedt Oskamp zijn composities nog kariger aan en houdt daarmee puur de essentie van zijn fraaie liedjes over. Een tokkelalbum noemt hij het. Samen met Ferry van der Groep weet Oskamp met een dozijn fraaie liedjes het mooiste in zichzelf naar boven te halen.

Oskamp zegt zelf zijn liedjes in de geest van artiesten als Kings of Convenience, Simon & Garfunkel en Jim Groce te hebben gemaakt. Niet de minste namen om jezelf mee te vergelijken.

Het album werd in de nazomer van vorig jaar op Texel opgenomen. Analoog met digitale perfectie, zo schrijven ze zelf. De warmte in de liedjes is duidelijk hoorbaar en gaan allen een stuk dieper dan het gemiddelde popliedje. Ze verhalen duidelijk over een bewogen periode in het leven van de liedjesschrijvers.

Als je de sound van Oskamp moet beschrijven, schieten namen als Spinvis en Lucky Fonz III door het hoofd. Niets mis mee natuurlijk. Beide vergelijkingen lopen uiteindelijk mank, maar ze geven wel de richting aan van deze fijne akoestische luisterliedjes met niet alledaagse teksten, die uitnodigen tot goed luisteren.

Op ‘Wordt wel beter’ horen we Oskamp in duet met de vrouwenstem van Nana Adjoa, die eerder zong met Oskamp in de band Joast. Het nummer klinkt als het gevoel van een dauwdruppel in het ochtendgloren. Dit levert een heel fraai moment op het album.

 

Boeken / Fictie

Een bulderende roman

recensie: Maria Stahlie - De middelste dag van het jaar

Wie de titel van Maria Stahlies nieuwe roman, De middelste dag van het jaar, googelt, vindt ook twee andere stukken van haar over deze dag. Blijkbaar is de middelste dag al lange tijd een obsessie voor de schrijfster. De roman valt echter tegen.

Wat wil Maria Stahlie (1955) precies bereiken in haar nieuwe roman De middelste dag van het jaar? Het is een ééndagsroman, een ingewikkeld genre dat groot gemaakt werd door modernistische boeken als James Joyce’s Ulysses (1922) en Virginia Woolfs Mrs Dalloway (1925). Een ééndagsroman is een balanceeract: één dag uit een leven staat centraal, en op die dag vindt zowel het alledaagse als het levensveranderende plaats. In De middelste dag van het jaar probeert vertaalster Sylvia Ciecierzky een snikhete, Amsterdamse dag te overleven, terwijl ze ook de waarheid leert over een aantal gebeurtenissen uit haar verleden die hun stempel op haar leven hebben gedrukt.

Klein en groot

Het kleine: pogingen aan de vertaling van een Poolse novelle te beginnen, Skype-gesprekken met dochters en kleinkinderen in de Verenigde Staten, het zweet dat bij elke handeling uit de poriën gutst. Het grote: een dode ex-man herdenken, bij diens graf een jongen tegenkomen die is ingevlogen van het Griekse eiland waar ze vroeger gewoond hebben, een andere ex die weer in het land is. Het grote en het kleine worden tegen elkaar afgezet. En dat alles op 2 juli, de titulaire middelste dag van het jaar: een kantelpunt waarop de eerste helft van het jaar overloopt in de tweede.

Een ééndagsroman kan niet zonder een heldere stijl. Geen enkel literair werk kan dat, maar dit genre vraagt in het bijzonder om proza dat het gewone en het buitengewone weegt, het eerste laat fonkelen, het laatste grondt. Stahlie slaagt er niet in om dat in De middelste dag van het jaar te doen. Haar proza is te zoekend, wat leidt tot richtingloosheid. Zo laat haar veelvuldig gebruik van het beletselteken (…) zinnen in de lucht hangen. Maar storender zijn de herhalingen van bepaalde frasen. In de eerste pagina’s van het boek is een aantal keer sprake van ‘dispensatie’, die de weerman het land zou hebben verleend in verband met de hitte. De herhaling van dat woord stoort al snel. Een dieptepunt komt later, in de volgende passage:

Tommy’s langzame diepe lach borrelde op… er borrelde een langzame diepe lach op uit de man die Lucien nog geen tien seconden daarvoor vol van vervoering en vol van wanhoop de wind van voren had gegeven. ‘Goed,’ zei hij toen de lach was uitgeborreld.

Wat een dissonant is

Op andere momenten worden er dingen ten overvloede uitgelegd: de definitie van een dissonant, of de geografie van Amsterdam. Wanneer Sylvia op weg is naar Amsterdam Centraal, schrijft Stahlie dat dit de plek is ‘waar aan de achterkant de boten af en aan voeren om de twee kanten van het IJ vierentwintig uur per dag bereikbaar te maken voor voetgangers en fietsen.’ Ja, er is in het heen-en-weer varen van de boten de suggestie van beweging en eeuwigheid, van het alledaagse leven, maar is zo’n zin nodig? Zou de lezer van deze roman niet bekend zijn met de geografie van de hoofdstad?

De stijl is in De middelste dag van het jaar dermate storend, dat het de inhoud in de weg zit. Als de roman eindigt, is het ochtend. Sylvia Ciecierzky is nog wakker. De tweede helft van het jaar is begonnen. Er overvalt haar ‘een hoop die zich net als de verschijning van het eerste daglicht niet liet tegenhouden.’ Sylvia leeft verder, de roman is gelukkig klaar.

Boeken / Non-fictie

Dichterlijke vriendschap

recensie: Anna Enquist - Een tuin in de winter

Een tuin in de winter, het nieuwe boek van Anna Enquist, bestaat uit herinneringen aan de dichter Gerrit Kouwenaar (1923–2014). Het boek is soms wat rommelig, maar staat ook vol met mooie momenten.

Weet men over tien jaar nog wie Gerrit Kouwenaar was? Er is geen biograaf aangesteld en er wordt weinig over de dichter gesproken, terwijl hij toch één van de grootste naoorlogse Nederlandstalige dichters was. Anna Enquist (1945), dichter, schrijver en goede vriendin, ziet die ontwikkeling met lede ogen aan. Haar memoires Een tuin in de winter, verschenen bij de Arbeiderspers in de prestigieuze reeks Privé-domein, heeft ze expliciet geschreven tegen het vergeten dat op de loer ligt.

Vriendschap

Enquist en Kouwenaar leerden elkaar begin jaren negentig kennen tijdens Poetry International. Kouwenaar was al jaren een belangrijk dichter, een poëtische stem die niet te negeren viel. Enquist kwam net kijken, al zou ze kort na hun ontmoeting de C. Buddingh’-prijs voor haar debuutbundel winnen. Er ontstond een goede vriendschap tussen Enquist, Kouwenaar en hun partners, die ruim twintig jaar zou duren – tot Kouwenaar in september 2014 overleed.

‘Waarom schrijf ik dit allemaal op?’ schrijft Enquist in het begin. Om hem te herinneren, voor de toekomst te bewaren, zegt ze. Maar er is meer: ‘Ik kan niet over Gerrit schrijver zonder over mezelf te schrijven.’ Ze zien elkaar via de ander: de dichters hebben een andere poëtica, Kouwenaar werkt met symbolen, Enquist is meer verhalend. Dat verschil is voer voor discussies, maar schept ook een band.

Focus

In de eerste vijftig tot zestig pagina’s is Een tuin in de winter wat rommelig: Enquists herinneringen buitelen over elkaar heen, worden niet geordend. Ze beschrijft voorvallen, gesprekken, impressies: maar wat eerder kwam, en wat later, wordt niet duidelijk. Dit wordt gecompliceerd door de andere lijn in het boek, die bestaat uit verspreide aanwijzingen naar het heden waarin Enquist dit boekje schrijft. Haar eigen schrijfproces wordt zo expliciet onderdeel van het boek, maar ontneemt ook het zicht op het onderwerp van dat proces, namelijk haar vriendschap met Kouwenaar.

Vanaf het moment dat de dood van Kouwenaars vrouw Paula nadert, komt er een zekere focus in Een tuin in de winter. Dan blijkt namelijk dat Enquists herinneringen grotendeels chronologisch geordend zijn, en vanaf het begin van haar vriendschap met Kouwenaar tot aan Kouwenaars eigen dood lopen. Door de aanwezigheid van de dood ontstaat er, zoals vaker in Enquists werk, een rode draad, een verhaal.

Mooie herinneringen

Uiteindelijk biedt Een tuin in de winter een aantal mooie herinneringen, van dagen in Amsterdam en vakanties in Kouwenaars huisje in Frankrijk. Van dood en leven. Van vriendschap: niet alleen die tussen Enquist en Kouwenaar, maar ook die met collega’s Bernlef, Kopland en Remco Campert. Een tuin in de winter is op sommige momenten onverbloemd melancholisch – alleen Enquist en Campert leven nog –, maar Enquist maakt ook de doelstelling waar die ze zichzelf voor haar schrijven gesteld had: Kouwenaar herinneren op zijn vrolijkst.

Boeken / Fictie

Taart bij het verdriet

recensie: Marjolijn van Heemstra - En we noemen hem

Marjolijn van Heemstra (1981) doet iets ingewikkelds in haar nieuwe roman En we noemen hem. Haar oorlogsverhaal gaat over het nagalmen van de geschiedenis, wat we over het verleden weten en hoe we weten wat we weten.

Eigenlijk gaat dit oorlogsverhaal niet over de oorlog. De gebeurtenis waarop de familie van Marjolijn zich beroept in deze roman – en misschien ook in het ‘echt’, daar begint Van Heemstra’s grootste troef, het mengen van fictie en werkelijkheid, al – vindt op 5 december 1946 plaats, anderhalf jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens die Sinterklaasavond komen drie mensen om het leven, naar men zegt omdat ze fout waren in de oorlog. Het brein achter de aanslag is een verre oom van Marjolijn, die liefkozend ‘bommenneef’ genoemd wordt in de familie.

Bommenneef

In het verhaalheden denkt Marjolijn eraan haar nog ongeboren zoon te vernoemen, naar de bommenneef Frans Julius Johan. ‘Deze tijd kan wel wat opoffering en moed gebruiken,’ zegt ze tegen haar man, ‘D’. D reageert: ‘Ik dacht dat die hele vernoeming … een goed verhaal was, voor feestjes en zo. Niet iets wat je echt wilde.’ Daarmee verwoorden zij de centrale thema’s van deze slanke roman: wij in het heden interpreteren historische gebeurtenissen en voorzien ze van betekenis, waardoor de geschiedenis verwordt tot een makkelijk te begrijpen verhaal. De aanslag is, zeventig jaar na dato, een bron geworden van zowel vermaak als eer voor de familie van Marjolijn. Een geschiedenis staat nooit op zichzelf, dient een ander doel.

En we noemen hem bestaat uit Marjolijns zoektocht naar het verhaal achter bommenneef en de aanslag. Naar wie wil ze haar zoon eigenlijk vernoemen? Wie was deze man, wat is er waar van het verhaal dat ze kent? Van Heemstra zet spanning op de zoektocht door elk hoofdstuk af te laten tellen naar de geboorte (‘Nog 27 weken’, ‘Nog 26 weken’). Door die druk, die ook nog eens steeds sneller oploopt, suggereert zij dat Marjolijns zoektocht naar de waarheid niet zal slagen: het halve jaar dat haar is gegeven is te kort, en de waarheid laat zich niet opjutten. Uiteindelijk zal ze dus gedwongen zijn te kiezen voor een versie van de waarheid waar ze zichzelf min of meer tevreden mee kan stellen, en dat realiseert Marjolijn zich ook.

Schuren

Het is vanaf dat moment dat En we noemen hem voor mij op een irritante manier begon te schuren. Van Heemstra laat veel open: waar Marjolijn en de bommenneef personages met namen zijn, hebben veel intimi alleen een initiaal (‘D’, ‘A’). En je kan een debat aangaan over het genre van dit boek: op basis van de NUR spreek ik van een roman, maar het boek kan net zo goed non-fictie zijn. Van Heemstra mengt haar kleuren vakkundig, waardoor er een soort derde ruimte ontstaat, waar meerdere mogelijkheden tegelijkertijd waar kunnen zijn en naast elkaar kunnen bestaan.

Wat niet had gehoeven, is een ontboezeming tegen het einde van de roman, waar Marjolijn bekent een aantal details in het verhaal te hebben veranderd. (Of misschien biecht Van Heemstra dat wel op.) Onnodige details, zoals: bij een familie at ze geen nootjes, zoals beschreven werd, maar taart – maar dat paste niet bij het verdriet dat ‘tijdens het gesprek de kring rondging’. Deze ingrepen lijken vooral een poging het verhaal te normaliseren, binnen bekende kaders te passen. Dit had niet gehoeven: En we noemen hem is juist een boek dat zich niet houdt aan kaders en voorschriften, dat de juiste vragen stelt, dat niet bang is verwachtingen op de kop te keren.

Boeken / Non-fictie

Meer thuis zonder huis

recensie: Arnon Grunberg - Thuis ben je, berichten van een hotelmens

Nadat Grunberg het huis van zijn ongewone ouders had verlaten voor het oppakken van een eigen bestaan, kreeg hij afkeer van gezin en eigen huis – het vroegtijdig verlaten gymnasium ervoer hij mogelijk ook als te ommuurd. Sindsdien verblijft hij op enkele vaste adressen – steeds doorgangshavens naar elders. Het hotelwezen heeft zijn voorkeur veroverd. In Thuis ben je houdt hij die voorkeur tegen het licht.

Dat heeft hij in wekelijkse bijdragen een jaar lang gedaan op De Correspondent. In dat jaar moet hij dus zo’n 54 keer in een hotel verbleven hebben. In het boek beslaan die bijdragen heel wat meer bladzijden dan nodig, want na iedere bijdrage volgt een blanco pagina en na iedere alinea een witregel. Je kan zeggen dat al dat wit de tussenpozen verbeeldt waarmee het reizen zit opgescheept.

Buitenwereld

Grunberg spiegelt zich graag aan de Joods-Oostenrijkse Joseph Roth; de schrijver die consequent van een eigen huis heeft afgezien. Dat was uit een innerlijke noodzaak die hij nauwelijks bekostigen kon, maar voor Grunberg was het meer een luxe. Voor beiden geldt de onstuitbare drive om de buitenwereld direct onder ogen te zien, zeker waar de meer bizarre gebeurtenissen zich afspelen. Op een vaste woon- en verblijfplaats riskeer je al gauw onverschilligheid en oogkleppen.

Grunberg bekent zijn vriendin: ‘Ik heb nog altijd het gevoel dat het leven moet beginnen’, ook al hebben zijn romans en non-fictie zich opgestapeld. Het zou goed kunnen dat het verzonnen leven, dat qua oeuvre staat als een huis, hem is gaan benauwen. De romans hebben verrast door de laconieke Grunberg-stijl en de bizarre personages en gebeurtenissen. Maar zo om en nabij de roman Mijn oom (2008) begint die opzet wat armoedig te raken. Het lijkt of de schrijver er zelf ook niet meer zo in gelooft. Vooral een tekort aan levensechtheid, aan inleving en geloofwaardige psychologie wreekt zich meer en meer. Door wat Grunberg als wereldreiziger beleeft komt hij meer aan echtheid toe. ‘Elke ontmoeting is een kans: het ware casino is het avontuur dat menselijk contact heet.’ Maar vrijwel nergens staat hij zich toe die contacten in een enigszins persoonlijk licht te plaatsen. Op gedrukt papier verzamelt hij zijn contacten als postzegels.

Acteur

Het is een goede zaak dat Grunberg zich tot mensen van vlees en bloed is gaan wenden en zijn maatschappelijke bekommering in tal van columns de vrije loop laat. Treffend is ook dat hij zich in samenwerkend verband meer met toneeluitvoeringen inlaat, soms als de acteur waarvoor hij niet geschikt geweest zou zijn. Mogelijk zag hij destijds het acteurschap als middel om, via de omweg van de vastgelegde rol, zichzelf meer bestaansvorm te geven. Nog steeds neemt Grunberg graag een rol aan, onder meer die van Mensendokter, Seksrabbijn en Hotelmens. Waarschijnlijk ziet hij zijn schrijverschap grotendeels als een rol, opdravend voor interviews, lezingen en wat dies meer zij.

‘Alles eindigt als non-fictie, waarbij ieder mens zijn eigen project is.’ Jarenlang waren de verhalen uit eigen duim Grunbergs  project tot zelfverwerkelijking . Opvallend, ook in zijn non-fictie, blijft zijn emotionele reserve en de afscherming van zijn zielenroerselen. In Thuis ben je dicht een germaniste hem ‘emotionele kilte’ toe, al spreekt hij zelf van ‘emotionele herpes’. Is ‘niet elke troost goedkoop of zelfs ronduit leugenachtig?’ Met die zogenoemde kilte komt hij gemiddeld aardig weg, ondanks zijn ‘harem’ vol exen, en dankzij zijn als vanouds sterke wapen waarmee hij laconiek van hotel naar hotel zijn verplaatsingen en ontmoetingen beschrijft. Ironie beschouwt hij als ‘een zaak van leven en dood (…) buiten het hek van de ironie begint het radicale mysticisme en in dat moeras zink je als gewone sterveling snel weg.’ Ironie is ook zijn middel om de ‘hoogst individuele en tergende angst die het leven vergalt’ te ontwapenen. In zijn romans geeft hij aan angst en wanhoop alleen indirect en vervormd uitdrukking, in zijn non-fictie doet hij er het zwijgen over toe of maakt hij er zich met kwinkslagen vanaf.

Ontheemding

Waar voelt Grunberg zich thuis? Iedere bijdrage in Thuis ben je mondt uit in steeds een ander antwoord. Er blijkt weinig voor nodig om je ergens anders dan thuis, thuis te voelen. ‘Het hotel maakt de meeste worstelingen licht en daarmee draaglijk.’ De ontheemding lijkt Grunbergs psychische interieur prettig te doorluchten. Géén mysticisme. Met Henry de Montherlant zegt hij ‘dat het avontuur van je leven op de volgende straathoek kan beginnen.’ Meestal ligt daar geen moeras.

Boeken / Fictie

Een uitputtende roman vol ellende

recensie: Benedict Wells - Het einde van de eenzaamheid

De superlatieven voor Benedict Wells’ Het einde van de eenzaamheid vielen niet uit de lucht: DWDD-boek van de maand, vergelijkingen met John Irving, noem het maar op. Waarom? Zo goed is dit boek niet.

Wanneer Jules, Marty en Liz Moreau nog niet of maar nauwelijks de puberteit hebben bereikt, komen hun ouders om het leven tijdens een auto-ongeluk. De kinderen gaan naar een internaat, waar ze alle drie anders reageren op de nieuwe omgeving, de strenge regels en de wonden in hun bestaan. Ze groeien gescheiden op en nadat ze het internaat verlaten, lijkt het alsof hun bloedverwantschap niks betekent. Ze blijven elkaar periodiek zien, staan soms op goede voet met elkaar, dan weer niet. Het einde van de eenzaamheid is deels een roman over deze broer-zusrelatie en hoe mensen invulling geven aan die band.

Onheil en ellende

Had Wells het hierbij gelaten, dan was Het einde van de eenzaamheid een redelijk sterke roman geweest. Helaas toont dit boek lelijke parallellen met Een klein leven, Hanya Yanagihara’s epos over lijdende New Yorkers. Wells’ geschiedenis omspant net zo’n grote tijdsperiode als Yanagihara omschrijft, al heeft hij er gelukkig een stuk minder pagina’s voor nodig. In de vijfendertig jaar die passeren, wordt er een schier oneindige hoeveelheid onheil en ellende uitgestort over Jules en de andere personages in deze roman. Zo ligt Jules, die de hele geschiedenis vertelt in de vorm van herinneringen, in het ziekenhuis wegens een motorongeluk. Andere personages blijken onvruchtbaar te zijn of krijgen kanker.

Het gekke is dat elk personage in deze roman slim, getalenteerd en/of knap is. Men reist, is creatief leest literatuur en filosofie en is in staat bij schijnbaar elk ogenblik een passend citaat te vinden. Men voert gesprekken waarin aan Martin Heidegger gerefereerd wordt, wat veronderstelt dat ze het notoir moeilijke werk van de man gelezen hebben. Zowel Jules als zijn broer en zus zouden kunnen promoveren, misschien zelfs hoogleraar worden. Wanneer Jules zijn jeugdliefde Alva opzoekt, blijkt zij in Zwitserland te wonen met een Russische schrijver die Jules altijd al bewonderde. (Uiteraard blijkt het einde van dit Russische genie in rap tempo in zicht te komen.)

Tragische principe

Natuurlijk, dit soort milieus bestaan. En, natuurlijk, sommige mensen lijken een abonnement op ongeluk te hebben. Maar dat is moeilijk te verkopen in een roman: de meeste literatuur voegt zich daarom naar het tragische principe, waar personages door hun handelen onbewust het ongeluk over zich afroepen. In Het einde van de eenzaamheid komt het drama van buitenaf, het wordt hun opgelegd. Tussen Jules, Marty en Liz ontstaan nooit echt grote meningsverschillen of conflicten: ze zijn het met elkaar oneens, hebben andere zienswijzen, maar ja, die rotjeugd, hè, in dat stomme internaat – en dan is in de volgende sectie van de roman, enkele jaren later, alles weer pais en vree. Door dit vertelprocedé loopt de spanning al uit het boek voordat die gearriveerd is.

Oftewel, wie af wil wijken van bewezen literaire wetten, moet van goeden huize komen. In Het einde van de eenzaamheid slaagt Wells er niet in alle rampspoed en Jules, Marty en Liz’ reacties daarop invoelbaar te maken. Dat maakt van dit boek een vervelende en, ja, uitputtende roman.

Boeken / Fictie

Twee vriendinnen in de greep van het verleden

recensie: Yolanda Entius - Abdoel en Akil

Twee jonge vriendinnen gaan op vakantie naar Frankrijk. Wat hen daar overkomt zal hun verdere leven bepalen. Yolanda Entius’ nieuwste roman Abdoel en Akil galmt na als een kerkklok.

Voor een roman over de vriendinnen Doris en Nola is Abdoel en Akil een mooie titel. Zeventien zijn ze, meisjes nog, op vakantie in Zuid-Frankrijk en op zoek naar een vriendin die met een voor hen onbekende Nederlander verder is gereisd. Het is 1978: geen mobiele telefoons, geen internet. Ze gaan Gaby en André liftend achterna; ‘een afstand van nog geen vijftig kilometer, maar ze waren uren onderweg.’ De meisjes lopen een bar binnen die, zo blijkt, louter door Tunesiërs bezocht wordt. Geen Gaby, geen André, maar wel: twee mannen genaamd Abdoel en Akil, die op Doris en Nola afstappen; na een kort gesprek verlaten ze gevieren het etablissement.

Zwalkende levens

Deze gebeurtenissen beslaan de eerste vijftien pagina’s van Yolanda Entius’ (1961) nieuwe roman Abdoel en Akil. Een ingetogen, kleine roman die soepel naar zijn einde vloeit. Op een heuvel worden Doris en Nola door de mannen aangerand. Ze weten later niet hoe ze erover moeten praten, kunnen geen gemeenschappelijke woorden vinden. Wat wel gebeurt: de mannen worden opgepakt en de gevangenis ingegooid en het contact tussen de vriendinnen verwatert. Hun levens komen nooit helemaal terug op de rails, Abdoel en Akil blijven een moeilijk te bevatten dreiging op de achtergrond.

In het eerste en verreweg het langste deel van de roman volgt Entius Nola, die door het leven zwalkt en niet lang bij dezelfde geliefde weet te blijven. ‘In een discotheek sprak ze iemand aan, een dolende ziel als zijzelf.’ Entius voert haar lezer met een verraderlijk lichte wijze door de jaren, in een taal die Nola’s mentale staat weerspiegelt: losjes, zwevend. Ergens, suggereert Entius, heeft Nola nooit helemaal begrepen wat er is gebeurd op die heuvel, of wat de betekenis ervan was. Nola schrikt van haar eigen woorden, die ‘hol’ klonken, haar zinnen ‘leeg en van iedere emotie ontdaan.’

Geen oplossing

Dan breekt abrupt het tweede deel van Abdoel en Akil aan, waarin Doris centraal staat. In tegenstelling tot haar vroegere vriendin lijkt Doris in eerste instantie heel goed door te hebben wat er is gebeurd in Frankrijk. Zij is daardoor verlamd door angst geworden: wanneer ze op straat ‘donkere’ jongens ziet aankomen, denkt ze, ‘geen mens die in kan grijpen als het moet.’ Juist die vrees staat Doris in de weg goed zicht te krijgen op wat er is gebeurd. Telkens het potentiële gevaar ontlopen is geen oplossing.

Bovendien wordt zij meer dan Nola geplaagd door haar geweten: was de gevangenisstraf voor Abdoel en Akil wel rechtvaardig? Was het niet te zwaar? Een klinkend antwoord op die vraag wordt in deze roman niet gegeven, des te meer raakt de lezer ervan doordrongen dat het in vragen over justitie juist vaak niet om de feiten gaat, maar eerder om interpretatie.

Enkele woordjes

Dat inzicht wordt des te sterker in het derde en laatste deel van Abdoel en Akil, waar Nola en Doris’ levens elkaar weer kruisen. Daar trekt Entius het kleed onder haar personages vandaan, zonder daar gewichtig of moeilijk over te doen – in zekere zin is die metafoor al te theatraal. Het gaat hier niet om grote uitspraken over het leven, maar juist om de invloed die kleine beslissingen, enkele woordjes op een complete levensloop kunnen hebben. Hoe gebeurtenissen van vroeger tot op vandaag doorwerken. En dat is het mooie van deze roman, die zeer wel Entius’ beste tot nu toe zou kunnen zijn. Een kleinood dat nagalmt als de grootste kerkklok.

Theater / Voorstelling

Indiaantje spelen

recensie: De Hotshop – cooler dan de Warme Winkel - INDIAAN

Met INDIAAN voert het jonge talentencollectief van De Warme Winkel een sterke performance op, maar laat de politieke discussie links liggen.

INDIAAN is de nieuwe voorstelling van De Hotshop – cooler dan de Warme Winkel getiteld; een tikkeltje provocerend, de blokletters bijna pesterig. Het doet al raden dat De Hotshop zich hiermee op een thema heeft geworpen dat een wezenlijk probleem vormt in de kunst: de representatie van de Ander. Want hoewel de discussie in Nederland aanzienlijk minder speelt – we missen er de historische achtergrond waarschijnlijk voor – weten ze in Amerika al lang dat “cowboytje en indiaantje” spelen lang niet zo onschuldig is als het lijkt. Hoe beeld je de Ander uit, zonder te vervallen in suffe stereotypes of week romanticisme? Met die vraag speelt De Hotshop in INDIAAN.

De voorstelling opent met ‘Colors of the Wind’ van Disney ’s Pocahontas. Het nummer is een treffend voorbeeld van de neiging tot romantisering: de indiaan als Nobele Wilde, die nog over de kennis beschikt die ‘Wij’ al lang verloren zijn. Het is ook de variant van exotisme die allereerst door de spelers belichaamd wordt, om later onderuit te kunnen halen.

‘We zijn ook allemaal veel te wit’

In eerste instantie lijken de makers een theatrale variant van “indiaantje spelen” neer te gaan zetten. De kostuums – een mix van clichématige veren in het haar en badslippers aan de voeten – zijn geestig en de performance is sterk; al wordt de rust in het middendeel wel erg lang opgezocht. Vervolgens – wanneer de spelers uit hun rol zijn geschoten – gaat het meer neigen naar een spreekbeurt over de indianen. De ironische omkering waarin dit alles bevraagd wordt, komt pas vrij laat in de voorstelling, in een komische monoloog: ‘We zijn ook allemaal veel te wit!’ roept een van de spelers (Joke Emmers) terwijl ze haar verentooi gefrustreerd op de grond gooit, niet langer bereid om nog mee te dansen rondom een totempaal.

Ondanks de ironische bodem, hapert het ergens. Nergens wordt het echt ongemakkelijk (al is het goed te verdedigen dat dit het publiek en niet de makers te verwijten is) en wanneer de ironische bedoeling van de makers naar boven komt, ligt het er wel erg dik bovenop. ‘Dit is niet oké!’ roept Joke Emmers vele malen in haar slotmonoloog. Maar dat wisten we stiekem al, dus wat leren we precies? In een tijd dat white-washing in Hollywoodfilms en de praktijk van Zwarte Piet, heftig bediscussieerd worden, had INDIAAN een interessante toevoeging aan de discussie kunnen bieden, maar daarvoor worden nu te weinig nieuwe inzichten geleverd.