Kunst / Expo binnenland

Schiedams Gebrand

recensie: Edgar Tytgat - Vlaamse meester

Volgens Vlaamse onderzoekers vertelt Edgar Tytgat (1879-1957) sprookjes. Maar de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum Schiedam, die eerder in M – Museum Leuven te zien was en waar twee jaar voorbereidend onderzoek aan vooraf is gegaan, laat zien dat zijn werk ook de rafelranden van de maatschappij toont.

Neem alleen al de ondertitel van de catalogus, Herinnering aan een geliefd venster. Na de val uit een draaimolen, was dit venster voor het kind Edgar lange tijd diens enige uitzicht op de buitenwereld. Die buitenwereld was niet eenduidig, bleek later. En dat uitzicht leidde ook naar binnen, naar een fantasiewereld.
Ook kunsthistorisch was Tytgat wars van eenduidigheid, van ismen, al doet zijn eerste schilderij (Fantasie, marionetten en landschap uit 1912) nog zo sterk aan Ensor denken en zijn laatste (De dichter vindt zijn muze terug, 1956) aan Charlie Chaplin, die ook al te zien was op Tytgat en de wassenbeelden (1927). En dat is niet vreemd – beiden combineerden een wat kinderlijke stijl met de donkere kanten van de mens en het leven.

Edgard Tytgat, De vioolspeler, 1929, Mu.ZEE Oostende. Fotograaf Guy Braeckman

En natuurlijk herken je ook meteen het kinderlijke van de naïeve schilderkunst en het verhalende van Chagall; het museum afficheert Tytgat als de ‘Chagall van Vlaanderen’. Tytgat heeft Chagall overigens gekend. En inderdaad: de boom op Het mirakel van de heilige Dominicus (1942) lijkt op een bos bloemen op een schilderij van Chagall, maar de context is een geheel andere. De vioolspeler die veelvuldig door zowel Chagall als Tytgat wordt afgebeeld, is bij Tytgat bijvoorbeeld eerder een symbool voor verleiding.

Edgard-Tytgat-Inspiratie-1926-The-Phoebus-Foundation-Antwerpen

Dichotomie

Wat bijvoorbeeld niet over het hoofd kan en mag worden gezien, is de zelfspot en humor die Tytgat ook eigen zijn. Dat blijkt uit het doek Inspiratie (1926) dat een prominente plaats op de tentoonstelling kreeg. Hierop heeft Tytgat zijn vrouw Maria De Mesmaeker (‘Maria mon coeur’, zoals hij haar noemde) afgebeeld, die op een wolk, vergezeld door twee engeltjes, door het raam (!) komt binnenzeilen. Of is ze eerder uit het vliegtuig op de achtergrond gesprongen?

Die dichotomie, van het sprookjesachtige, paradijselijke en het dreigende, de rampspoed, komt op verschillende schilderijen terug. Bijvoorbeeld op Voorspel van een gebroken liefde (1932) waarop de paraplu symbool staat voor wat komen gaat. Een paraplu die, net als de viool, vaker voor komt bij Tytgat, zelfs op een schilderij van Jozef en Maria: Jozef met paraplu en Maria op klompen. Maar dat past geheel in de lijn van de Vlaamse schilderkunst, waar Bijbelse taferelen al vanaf de Vlaamse primitieven in het hier-en-nu werden geplaatst.

Edgard Tytgat, Le miracle de Saint Dominique, 1942, prive collectie. Fotografie Dieter Daemen

Traditie

Tytgat past in die traditie, meer dan in de moderne schilderkunst van zijn eigen tijd; een Picasso-achtig gezicht als op Boom van goed en kwaad (1946) is een zeldzaamheid.
Dat wil niet zeggen, dat hij soms geen opvallende draai aan een in de traditionele uiting wist te geven. Neem Het op zwier gaan van de drie heren (1938), een drieluik dat wel een heel andere lading kreeg dan een Bijbels tafereel … Ook al kan hier worden toegevoegd, dat er op de linker luiken vaak mensen uit de tijd waarin het drieluik ontstond opduiken.

Edgard Tytgat, Euphrasie poseert voor de eerste maal, 1941, copyright Dieter Daemen

Scabreus, dat was zijn werk tenslotte ook. Dat blijkt uit de aquarellen Huit dames et un monastaire, een boek dat hij in 1941-1947 maakte en waarvan de bladen in een vitrine liggen. En wat je er ook verder van vindt, kunsthistorisch, inhoudelijk: een van de topstukken is het Monetachtige Euphrasie poseerde voor de eerste maal (1941), een dun geschilderd, schitterend doek dat de mooie en omvangrijke expositie in Schiedam afsluit. Negentieneenenveertig? Ja, de tentoonstelling – de eerste grote overzichtstentoonstelling van Tytgat in Nederland – is thematisch en niet chronologisch opgebouwd, en dat geeft prachtige doorkijkjes. Je zou het ‘Schiedams Gebrand’ kunnen noemen, als de koffie in het museumcafé – dank zij de voorliefde van museumdirecteur Deirdre Carasso kwam deze door de Vlaamse conservatoren Peter Carpreau en Gust Van den Berghe samengestelde tentoonstelling naar Nederland. En dat is mooi.

 

 

Gelatin - detail_Boijmans
Kunst / Expo binnenland

Speels vermaak met een universele ‘boodschap’

recensie: Gelatin: Vorm – Fellows – Attitude
Gelatin - detail_Boijmans

Met het gevaar in stereotyperingen te vervallen: kunst heeft vaak een ietwat klinisch, afstandelijk imago. Het wordt getoond in een steriel ogende white cube, en je mag ernaar kijken maar vooral niets aanraken. De tentoonstelling Vorm – Fellows – Attitude in Museum Boijmans Van Beuningen wijkt op geestige wijze af van dat cliché.

Gelatine is de naam van een voedingsmiddel dat in combinatie met andere ingrediënten transformeert tot bijvoorbeeld zo’n glibberige trilpudding. Ondanks, of vanwege die associatie, is het tevens de naam van de vierkoppige Oostenrijkse kunstenaarsgroep Gelatin, vanaf 1993 een feit. Sindsdien maakten ze onder andere een menselijke lift (Human Elevator, 1999), een achtbaan in een galerie (Otto Volante, 2004), en heetten ze bezoekers van een lezing welkom als menselijke kandelaar – met brandende kaarsen in hun achterwerk gestoken (Gelatin at the Shore of Lake Pipi Kacka, 2003). En dan is er ook nog Das Kakabet (2007), een alfabet van gepoepte letters. Nu hebben ze een aantal grote zalen in Museum Boijmans Van Beuningen gevuld met smeuïge sculpturen.

Sportieve Kappa-sok als piemel

Gelatin_Boijmans_kledingrek

Gelatin, Vorm – Fellows – Attitude, Museum Boijmans Van Beuningen, 2018. Foto: Aad Hoogendoorn

Voordat je Gelatin’s meest recente creatie daadwerkelijk kunt aanschouwen, word je eerst door een soort omkleedruimte geloodst. Het tentoongestelde blijft nog even verborgen achter houten schotten. Een meterslang kledingrek hangt vol met overzichtelijk op maat gesorteerde kledingstukken. Alle maten en tinten zijn vertegenwoordigd, en elke outfit is op kunstige wijze gedecoreerd met vagina’s, penissen, borsten en tepels. Voor de sportieveling is er de Kappa-sok als piemel, en om de schaamte te bedekken wordt soms ook een zijden handschoen ingezet. Deze ‘naaktpakken’ mag je niet alleen bekijken en aanraken, maar ook aantrekken. Tenminste, voor de duur van het tentoonstellingsbezoek. Saillant detail: in de comfortabel ogende bankjes hebben de kunstenaars sfeerverhogende scheetkussens verwerkt. De toon is – letterlijk – gezet.

Viezigheid op het tapijt

Volgend op de omkleedsessie kun je jezelf in vol ornaat bewonderen in een grote spiegel, met daarnaast een bijzondere selectie quotes. Niet geheel toevallig hebben ze allen betrekking op ontlasting, en ogenschijnlijk zijn ze afkomstig uit de mond van bekende namen als Mozart, Peter Sloterdijk en Erasmus (“Ieder vindt zijn eigen stront welriekend”). Het is een weinig subtiele hint naar wat er komen gaat. De museumzalen blijken gevuld met enorme sculpturen. Of, om er niet omheen te draaien: enorme drollen van een klei-achtig materiaal, sierlijk gedrapeerd op buitenproportioneel grote Perzische tapijten. Gekleed in naaktpak voorzien van al dan niet bungelend geslachtsdeel kun je je tussen deze sculpturen begeven. Je mag ze ook voorzichtig even aanraken. Nadere bestudering wijst uit dat ze op sommige plekken zelfs nog wat vochtig zijn – wellicht worden ze dagelijks voorzichtig met wat water besprenkeld.

Democratische ‘boodschap’

Gelatin-Boijmans

Gelatin, Vorm – Fellows – Attitude, Museum Boijmans Van Beuningen, 2018. Foto: Aad Hoogendoorn

Associaties met eerdere ‘poepkunstwerken’ (met name Wim T. Schippers’ 4,5 meter hoge drol Stationnement gênant) zijn niet te onderdrukken. Wordt de kunstwereld hier wederom een beetje ‘te kakken gezet’? Wellicht. In een video met luchtig ogend gesprek tussen kunstenaars en curator wordt het geheel van context voorzien. Tal van poep-gerelateerde feitjes en woordspelingen passeren de revue: poep is een positief, inclusief en universeel symbool, al in de steentijd ‘lazen’ mensen de ontlasting van dieren, het is de eerste ‘creatie’ van een pasgeborene, en de kunstenaars ‘Don’t give a shit’.  Zelf lijken de kunstenaars hun creatie te funderen vanuit het idee van de democratic sculpture, waaraan iedereen vrij is bij te dragen. Eerder kwam dit tot uiting in een door bezoekers bij elkaar geplaste ijssculptuur (Zapf de Pipi, 2005) en een op vergelijkbare wijze met urine gevuld waterbed (All Together Now, 2011). De redenering lijkt dat we hier, vanwege het universele principe van de ontlasting, ook met zo’n democratische sculptuur te maken hebben. Dat gaat op tot op zekere hoogte. Hoewel de praktische bezwaren overduidelijk zijn, lijkt er iets te ontbreken. Rondlopen in naaktpak voorziet het drollendecor van extra sjeu – alleen krijgt de bezoeker niet de gelegenheid om mee te kleien.

Kunst / Reportage
special: Rendez-vous met Frans Hals

TRADITIE EN TOEKOMST

Het Frans Hals Museum in Haarlem is wat dwars: op de bewegwijzering in de stad en op het logo staat het woord ‘Museum’ op z’n kop. Beide helften (Frans Hals en Museum) hebben een andere kleur. Dat wijst naar het feit dat het Frans Hals Museum en Museum De Hallen zijn gefuseerd en verder gaan als één museum met twee vestigingen: HOF (Groot Heiligland) en HAL (Grote Markt). In beide is momenteel een op elkaar aansluitende ‘fusiontentoonstelling’ te zien.

Fusiontentoonstelling

Dat wil zeggen dat er twee ‘soorten’ kunst  te zien zijn, die met elkaar in gesprek gaan: van oude meesters en hedendaagse kunstenaars. ‘Nieuwe interpretaties van bestaande kunstwerken’ van onder meer ‘huismeester’ Frans Hals, zegt directeur Ann Demeester op de inleidende video in de vestiging die nu HOF heet. Anders kijken, meer zien – dat is haar boodschap met deze tentoonstelling die ze trans-historisch noemt.

Meer dan dertig kunstenaars en kunsthistorici zijn ‘gekoppeld’, zoals we dat ook van tentoonstellingen in het Bijbels Museum in het Amsterdamse Cromhouthuis kennen van theologen en kunstenaars. Kunsthistorici en theologen kijken op een meer subjectieve manier naar collecties. Dat is een manier van kijken, die kunsthandelaar en kunsthistoricus Jan Six onlangs ook benoemde, wat terloops en zachtjes, maar toch. Hij deed dat toen hij het aan Rembrandt toegeschreven Portret van een jongeman (tot en met 15 juni a.s. in de Amsterdamse Hermitage) aan het publiek toonde.

HOF

Six wees daarbij op de manier waarop het gezicht van de jongeman op hem overkomt, de Tsjechisch-Nederlandse kunstenaar Tomas Rajlich kijkt naar wat het groen/geel op de zijluiken van een altaarstuk van de Meester van Alkmaar met hem doet en zet het om op zijn doek dat ernaast hangt. Daarmee zijn het schilderen zelf en de materie van de verf tot thema geworden, net als bij het zwart van Hals’ Regenten van het Oudemannenhuis op Ad Reinhardts overweldigende Abstract painting. Kijk en zoek de verschillen!

Prachtig zijn de acht foto’s van de Canadese Nana Katchadourian, die werden gekozen door kunsthistoricus en schrijfster Gerdien Verschoor. Zij hangen tegenover Hals’ Portret van een vrouw met handschoenen. Via een koptelefoon, die overal op beide tentoonstellingen zijn te vinden, hoor je een mooi verhaal van Verschoor, als was ze Maurizio Canari XXIII, een handschoenenmaker in Venetië. Het gaat over ‘handschoenen die een vrouw voortbrengen (…). Zwijgende handschoenen’. Kijken is zo ook onthaasten.

Soms komt de overeenkomst gezocht over, maar dan weer heel subtiel: de Bulgaarse kunstenaar Nedko Solakov hing bijvoorbeeld het echtpaar Vos van Joh. Corn. Verspronck alleen maar met de rug in plaats van het gezicht naar elkaar en voegde met viltstift een tekst eronder toe.

Jasper Hagenaar: Compositie nr 2 (naar Frans Hals)

Een enkele keer is de overeenkomst gevonden in het formaat, de vorm en ordening van een doek, zoals Jasper Hagenaar de schutterstukken van Hals én het stilleven met witte schaal en citroen van Kees Verwey tot uitgangspunt nam, wat leidde tot prachtige werken. Wie Hagenaar, en overigens alle kunstenaars zijn, daar kom je, als je het al niet weet, niet achter – de werken lijken voor zichzelf te moeten spreken.

Frans Hals, portret van Cornelia Vooght, 1631

Wat intellectualistisch tenslotte zijn wat HOF betreft de bijdragen van curator Norbert Middelkoop en schrijver/fotograaf Hans Aarsman. Middelkoop ging na welke Amsterdamse schilderijen Hals geïnspireerd zouden kunnen hebben voor zijn groepsportretten van de regentessen van het St. Elisabeths Gasthuis, tegenover HOF. Aarsman keek samen met Roy Villevoye naar allerlei uitingen van mogelijke ziekten op oude schilderijen. Zo duidden zij de rood/paarse verkleuring op een portret van Cornelia Vooght als het gevolg van huiselijk geweld. Zo wordt de tentoonstelling in HOF opeens ook weer tijdgebonden, passend in de tijd van #metoo.

HAL

Koos Breukel: Armand, Amsterdam 2015

In HAL, wat voorheen De Hallen op de Grote Markt heette, gaat de expositie min of meer op dezelfde voet verder, met dit verschil dat er geen originele doeken te zien zijn. De fotograaf Koos Breukel ensceneerde ontmoetingen tussen foto’s van hemzelf en reproducties van portretten van Hals. De donkere achtergrond, de eenvoudige lichtwerking en de aandacht voor huid en ogen van een persoon hebben de foto’s gemeen met Hals. Ook hier geldt: soms raak, soms wat gezocht.

Het gaat in HAL over zaken als toeschrijvingen, wat gezien de discussie over het eerder genoemde portret van Rembrandt actueel is. In een van de podcasts die als gezegd ook hier te vinden zijn, wordt ingegaan op een kopie van een zelfportret van Hals, dat rond 1750 geschilderd werd. Gesteld wordt dat het origineel nog wel eens zou kunnen opduiken, maar dat we tot zolang dit niet het geval is ons toch best iets daarbij kunnen voorstellen op de binnenkant van de ogen.

De Vlaamse kunstenaar Pieter Vermeersch richtte zich niet op kleurvlakken van in dit geval Hals, zoals Rajlich deed, maar op een détail: het puntje wit (de final touch) die op elke Hals voor komt. Hij bracht het in zijn Untitled aan als een puntje olieverf op marmer, een fascinerend werk.

Het trans-historische waar Ann Demeester het op de inleidende video over had, speelt een rol in Arnoud Hollemans Hommage, een film waarin een fictief museum valt te zien met oude- en moderne kunst, westerse- en niet-westerse kunst. Ook hier gaat het om kijken en nog eens kijken, maar ook om bekeken worden, waarbij Hollemans’ aandacht voor de huid van de voet van een van de bezoekers aan Hals’ aandacht voor de menselijke huid doet denken.

En zoals HOF aan het eind de focus leek te verleggen naar de #metoo-discussie, zo lijkt HAL op te roepen om de context van een en ander bij jezelf te zoeken. Bij het werk Tissues, tissues die werden gebruikt bij de restauratie van regentenportretten van Hals, legt de zaaltekst een associatie met de lijkwade van Turijn, terwijl ik aan de Dode Zeerollen moest denken en een bezoeker verwees naar de dichtgeplakte pagina’s van het Dagboek van Anne Frank die weer tevoorschijn zijn getoverd.

Over context gesproken: zo verbeeldde Kerry James Marshall uit Alabama een naakt, in de veronderstelling dat Hals dat geschilderd zou kunnen hebben: Nude (Spotlight). Iets waarvan John Berger meende dat hij dit nooit heeft gedaan. Niet des Hals, met het theatrale, harde licht dat rechtstreeks is gericht op de zwarte vrouw op een hagelwit laken. Maar die donkere achtergrond – ja dat is wel weer Hals.

Verbeelding en verbeelding, in de dubbele betekenis van het woord, dat vind je op deze experimentele dubbelexpositie waar soms nog wat naar het format wordt gezocht, maar waar ook veel werk van kunstenaars van naam valt te zien dat klinkt als een klok. Kijk en kijk nog eens, onthaast en wees dwars. Dan zie je inderdaad meer.

 

 

 

Film / Films

Powervrouw tussen de alfamannetjes

recensie: Molly's Game (dvd)

Een topsportster die niet van verliezen houdt, groeit uit tot de spil van een groot illegaal pokernetwerk. Molly’s Game toont een sterke vrouw die met vallen en opstaan alfamannetjes te slim af is.

Aaron Sorkin is al decennialang een vaste kracht in de Amerikaanse televisie- en filmindustrie. Hij schreef het scenario voor het rechtbankdrama A few good men, zette de opkomst van de sociale media neer in The social network, en beschreef de rol van statistische wetenschap in de sport in Moneyball. Daarnaast schreef hij vele seizoenen van de politieke dramaserie The west wing.

Sorkin heeft de gave om onderwerpen die op het eerste gezicht niet heel sexy zijn toch opwindend te maken. Dat doet hij door zijn personages uit te rusten met de gave van het woord. De personages pingpongen de oneliners heen en weer, wat maakt dat de dialogen in Sorkins verhalen knetteren.

Olympische Spelen

Ook in Molly’s Game zitten veel van deze mitrailleurdialogen. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat deze film het debuut is van scenarioschrijver Sorkin als filmregisseur. Tekstueel is het van het vertrouwde hoge niveau, maar ook op montage en spelregie valt weinig af te dingen. Het is alsof Sorkin al jarenlang op filmsets en in montagekamers vertoeft.

Molly’s Game speelt zich af in een wereld gedomineerd door mannen, waarin een vrouw de hoofdrol opeist. Molly Bloom heeft een verleden als skiester, maar een ongeval dwarsboomt haar optreden op de Olympische Spelen. Met haar vastberadenheid en discipline stort ze zich op een zakelijke carrière.

Pokerkoningin

Als managementassistente krijgt ze de taak om een wekelijks pokertoernooi voor Hollywoodsterren, topsporters en rijke zakenlieden te organiseren. Met haar zakelijkheid en onaantastbare charme groeit ze uit tot de ongekroonde pokerkoningin van de Amerikaanse Westkust. Wanneer ze later ook de Oostkust weet te interesseren voor haar kaarttoernooien, begeeft ze zich op een hellend vlak. De FBI doet een inval wegens verdenking van witwaspraktijken door de Russische maffia.

Onaantastbare powervrouw

Sorkin legt in Molly’s Game niet zozeer de nadruk op het verloop van spannende kaartwedstrijden. Het gaat hem om de psyche van Molly die als kind al tot topsportster werd gedrild. Dezelfde mentaliteit die nodig is op de apenrots. Molly speelt haar spel streng en eerlijk totdat ze in de problemen dreigt te komen door wanbetalers.

De rol van Molly is Jessica Chestain op het lijf geschreven. De actrice lijkt zich inmiddels te specialiseren in koele onaantastbare powervrouwen met wie niet te valt te spotten, zoals ze al eerder liet zien in het scherpe politieke drama Miss Sloane. Sorkin verpakt het verhaal in een slimme raamvertelling waarin haar principiële advocaat haar verhoort over haar verleden. Deze rol van Idris Elba geeft de film de hoognodige rust tussen de vlijmscherpe dialogen en hyperactieve pokerscènes vol testosteron. Het niveau van de Wolf of Wall Street haalt Sorkin niet helemaal, maar Molly’s Game is een aardige vrouwelijke tegenhanger.

Theater / Reportage
special: SPRING 2018

SPRING 2018: omgevallen kale mannen en veel, veel wolken.

Ik schijn iets gemist te hebben. In de trein hoor ik een lovende recensie van To come (extended) van Mette Ingvardsen. Verdorie, waarom heb ik die niet gezien? Dat kan natuurlijk niet nog een keer gebeuren, dus reis ik af naar Utrecht voor een dagje SPRING. Met vier installaties in de middag en in de avond de terugkeer van Chunky Move.

Ongemakkelijke oefening

Mijn SPRING-dag begint midden op straat. Op de Stadhuisbrug zien we een groep alledaags geklede mensen op een metronoom van positie wisselen. We kijken naar Collective Individual Excercises van Isaac Chong Wai. We zien hoe een groep alledaagse Utrechtenaren op de Stadhuisbrug een simpele choreografie uitvoert. Elke tik van een metronoom geeft aan dat ze een stap in een willekeurige richting moeten zetten. Een choreografie in de publieke ruimte, het doorbreken van dagelijkse routes: de doorgewinterde SPRING-bezoeker kent het inmiddels wel. De nietsvermoedende voorbijgangers konden het wat minder waarderen. Door van het plein een podium te maken zijn ze ineens hun anonimiteit kwijt en moeten ze hun looproute aanpassen. Die onwennigheid kan heel spannend zijn, maar daar moeten wel duidelijke kaders voor zijn. Die ontbreken nu. De deelnemers ogen zo ongemakkelijk, dat de insteek van de performance niet helder wordt. Een van hen zet een lach in, de anderen volgen, en dan herhaalt de sequens zich. Het lijkt op het begin van een lachtherapie, maar bereikt niet het niveau dat het echt spontaan wordt. Logisch ook, natuurlijk. Ga maar eens als vrijwilliger midden op een plein staan lachen. Ik zou het niet beter kunnen. Maar toch: wat wil Chong Wai hiermee? Puur en alleen de dagelijkse routine doorbreken? Moeten we de ongemakkelijkheid negeren, of is het juist de bedoeling? Ik weet het niet. Misschien was ik net bij de verkeerde oefening.

Pim of Dries?

Foto: Willem Popelier

‘Dries Verhoeven, die moet je zien’ hoor ik een SPRING-medewerker tegen een collega zeggen. Dries Verhoeven, dat kan ook bijna niet mis gaan. Die verzint elk jaar wel weer iets wat de gemoederen bezig houdt. Of het nu een Grindr-container, een spookhuis of een nepbegrafenis is, het is altijd de moeite waard. Voor Sic transit gloria mundi (letterlijk: ‘zo vergaat de wereldse grootheid’) wordt tijdens het festival een omgevallen standbeeld van een man gemaakt, als symbool voor de omvallende dominantie van de Westerse, witte man. De eerste controverse is inmiddels binnen. GeenStijl spreekt er schande van. Een viering van de moord op Fortuyn, kopt het artikel. En betaald van ons belastinggeld! Of het beeld echt Pim Fortuyn voorstelt of gewoon Dries Verhoeven is, moet nog blijken.

Als ik de installatie met eigen ogen zie, is er namelijk nog weinig gebouwd. De bovenkant van de installatie geeft uitzicht op de constructieplaats, maar daar zijn de werkzaamheden net begonnen. Veel interessanter is de expositieruimte, waar de Westerse hegemonie eveneens is omgekeerd. Bij binnenkomst is de informatie op ooghoogte in het Arabisch te lezen. Pas helemaal onderaan staat de Nederlandse en Engelse vertaling. Eenmaal in de ruimte zien we foto’s waarin het falen van de Europese en Amerikaanse macht onderstreept worden. In het midden zien we een maquette van het plein, en een schets van hoe het standbeeld er uiteindelijk uit zou moeten zien. Achteraf hoor ik dat er niet daadwerkelijk een (tijdelijk) standbeeld gebouwd wordt op het plein. Maar het statement is natuurlijk allang gemaakt. Trap een beetje tegen de dominantie van witte mannen, en er ontstaat direct commotie.

Wolken en VR

Na Verhoevens work in progress lopen we naar de Stadsschouwburg. Daar is gedurende de dag de The Cloud of Unknowing te zien, een video-installatie van Ho Tzu Nyen die als inspiratie heeft gediend voor ANTI-GRAVITY. In The Cloud of Unknowing zien we hoe verschillende bewoners van een vervallen flatgebouw bezocht worden door een wolk. Wat er nu precies gebeurt met ze gebeurt blijft schimmig, maar visueel blijft deze installatie boeien. Ho Tzu Nyen zoekt de schoonheid op in het verval. De kamers zijn oud, het behang bladdert af, de bewoners zien er somber en onverzorgd uit. Het straalt een troosteloosheid in die zo consequent is doorgevoerd dat het esthetisch wordt.

Een aangename verrassing dient zich aan wanneer we onverwacht naar een extra installatie gaan. Buiten de schouwburg biedt PIPS Lab een heuse virtual reality ervaring aan. In groepen van zes kunnen we naar binnen. We gaan tegenover elkaar zitten. Na wat geklungel van mijn kant met de apparatuur bevind ik me in een treincoupe. Links van me staat een conductrice, rechts een personage met een VR-bril op. Tegenover me zie ik twee personages met elkaar flirten, terwijl een derde wel erg dicht bij me komt. Dan realiseer ik me ineens dat ik ook een personage ben. Ik blijk een vrouw te zijn met een eigen virtueel lichaam. Dat is even wennen: als televisie- of filmkijker ben ik er aan gewend om zelf geen onderdeel te zijn van de fictieve wereld die ik zie. Als theaterkijker wel, maar dan niet in een ander lijf. Mijn eerste ervaring met VR voelt als iets dat weliswaar nog in de kinderschoenen staat, maar vol mogelijkheden zit. Dit smaakt naar meer.

Zwaarte en lichtheid

Foto: Pippa Samaya

Een aantal uur later is het tijd voor de afsluiter van mijn SPRING-dag: ANTI-GRAVITY, de nieuwe productie van Anouk van Dijk en, daar is hij weer, Ho Tzu Nyen. Zwaartekracht versus gewichtloosheid, geaardheid versus lichtheid, dat is het centrale conflict in deze performance. We zien aanvankelijk hoe verschillende dansers gebonden zijn aan de elementen. Een van hen stapelt rotsen op, terwijl een ander niet los lijkt te komen van een blok. Dit alles in een langzaam, contemplatief tempo. Het geheel voelt zwaar en traag aan. Dan komt er lucht in de voorstelling. Een rookmachine blaast een wolk de zaal in, de dansers komen samen en voeren een lichtvoetige choreografie uit. Zo wisselt de performance tussen momenten van zwaarte en lichte, ook in de ervaring van de toeschouwer. Om uiteindelijk te eindigen in een mooi tableau vivant waar een danser tot enorme hoogte is verheven, en een ander vredig in het water gaat liggen. ANTI-GRAVITY schopt niet tegen de grenzen van dans of performance, wat performances op SPRING doorgaans wel doen, maar blijft keurig binnen de lijntjes. Een degelijke dansvoorstelling die niet bijzonder verrassend is, maar wel aangenaam blijft. Al met al een goede afsluiter van mijn eerste volle dag op het SPRING Festival. Nu nog een keer terug voor het standbeeld.

Julian_Barnes_Enige_verhaal_Atlas_Contact
Boeken / Fictie

Het absolutisme van de liefde

recensie: Julian Barnes - Het enige verhaal
Julian_Barnes_Enige_verhaal_Atlas_Contact

Als er iemand is die de finesses in menselijke verhoudingen weet bloot te leggen, is het Julian Barnes. En dat in prachtige literatuur, waarmee hij keer op keer zijn lezerspubliek weet te overrompelen. In Het enige verhaal neemt Barnes ons mee in de onvoorwaardelijke liefde.

Een jonge man, negentien jaar oud, wordt verliefd op een dertig jaar oudere vrouw. Plaats van handeling: een slaperig gehucht onder de rook van Londen, in de jaren zestig van de vorige eeuw. Paul verliest zichzelf op de tennisbaan in de aantrekkelijke en vrijgevochten Susan. Hij leeft nog in de invloedssfeer van zijn zorgzame ouders, zij is vastgelopen in een gangbaar huwelijk met een overheersende man en twee puberende dochters.

Tot zover de feiten. Wat volgt is een uitvoerig relaas over een volstrekt authentieke liefdesgeschiedenis. Verteld door Paul, die op hoge leeftijd terugkijkt op deze bepalende periode uit zijn jonge leven. Julian Barnes doet zich voor als een eigentijdse archeoloog: laag voor laag neemt hij de aarde weg op zoek naar de beginselen én de overblijfselen van een oprechte liefde. En daar slaagt hij goed in, zijn vondsten zijn ontdekkingen die hij verwoordt in een proza dat zowel intens is als een zekere afstandelijkheid in zich heeft.

Drie vertelvormen

De geliefden vinden moeizaam hun weg in de bekrompenheid van het Engelse dorpsleven. Ze ontwikkelen een manier van omgang die voor buitenstaanders moet lijken op een zakelijke of vriendschappelijke verhouding. Susan is doortastend maar tegelijkertijd voorzichtig. Haar hevige gevoelens voor Paul worden wat afgevlakt door de vele ballen die ze in de lucht dient te houden als echtgenote en moeder. Paul is onbezonnen romantisch, heeft een glasheldere toekomst voor ogen en is vooral bezig zich te verzetten tegen het volwassen (lees: ouderlijke) establishment.

Barnes heeft een magistrale aanpak gehanteerd. Hij laat Paul het eerste gedeelte van Het enige verhaal, als de liefde in ontwikkeling is, geheel in de ik-vorm vertellen. Alsof we in Pauls hoofd zitten en zijn hartstochtelijke gedachtestroom vanaf het eerste moment mee kunnen voelen. Alles moet wijken voor de ultieme liefde, Paul neemt met minder geen genoegen. In het tweede deel zijn de geliefden samen gaan wonen in een huurhuis in Londen en begint de verhouding een andere vorm aan te nemen. De schrijver kiest hier gaandeweg voor de tweede persoon enkelvoud en laat Paul naar zichzelf kijken in de wat meer beschouwende jij-vorm. Het tekent de afstand die in de relatie sluipt, maar verwoordt tegelijkertijd de vasthoudendheid van Paul om nog steeds met Susan de hemel te bestormen. De optredende ruis wordt weggeredeneerd in de verwachting dat alles alleen maar beter zal worden.

Lijden en redden

Het derde en laatste deel van Het enige verhaal wordt hoofdzakelijk in de derde persoon geschreven. Barnes presenteert een uitgebreid retrospectief over de teloorgang van de verhouding. Niet van de liefde, die blijft voor Paul overeind staan. Als Susan steeds verder wegdrijft in de alcohol en haar overtuiging – én haar geheugen – langzamerhand verliest, probeert hij te redden wat er te redden valt. Dat is wat hijzelf het absolutisme van de liefde noemt: ondanks alles geen verwijdering, geen afsluiting. ‘De dood is de enige vorm van afsluiting waarin ik geloof, en de wond blijft open tot dat dichtslaan van de deur.’

Opvallend is dat de schrijver geen enkele gepassioneerdheid tussen de geliefden laat zien. Er wordt wat gezoend en omhelsd, met hier en daar een vage toespeling op seks, maar geen onstuimige scènes waar de vonken van af vliegen. Dat duwt de lezer al snel in de richting van het dramatische einde dat Barnes vanaf het begin voor ogen heeft. Het lijden van de jonge Paul wordt door hem op een doortimmerde, haast wetenschappelijke manier op papier gezet. De vaste overtuiging dat deze liefde tot in eeuwigheid zal duren wordt langzaam ondermijnd door de rauwe werkelijkheid van het bestaan. En dan is het maar de vraag of de terugblik van Paul werkelijk het enige verhaal is.

Boeken / Non-fictie

De waanzinnige leeservaring

recensie: Barbara Tuchman – De waanzinnige veertiende eeuw

Een non-fictiepil van meer dan 750 pagina’s die handelt over de middeleeuwen: je kunt je afvragen waarom De waanzinnige veertiende eeuw uit 1978 in godsnaam een everseller werd. Maar daar zijn verschillende argumenten voor aan te brengen.

Eind jaren 70, begin jaren 80 kende het Westen een (korte) fascinatie voor de middeleeuwen. Enerzijds kende in de wetenschap de mediëvistiek een grote bloei dankzij de nogal marxistische benadering van de periode door beroemde wetenschappers als Jacques Legoff en (vooral) Emmanuel LeRoy Ladurie, anderzijds bracht de literatuur bijna gelijktijdig drie bestsellers rond de middeleeuwen voort: Montaillou in 1975, De waanzinnige veertiende eeuw in 1978 en De naam van de roos in 1980. Die laatste werd de bekendste en meest tegenwoordige (het boek werd verfilmd en wordt momenteel tot serie herwerkt), maar ook het boek van Tuchman weerstond de tand des tijds goed – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Herfsttij der middeleeuwen. Vooral om Barbara Tuchman heel wervend kon schrijven – ook al moest de historische waarheid zich daar soms naar buigen.

Bevooroord-eeuwd

De grootste kritiek die Tuchman (terecht) te slikken kreeg, is haar tunnelvisie die ook al uit de titel bleek: alle ontwikkelingen – zowel positief als negatief – zijn zorgvuldig geselecteerd om te kunnen bewijzen dat de veertiende eeuw écht waanzinnig was: de Zwarte Dood, de 100-jarige Oorlog, de cultuurrenaissance in Italië, het ontstaan van de moderne roman … Maar die tweedeling tussen edele cultuur en agressie gaat eigenlijk voor élke eeuw (in de middeleeuwen) op. Zo zou je voor de 11e eeuw de Kruistochten en millennium-godsdienstwaanzin perfect tegenover de opkomst van de steden kunnen plaatsen.

Positief aan die selectieve aanpak is dan weer dat het de lezer toelaat zich volledig onder te dompelen in een sensationele, onbekende wereld, bijna letterlijk aan de hand van de Franse ridder Enguerrand VII van Coucy. Een aanpak die Frits van Oostrom ook hanteerde in zijn Maerlants wereld en Nobel streven, en die werkt. Omdat het aantoont dat we hier niet spreken over een exotisch non-fictiedecor, maar over een tijdsgewricht dat ‘amper’ 600 jaar van ons verwijderd is maar eigenlijk niet verder van onze 21e eeuw kon staan, behalve dat het ook bevolkt werd door mensen van vlees en bloed. Je gelooft het, met andere woorden.

Aangename kennismaking

Als kennismaking met een heel boeiend tijdsgewricht is De waanzinnige veertiende eeuw uitermate geschikt. Maar het is daarnaast een heel persoonlijke kijk geworden, dus van echte objectiviteit is geen sprake. En misschien zal ook de omvang vele hedendaagse lezers afschrikken. Maar hey, toen we 12 waren deinsden we toch ook niet terug voor de klepper die Kruistocht in spijkerbroek was?

Boeken / Fictie

Een panter op een doodlopend spoor

recensie: Patrick Modiano - Slapende herinneringen

De aantekeningen van de Franse schrijver Patrick Modiano lijken onuitputtelijke bronnen voor zijn romans. Iedere keer duiken er weer nieuwe namen, adressen en telefoonnummers op en altijd weer komt hij verloren gewaande mensen tegen, soms in de straat waar hij ze ooit ontmoette. Modiano speelt een geraffineerd spel met het geheugen, dat niet onderdoet voor zijn grote voorganger Marcel Proust.

‘Ik probeer orde aan te brengen in mijn herinneringen. Elke herinnering is een stukje van een puzzel, maar er ontbreken er heel veel, zodat de meeste niet bij elkaar passen.’

De verteller kijkt terug op een periode in zijn leven waarin hij van kamer naar kamer zwierf, na een onrustige jeugd in kindertehuizen en op kostscholen. Zijn specialiteit was weglopen, en dat bleef hij tot ver in de volwassenheid doen. Hij memoreert de talloze keren dat hij afspreekt in een gebouw met twee uitgangen, zodat hij met de opmerking ‘ik ben zo terug’ via de andere uitgang kan verdwijnen. ‘Even sigaretten halen’ staat voor een diepgeworteld patroon van wantrouwen, benauwdheid in het gezelschap van anderen en soms regelrechte angst.

‘Er zijn plekken die op het eerste gezicht geen argwaan wekken omdat ze er zo gewoon uitzien, maar waarvan je al gauw de negatieve uitstraling begint te voelen. … Het gaat om een speciale gave die vergelijkbaar is met het zesde zintuig van truffelhonden en die ook wel doet denken aan bepaalde apparaten, zoals mijndetectors.’

 

Dode man

Zijn wantrouwen, een angstige nieuwsgierigheid die hem steeds weer op onderzoek doet gaan, blijkt niet zelden gegrond. Hij wordt bedreigd in een café door iemand die hij ooit een vals telefoonnummer gaf om van hem af te zijn. Hij kan nog net ontsnappen aan deze niet-deugende broer van een vriendinnetje.

In een volgend hoofdstuk belt een andere vriendin hem om hulp. Er is een ongeluk gebeurd, zegt ze. Als hij aankomt op haar adres, dat niet haar eigen woning is, vindt hij een dode man. De vriendin geeft hem een pistool. Met een ijzige kalmte loodst hij haar het gebouw uit, groet de conciërge, schrijft zich onder zijn eigen naam in een hotel in de buurt. Pas later komt de angst: worden ze gezocht?

Bagheera

De verteller heeft een lievelingsboek dat ‘De eeuwige wederkeer’ heet. Hij noemt het vaak in zijn relaas. Het lijkt een van de belangrijkste thema’s in de roman: ontmoetingen, gebeurtenissen, zelfs teksten herhalen zich. Modiano geeft een mooi voorbeeld van deze licht occulte theorie door de panter Bagheera uit Jungle Book van R. Kipling te introduceren en tegelijk te zinspelen op het beroemde gedicht Der Panther van Rainer Maria Rilke. De panter in zijn kooi in de Jardin des Plantes, die eindeloos rondjes loopt en langzaam gek wordt van de constante blik op zijn spijlen.

Patrick Modiano is, net als zijn protagonist, zelf wellicht zo’n panter die in eeuwige wederkeer rondjes loopt door zijn kooi genaamd Parijs. Geboren net na de oorlog, verwaarloosd door zijn getraumatiseerde joodse vader en zijn afwezige moeder, een actrice, is zijn werk een poging om orde aan te brengen in een wereld zonder samenhang. Zijn romans bestaan uit korte hoofdstukken, beginnend bij een aanwijzing, die langzamerhand tot een speurtocht uitgroeit. Maar altijd eindigt het onderzoek zonder dat het raadsel is opgelost. ‘La Passée’ heet een van de café’s waar hij een oude kennis tegenkomt. Het spoor. Modiano’s sporen lopen dood, maar zijn verhalen zijn springlevend.

Rineke Dijkstra - Vondelpark 2005
Kunst / Expo binnenland

Oog in oog met de tijd

recensie: Rineke Dijkstra - overzichtstentoonstelling
Rineke Dijkstra - Vondelpark 2005

Na een indrukwekkend 25-jarig jubileum in 2017 trekt De Pont opnieuw de aandacht met een retrospectief van de Nederlandse fotografe Rineke Dijkstra. Met deze overzichtstentoonstelling geeft het museum een gedegen, breed overzicht van haar werk.

Rineke Dijkstra is zo bekend dat ze bijna geen uitleg behoeft. Althans, dat is de insteek van het museum. Zoals we gewend zijn van De Pont zijn de zalen gevuld met kunst, maar blijft de bemiddeling beperkt tot enkele wandteksten. Bij binnenkomst is het daarom even zoeken naar het begin van de tentoonstelling, want deze deelt deels de ruimte met de eigen collectie. Het portret van een jong meisje net voorbij de kassa blijkt de start. Ze staat frontaal afgebeeld op een leeg strand, haar houding is afwachtend. Door de flits komt ze een beetje los van de achtergrond. Met indringende blik kijkt ze je aan. ‘Schiet eens op,’ lijkt ze te willen zeggen, ‘waar wachten jullie nog op?’ Het is een van de strandportretten waarmee de fotografe 20 jaar geleden internationaal doorbrak tijdens de Biënnale van Venetië.

Oog in oog

Rineke_Dijkstra-De-Pont_Tilburg

Rineke Dijkstra, Kolobrzeg, Poland, July 26, 1992.
Courtesy the Artist and Marian Goodman Gallery, New York, Paris and London; Galerie Max Hetzler, Berlin and Paris and Jan Mot, Bruxelles.

De eerste zaal van de tentoonstelling is gevuld met soortgelijke portretten, die ons net als het meisje van het begin bijna allemaal strak aankijken. Die specifieke, afwachtende blik zien we in deze zaal vaker terug, want Dijkstra werkt heel bewust met een trage, analoge, platencamera. Maar hoewel ze langzaam te werk gaat, weet ze toch altijd precies het juiste moment te vangen. Tijd is hier ook een meespelend element voor de kijker, want hoe langer je kijkt naar de schuchtere tieners, hoe meer vragen deze bij je oproepen. Wat is er hier eigenlijk precies te zien? Wat gaat er in de geportretteerde kinderen om?

De pubers zijn bewust vastgelegd met zo min mogelijk informatie om hen heen. Dankzij welbekende portretten uit de schilderkunst zijn we gewend om er allerlei tekens en attributen in tegen te komen die ons iets vertellen over de identiteit van de geportretteerde. Het ontbreken hiervan zorgt voor spanning: je zoekt naar herkenning, maar je weet te weinig. De betekenis van deze beelden ligt daarom helemaal bij de kijker: je bepaalt zelf wat je erin ziet.

Verderop draait Dijkstra dit concept om: in de portretten van broers en zussen die ze in hun eigen huis fotografeerde, is het juist de achtergrond die betekenis geeft aan de foto’s. Het zijn stuk voor stuk portretten van kinderen in volwassen ruimtes. In soms kille, decadente huiskamers laat de fotografe zien hoe de omgeving onze interpretatie van het beeld bepaalt, maar ook hoe bepalend ieders omgeving is voor diens ontwikkeling.

Tijd en transformatie

Rineke_Dijkstra_de_pont_Tilburg

Rineke Dijkstra, Sasha and Marianna, Kingisepp, Russia, November 2, 2014.
Courtesy the Artist and Marian Goodman Gallery, New York, Paris and London; Galerie Max Hetzler, Berlin and Paris and Jan Mot, Bruxelles.

De tentoonstelling gaat door in de nieuwbouw van het museum. Hier hangen bijvoorbeeld de recente drieluiken waarin de fotografe een drietal jonge vrouwen op verschillende momenten in hun leven heeft vastgelegd. Toch zijn het de vroege series die de meeste aandacht opeisen, want hierin zien we pas echt hoe de tijd het unieke vermogen heeft om ons te transformeren. In de lange serie over de uit Bosnië gevluchte Almerisa wordt zichtbaar hoe zij van klein meisje opgroeit tot zelfverzekerde vrouw en uiteindelijk ook zelf kinderen krijgt. Met deze reeks portretten laat Dijkstra iets zien dat normaal niet zichtbaar is: het verstrijken van de tijd.

Met deze tentoonstelling presenteert De Pont een volwaardig overzicht van de carrière van een fotografe met het unieke talent om je oog in oog met het vluchtige verstrijken van de tijd te laten staan. Haar portretten bevinden zich op de flinterdunne grens tussen het persoonlijke en het universele. De absolute focus die het museum op de kunstwerken legt en niet op de informatie eromheen, houdt misschien geen rekening met de behoeftes van verschillende soorten bezoekers, maar dit is bij deze tentoonstelling geen enkel probleem. De beelden spreken hierdoor wel echt voor zichzelf. Zo is er niets dat afleidt van de indringende foto’s in deze tentoonstelling.

Boeken / Non-fictie

Walter Isaacson: veni, vidi, Vi(n)ci

recensie: Walter Isaacson – Leonardo da Vinci: de Biografie

Met reeds spraakmakende biografieën over Einstein, Benjamin Franklin en Steve Jobs op zijn cv, weten we het wel zeker: Water Isaacson heeft een zwak voor genieën. Logisch dus dat hij voor zijn laatste worp het vizier richtte op wat ontegensprekelijk het grootste genie aller tijden is geweest: Leonardo da Vinci. En wat een boek is het geworden!

Soms is een onderwerp zo dankbaar dat het wel moét resulteren in een goed boek. Zoals Leonardo da Vinci. Eén van de beroemdste mensen uit de geschiedenis en hét toonbeeld van de uomo universalis die in werkelijk alles uitblonk: schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, wiskunde en wetenschap in het algemeen – al zouden velen hem, met zijn ontwerpen van onder meer helikopters, duikapparatuur en duikboten, eerder een futurist of zelfs fantast noemen. En hem verwijten dat hij met talloze zijwegen waarin hij niet echt was getalenteerd (zoals militaire strategieën, anatomie en cartografie) heel wat kostbare tijd verspilde.

Maar wie was de mens achter dat genie? Daar hebben we, ondanks de ruim zevenduizend pagina’s notities die hij achterliet, het raden naar. Isaacson doet een erg verdienstelijke poging en geeft ons boeiende inzichten in de werkwijze, esthetische opvattingen en detailwerking van Da Vinci, maar de mens zelf blijft een enigma. Dat hoeft echter niet meteen een probleem te zijn.

Homoseksueel en vegetarisch

Isaacson schildert met zijn woorden een aarzelende (hij deed 15 jaar over de Mona Lisa), ongrijpbare, ongeduldige, opstandige, arrogante, flamboyante man, die altijd diep in gedachten was verzonken en daarom heel verwarrend kon overkomen. Maar dat was volgens Isaacson omdat hij voortdurend verbanden legde tussen alle mogelijke disciplines. Hij dacht niet in afgebakende domeinen, maar wilde het geheel zien. Ook zijn overtuigende levenswijze – homoseksueel en strikt vegetarisch – maakte hem tot een kolossale persoonlijkheid. Over seks had hij trouwens merkwaardige ideeën: zo was hij ervan overtuigd dat de penis een eigen leven leidde en zich daarbij niets aantrok van de man in kwestie. Het verklaart volgens Isaascon waarom hij vrouwen zo zacht en teder afbeeldde: hij had er niets mee in het echte leven, dus kon hij ze in schilderijen onvoorstelbaar vroom en breekbaar tonen.

De bron van het genie vindt Isaacson in de notitieboeken van Da Vinci, waar hij een grenzeloze nieuwsgierigheid ontwaart – of zoals Isaacson het verwoordt: “het grootste verslag van nieuwsgierigheid ooit opgetekend”. Da Vinci spoort (zichzelf) aan om de tong van de specht te onderzoeken, de poot van de gans, de manier waarop mensen in Vlaanderen over ijs bewegen, enzovoort. Dit is een man die met ogen open naar de wereld keek.

Sexy non-fictie

En als je nu nog niet overtuigd bent van het feit dat biografieën niet saai moeten zijn: niet alleen Isaacsons (vrij kritiekloze) Jobs-biografie werd de inzet van een hevige strijd om de filmrechten – wat resulteerde in het vrij aardige Jobs – maar ook om Leonardo da Vinci werd meteen stevig gevochten. Met gefluister in de wandelgangen of Leonardo DiCaprio (vernoemd naar het genie) de hoofdrol zou spelen. Om maar te zeggen hoe sexy non-fictie kan zijn! Zeker als het boek in een dergelijke prachtige uitgave, met wonderlijke illustraties, op ons afkomt. Aanrader!