Cynan Jones - De lange droogte Recensie Andre van Dijk
Boeken / Fictie

Beklemming tussen witregels

recensie: Cynan Jones - De lange droogte
Cynan Jones - De lange droogte Recensie Andre van Dijk

Met het indrukwekkende Inham (2017) werd schrijver Cynan Jones bedolven onder lovende kritieken. Nu is het de beurt aan zijn debuutroman De lange droogte (2006). Net zo meeslepend, dezelfde thematiek op een andere ondergrond: vanaf het water betreden we het land.

De worstelende mens in de meedogenloze natuur, dat is waar Jones over schrijft in zijn kleine romans. Was het in Inham een man die midden op zee bij bewustzijn komt en zichzelf uit die bizarre omstandigheid moet zien te redden, in De lange droogte – elf jaar eerder geschreven – loopt boer Gareth over de zonverschroeide velden op zoek naar een ontsnapte koe. Een eenvoudige toedracht met weinig ontwikkeling in de actie; de koe wordt aan het einde van de roman teruggevonden. De belangrijkste bewegingen laat de schrijver echter plaatsvinden in het hoofd van zijn personages. Er wordt voortdurend nagedacht, ingevoeld en gereflecteerd.

Gedachteflarden

Gareth zwoegt over het verhitte land en maakt zich zorgen om zijn vrouw Kate die thuis op hem wacht. Gaandeweg valt uit zijn gedachteflarden een structuur op te maken, een samenhang die iets loslaat over de moeizame relatie tussen de twee. Er is een knagende kinderwens, er is een onverwachte miskraam en een sluimerende depressie met zware hoofdpijnen. Een blijvend wantrouwen over en weer. De schrijver wisselt regelmatig van perspectief en laat ook Kate delen in deze bespiegeling. Twee mensen die tot elkaar veroordeeld zijn, maar door omstandigheden niet meer tot elkaar kunnen komen.

Dat is waar Cynan Jones zijn troef inzet: de witregel. Dat vrijwel onzichtbare instrument gebruikt hij om een bedachtzame overstap te maken naar het hoofd van een ander personage. Tegelijkertijd geeft hij de lezer de ruimte voor een eigen bespiegeling, een moment van doordenken over de omstandigheid waarin de schrijver ons heeft geplaatst. Zo wordt haast onmerkbaar een episch verhaal geconstrueerd, met een minimale hoeveelheid woorden en een maximale prikkel tot verbeelding.

Doorzettingsvermogen

Uit de kleine fragmenten wordt langzamerhand een totaalbeeld zichtbaar. Het overeind blijven in de harde werkelijkheid van het boerenbestaan wordt aan alle kanten bedreigd. De droogte duurt voort, er moet land bijgekocht worden om de inkomsten te verhogen, Gareths zoon wil zijn eigen weg gaan en tot overmaat van ramp moet de oude boerderijhond worden afgemaakt. De dood is sowieso tastbaar in De lange droogte: dood kind, dood kalf, dood konijn, dode hond en dode akkers. De beschrijving van het ontbindingsproces van een dode mol is zowel gruwelijk als van een overweldigende schoonheid; een preciezer inzicht in de zelfregulerende natuur is nauwelijks denkbaar.

Toch weet Cynan Jones in die somberte, in dat wankele en uitzichtloze bestaan een soort houvast te verstoppen. In de totale onmacht de situatie naar zijn hand te zetten, is het vooral het doorzettingsvermogen van Gareth dat zorgt voor een sprankje hoop. Hij lijkt de verwijdering van zijn vrouw als iets tijdelijks te zien, zijn gedachten aan haar blijven liefdevol en met uitzicht op een toenadering. De door Jones subliem verwerkte vooraankondiging van nóg meer ellende doet vermoeden dat het tij niet snel zal keren.
Maar dan valt de eerste druppel regen. En wordt de koe teruggevonden.

Boeken / Fictie

Postmodern proza van de koude fjord

recensie: Gunnhild Øyehaug - Knopen

Øyehaug schreef met Knopen een verzameling (zeer) korte verhalen aan het begin van dit millennium en in Noorwegen verscheen het boek in 2004. De omloopsnelheid van literaire modes wordt steeds korter en dat is te merken aan de stijl. Het ultrakort proza doet hier en daar gekunsteld en gedateerd aan, de surrealistische vondsten zijn soms flauw.

Knopen is een bijzondere bundel met zeer verschillende verhalen over gewone mensen in vreemde situaties. Bij de titel kun je denken aan de onontwarbare knoop waar we soms in raken in een poging het dagelijks leven en de hogere aspiraties met elkaar te verenigen.

Ikea-blues

In het openingsverhaal ‘Mooi en mild’ heeft een man het ferme besluit genomen nu eindelijk een rolgordijn voor de kinderkamer te gaan kopen. Het kale raam is al geruime tijd onderwerp van echtelijke discussies en het regent verwijten aan zijn adres. Hij pakt zijn ferme daad filosofisch aan en mijmert over daadkracht, ironische afstand tot zichzelf en het leven als tenniswedstrijd. De aankoop gaat niet zonder problemen en het slot is heel geestig.

Het laatste verhaal ‘Twee aan twee’ combineert dezelfde elementen: absurditeit en verhoogd bewustzijn binnen een doodgewone echtelijke situatie. Een vrouw wacht op haar man die niet thuis komt en vermoedt dat hij bij zijn minnares is. Ze stopt hun slapende peuter in de auto en rijdt het besneeuwde landschap in om hem te betrappen. Ze heeft na een cursus ‘Symbolen in de literatuur’ de neiging alles wat ze doet en ziet ‘symbolisch’ te interpreteren en ook hier leiden de melodramatische gebeurtenissen tot een humoristische ontknoping.

Overmaat aan beroemde namen

Waar de literaire cursus in ‘Twee aan twee’ de verhaallijn op natuurlijke wijze verbindt met andere boeken en schrijvers – Sylvia Plath en Ted Hughes – wordt op andere plaatsen een schrijver er geforceerd bijgehaald. In ‘Vitalie ontmoet een officier’ en ‘Een befaamd ingenieur’ introduceert de schrijfster de Franse dichter Arthur Rimbaud. De eveneens Franse auteur Maurice Blanchot figureert in een gelijknamig verhaal dat nergens over gaat en komt daar zijn collega Julio Cortazar tegen. We ontmoeten de componisten Arvo Pärt en Eric Satie, de filmregisseur Andrej Tarkovski, het kan niet op. Na een tijdje komt het over als namedropping. De verhalen worden er niet beter door en de lezer moet wellicht zijn toevlucht zoeken tot Wikipedia.

Sommige korte prozastukken zijn totaal onbegrijpelijk (‘Transcenderen’) of gewoon melig, zoals het relaas van iemand van wie de navelstreng niet kon worden doorgeknipt (‘Kleine knoop’). Øyehaug is eigenlijk op haar best waar ze in de langere verhalen mensen schildert in hun onderlinge verhoudingen: verknoopt in eigen bewustzijn en niet in staat het zelf en de ander te ontwarren.

Gunnhild Øyehaug is literatuurwetenschapper en een bewonderaar van haar in 1980 overleden Franse collega Roland Barthes. Wellicht had hij haar vondsten subliem gevonden.

Theater / Reportage
special: Holland Festival 2018

Holland Festival: de derde week

Tijdens de derde week van het Holland Festival zag Jeroen een mooi eerbetoon aan Pina Bausch, een voorstelling rondom de bijzondere componist Gesualdo en zag hij eindelijk Romeinse Tragedies. Emilia Nova werd geconfronteerd met veertig jaar elektronische dansmuziek en Devi zag een voorstelling waarin kritiek werd geleverd op de vluchtelingencrisis rondom het Middellandse zee gebied.

15 juni: Romeinse Tragedies is in 2018 nog steeds actueel

Foto: Jan Versweyveld

Romeinse Tragedies is één van die iconische voorstellingen die je gezien moet hebben, is me verteld. Jaren geleden probeerde ik kaartjes te bemachtigen, maar zonder succes. Dit jaar is het me gelukt. Op het Holland Festival wordt de zes uur durende Shakespearemarathon in stijl afgesloten: in het Koninklijk Theater Carré.

Romeinse Tragedies bewijst opnieuw hoe alomtegenwoordig Shakespeare nog steeds is in onze cultuur. De politieke machtsspelletjes die de revue passeren doen me denken aan Game of Thrones en House of Cards, en verwijzen tegelijkertijd –  vrij letterlijk – naar de politieke realiteit van 2018. De voorstelling rijgt drie Shakespeareaanse tragedies aan elkaar. In Coriolanus wordt de Romeinse generaal Gaius Marcius Coriolanus (Gijs Scholten van Aschat) verbannen uit Rome, de stad die hem eerder nog onthaalde als held. Uit wraak sluit hij zich aan bij zijn aartsvijand Aufidius (Bart Slegers), en beraamt een aanval op Rome. Julius Caesar staat in het teken van de moordaanslag op Julius Caesar (Hugo Koolschijn) door zijn bondgenoten Brutus en Cassius (Eelco Smits en Marieke Heebink). De beroemde toespraak van Marcus Antonius (“Vrienden, Romeinen, landgenoten, leen mij uw oor”) vloeit naadloos over in de laatste tragedie van de avond: Antonius en Cleopatra. Antonius (Hans Kesting) is één van de drie machthebbers in Rome, en raakt in de ban van Cleopatra (Chris Nietvelt), koningin van Egypte. Hun affaire leidt tot de overgave van Egypte en de zelfmoord van beide geliefden.

Met zoveel Shakespeareaans geweld zou je zeggen dat er vanuit de zaal meer dan genoeg te zien is, maar de kracht van Romeinse Tragedies bevindt zich op het podium. Het decor is een grote media-installatie, vol met televisieschermen waar de voorstelling of nieuwsfragmenten op te zien zijn. Het publiek mag vrij rondlopen, eten bestellen, naar televisie kijken, terwijl de acteurs op het voortoneel staan te spelen. Als ik voor het eerst in het decor ga zitten, verbaas ik me erover hoe sterk de voorstelling van betekenis verandert. Vanuit de zaal kijken we gezamenlijk naar een politiek drama, op dezelfde manier waarop men dat in Shakespeares tijd gedaan heeft. Op het podium komt de wereld via beeldschermen binnen. De vrouw die vlak naast me staat, kijkt naar een heel ander scherm dan ik. Als ik de andere kant op kijk, zie ik een groepje naar weer een ander scherm kijken. De gezamenlijkheid maakt plaats voor filterbubbels. Dat Romeinse Tragedies gemaakt is voor de opkomst van Facebook en de discussie rondom informatiefiltering, zegt veel over de tijdloosheid van deze voorstelling.

Maar er is meer. Naast de slimme scenografie zijn er de acteurs van Toneelgroep Amsterdam, die met name in de laatste uren boven zichzelf uitstijgen. De toespraak van Antonius door Hans Kesting en Chris Nietveld als ontrafelende Cleopatra zijn kleine masterclasses in acteren. Waar het bij vlagen moeilijk is om alle namen en twisten bij te houden, wordt de voorstelling op momenten als deze lucide. We zien Antonius, maar ook Bernie Sanders, Barack Obama, Donald Trump. Zo veel is er niet veranderd.

20 juni: Neues Stück is een welkom nieuw hoofdstuk voor het Tanztheater Wuppertal

Foto: Julian Mommert

Toen ik jaren geleden Wim Wenders’ Pina zag, liep ik met gemengde gevoelens de bioscoop uit. Wat een prachtig ensemble, dat Tanztheater Wuppertal! Maar wat zonde eigenlijk, dat ik ze toen pas ontdekte. Zullen ze na het overlijden van de iconische Pina Bausch nog nieuw werk maken? Ja, gelukkig wel. Op een zomerse avond in Amsterdam staan rijen voor de kassa om Neues Stück 1 – Seit Sie te zien: een mooi eerbetoon aan Bausch en een nieuw hoofdstuk voor het gezelschap.

Aan Dimitris Papaioannou de taak om dat nieuwe hoofdstuk in te luiden. Als choreograaf, theaterregisseur, schilder en striptekenaar beweegt hij gemakkelijk tussen verschillende disciplines. Een logische keuze voor een gezelschap dat graag de grenzen tussen dans en theater opzoekt. In Neues Stück brengt hij een ode aan Bausch, en behoudt tegelijkertijd een eigen signatuur. We zien de stoelen van Café Muller herhaaldelijk verschijnen. Een rij dansers steekt het podium over door de stoelen te verplaatsen, erop te staan, en over te steken naar de volgende stoel. Later probeert een danser zoveel mogelijk stoelen met zich mee te dragen, tot hij uiteindelijk zelf een houten kunstwerkje is geworden. De heren gaan gekleed in nette pakken, de dames in de lange jurken die we kennen uit het Bausch-repertoire. Maar bovenal blijft de speelsheid en vernuftigheid van Pina Bausch’s beeldentaal intact. We zien het in een groep dames die samen een veelbenig wezen vormen of een kooksessie waar Azusa Seyama geholpen wordt door een klein legertje aan handen. Een naakte danser en danseres lijken even te fuseren tot een Siamese tweeling. Het levert stuk voor stuk bijzonder theatrale beelden op.

En dan is er Papaioannou zelf, die meer vanuit een fascinatie voor verstilling en het naakte lichaam lijkt te werken. Prachtig zijn de beelden waarin naakte dansers tergend traag van een berg matten lijken te glijden. Een danser verschijnt uit een papieren cocon, trekt een paar kartonnen buizen aan en wordt een vreemde hybride tussen mens en spin. De vele referenties die hij in zijn werk stopt – naar de Griekse veerman Charon, beelden uit de schilderkunst en vanzelfsprekend het werk van zijn voorgangster – zijn me niet allemaal even bekend, maar dat mag de pret niet drukken. Neues Stück laat de rijke fantasie van het Tanztheater Wuppertal (opnieuw) zien. Dat smaakt naar meer.

23 juni: Gesualdo speelt met kunst en kitsch

Foto: Sofie Knijff

Kun je kunst los zien van de kunstenaar? Wie moeite heeft met Woody Allen heeft nog niet gehoord van Carlo Gesualdo. Gesualdo is next level: een Italiaanse componist uit de late Renaissance die zijn vrouw en haar minnaar heeft vermoord, een heks als minnares had en alle bomen om zijn huis liet omkappen. Het geruis van de bladeren verstoorde zijn concentratie. Gesualdo’s composities zijn daarentegen zo bijzonder, dat het eeuwen later nog bewonderd werd door Igor Stravinsky. En de Warme Winkel, die met het Nederlands Kamerkoor een voorstelling rondom Gesualdo maken.

Een weerzinwekkende man die desalniettemin mooie muziek kon maken: die tegenstelling is de basis in deze voorstelling. Enerzijds horen we de schoonheid van Gesualdo’s madrigalen in de zang van het Nederlands Kamerkoor, netjes in pak en wat stijfjes op het podium. Anderzijds worden we uit balans gebracht door de scenes van de Warme Winkel. In een campy decor met roze gordijnen en klatergouden rekwisieten leest een naakte Florian Myjer een brief naar het Kamerkoor voor, terwijl Vincent Rietveld en Ward Weemhoff hem betasten, kietelen en slaan met een microfoon. Als Myjer zijn teen in een muizenval dreigt te zetten, lopen de eerste toeschouwers de zaal uit. Het blijkt allemaal een vals alarm te zijn, maar het gaat om het moment waarop je dat nog niet doorhebt. De afschuw en walging die ik dan voel, hoor ik te voelen.

Het risico van zo’n aanpak ligt in de overkill. En dat gebeurt op den duur in Gesualdo. De platte scènes en het spelen met wreedheid zijn aanvankelijk effectief, maar verliezen snel de spanning. Na een paar herhalingen weet je dat er geen echt gevaar is, waardoor je weer rustig in je stoel kan zitten. Je weet dat camp een bewuste tegenhanger is van de ‘hoge kunst’ van de kamermuziek, maar daar worden de individuele scènes niet per se interessanter door. Als de twee werelden elkaar ontmoeten, ontstaan er onverwacht mooie momenten. Een langzaam uitzoomende projectie waarin de Warme Winkeliers op de grond liggen en een schilderij imiteren is tegelijkertijd esthetisch en kitschy. In de laatste akte nodigt Ward Weemhoff een koorlid – zijn oude geschiedenislerares –  uit, ‘bestelt’ een pizza en vertelt over zijn tijd op de middelbare school. Wat begint als een mooi oprechte scène wordt onderuitgehaald wanneer een plastic penis door de pizzadoos verschijnt. Ontroering en schmieren, kunst en kitsch komen hier even samen. En het werkt.

26 juni: Gisèle Vienne: Crowd

Foto: Estelle Hanania

Voordat Crowd begint krijgen we op allerlei plekken in de schouwburg oordopjes aangeboden als bescherming tegen de luide muziek. Als ik lees dat het hier om techno gaat, niet mijn grootste liefde, neem ik er voor de zekerheid een paar mee. Dan, hoe ironisch, blijkt de muziek het mooiste onderdeel van de voorstelling te zijn. Het is een door Peter Rehberg samengestelde mix van veertig jaar elektronische dansmuziek inclusief een eigen compositie.

Op het podium van de Rabozaal ligt aarde en allerlei afval, het lijkt op de overblijfselen van een heftig feest of een grasveld in het Vondelpark na een mooie dag. Terwijl de geweldige muziek over ons heen spoelt, komen er heel langzaam in slow motion vanuit het donker figuren naar voren. Jongeren in hoodies, rugzakken, een alternativo met wijde broek en houthakkershemd. Aanvankelijk is de slomo prachtig, zeker met die muziek. De dansers glimlachen, naar ons, naar elkaar, begroeten elkaar, iemand steekt een sigaret op. Het is alsof je naar een droombeeld kijkt of een gelikte commercial.

Volgens Gisèle Vienne, de choreograaf van Crowd zien we hier vijftien individuen met ieder een eigen verhaal. Wat ik waarneem: constant dezelfde trage manier van bewegen met af en toe een gezamenlijke stilte of een synchroon strekken van ledematen. Iemand zakt op de grond in elkaar, een meisje vindt een zak chips die ze uit elkaar trekt, er wordt water uit flesjes over de anderen heen gegooid wat schitterende beelden oplevert. Aan schitterende beelden geen gebrek overigens: het donker, de kleuren, de belichting, de rookwolken die zich tegen het einde boven een paar mensen vormen. (Geen idee hoe ze dat doen, ze lijken op iets in hun kleding te drukken). Alles blijft echter op afstand en dat komt vooral omdat de dansers hun tempo niet wijzigen. Misschien is  dat juist het kenmerk van deze crowd? Een bijzonder idee, maar om naar te kijken slaapverwekkend.

Een engerd betast het lichaam van een doodstil staande jongen en grijnst ondertussen naar een meisje dat toekijkt, het meisje staat te huilen. Ik bekijk het alsof het een laboratorium experiment is. Waarom huilt ze? Heeft het iets met die jongen te maken of is she coming-down? Het kan me niet schelen, hoe lang duurt het nog? Toeschouwers verlaten de zaal.

Pas als de dansers het applaus in ontvangst nemen – waarbij het publiek nauwelijks gaat staan, een unicum – zie ik levende mensen op het podium. Waar zijn ze al die tijd geweest?

28 juni: Tiefer Schweb – Münchner Kammerspiele

Foto: Thomas Aurin

Met Tiefer Schweb van het Münchner Kammerspiele staat de Zwitserse theatermaker Christoph Marthaler voor de zevende keer met een voorstelling op het Holland Festival. Zijn stukken kenmerken zich door een hoge mate van absurdisme en vervreemding. Marthalers theater wordt bevolkt door personages die, zoals theatercriticus Hein Janssen in de Volkskrant schreef, proberen er met de moed der wanhoop toch nog wat van te maken.

Die wanhopige mensen zijn in Tiefer Schweb een achttal ambtenaren die zich hebben opgesloten in een geheime ruimte op de bodem van het Bodenmeer. Europa wordt bedreigd door een gevaarlijke uitheemse bacterie en boven het wateroppervlak is de pleuris uitgebroken. Aan de ambtenaren, gestoken in strak pak, de taak met oplossingen te komen.

Daarvoor grijpen ze terug op wat ze kennen: onnavolgbare beleidsprocedures en niet te volgen ambtenarenjargon. De onmogelijkheid van hun opdracht erkennende, verzanden de vergaderingen vaak in het gezamenlijk aanheffen van oude Duitse volksliedjes, koorliederen waarbij zangers urinoirs over hun hoofden plaatsen of orgelopvoeringen van Simon and Garfunkels The Sound of Silence. De muziek brengt troost, maar weinig redding.

Marthaler legt een duidelijke link met de actualiteit. De ambtenaren zijn letterlijk afgesloten van de problemen boven het wateroppervlak die ze pogen op te lossen; daarmee volkomen vervreemdt van de situatie die ze in ambtelijk jargon proberen te vatten. Dat is duidelijke kritiek op de wijze waarop Europese overheden in Brussel, Berlijn en Den Haag de vluchtelingencrisis op de Middellandse zee onder controle proberen te krijgen. Af en toe weet de realiteit binnen te dringen in de afgesloten vergaderruimte: via een wonderlijk luik in de hoek van het decor of doordat het water van het Bodenmeer de ruimte binnenstroomt. Meerdere malen weten de ambtenaren zichzelf ternauwernood van een verdrinkingsdood te redden. Die metafoor is pretty on the nose. Evenals de blub-blub-blub-geluiden waarmee de voorstelling begint en eindigt.

Toch overtuigt Tiefer Schweb, ondanks sterke individuele scenes, als geheel niet helemaal. De voorstelling is uiteindelijk te surreëel om echt een politiek punt te kunnen maken, maar te politiek om een magische wereld te creëren waarin de toeschouwer zichzelf kan verliezen. Daardoor blijf je met een zekere emotionele afstand naar de gebeurtenissen op het toneel kijken.

De slotscène, waarin personages gekleed in verschillende folkloristische klederdrachten een laatste lied aanheffen en hun hoop voor de toekomst uitspreken, is daarentegen ijzersterk. Dan kijk je voor één moment werkelijk naar mensen die er met de moed der wanhoop iets van proberen te maken.

Kunst / Expo binnenland

De schoonheid van het gebrek aan subtiliteit

recensie: LaChapelle: Good News for Modern Man

Mogelijk ben je onbewust al bekend met het werk van de Amerikaanse kunstenaar David LaChapelle. Twintig jaar lang fotografeerde hij commercieel en legde toen beroemdheden als Andy Warhol en Madonna vast. Hij maakte clips voor Amy Winehouse, Robbie Williams en talloze anderen. Zijn foto When the World Is Through (2005), gemaakt voor de Italiaanse Vogue, is nu het beeldmerk van de overzichtstentoonstelling van Viktor&Rolf in de Kunsthal. Maar LaChapelle is meer dan facilitator van het sterrendom. Hij is inmiddels misschien zelfs wel het tegenovergestelde, of doet je dat in elk geval graag geloven. In de tentoonstelling Good News for Modern Man toont het Groninger Museum zijn foto’s en legt daarbij de nadruk op alles wat hij niét in opdracht maakte.

 

LaChapelle’s werken zijn monumentaal groot en kleurig. Niet zelden vult hij zijn beelden met figuren, jonge mensen die meestal oogverblindend mooi zijn. Rake contrasten zorgen ervoor dat spieren en rondingen zich duidelijk aftekenen. De pasteltinten op de wanden van de museumzalen zijn niet teveel om het werk in de weg te zitten, en niet te weinig om de explosieve kunst te verzwakken.

Overzichtsfoto zaal Moments in Popular Culture

De werken zijn onderverdeeld in tien thema’s. Zo is er bijvoorbeeld Seismic Shift; waarin conflicten en crises op de (kunst)markt centraal staan, en Deluge; een moderne benadering van de Zondvloed. De getoonde werken overspannen de periode 1986 – 2017.

Tussen de jaren tachtig en nu is er voor LaChapelle veel veranderd. In 2006 besloot hij niet langer in opdracht te werken. Hij keerde het commercialisme en de mode-industrie de rug toe, ging op Hawaï wonen en zwoer nooit meer een beroemdheid te fotograferen. In dat laatste is hij niet geslaagd en ook een commerciële esthetiek of een gerichtheid op low culture heeft hij niet losgelaten. Toch gaf de stap de kunstenaar een aantal jaar later wel de vrijheid maatschappijkritische onderwerpen aan te snijden. Dat doet LaChapelle soms op een eenvoudige, misschien zelfs te simplistische manier, zoals in de serie Negative Currency (1990–2010). Hiervoor drukte hij bankbiljetten in negatief af. Met de negatieven, gepresenteerd tijdens het hoogtepunt van de kredietcrisis, wil LaChapelle een negatief aspect uit de samenleving tonen.

David LaChapelle: Landscape Kings Dominion (I Pledge Allegiance), 2013, chromogeen afdruk

In de Land Scape-serie (2013) is de kritische blik van de kunstenaar op een complexere wijze in het beeld verwerkt. Op het eerste gezicht lijken de fabrieken op de foto’s op snoepjespaleizen. De gebouwen zijn fel verlicht van binnenuit, onderdelen zijn zuurstokroze of kikkergroen, rookpluimen dwarrelen speels helderblauwe luchten in. Bij nadere inspectie blijken de fabrieken maquettes. Ze zijn gemaakt van (neven)producten van de olie-industrie, zoals krulspelden, en verwijzen naar diezelfde industrie. Met deze kennis ogen de rookpluimen plots een stuk onheilspellender, bijna als waarschuwingssignalen.

LaChapelle plaatst vaak religieuze motieven in een hedendaagse context. Dit is het geval in de serie Jesus is my Homeboy (2003) en geldt ook voor het werk Deluge (2006-2007), geïnspireerd op Michelangelo’s Zondvloed in de Sixtijnse kapel. LaChapelle beeldt een grote overstroming af – mooie naakte mannen en vrouwen banen zich een weg door het woeste water, op de achtergrond logo’s van ingestorte ketens. Het werk heeft veel weg van een veroordeling van de moderne consumptiemaatschappij. Hierbij vergeleken lijkt de boodschap van de serie Awakened (2007), in dezelfde zaal, ambigu. In water zweeft op elk werk een figuur, allemaal dragen ze een naam uit het oude testament en niet allemaal zijn het conventionele schoonheden. Juist deze imperfecties in het stille water maken dat er een bepaalde rust van het werk afstraalt.

David LaChapelle: A New World, 2017, met de hand beschilderde negatief – pigment afdruk

Het lijkt alsof de kunstenaar dezelfde sereniteit krampachtig probeert vast te houden in de serie Paradise (2017) en New World (2017). Figuren in mysterieuze, magische landschappen met explosies aan kleur. Het doet denken aan fantasywerelden met eenhoorns en elfen en dat maakt het lastig deze werken serieus te nemen. Toch zijn de paradijselijke taferelen vrolijke afsluiters van de tentoonstelling, die de huidige maatschappij, de olie-industrie en het kapitalisme bekritiseert. In Paradise vinden we de hoopvolle boodschap van de titel van de tentoonstelling terug: Good News for Modern Man. Zo verlaat je het museum met een goed gevoel en onder de indruk. LaChapelle’s overweldigende werken doen iets met je. Het is een waar genoegen je even in het bijzondere universum van deze kunstenaar te mogen begeven.

Theater / Voorstelling

Paupervoorstelling voor culturele rijkaards

recensie: Stichting Het Pauperparadijs - Het Pauperparadijs

Eindelijk heeft Nederland er na Soldaat van Oranje weer een voorstelling bij om de nationalistische gevoelens – of zijn het stiekem alleen de Amsterdamse? – aan te laten wakkeren. De taferelen in het Drentse bedelaarsgesticht in Veenhuizen omstreeks 1823 tot 1900 zijn zo doordrenkt van misère, dat zij tezamen de Hollandse Les Misérables vormen. Wie op de hoogte is van de roman van Victor Hugo, verwacht uiteraard een samenkomst van heftige emoties en ziet romantische vrijscènes in het maanlicht worden opgevolgd door bloedige onthoofdingsscènes. Zoveel bloed vloeit er niet in Suzanna Janssens’ Het Pauperparadijs en ook het credo ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’ zal niet eensgezind klinken tijdens opstanden, maar het is wél totaaltheater. Hoewel het plaatje zowel visueel als auditief klopt, knaagt het voortreffelijke spel: de emoties zijn zo extreem uitvergroot, dat het lastig is om je te herkennen én in te leven in de personages.

Parallel met het heden

In Het Pauperparadijs zien we het schrijnende verhaal van de Amsterdamse familie Gijben die – zoals vele families na de Franse invasie in Nederland – gedoemd is tot armoede en leed. Aangezien hun ouders niet meer voor hen kunnen zorgen, worden de jonge Teunis, Aagje en Japie Gijben ondergebracht in een Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht. Op hardhandige wijze worden ze van daaruit vervoerd naar het bedelaarsgesticht in het Drentse Veenhuizen, sinds het jaartal 1823 het nieuwe thuis voor bedelaars, landlopers en wezen. Namens De Maatschappij van Weldadigheid, stichtte Johannes van den Berg aldaar drie grote gestichten met als doel de povere bevolking her op te voeden en hard te laten ploegen op het onontgonnen gebied. In de voorstelling wordt daar concreet naar verwezen met de leuzen ‘Tucht en orde’, ‘Bid en werk’, ‘Kennis is macht’ en ‘Discipline’, die de bewoners worden ingeprent. Zowaar ontdekken we hierin het harde, militair-getinte beleid dat de Amerikaanse geschiedenisleraar Ron Jones in 1967 opzette om het nazisme te verduidelijken (beter bekend als: The Wave).

Het is niet gek dat regisseur Tom de Ket een parallel trekt naar de toekomst: hij laat zijn verteller (Paul R. Kooij) namelijk telkens vraagstukken over hedendaagse armoede opwerpen en laat daarmee het publiek bewust worden van onze houding versus de kansarmen in de bevolking. Begin 19e eeuw werd er dus bewust voor gezorgd dat de arme stakkers niet zichtbaar werden in de samenleving, maar hoe staat het daar anno 2018 mee gesteld?

Overdosis drama

De toevoeging van de verteller geeft de voorstelling niet alleen een geëngageerd karakter, maar het energieke spel van Paul R. Kooij zorgt er ook voor dat deze voorstelling een aangenaam hoog tempo kent. Bovendien zorgt de aanvulling van een dansgroep en een ‘pauperband’ (onder leiding van zangeres Lavalu) ervoor dat het een dynamische voorstelling wordt waarin allerlei kunstdisciplines samenkomen. De dansers en muzikanten verweven zich op soepele en verfijnde manier in het spel en completeren de voorstelling. De spelers worden echter niet overtroffen door deze aanvullende elementen: alleen al de ijzersterke acteur Dragan Bakema (in de rol van Van den Bosch) zou deze voorstelling kunnen dragen. Ook Steyn de Leeuwe verrast als de innemende kwajongen Teunis en zowel Peter Drost (directeur Schepenaar) en Rosa da Silva (Aagje) weten gemakkelijk om te springen in hun diverse rollen.

Alle acteurs spelen geloofwaardig hun rol en lijken de huid te dragen van de historische figuren die ze spelen. Toch is er iets in hun spel – voornamelijk in het eerste en tweede deel van de voorstelling – waarvan je nekharen overeind gaan staan. Dat het een grauwe, sobere voorstelling wordt, is al snel duidelijk. Daar leent het verhaal zich immers voor. Waar de drang vandaan komt om iedere emotie zo beladen van grief en drama te tonen, is echter een raadsel. De toeschouwer wordt geen adempauze gegund; de ene diepe, verbitterde zucht volgt de andere angstaanjagende schreeuw op en je kijkt even op of om en er ligt een speler te creperen op het podium. Ondanks alle vlieg-en-kunstwerk die is toegevoegd, raak je als toeschouwer je concentratie en interesse zo nu en dan kwijt. Dat komt doordat de emoties zo gedramatiseerd worden, dat je niet meer kunt meegaan in de getoonde gevoelens. Deze voorstelling lijdt in akte één en twee aan een grote overdosis drama.

Gelukkig zwakt dit in de derde akte af; een akte waarin de regie weer tot in de puntjes strak is neergezet en het decor én de kostuums weer op een lijn liggen. Bovendien waant men zich in het begin van deel drie in een spectaculair concert als Lavalu met haar band het publiek omverblaast met de prachtige liedteksten van De Ket. Ondanks een stroef, haast onwennig begin, stevent de voorstelling af op een knallend eindslot.

De vraag is of zo’n maatschappijkritisch toneelstuk over het verschil tussen arm en rijk moet worden opgevoerd in de rijk aangeklede, klassieke theaterzaal van het Koninklijk Theater Carré. Waarschijnlijk gedijt dit toneelstuk beter op het brakke land van Veenhuizen, waar het in 2016 werd opgevoerd voor de poorten van het gevangenismuseum Veenhuizen. Wellicht zou een directe, zichtbare link met die historische plek ervoor zorgen dat de emoties beter doorvoeld kunnen worden. In reprise? Zeker goed idee, maar de familie Gijben – en met hen de andere 19e eeuwse personages – terugverhuizen van Veenhuizen naar Amsterdam komt de vertelling over hun verleden niet ten goede. Het is uitzien naar een reprise op de kille plek waar zoveel arme sloebers voor hun leven vochten.

Boeken / Fictie

Lang zal hij leven

recensie: Matt Haig – Het eeuwige leven

Op verjaardagen zingen we met z’n allen ‘Lang zal hij leven.’ In de nieuwe roman van Matt Haig wordt dit letterlijk opgevat: hoofdpersoon Tom Hazard heeft schijnbaar het eeuwige leven. Hij wordt wel ouder, alleen veel langzamer dan normale mensen. Een prima roman, maar niet eentje die de tand des tijds zal doorstaan.

Matt Haig schrijft opnieuw een beschouwing over het menselijk leven met Het eeuwige leven. Waar hij in zijn vorige roman De wezens koos voor het perspectief van een alien, heeft hij deze keer een hoofdpersoon gecreëerd die een andere tijdsbeleving heeft dan de rest. Vanuit deze outsider-rol reflecteert hij op de vraag wat mensen menselijk maakt.

Van Shakespeare tot Tsjaikovski

Hoofdpersoon Tom Hazard is geboren in 1581. Hij groeit op in de tijd van heksenvervolgingen en de legendarische voorstellingen van Shakespeare in The Globe in Londen. Rond zijn achttiende merkt hij dat hij niet ouder wordt. Een gevaarlijke eigenschap waardoor hij door velen gewantrouwd wordt. Zijn belangrijkste drijfveer om te blijven leven is zijn dochter, die vermoedelijk aan dezelfde ‘aandoening’ lijdt. Hij is haar uit het oog verloren en is niet zeker of ze nog steeds leeft.

Nu, in de 21ste eeuw, blikt Tom terug op zijn leven. Na 500 jaar heeft hij zo’n beetje alles wel gezien en meegemaakt. Hij speelde op het toneel met Shakespeare, zag Tsjaikovski optreden in New York en aanschouwde vele oorlogen. Als je al zo lang leeft, valt je ook iets op aan de mensheid: ze leren niet van hun fouten. Tom reflecteert hier regelmatig op met poëtische gedachten:

“Andere dieren kennen geen vooruitgang, wordt gezegd. Maar de menselijke geest gaat niet vooruit. We blijven dezelfde opgeheven chimpansees, alleen met steeds grotere wapens.”

Met andere woorden: de geschiedenis verloopt eerder circulair dan lineair. Qua thematiek doet Het eeuwige leven daardoor denken aan David Mitchells Cloud Atlas, waarin de geschiedenis continu wordt herhaald in verschillende tijdsperioden, slim verbonden door terugkerende elementen (in de gelijknamige film vertaald naar acteurs die verschillende rollen vertolken).

De zin van het leven

Tom is een vrij gedeprimeerd persoon. Al op jonge leeftijd is hij zowel zijn ouders als zijn grote liefde kwijtgeraakt en daarbij is hij dus zijn dochter uit het oog verloren. Het is een verlies dat hij al 500 jaar als een last met zich meedraagt. Het lijkt alsof hij alles al heeft meegemaakt in de eerste 50 jaar van zijn leven en de rest van de tijd maar wat voortsukkelt. Wat een sombere visie van iemand die eeuwig leeft. Hij lijkt wel een Ent uit Tolkiens wereld: een boom die langzaam oud wordt en de kortlevende wezens om zich heen aanschouwt. Tom concludeert:

“Menselijke wezens werden niet ouder dan 100 omdat ze er simpelweg niet voor waren toegerust (…). Je raakt verveeld van je eigen geest. Van de manier waarop het leven zich steeds herhaalt.”

Het geeft natuurlijk wel te denken, in een maatschappij waarin er al sinds mensenheugenis allerlei oplossingen worden gezocht om het leven op te rekken. Met dit verhaal laat Haig zien dat eeuwig leven helemaal niet zo leuk is. Je kunt je nergens settelen, want na een jaar of tien begint het wel op te vallen dat je er niet ouder uit gaat zien. Je kunt je aan niemand hechten, want iedereen gaat eerder dood dan jij. Toms leven is eigenlijk al lang geleden ‘voltooid’, alleen heeft hij de pech dat hij 10 keer langer leeft dan de gemiddelde mens. Hiermee stipt Haig een paradox in de samenleving aan. Enerzijds willen we eeuwig jong blijven en zo lang mogelijk leven. Anderzijds is er een steeds duidelijker geluid van mensen die het leven wel voltooid achten en euthanasie om deze reden willen legaliseren.

Eeuwig leven is saai

Hoewel zijn vorige boek De wezens en deze nieuwe roman allebei reflecteren op het menszijn, is er een groot verschil in de toon. Waar De wezens wordt gekenmerkt door verwondering en optimisme, is Het eeuwige leven somberder van toon en komt ook het verhaal minder goed uit de verf. Het idee van een hoofdpersoon die extreem lang leeft is een leuk uitgangspunt, maar het verhaal blijft wat aan de oppervlakte. De verloren dochter lijdt tot een vrij voorspelbare ontknoping en de tijdspanne is te groot. Het boek bevat wel filosofische gedachten over de zin van het bestaan, over tijdsbeleving en het besef dat mensen zich niet wezenlijk ontwikkelen door de tijd heen, maar Haig doet dit niet zo prikkelend als zijn collega-auteur Mitchell. Haig vertelt de thematiek, terwijl Mitchell het laat zien.

Maar als deze roman een ding duidelijk maakt, dan is dat dat mensen niet per se wijzer worden met de jaren. En dat eeuwig leven best wel saai is.

Boeken / Boeken / Boeken / Non-fictie
recensie: Arjen van Veelen - Amerikanen lopen niet

Het beloofde land

Schrijver en journalist Arjen van Veelen geeft met Amerikanen lopen niet een onthutsend beeld van de actuele situatie in het hart van de Verenigde Staten.

Hij zou een boek gaan schrijven over de oude Grieken. Omdat zijn vrouw een zeldzame bacterie moest onderzoeken zou dat niet in Nederland zijn, maar in St. Louis, in de Verenigde Staten. Daar huurden ze een huis en dat zou zijn spreekwoordelijke hutje op de hei worden. Terwijl zijn vrouw op de universiteit aan het werk zou zijn, zou hij alle tijd en ruimte hebben voor het schrijven. Dit liep net even wat anders.

Stad van uitersten

St. Louis blijkt niet zomaar een stad te zijn. Het blijkt de stad met de meeste moorden per inwoner per jaar van de hele Verenigde Staten (meer dan steden als Detroit en Chicago). Ook blijkt het de stad met de grootste scheiding tussen arm en rijk en, met name, tussen zwart en wit. Het blijkt de stad waar je zo vaak knallen hoort dat het een spelletje wordt: raden of die afkomstig zijn van vuurwerk of geweerschoten. Een stad waar je je niet of nauwelijks te voet kunt voortbewegen. Waar de getto’s letterlijk om de hoek van de villawijken te vinden zijn.

Dit is geen hutje op de hei, dat moge duidelijk zijn. Van Veelen beschrijft hoe bang hij is in zijn eigen huis. Hoe hij binnen blijft. Niet meer wandelt. En ook niet schrijft over de oude Grieken. Tot hij daar genoeg van heeft en tóch gaat lopen – iets dat zeer ongebruikelijk is (en soms ook onmogelijk, dankzij de slechte staat van de stoepen of het ontbreken daarvan). Later koopt hij een fiets en leert die stad van uitersten steeds beter kennen.

Roadtrip door kapotte straten

In Amerikanen lopen niet neemt Van Veelen je mee op die ontdekkingsreis die hij heeft gemaakt. Vanaf zin één wil je doorlezen en zijn verhaal horen. Hij vertelt de verhalen van de mensen die hij ontmoet, van de vrienden die hij maakt, van plekken die hij bezoekt en van de dingen die hij ziet. Zo ziet hij zwangere vrouwen bij drugspanden drugs gebruiken. Ziet hij de kogelhulzen op straat ‘alsof het achteloos weggeworpen peuken zijn’. En vertelt hij het verhaal van de achttienjarige Latonya Williams die iedere dag drie kilometer moet lopen naar haar werk bij de Burger King, en daarbij tal van obstakels (vaak letterlijk, in de vorm van betonblokken of opengescheurde wegdelen) moet overbruggen. Op een dag is zij doodgereden tijdens zo’n tocht naar haar werk, doordat een auto uit de bocht vloog.

Dominee in de vallei des doods

Ook intrigerend is het verhaal van dominee Kenneth McKoy, een zwarte man met lange dreadlocks die als dominee elk weekend met een klein groepje mensen door de gevaarlijkste stukken van St Louis loopt. Hij vraagt de jongens die elkaar vermoorden ermee te stoppen, of geeft ze alleen een knuffel. Hij is hiermee begonnen nadat zijn eigen zoon was neergeschoten en het wonder boven wonder had overleefd. Van Veelen loopt een keer met hem mee. De manier waarop hij dit beschrijft is zo beklemmend dat het voelt alsof je daar zelf loopt en er elk moment iemand een pistool kan trekken.

Oorzaken

Van Veelen onderzoekt niet alleen hoe de zwarte en witte bevolking in St Louis in totaal gescheiden werelden leven die op nog geen steenworp afstand van elkaar liggen. Hij gaat ook op zoek naar de onderliggende redenen voor deze situatie, die op zijn zachtst gezegd hopeloos genoemd mag worden. Hij geeft een haarscherpe analyse die zowel het historische aspect en het ontstaan van de staat Missouri (en de Verenigde Staten überhaupt) omvat, maar eveneens de manier waarop het bestuurlijke- en rechterlijke systeem vandaag de dag is ingericht.

Hoe de zwarte mensen vanaf dat ze geboren worden al niet meer uit die situatie kunnen ontsnappen. Elke wijk van de stad heeft zijn eigen bestuur en eigen politie. De witte mensen die in het bestuur zitten verzinnen totaal surrealistische wetten. Zo mag iemand die ‘vreemd loopt’ staande worden gehouden. Zo ook Michael Brown, de achttienjarige zwarte jongen die over straat liep en werd doodgeschoten door agenten. De rellen waren wereldnieuws, maar de dagelijkse situatie in deze stad die hier de aanleiding voor was bleef onbesproken.

Volledig beeld

In Amerikanen lopen niet hang je van begin tot eind aan de lippen van de auteur, die zo mooi en weloverwogen vertelt wat hij heeft gezien en je een beeld geeft van het de hedendaagse Verenigde Staten dat weinig mensen kennen. De slavernij, de impact van het neoliberalisme en de vastgeroeste denkbeelden worden haarfijn vervlochten en verklaren veel van de situatie zoals die nu is. Het verslag van een campagnebijeenkomst van de toen nog presidentskandidaat Donald Trump geeft je kippenvel. Een zwarte toehoorder wordt de zaal uitgewerkt door security onder luid gejuich van de rest van het publiek. Tegelijkertijd weet Van Veelen ook die gebeurtenissen en Trumps populariteit in het hart van Amerika te verklaren.

Van Veelen geeft op een prachtige manier een diagnose over de gesteldheid van de huidige Verenigde Staten die triest stemt. Na het lezen van dit boek kijk je anders naar dit land dat wereldwijd nog steeds symbool staat voor vrijheid. De ‘nieuwe wereld’ die de middeleeuwers ontdekten en een land was van nieuwe kansen, blijft hopeloos achter.

Boeken / Non-fictie

Dwalen met Descartes

recensie: Hans Dooremalen - Descartes in Amsterdam

Hans Dooremalen schrijft met Descartes in Amsterdam een filosofische detective, die zowel leerzaam als spannend is – maar toch vooral dat eerste.

Dooremalen schreef nog niet eerder een filosofische detective, en weinigen gingen hem voor in dit genre. Er wordt nauwelijks op deze manier over filosofie geschreven, dus dat maakt dat Descartes in Amsterdam al direct opvalt.

De Gouden eeuw

De grote wijsgeer – alom bekend door zijn uitspraak cogito ergo sum (ik denk dus ik ben) – leefde enkele jaren in het zeventiende-eeuwse Amsterdam. Een Amsterdam waar de schout, benoemd door de stadhouder, veel macht had. Een Amsterdam waar meerdere burgemeesters waren, waar katholieken hun missen in schuilkerken hielden en waar één ding belangrijker was dan alle godsdiensttwisten bij elkaar: de handel. In dit Amsterdam kon Descartes ongestoord werken aan zijn methode (die hij later uiteen zou zetten in zijn Meditaties in 1641).

Vanuit deze waargebeurde setting schrijft Dooremalen zijn filosofische detective. Het verhaal beslaat elke dag van de oktobermaand van 1634. Op dag één wordt – hoe kan het ook anders – een lijk gevonden. De man is naakt en ligt op een vreemd symbool. Meerdere slachtoffers volgen. Descartes is direct geïnteresseerd en assisteert de onderschout die met het onderzoek opgezadeld is en niet weet waar te beginnen. De onderliggende motivatie van Descartes om te helpen bij het onderzoek, is te kunnen bewijzen dat zijn methode werkt. Want: ‘Een metselaar gebruikt zijn gereedschap om gebouwen te maken en een wetenschapper zijn methode om de wereld beter te maken, door uit te zoeken hoe die wereld werkt.’

Klassieke detective

Dat hem dat uiteindelijk zal lukken zal niemand verbazen. Wat dat betreft is deze filosofische detective niet veel anders dan niet-filosofische detectives, behalve dan die ene hoofdpersoon. Uiteindelijk wordt het mysterie ontrafeld. Maar, het gaat natuurlijk om het verhaal dat daarheen leidt. Dat is bij vlagen uitermate spannend.

Toch zijn er ook veel momenten waarop Dooremalen zo veel informatie en weetjes over de geschiedenis van Amsterdam en zijn inwoners in de dialogen stopt dat ze stroef gaan lopen en wat passief worden. Aan de ene kant is het reuze interessant om te weten wat er gebeurde in het oude Amsterdam, om bekende straatnamen te horen en je in te beelden hoe het er toen uit gezien moet hebben. Maar aan de andere kant werkt een te grote hoeveelheid van die informatie wel verlammend voor de tekst. Dit is zeker niet overal het geval, maar hier en daar had het wat minder gemogen.

Methode

Er staan ook grappige weetjes in over Descartes, bijvoorbeeld dat hij een relatie had met Helena, de dienstmeid en dat hij ’s ochtends (net als iedereen in die tijd trouwens) bij het ontbijt een beker bier dronk. Dooremalen schrijft op een prettige manier. Wanneer er niet te veel wordt opgesomd verlopen de gesprekken soepel en zijn de beschrijvingen geloofwaardig.

Het personage van de beroemde filosoof wordt goed uitgediept, zodat je als lezer een duidelijk beeld krijgt van wat voor man het nu eigenlijk was. Ook zijn beroemde methode wordt herhaaldelijk (ook dit soms weer té vaak) uitgelegd en toegepast. In feite komt deze erop neer dat – totdat heldere en duidelijke kennis is vergaard – alles betwijfeld wordt en niets voor waar aangenomen wordt. Zo gaat Descartes ook te werk tijdens het onderzoek. Door deze radicale twijfel poogt hij vooroordelen en tunnelvisie te voorkomen. Onderdeel daarvan is een herhaaldelijk hardop opnoemen wat al wel zeker is, om zo niks over het hoofd te zien.

Descartes in Amsterdam is een vermakelijke detective die extra interessant is door de bijzondere hoofdpersoon. Het boek is leerzaam en biedt bovendien een leuk inkijkje in het Amsterdam van de Gouden eeuw. Liefhebbers van ingewikkelde plots en grote spanning zullen hier echter niet aan hun trekken komen.

Muziek / Concert

Goed maar niet grandioos

recensie: Passenger op mini-festival

Woodstock 69 te Bloemendaal biedt vanavond het podium voor Mike Rosenberg, beter bekend als Passenger. Voor de weinigen die deze naam niet zullen herkennen: de singer-songwriter achter “Let Her Go”, de ultieme grijsgedraaide radioballad. Maar de Brit heeft behalve dat maar liefst acht albums op zijn naam staan.

Wat dit optreden bijzonder maakt is de locatie: een podium op het strand. Het voelt door de tenten aan als een mini-festival dat plaats biedt aan zo’n duizend man. Met mooi weer zou het een perfecte setting zijn: lekker met de voetjes in het zand naar mooie liedjes luisteren. Helaas werken de weergoden niet mee vandaag en wordt er meer warme chocolademelk gedronken dan koude biertjes.

Gitaarliedjes in de kou

In deze barre omstandigheden is het aan Stu Larsen om het publiek op te warmen. Dit lukt hem redelijk, met zijn dromerige gitaarliedjes over zijn reizen en zijn liefdes, aangevuld met mondharmonica en andere effecten. Helaas staat het geluid ook zo afgesteld als op een festival, waardoor het net niet helemaal overkomt en het publiek rustig verder kletst tijdens zijn optreden.

Stipt op tijd klinken dan de eerste noten van Passenger, die vanavond de hele show in zijn eentje met alleen een gitaar doet. Al in de eerste minuten is de toon van de avond gezet. Zelfspot is iets dat heel vaak terugkomt, meteen al aan het begin door te vragen of het publiek al spijt heeft van zijn komst voor ‘A long night with depressive music in the fucking cold’.

Vrolijke show

Van die depressieve muziek komt echter weinig terecht vanavond. Zijn repertoire gaat alle kanten op, maar voor dit optreden ligt de nadruk op de vrolijke nummers. Passenger maakt er een opgewekte show van, en vraagt het publiek herhaaldelijk om mee te zingen en te klappen. Tijdens zijn klaagzang “I Hate” wordt het haast een stukje stand-up comedy en hij krijgt herhaaldelijk de lachers op de zijn hand. Leuk detail is dat de set twee knappe covers bevat van Springsteens “Dancing The Dark” en Simon and Garfunkels “Sound of Silence”. Ook “Let Her Go” ontbreekt uiteraard niet (‘Can you bear to hear this song one more time?’).

Hier staat duidelijk een doorgewinterde muzikant op het podium; alle noten en uithalen zijn raak, en deze man weet hoe je het publiek moet bespelen. De keerzijde is dat het allemaal nét iets te popiejopie is. Ongetwijfeld ook gericht op de setting wat vraagt om iemand die de toeschouwers weet te overtuigen. Wie kwam om geraakt te worden door Passengers gevoelige songs komt bedrogen uit, maar de artiest slaagt er zeker in om het verkleumde publiek voor anderhalf uur te vermaken.

Theater / Voorstelling

Liefde als symbool van de macht

recensie: De Nationale Opera - Lessons in Love and Violence

Liefde en geweld zijn in Lessons in Love and Violence van De Nationale Opera abstracte filosofische concepten die meer het hoofd dan het hart aanspreken. De muziek van George Benjamin kruipt echter onder de huid.

De verwachtingen zijn hooggespannen: het artistieke team dat in 2012 Written on Skin bracht, unaniem bestempeld als hoogtepunt van het hedendaagse operarepertoire, komt bijeen voor een nieuwe productie. Niet alleen componist George Benjamin en librettist Martin Crimp bundelen opnieuw de krachten, ook regisseur Katie Mitchell, vermaard zangeres Barbara Hannigan en vele andere eerder betrokkenen zijn weer van de partij. De vrucht van hun nieuwe samenwerking heet Lessons in Love and Violence. Anders dan de titel doet vermoeden is het geen expliciet moralistisch stuk, maar een bezinning op politiek handelen in tijden van crisis.

Kunst als escapisme

De Koning (Stéphane Degout) houdt van de schone dingen des levens: kunst, liefde en zijn minnaar Gaveston (Gyula Orendt). Dit tot ongenoegen van zijn vrouw Isabel (Barbara Hannigan), die zich onder invloed van Mortimer (Peter Hoare), de koninklijke adviseur en op zijn beurt weer minnaar van de koningin, tegen de Koning keert. De honger van het volk wringt immers met de dure smaak van het koninklijk huis. Isabel en Mortimer laten Gaveston verdwijnen en ontvoeren de prins (Samuel Boden) en voeden hem op naar Mortimers kille en machiavellistische idealen, in plaats van de zachte politiek van zijn vader.

Het libretto van Crimp is geïnspireerd op een zestiende-eeuws koningsdrama met de welluidende titel The Troublesome Reign and Lamentable Death of Edward the Second, King of England, with the Tragical Fall of Proud Mortimer van Shakespeares tijdgenoot Christopher Marlowe. Crimp mijdt echter de naam Edward en Katie Mitchell plaatst het verhaal over de Middeleeuwse koning in een niet nader gespecificeerd hier en nu. De zeven scènes vinden allemaal plaats in dezelfde paleiszaal met aquarium, kunstschatten en luxe snuisterijen, maar elke keer staan de meubels weer tegen een andere muur. Ook gaat het geheel er steeds armoediger uitzien: de kasten raken leegt, de schilderijen worden van de muren gehaald. Het paleis wordt van een levend museum tot een verstikkend politiek slagveld waar geen uitweg uit mogelijk lijkt.

Vreemde aanraking

De componist dirigeert zelf zijn muziek en dat werkt geweldig: het Radio Filharmonisch Orkest klinkt als een organisch, onberekenbaar wezen uit de diepte. Benjamins compositie bestaat vaak uit trage, sluimerende noten die onder de huid gaan zitten. De oosters aandoende intervallen en het gebruik van uitheems slagwerk geven de muziek nog meer onderhuidse broeierigheid mee. Hannigan steekt bijna vanzelfsprekend met kop en schouders boven de andere – overigens ook fantastische – solisten uit. Ze grijpt met haar gecontroleerde dynamiek de macht over het klankveld, alsof het orkest enkel speelt om haar te behagen.

Benjamin en Crimp zinspelen op actuele spanningen tussen de elite en het populisme, tussen idealisme en pragmatisme, tussen ingrijpen en laissez-fairepolitiek, maar dienen geen pasklaar antwoord op. De kunstminnende koning is geen held, hij is decadent en spilziek. Mortimer is een berekenende bloeddorsteling, maar heeft geen ongelijk als hij zegt dat de exquise kunstsmaak van de koning het volk in armoede laat. Door die gelaagdheid wordt het libretto echter ook wat cerebraal. De muziek zorgt voor het gevoel, al is het niet zozeer emotie, maar iets dat dieper aan de oppervlakte ligt. Benjamins klanken zijn als aanrakingen die weliswaar zacht, maar niet teder of behaaglijk zijn, alsof je gestreeld wordt door een onbekende, wiens intenties duister blijven.