Film / Films

Creatief met klei

recensie: Wallace & Gromit: The Curse of the Were-Rabbit

Na een aantal bekroonde korte producties is het duo Wallace en Gromit nu in de bioscoop te zien in The Curse of the Were-Rabbit. Hoewel Chicken Run in Nederland een groot succes was, zijn deze oudste creaties uit de Aardman-stal hier nog redelijk onbekend. Deze eerste lange speelfilm rondom deze sympathieke klei-figuurtjes zal daar ongetwijfeld verandering in brengen. Als het al geen hype wordt.

~

In The Curse of the Were-Rabbit zijn de dorpsgenoten van Wallace en zijn hond Gromit geheel in de ban van de jaarlijkse groentewedstrijd. Iedereen heeft zich vol overgave gestort op de kweek van gigantische courgettes, pompoenen en winterpenen in de hoop de gouden wortel binnen te halen. Om hun oogst te beschermen tegen hongerige konijnen, hebben de fanatieke deelnemers hun moestuinen elektronisch laten beveiligen bij Anti-Pesto; het ongediertebestrijdingsbedrijf van Wallace en Gromit. Wanneer een konijn in een van de tuinen gesignaleerd wordt, schieten Wallace en Gromit in actie om het indringertje te vangen.

Vegetarisch monster

Alles gaat perfect, totdat op een ochtend alle tuintjes veranderd zijn in een complete ravage. Volgens de pastoor het werk van een enorm monster. De inwoners van het dorp zijn in rep en roer, want als dit groenteverslindende monster blijft toeslaan, kan de wedstrijd niet doorgaan. Omdat menigeen het laatste simpelweg niet zou overleven, besluiten ze dat het monster zo snel mogelijk uitgeschakeld moet worden. En wel door Wallace & Gromit.

Liefde

De eerste lange speelfilm van Wallace en Gromit is zo’n visueel spektakel, dat je je bijna niet kunt voorstellen dat alles wat je ziet van klei gemaakt is. Wetend dat een filmseconde uit 24 beeldjes bestaat en de makers voor elk beeldje iets aan de poppen moesten ‘verkleien’, kan je niet anders stellen dan dat de medewerkers van Aardman Productions veel liefde voor hun vak hebben. Een liefde die er bij elk beeld vanaf druipt, want het is duidelijk dat kosten noch moeite zijn gespaard om alles er zo sensationeel en levendig mogelijk uit te laten zien. De scène waarin Wallace en Gromit gewekt worden door een ingenieus alarmsysteem is zo duizelingwekkend snel en knap gemaakt, dat het onbegrijpelijk is dat er geen computer aan te pas is gekomen. Slechts bij een paar scènes was er sprake van digitale interventie, maar dan ook alleen voor ‘onschuldige’ zaken als het creeëren van mist en elekriciteitsgolven. Voor de rest is alles onvervalste handycraft.

Expressieve hond

~

Het is bijna wonderlijk hoe de makers van The Curse of the Were-Rabbit plasticine poppen hebben weten om te toveren tot persoonlijkheden van vlees en bloed. Van hoofdpersoon Wallace tot aan de konijnen toe hebben alle figuren hun eigen karakter. Vooral aan de hond Gromit herken je het ware vakmanschap. Omdat hij niet kan praten, ligt alle nadruk op zijn visuele en lichamelijke expressie, die zo knap zijn vormgegeven dat zijn persoonlijkheid even helder is als die van de sprekende figuren. Ook de stemmen zijn overigens (in de originele versie) bijzonder goed gecast. Als je Wallace (Peter Sallis) hoort, weet je meteen wat voor vlees je in de kuip hebt: een trage, ietwat simpele ziel met louter goede intenties. Ook Helena Bonham Carter en Ralph Fiennes zijn uitmuntend als dame van stand Lady Tottington en de arrogante Victor Quartermaine.

Humor

Naast het feit dat The Curse of the Were-Rabbit indrukwekkend is om naar te kijken, is de film vooral erg grappig. De humor zit hem voornamelijk in originele visualisaties en slapstick-achtige toestanden, maar ook in de karakters van Wallace en Gromit en hun onderlinge verhouding (simpel baasje versus slimme hond). Verder zitten er een aantal ‘verborgen’ geintjes in, zoals de titels in de boekenkast van kaasliefhebber Wallace (East of Edam en Fromage to Eternity) en het nummer Bright Eyes van Art Garfunkel dat op de radio voorbijkomt wanneer Gromit achter de Were-Rabbit aanzit. Kortom: The Curse of the Were-Rabbit is op en top vermaak voor jong en oud!

Film / Films

Waalse directheid

recensie: Folie privée

Er bestaat zoiets als een Waalse stijl binnen de cinema. Deze wordt vooral in leven gehouden door Jean-Pierre en Luc Dardenne, die met La promesse, Rosetta en L’enfant drie meesterwerken op rij afleverden. Hun films vallen rauw op je dak, door het sobere realisme, het directe camerawerk en de grijs-grauwe decors waartegen ze zich afspelen. Het beeld van Wallonië dat de gebroeders schetsen is er één van armoede en depressiviteit.

Joachim Lafosse gaat in Folie privée nog een stap verder dan de Dardennes. Niet alleen heeft hij zijn personages opgesloten in nauwe kaders en zit hij ze op de huid met de camera, ook heeft hij het beeld ontdaan van iedere vorm van stilering. De kleuren zijn vaal en een beetje vies, kunstlicht wordt er nauwelijks gebruikt. Het is alsof Lafosse iedere grens tussen zijn filmwereld en de werkelijkheid heeft willen opheffen, zo direct voelt Folie privée aan.

Puinhoop

~

De film is daardoor, vanaf het eerste moment, niet gemakkelijk, wat mede te danken is aan het verhaal. Aan het begin komen moeder Pascale en haar zoontje Thomas thuis. Ze treffen een grote puinhoop aan. Vader Jan ligt nog in bed, maar ongewenst, zoals uit Pascale’s reactie blijkt. Zo meteen komt haar nieuwe vriend Didier zijn intrek nemen, dan moet hij echt weg zijn. Maar Jan is niet van zins gehoor te geven aan haar oproep. Hij houdt van Pascale en Thomas, zegt hij, en kan niet zonder hen. Hij blijft, scheidingspapieren of niet.

Hysterisch

Wat volgt is een thrillerachtig kammerspiel, rondom de driehoeksrelatie van Pascale, Jan en Didier, met zoontje Thomas als bliksemafleider. Maar Lafosse maakt geen echte thriller; daarvoor is hij te veel uit op realisme. Wel laat hij de kijker zich afvragen wie er gelijk heeft, en vooral, wie er gek is. Jan verandert van een schreeuwend monster in de ene scène in een psychologisch wrak in de andere; Pascale is het grootste deel van de tijd hysterisch; Didier vertrekt eerst en gooit Jan later uit huis. Hun mentale labiliteit neemt rechtevenredig toe met de onderlinge spanningen.

Claustrofobisch

~

Lafosse symboliseert de toestand van de personages door hen in verstikkende ruimtes te plaatsen, zowel waar het gaat om het camerawerk als om de plaats waar het verhaal speelt. Consequent kiest hij ervoor zo veel mogelijk op de personages in te zoomen, en dus zo weinig mogelijk van hun directe omgeving te tonen. De meeste scènes spelen zich bovendien binnen af, wat het claustrofobische karakter versterkt.

Smetjes

Ondanks deze vormvastheid overtuigt Folie privée toch niet helemaal. Door de stijl komt de film een beetje over als een (iets te goed gemaakte) home movie, en het acteerwerk is daar ook naar – al kan dit natuurlijk evengoed als pluspunt opgevat worden. Enigszins teleurstellend is het slot van de film, niet zozeer door de manier waarop het verhaal eindigt als wel door de manier waarop Lafosse het in beeld brengt. Waar hij een prachtige breuk had kunnen creëren door op het weiland uit te zoomen en de personages weer lucht te geven – passend bij het verhaaleinde – houdt hij stug vast aan zijn stijl. Twee kleine smetjes op een verder benauwend realistische film.

Film / Films

Sprookjesachtige rommelfilm

recensie: The Brothers Grimm

Voor een heldere verhaallijn hoef je niet naar een film van Terry Gilliam te gaan; de ex-Python moet het vooral hebben van een sfeervolle en visueel interessante aankleding en een vleugje absurdistische humor. En omdat hij meestal wars van alle conventie zijn eigen gang gaat kan Gilliam daarmee prima uit de voeten. The Brothers Grimm, zijn eerste film sinds zeven jaar, is echter in de eerste plaats een Hollywoodproduct. Met het sprookjesachtige avonturenverhaal lijkt Gilliam een breed publiek voor zich te willen winnen.

~

Zoals de titel al zegt zijn de hoofdrollen in deze film weggelegd voor de gebroeders Grimm, de beroemde Duitse sprookjesschrijvers. Gilliam vertelt het verhaal over de jonge jaren van Wilhelm en Jacob (respectievelijk gespeeld door Matt Damon en Heath Ledger), die met list en bedrog geld proberen te verdienen aan het bijgeloof van de plaatselijke bevolking. En dat bijgeloof tiert welig op het Duitse platteland van 1812. De bewoners van afgelegen dorpjes zijn als de dood voor heksen, demonen en andere nare wezens. De gebroeders Grimm bevrijden hen graag van deze (niet bestaande) nachtmerries, tegen een goede prijs uiteraard. Als een Napoleontische generaal die met zijn legermacht het land bezet houdt de broers oppakt en hen beveelt om te kijken wat er in het dorpje Marbaden aan de hand is, komen ze in aanraking met échte mysterieuze zaken.

Stuurloos

Tot zover is het nog prima te volgen. Daarna verandert het verhaal in een stuurloze potpourri van bekende sprookjes, vreemde figuren en absurde wendingen. Als kijker kun je weinig anders doen dan achterover leunen en de gebeurtenissen met verbazing over je heen laten komen. Gelukkig is Gilliams film, zoals altijd, een lust voor het oog. Het sfeervolle, spookachtige decor, dat doet denken aan de films van Tim Burton, komt door het camerawerk goed tot zijn recht. Interessant zijn ook de bijrollen. De rol van generaal Delatombe wordt met flair gespeeld door Jonathan Pryce, maar Peter Stormare steelt de show met zijn rol als de overdreven dramatische Italiaanse beul Cavaldi.

~

Af en toe vallen er verwijzingen naar het Monty Python-verleden van de regisseur te ontdekken. Rochelende ouwe besjes en andere miserabele armoedzaaiers passeren de revue. Erg Pythonesk zijn ook de martelingen die de hulpjes van de gebroeders Grimm moeten ondergaan. De absurde humor van Gilliam is vermakelijk, maar komt in deze film niet helemaal tot zijn recht. Het verhaal van The Brothers Grimm is op zich erg humorloos en leent zich weinig voor Gilliams komische uitspattingen.

Toverbonen

Wat in deze film nog het minst tot de verbeelding spreekt, zijn de karakters van de gebroeders Grimm zelf. Damon legt in zijn rol nog wel enige humor en zelfspot, maar Ledger (The Patriot, Monster’s Ball) is slechts beeldvulling en is op geen enkel moment boeiend om naar te kijken. Dan is er nog een tenenkrommend jeugdtrauma aangaande ’toverbonen’ dat koste wat kost tot een goed einde gebracht moet worden. En natuurlijk is daar weer de onvermijdelijke love interest waar beide broers om strijden. Daarmee is het probleem van de film wel aardig samengevat: Gilliams film heeft potentieel, maar raakt verstrikt in de formules waar een Hollywoodfilm als deze blijkbaar aan moet voldoen. De regisseur kan in het vervolg beter weer zijn eigen plan trekken. Met deze film heeft Gilliam de verwachtingen van zijn fans niet waargemaakt, en de bioscoopgangers die zijn werk nog niet kennen zal hij maar met moeite kunnen enthousiasmeren.

Muziek / Album

Een aangenaam halfuurtje

recensie: Supergrass - Road to Rouen

.

Neen, dat is het niet, kan ik verklappen nu hij inmiddels al een paar dagen in diezelfde cd-speler vastgekoekt zit. Neem van mij aan, je kunt Road to Rouen gerust als volwaardig album beschouwen. Echter, of er erg veel ‘nieuwe fans’ mee vergaard gaan worden? Ik vraag het me af. En of al die ‘eerste uur’-fans van de I Should Coco-generatie hier wel zo blij mee zijn? Ook dát is de vraag. Want dit nieuwe werk van die onbezonnen rondspring-rockers bevat geen vrolijke uptempo-muziek meer. Verdwenen is ook de onbesuisd lollige pretpunk en hetzelfde geldt voor de vrolijke toegankelijke rockliedjes waar Supergrass zijn (terechte) faam mee vergaarde.

~

Sterker nog, dit nieuwe album spot met alle popwetten. Een opener van meer dan zes minuten waarbij in de eerste twee minuten geen woord gezongen wordt? Mijn eega vond Supergrass best leuk, maar is inmiddels definitief afgehaakt. Weg is die happy happy, joy joy-uptempo rock. Weg zijn die songs zonder zorgen en zonder sores. Supergrass is volwassen geworden. Welkom Road to Rouen, welkom, diepgang en gelaagdheid. Iets dat je van Supergrass tot voor kort wellicht nooit verwachtte. Met recht een indrukwekkende stap naar ‘volwassen worden’.

Rustige, relaxte stijl

De stijl van het complete album? Rustige, relaxte, sferische, serene op piano gebaseerde ballades – met af en toe een gitaargeoriënteerde uitschieter. Neem die eerder genoemde opener Tales of Endurance (Parts 4, 5 & 6). Een Pink Floyd-achtig epos, bestaand uit (zoals de titel natuurlijk al doet vermoeden) drie duidelijk te herleiden gedeelten. In z’n geheel ook een schitterend stuk. Het nummer grijpt tevens een beetje terug naar de eerste plaat van The Alan Parsons Project, Tales of Mystery and Imagination. Dan de single, het zeer rustige, met veel strijkers verfraaide St. Petersburg. Tip: op Roadtorouen.com is de mooie stemmige clip te zien, de Nederlandse clipstations vinden het nummer hoogstwaarschijnlijk toch niet commercieel genoeg.

Roxy Music

Sad Girl is ook zo’n goed pianonummer. Inclusief zeer onverwachte (epische) brug die opbouwt naar het laatste refrein en couplet. Het volgende nummer bevat wederom zwaar aangezette violen. Een gigantische massaliteit en vrij extreme ritmes herinneren onherroepelijk aan Roxy Music. Hou je van die band? Dan zul je dit album zeer kunnen zeker waarderen. De titel van het vierde nummer (Roxy) lijkt zelfs naar deze band te refereren. Coffee in the Pot is, met alle respect, een muzikaal niemendalletje. Bij het titelnummer is de Supergrass-vrolijkheid en onbezonnenheid ver te zoeken. Hou je van een op een Yes-achtige progrockriff gestoelde rocksong? Dan ben je voor altijd verkocht en koop je dit album alleen al blindelings vanwege het titelnummer. Kick in the Teeth (mét Beatle-intro) doet nog het meest denken aan de Supergrass-nummers zoals we die op vorige albums al hoorden. Low C, is wederom midtempo. Wederom een piano-nummer. Wederom die Lennon-fähige galm over die herkenbare Supergrass-stem van Gaz Coombes. Toch absoluut ook mét kwaliteit.

Het moet gezegd, ieder nummer riekt naar Supergrass. Zonder duidelijk van plagiaat beschuldigd te kunnen worden, is Road to Rouen met recht een zeer okay resultaat te noemen. Op z’n Frans gezegd: chapeau! Of de fans blij zijn met deze rigoureuze ommezwaai? Nogmaals, ik vraag het me af. Maar dat lijkt de band zelf niet te deren. Ze wijzigen die muzikale koers gewoon. En dat is op z’n minst dapper. Trouwens, hoe erg is een beperkte albumlengte eigenlijk nog als acht van de negen nummers bovengemiddeld goed zijn? Dan draai je ‘em toch gewoon nóg een keer? Kortom, de muzikale ommezwaai van Supergrass pakt mijns inziens verrassend uit. Dit heet… indrukwekkend volwassen worden. Ik kan niet anders dan zeer nieuwsgierig uitzien naar dat volgende Supergrass-halfuurtje.

Boeken

De Chinezen komen!

recensie: Reinventing China: A Generation and its Films

Onlangs vertoonde de VPRO een uitstekende documentaire van Olaf Oudheusden over de opkomst van China als toekomstige wereldeconomie, getiteld De Chinezen komen!. Het land staat op springen: China beschikt over een haast onuitputtelijk arsenaal aan arbeidskrachten, kapitalen aan investeringen worden binnengehaald en bedrijven schieten als paddestoelen uit de grond. Ook in cultureel opzicht lijkt het land een opleving te kennen. Het China-festival dat deze hele maand in Amsterdam gehouden wordt, laat zien dat de Chinezen op cultureel gebied veel te bieden hebben. Ook de Chinese filmindustrie vertoont de laatste decennia een duidelijke groei. De meest in het oog springende voorbeelden hiervan zijn recente hits als Crouching Tiger, Hidden Dragon, Hero en The House of the Flying Daggers, maar er is nog veel meer. Al een jaar of twintig laat de Chinese cinema zien sterk in haar schoenen te staan. Paul Clark schetst in Reinventing China: A Generation and its Films een helder beeld van de stand en ontwikkeling van de Chinese cinema.

Reinventing China gaat meer over de beginperiode van deze ontwikkeling (jaren tachtig) dan over de grote successen van de laatste vijf jaar. Deze opleving van de Chinese cinema die in het midden van de jaren tachtig begon, wordt wel de Vijfde Generatie genoemd. Voor de vijfde keer in de geschiedenis van de Chinese cinema doet zich een opvallend aantal goede films van goede regisseurs voor – de vijfde Chinese Welle, zogezegd. Deze groep regisseurs (denk bijvoorbeeld aan Chen Kaige en Zhang Yimou) is ontstaan in de nasleep van de Chinese Culturele Revolutie, die duurde van 1966-1976. In 1976 overleed Mao Zedong en was China economisch, cultureel en ideologisch bankroet. Jonge kunstenaars kregen meer vrijheden dan voorheen en ze begonnen de marges van het culturele spanningsveld te onderzoeken. Geen uitgekauwde of van bovenhand opgelegde onderwerpen meer, geen voor de hand liggende filmtechnische ingrepen, maar een ontwikkeling in de richting van het onbekende. Er werden prachtige, ingetogen films gemaakt, bestuderingen van het gewone leven in de marges van de Chinese maatschappij, veelal ondersteund door traditionele, sfeervolle muziek. Internationaal leverden deze films erg veel erkenning en een aantal belangrijke prijzen op filmfestivals op. Een nieuwe, vijfde generatie was geboren.

Politiek-maatschappelijke achtergronden

Scène uit 'Het rode korenveld' (1987)
Scène uit Het rode korenveld (1987)

Paul Clark heeft zijn studie van de Chinese cinema opgedeeld in drie stukken. Het eerste deel van Reinventing China beschrijft de biografieën van de verschillende regisseurs van de Vijfde Generatie tegen de politiek-maatschappelijke achtergronden van China in de jaren vijftig en zestig. De meeste regisseurs kwamen uit gezinnen die niet helemaal in Mao’s voetstappen wilden lopen, en verdwijningen, martelingen en gedwongen deportaties naar strafkampen waren eerder regel dan uitzondering in de families van de Vijfde Generatie. In het tweede deel beschrijft hij de jaren die de regisseurs aan de Beijing Film Academy studeerden, zo rond 1980. Hij documenteert over het lesprogramma, de studieopdrachten en studentenfilms die gemaakt werden. Het boek eindigt met een studie van de oeuvres van de verschillende regisseurs. Dit is verreweg het grootste deel. Clark geeft hierin uitgebreide analyses van verschillende films, van terugkerende elementen in bepaalde oeuvres, en hij becommentarieert ze vanuit politiek-maatschappelijk perspectief. Hierbij geeft hij onder meer analyses van klassiekers als Yellow Earth van Chen Kaige en Het rode korenveld van Zhang Yimou (die international geroemd werden en verschillende prijzen op internationale filmfestivals wonnen), maar heeft hij eveneens veel oog voor soortgelijke films die hier in het westen minder bekend zijn.

Research

Clarks studie van de Chinese film is erg duidelijk, compleet en goed leesbaar. Dat laatste is geen vanzelfsprekend gegeven in een Engels boek over een behoorlijk specifiek onderwerp met vele tientallen Chinese namen en titels. Maar Clark weet de uitgebreide schat aan informatie en de grote hoeveelheid aan (voor de meeste mensen althans) erg onbekende gegevens op een prettig leesbare en vloeiende wijze te verwerken. Aan de uitgebreide documentatie over de privélevens van de regisseurs en de gedetailleerde en diepgaande analyses van hun films, blijkt duidelijk dat Clark erg veel research heeft gedaan. En hij weet dit met een fijn geschreven tekst zo over te brengen dat, ook wanneer je geen expert bent in China en haar cinemahistorie, je een helder beeld krijgt van de ontwikkelingen van de Chinese filmwereld in de jaren tachtig en negentig.

Boeken / Strip

Flitsen van een herinnering

recensie: Finisterre

“Finisterre”, het einde van de wereld. De vrije vertaling van de titel van deze graphic novel slaat op de drie belangrijkste gegevens in het verhaal. Een jonge vrouw vlucht naar het eind van de beschaafde wereld, een stadje in het oerwoud van de Amazone, om daar zelfmoord te plegen. Ze kan niet leven met wat haar geliefde in de oorlog in voormalig Joegoslavië heeft gedaan, namelijk onschuldige mensen vermoorden. Het boek is de eerste echte roman in stripvorm van Marc Legendre (1956). Deze Belg tekende 28 albums lang de humorstrip Biebel en was in het verleden hoofdredacteur van de stripbladen Kuifje en Robbedoes.

Dit nieuwe boek is in een heel andere, opvallend subtielere stijl getekend dan Legendres eerdere creaties. Er wordt zeer effectief gebruik gemaakt van sequentie. In plaats van de gebruikelijke vloeiend van plaatje naar plaatje overgaande gebeurtenis is het beeld schokkerig. Soms wordt op het ‘gezochte’ beeld ingezoomd, soms wordt er van scène naar scène gesprongen, terwijl het verhaal doorgaat. Het geheel heeft hierdoor wel wat weg van een videoclip. De lezer moet door deze rommelige verbeelding van de herinneringen en gedachten van de verwarde vrouw, zijn best doen om te achterhalen wat er zich werkelijk heeft afgespeeld. Legendre laat veel aan de eigen verbeelding over. Er wordt bijvoorbeeld zelfs niet expliciet gesteld dat de vrouw zelfmoord heeft gepleegd, alleen dat ze aan het eind sterft.

Deprimerend

~

De tekenstijl in Finisterre varieert van klare lijn tot fotorealisme. Bij dit laatste zorgt een zekere vaagheid voor een directe referentie aan het werk van de Duitse schilder Gerhard Richter. Hier en daar is bestaand fotomateriaal uit Joegoslavië gebruikt. Dit realisme geeft het bedachte verhaal een illusie van werkelijkheid, die bijdraagt aan de algehele deprimerende sfeer in Finisterre. Halverwege het verhaal worden de zwart-wit illustraties ondersteund door bloedrood. Deze kleur onderstreept de bloederige daden van de vriend van de vrouw en haar wanhoop die daardoor is ontstaan. Kreten en schreeuwen worden als graffiti dwars over de tekst geschreven, wat die wanhoop effectief benadrukt. De teksten hebben door het hele boek heen een literair en poëtisch karakter. Dat wordt nog eens versterkt door de overgenomen fragmenten van andere schrijvers, zoals het hele gedicht The Flower Lover van Charles Bukowski. Zulke ingrepen doen zo nu en dan wel pretentieus aan. Het lijkt er zelfs wel wat op dat de auteur er zijn eigen literaire tekortkomingen mee probeert te verbloemen.

Legendre heeft in Finisterre geprobeerd om de grenzen van het stripverhaal te verleggen. Wat betreft het beeld is hij daar door een combinatie van beeldende subtiliteit en rauwheid goed in geslaagd. Het verhaal is echter moeilijk te volgen door het hakkerige karakter van zowel beeld als tekst. Hoewel die hakkerigheid je leeservaring sterk weet te beïnvloeden, is hij toch niet de oorzaak van de opluchting die je voelt wanneer de hoofdpersoon dood gaat. Want dit is het gevoel dat Legendre heeft weten te veroorzaken met dit indringende boek.

Film / Films

Rottende liefdeshorens op
de hoofden der onbeminden

recensie: Hotel du Nord / Les Enfants du Paradis

A-film heeft al een imposante verscheidenheid aan Franse films uitgebracht op dvd. Met Hotel du Nord (1938) en Les Enfants du Paradis (1945) is de serie aangevuld met het oeuvre van een van de vroege meesters van de Franse cinema: Marcel Carné. In de jaren dertig maakte Carné films die binnen de stroming van het poëtisch realisme vielen. Daarbij focuste hij zich op romantische randfiguren en outsiders die door het noodlot waren getekend.

Scène uit <i>Hotel du Nord</i>
Scène uit Hotel du Nord

Hotel du Nord valt nog gedeeltelijk binnen deze stijl. De film combineert een rauw en actueel realisme met een licht melodramatische verhaal. De film begint met een ononderbroken shot van de omgeving van het hotel. Vervolgens focust de camera zich op twee geliefden, Renée en Pierre, die hebben besloten om zelfmoord te plegen. Het motief achter hun keuze blijft onduidelijk, maar men vermoedt dat er gedeeltelijk iets van de wanhoop uit het interbellum in is gedestilleerd. Uiteindelijk mislukt de poging en vlucht Pierre, nadat hij Renée gewond heeft achtergelaten. Zij wordt gered door Edmond, een obscure hotelgast die verliefd op haar wordt. Edmond is het personage wat het beste past binnen het kader van het poëtische realisme. Hij is een crimineel die clandestien rondkomt en op de vlucht is. Zijn dagen zijn al geteld en naarmate de film vordert offert hij zichzelf op voor haar.

Te kort

Helaas werkt de film niet helemaal, ondanks een Parijs dat in authentieke sets is nagebouwd en de juiste sfeer heeft zonder kunstmatig over te komen. Het probleem zit hem in de personages die de film dragen. De wanhopige geliefden die uiteindelijk weer bij elkaar komen, zijn te kort samen om echt een indruk achter te laten; ze raken je maar kortstondig met hun levensmoeheid. Ook mist de film de karakteristieke acteur van Carnés poëtische realistische films, Jean Gabin, die de romantische held neerzette met een weemoedige en tastbare voorkennis van zijn eigen lot. Gabin is hier vervangen door Louis Jouvet die lijkt op een Gallische variant van Humprey Bogart en de rol op de gebruikelijke manier lijkt af te werken.

Scène uit <i>Les Enfants du Paradis</i>
Scène uit Les Enfants du Paradis

Met zijn negentiende-eeuwse sets lijkt Les Enfants du Paradis op het eerste gezicht verder verwijderd te zijn van het Parijs van Hotel du Nord. De film had een moeilijke productiegeschiedenis, die voornamelijk was te wijten aan het feit dat de film in oorlogstijd was opgenomen. Twee joden (Joseph Kosma voor de muziek en Alexande Trauner voor de decors) werkten clandestien aan de productie mee onder het toeziend oog van de filmbranche van het Vichy regime. Bij het zien van de film is het opmerkelijk om te bedenken dat veel scènes waren gefilmd terwijl de oorlog in alle hevigheid woedde over Europa. Maar de echte verrassing zit hem voornamelijk in de kwaliteit van het spel en de scherpzinnige dialogen. Jaques Préverts scenario wisselt tussen humoristische observaties en wrang commentaar zonder een moment uit de toon te vallen.

Onvervulde liefde

De film volgt drie buitenstaanders in het negentiende-eeuwse Parijs. Twee nog onbekende maar ambitieuze acteurs en een sluwe crimineel met artistieke pretenties proberen allen rond te komen op hun manier, totdat ze vallen op dezelfde vrouw, Garance. Gespeeld door Arletty (die ook een rol in Hotel du Nord heeft) is Garance het emotionele epicentrum van de film. Zij vormt de as waar de mannen omheen draaien en waar ze ondanks hun succes of geluk niet van los kunnen komen. Het lot wordt door haar verschijning in werking gezet en straft genadeloos de personages af.

Marcel Carné
Marcel Carné

Voor de verliefde acteurs is de enige uitweg voor hun onvervulde liefde het theater. Baptiste (Jean-Louis Barrault) wordt een sublieme pantomimespeler. En Frédérick (vol scherpzinnigheid en humor neergezet door Pierre Brasseur) wordt een groot toneelacteur. Maar met genoeg zelfkennis zegt Frédérick over de liefde en jaloezie die hij met de anderen deelt dat het is als het dragen van rottende liefdeshorens die bedoeld zijn voor onbeminden.

Gelijkenissen

Les Enfants du Paradisgeeft een mooi beeld van Parijs in het midden van de negentiende eeuw, waar acteurs nog worden gezien als ordinaire paria’s en het theater nog tussen kunst en volksvermaak inzit. Daarmee is de wanhopige liefde van de personages ook realistisch gebonden aan de sociale werkelijkheden van hun positie. In dat opzicht vertoont het gelijkenissen met Jean Renoirs La Règle du Jeu (1939) en met Max Ophüls La ronde (1950). Alle films laten hun personages leven en lijden door de zoektocht naar liefde die is beperkt door sociale conventies en listige intrige.

Ook speelt de film met ideeën over kunst en toneel tegenover het leven. In de theaterstukken die Baptiste en Frédérick opvoeren, lijkt er een ontsnappingsmogelijkheid te zijn voor hun beperkingen. Het publiek dat vol bewondering kijkt naar Baptistes pantomime of naar Frédéricks virtuoze komische spel is de dubbelganger van de filmkijker die even de kans krijgen om in een fictieve wereld weg te dromen.

De dvd van Hotel du Nord is voorzien van een kort interview met Carné, wat net iets te beknopt is om daadwerkelijk interessant te zijn. De dvd van Les Enfants du Paradis heeft helaas geen extra’s, wat jammer is voor een film met zo’n interessante productiegeschiedenis.

Film / Achtergrond
special: Resfest 2005 in Amsterdam

Een feest voor de zapcultuur

Een uitgebreide verzameling van nieuwe kunst en cultuur op het witte doek. Dat is Resfest, een rondreizend festival dat afgelopen weekend merkwaardig genoeg simultaan plaatsvond in Rotterdam, Amsterdam en Chicago (!). Daarna reizen de filmpjes weer verder naar andere grote steden over de hele wereld. Resfest laat een keur zien aan korte filmpjes, videoclips en de nieuwste documentaires. Maar er is ook live muziek, een expositie en er zijn lezingen. Goed vermaak dus, maar ook een bron van inspiratie.

Resfest is het ideale festival voor liefhebbers van korte films. Er worden verschillende collecties korte filmpjes vertoond. Sommige van die voorstellingen hebben geen duidelijke verzamelnaam en tonen een schijnbaar willekeurige reeks aan filmpjes in anderhalf uur. Andere voorstellingen hebben wel een duidelijk thema. Een van de leukste vertoningen is Cut and Paste. Deze filmpjes zijn kleine collages; low tech en vaak thuis in elkaar geknutseld. Soms zijn ze zelfs letterlijk met schaar en lijm in elkaar geplakt. Een van de mooiste voorbeelden van deze huisvlijt is een filmpje van een keukengerei-concert: alledaagse voorwerpen als pannen, vorken, kraan en luxaflex dansen door een keuken en met al hun geluiden creëren ze een bijna dansbaar ritme.

Dick 'fucking' Cheney
Dick ‘fucking’ Cheney

Hilarisch is het filmpje over een conferentie van Dick ‘fucking’ Cheney. Over zijn mond is een andere mond heen geplakt die allemaal vulgaire taal uitslaat en daarmee het Amerikaanse volk verontwaardigt. Ook grappig is de videoclip waarin een authentiek Beatles-optreden is gemixt met muziek van Jay-Z, compleet met gillende meisjes en hiphoppende Beatles. Het knappere knip- en plakwerk is een muziekvideo van een brassband. We zien een man die een stapel polaroids op volgorde schikt. Dit wordt zo snel achter elkaar afgespeeld, dat de band tot leven komt.
Er worden heel veel van dit soort filmpjes vertoond, en omdat elk filmpje ook weer bestaat uit een overvloed aan beelden, is het verstandig om na de voorstelling niet weer een andere reeks korte films te bekijken.

Voetballers als dansers

Ginga
Ginga

Een documentaire dan maar. Een van deze documentaires, Ginga, beleeft vandaag zijn première in Nederland. Ginga is een prachtig portret van de beroemde voetbalcultuur in Brazilië. Producent Fernando Mereilles maakte ook City of God en dat is aan alles te zien. We volgen een aantal jonge voetballers uit verschillende hoeken van het land en verschillende sociale klassen, te beginnen in de sloppenwijken van Rio de Janeiro, ofwel de favela’s. Vol liefde worden de jongens geportretteerd, die maar één levensvervulling hebben: futbol. Je kunt niet anders dan grote sympathie voelen voor deze film. Zelfs als je niets met voetbal, noch iets met Brazilië hebt, raak je betoverd door de passie van deze Braziliaanse sportcultuur. De prachtige beelden doen het hem. Met soepele heupbewegingen bespelen sexy jongens en meisjes de bal op een palmenstrand – zó wit en idyllisch, dat je in gedachten je koffer al aan het pakken bent. En anders is het wel de opzwepende Braziliaanse muziek die je meesleept. Ritmische salsaklanken en Braziliaanse favela punk doen de voetballers op dansers lijken. Iedereen in Brazilië lijkt te voetballen: jongens, meisjes, de jongeren, de ouderen, de armen, de rijken, stadsbewoners, junglebewoners, en zelfs gehandicapten. Overtuigend.

Totaalkunstwerkjes

The Streets
The Streets

Van voetbal naar dansmuziek. In de serie Cinema Electronica zijn alleen maar muziekvideo’s van elektronische muziek te zien. Geweldig, ik ben gek op videoclips! Het zijn ultieme totaalkunstwerkjes: goede muziek in combinatie met mooie beelden. De meeste van deze filmpjes zijn gemaakt met behulp van computers, evenals de muziek waar de filmpjes bij horen. Een van de weinige filmpjes waar geen computeranimatie aan te pas komt is het indrukwekkende stukje drama van The Streets. De hoofdpersoon is op een wild feestje wanhopig op zoek naar zijn vriendinnetje, maar verliest zich hopeloos in drank en drugs. Nog beangstigender is een videoclip waarin de hallucinerende hoofdpersoon achterna wordt gezeten door de robots uit de autofabriek waar hij werkt.

Dizzee Rascal en marionet
Dizzee Rascal en marionet

Maar andere videoclips maken juist blij. Zoals de vrolijke Japanse animatieclip waarin twee fantasiefiguurtjes uit vissen gaan op zee en daar allemaal avonturen beleven. Ze trotseren tsunami’s en eindigen in de bek van een veelkleurige reuzenvis, waar ze een feestje bouwen met de zeenimfen. Of een miniatuur Dizzee Rascal die een feestje bouwt met marionetten uit de jaren ’50. Ontroerend is de videoclip van een jongen die wordt geterroriseerd door zijn fantasievriendje: een speelgoedrobotje dat vrolijk om hem heen vliegt. Er lijkt geen eind te komen aan de stroom fantastische videoclips, een groot deel van het publiek wordt het wat te veel van het goede en verlaat zuchtend de zaal bij de aankondiging van het zoveelste fragment.
Bezoekers boven de dertig trekken de veelheid aan indrukken een stuk minder goed dan de jongere mensen. Maar gelukkig trok het festival over het algemeen een jong publiek. De stijfheid van de lange zit kan op de afterparty uit de benen worden gedanst tegen de hoge prijs van 15 euro. Maar de meeste filmliefhebbers doen het ervoor.

Kunst / Expo binnenland

Verloren idealen

recensie: Ross Birrell 'Homo Ludens' - Works from the Envoy series 1998-2005

Ongestraft de Amerikaanse vlag in de haven van New York gooien of een exemplaar van het verzameld werk van Marx en Engels in een rivier in St. Petersburg mieteren. Het zijn acties die deel uitmaken van het nog steeds voortdurende werk van de Schotse kunstenaar Ross Birrell, die allemaal de titel Envoy dragen. In het Fries Museum voegt Birrell met Homo Ludens een nieuwe performance toe aan de reeks: een hommage aan de onlangs overleden schilder Constant Nieuwenhuys. Deze en andere werken zijn tot en met 29 januari 2006 te zien in Leeuwarden.

Sinds 1998 reist Birrell (Glasgow, 1969) de wereld over om performances te houden die hij vervolgens vastlegt op video. Zijn werk gaat over plekken en voorwerpen die historische ideologieën en utopieën symboliseren. Deze ‘grote verhalen van de geschiedenis’ zijn volgens hem verloren gegaan of verkeren in een toestand van crisis. De kunstenaar heeft zich met Envoy ten doel gesteld ze opnieuw onder de aandacht te brengen. Hij doet dat ondermeer door persoonlijk een boek of object af te leveren dat voor de gekozen locatie belangrijk is geweest of zou kunnen zijn. Zo heeft Birrell een exemplaar van Thomas More’s Utopia bij het Internationale Hof van Justitie in Den Haag en het gebouw van de Verenigde Naties in New York afgeleverd.

~

In een andere vorm worden symbolisch geladen boeken of andere voorwerpen in zee of een rivier gegooid. In een videofilmpje laat Birrell tijdens een boottochtje de Stars & Stripes (Made in China staat er geschreven op het plastic waarin de vlag is verpakt) wapperen, met op de achtergrond het Vrijheidsbeeld. Vervolgens verdwijnt de vlag in het water van de haven van New York, ooit de eerste kennismaking van immigranten met het land dat symbool stond voor vrijheid en hoop op een beter leven.

Spelende mens

In een derde vorm van Envoy leest Ross Birrell bepaalde teksten die binnen de gekozen context – zoals een plein, straat of gebouw – een specifieke sociale of culturele betekenis hebben. Zo leest hij in 2003 The principles of hope op de Karl Marx Allee in Berlijn. In deze categorie valt ook Homo Ludens. Toen het plan voor een tentoonstelling van Birrell in het Fries Museum ontstond, wilde de Schotse kunstenaar Constant Nieuwenhuys (1920 – 2005) bezoeken en hem vragen stellen over zijn New Babylon project. Nieuwenhuys overleed echter in 2005, waardoor het plan geen doorgang kon vinden. New Babylon is het utopische voorstel van Nieuwenhuys voor een omgeving en leefwijze voor de vrije, arbeidsloze mens van morgen. Het project dateert van halverwege de jaren vijftig van de 20e eeuw en behelst een model voor een alternatieve stad op mondiale schaal, die voorwaarden schept voor een creatieve levenswijze voor iedereen. Deze stad, die uit verschillende sectoren bestaat, is het domein van de homo ludens, de spelende mens. Nieuwenhuys was ervan overtuigd dat zijn schepping uiteindelijk tot een maatschappelijke omwenteling zou leiden. Als hommage aan de overleden kunstenaar leest Birrell Homo Ludens (1938), het utopische verhaal van de Nederlandse historicus Johan Huizinga, op het dak van het tijdelijke onderkomen van het Stedelijk Museum in Amsterdam.

Envoy

De titel van zijn performance heeft Birrell met zorg gekozen. In het Frans heeft envoi betrekking op zowel ‘een geaccrediteerde boodschapper, agent of vertegenwoordiger’, als op het object (brief, pakje of gift) dat gestuurd wordt. Het lijkt alsof de kunstenaar alvast een veiligheidsmarge inbouwde, want het kenmerkende van een envoi is dat de gezondene of het gezondene wel of niet zijn of haar doel kan bereiken. Het streven van Birrell – het opnieuw onder de aandacht brengen van verloren utopieën en idealen op een eigen, speciale wijze – is zeker bewonderswaardig. Maar dan? Het gevaar bestaat dat het zijn werk vergaat zoals de werken van degenen die hij als uitgangspunt neemt: leuke idealen, maar in de praktijk verandert er bitter weinig. En toch is in de ogen van een idealist ‘iets doen’ beter dan ‘niets doen’.

Boeken / Non-fictie

Een poëtica van het detail

recensie: Hans Groenewegen - Overvloed: Kritieken en kronieken over poëzie

Volgens dichter en essayist Hans Groenewegen heeft “het volk” de cultuur “opgesloten in een zelfverkozen cultureel analfabetisme.” Wie denkt hier te maken te hebben met een verbitterde intellectueel vergist zich echter. Elk essay in zijn bundel Overvloed over poëzie sprankelt door de frisse en open benadering van de dichtkunst.

In het voorwoord van zijn eerste essaybundel Schuimen langs de vloedlijn formuleerde Groenewegen zijn werkwijze als volgt: “Ik schrijf met grote aandacht voor het detail, in de verwachting dat daarin het hele werk en iets van zijn omgeving oplicht.” In Overvloed zegt hij in het essay over Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen, een boek van Thomas Vaessens en Jos Joosten, dat de auteurs veel te weinig in gesprek zijn gegaan met het dichtwerk zelf: “werk lezend, vastlopend, reflecterend, voorzichtig conclusies trekkend, ze betwijfelend, eigen vooronderstellingen bevragen en door de poëzie laten bevragen.” Hiermee geeft Groenewegen een uitstekende schets van zijn eigen manier van werken.

Dialoog met de poëzie

In tegenstelling tot Vaessens en Joosten, die het postmodernisme in bepaalde kernbegrippen proberen samen te vatten en op zoek zijn naar de gemene deler binnen de postmoderne poëzie, waardeert Groenewegen het werk op zichzelf. Hij houdt het over het algemeen liever bij een dialoog tussen hem en het gedicht. Hierin heeft hij duidelijke opvattingen over hoe poëzie gelezen moet worden, al is het niet zijn bedoeling om een lezer zijn interpretatie op te leggen: hij wil juist aanzetten tot eigen interpretatie. Poëzie is voor hem een spel met de taal en de werkelijkheid van de lezer.

In de handen van Groenewegen krijgt de poëzie een grote urgentie en dynamiek. Hij wil de poëzie voortdurend herlezen. Zo beschrijft hij prachtig hoe de voordracht van gedichten van Lucebert door Remco Campert hem een nieuwe ervaring schonk: “Elk horen van een gedicht in de stemzetting van een ander, dichter of lezer, verandert onmerkbaar mijn perceptie ervan.” Voor Groenewegen is elke herlezing een nieuwe ervaring en is elke lezer een nieuwe maker van het gedicht.

~

In het essay over de Koning der Vijftigers, Lucebert, krijgt juist de periode van zwijgen (de tijd waarin Lucebert geen poëzie uitgeeft) een centrale plaats als een poëtisch moment. Hierin is Groenewegen niet bang om ook het schilderwerk van Lucebert onder handen te nemen. Zoals de beeldende kunst wel vaker ter sprake komt om zijn analyses inzichtelijk te maken.

Poëtisch zoeken

Groenewegen schetst in het essay over Hans Andreus hoe deze het schrijfproces vaak opvatte als iets wat hem vooruitsnelde, de woorden liepen voor hem uit naar nieuwe ontdekkingen, want:

betekenis ontstaat niet als je met jezelf en je wereldbeeld samenvalt, maar als je niet met je ik samenvalt, niet één bent. Een gedicht biedt de lezer de mogelijkheid op dergelijke wijze betekenisvol identificerend uit zichzelf te treden.

Zo volgt de lezer gefascineerd de woorden van Groenewegen naar nieuwe poëtische uithoeken. Tussen de regels door hekelt hij de gereserveerde houding die veel critici aannemen ten opzichte van poëzie die hen niet bevalt:

Een dichtbundel is een aanbod van een dichter aan de lezers. Zij hebben de vrijheid om op dat aanbod in te gaan of niet. Voor een criticus komt een einde aan die vrijheid op het moment dat hij over de bundel wil schrijven (…) Poëzie die hem niet bevalt, zou hij niet moeten veroordelen, maar zien als een mogelijkheid om zicht te krijgen op zijn eigen vooroordelen. Anders verdient de kritiek een onvoldoende.

Groenewegen bespreekt een rijk scala aan eigentijdse en minder recente Nederlandstalige dichters, zo komen onder anderen Ilja Leonard Pfeijffer, Esther Jansma en Mustafa Stitou ter sprake, maar ook Lucebert, Hans Andreus en Gerrit Achterberg. Dit zegt veel over zijn brede smaak en zijn encyclopedische kennis, waardoor de gehele Nederlandse poëziegeschiedenis als de ‘omgeving’ van de besproken dichters ‘oplicht’.